[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

32505 Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Overige fiscale maatregelen 2011)

Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Overige fiscale maatregelen 2011)

Eindtekst

Nummer: 2010D46651, datum: 2010-11-18, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Onderdeel van zaak 2010Z13233:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


De Tweede Kamer der Staten- PRIVATE  

Generaal zendt bijgaand door

haar aangenomen wetsvoorstel

aan de Eerste Kamer.

De Voorzitter,

18 november 2010



Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Overige
fiscale maatregelen 2011)







GEWIJZIGD VOORSTEL VAN WET



		Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van
Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

	Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

	Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het in het kader van het
fiscale beleid voor het jaar 2011 wenselijk is in een aantal
belastingwetten en enige andere wetten wijzigingen, bijstellingen
alsmede enkele technische reparaties aan te brengen;

	Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State
gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden
en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

	De Wet inkomstenbelasting 2001 wordt als volgt gewijzigd:

	A. Aan artikel 1.2 worden twee leden toegevoegd, luidende:

	5. Personen die partners waren op grond van het eerste lid, blijven als
partners aangemerkt nadat de in dat onderdeel bedoelde inschrijving op
hetzelfde woonadres niet langer mogelijk is als gevolg van opname in een
verpleeghuis of verzorgingshuis vanwege medische redenen of ouderdom van
een van hen, zolang na het einde van die inschrijving op hetzelfde
woonadres ten aanzien van geen van beiden een derde persoon als partner
wordt aangemerkt. De eerste volzin vindt geen toepassing meer indien
Ă©Ă©n van beiden door middel van een schriftelijke kennisgeving aan de
inspecteur laat weten dat zij niet langer als partners willen worden
aangemerkt. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden
gesteld ten behoeve van de uitvoering van dit lid.

	6. Voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen
worden twee ongehuwde personen die met toepassing van de vorige leden en
artikel 5a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen als elkaars
partners worden aangemerkt, voor de bepaling van aanverwantschap
gelijkgesteld met gehuwden.

	Aa. Artikel 2.14, vierde lid, eerste volzin, vervalt.

	B. Artikel 2.15 wordt als volgt gewijzigd:

	1. In het opschrift wordt “Toerekening inkomensbestanddelen”
vervangen door: Toerekening inkomensbestanddelen, rendementsgrondslag en
geheven dividendbelasting.

	2. In het tweede lid wordt “ en de rendementsgrondslag voor het
belastbare inkomen uit sparen en beleggen” vervangen door: , de
rendementsgrondslag voor het belastbare inkomen uit sparen en beleggen
en de op grond van artikel 9.2 ter zake als voorheffing in aanmerking te
nemen geheven dividendbelasting.

	3. In het vierde lid wordt “de in het tweede lid bedoelde
inkomensbestanddelen” vervangen door: de in het tweede lid bedoelde
inkomensbestanddelen, rendementsgrondslag en geheven dividendbelasting.

	C. Artikel 2.17 wordt als volgt gewijzigd:

	1. In het opschrift wordt “ en bestanddelen van de
rendementsgrondslag” vervangen door: , bestanddelen van de
rendementsgrondslag en kortingen voor maatschappelijke beleggingen,
directe beleggingen in durfkapitaal en culturele beleggingen.

	2. In het opschrift wordt "bestanddelen van de rendementsgrondslag"
vervangen door: bestanddelen van de rendementsgrondslag, geheven
dividendbelasting.

	3. In het tweede lid wordt “ en de gezamenlijke grondslag sparen en
beleggen, bedoeld in artikel 5.2, tweede lid,” vervangen door “, de
gezamenlijke grondslag sparen en beleggen, bedoeld in artikel 5.2,
tweede lid, en de op grond van artikel 9.2 als voorheffing in aanmerking
te nemen geheven dividendbelasting”. Voorts wordt “ respectievelijk
tot hun bezit te behoren” vervangen door: , tot hun bezit te behoren
onderscheidenlijk als voorheffing in aanmerking te worden genomen.

	4. Aan het tweede lid worden drie volzinnen toegevoegd, luidende: De
korting voor maatschappelijke beleggingen, bedoeld in artikel 8.19, en
de korting voor directe beleggingen in durfkapitaal en culturele
beleggingen, bedoeld in artikel 8.20, van de belastingplichtige en zijn
partner worden geacht bij hen op te komen in de verhouding die op grond
van dit artikel wordt toegepast voor de gezamenlijke grondslag sparen en
beleggen. Indien de gezamenlijke grondslag sparen en beleggen van de
belastingplichtige en zijn partner nihil bedraagt, worden de kortingen
in aanmerking genomen bij degene met het hoogste verzamelinkomen. Indien
het verzamelinkomen van de belastingplichtige en het verzamelinkomen van
zijn partner aan elkaar gelijk zijn en de gezamenlijke grondslag sparen
en beleggen van de belastingplichtige en zijn partner nihil bedraagt,
worden de kortingen in aanmerking genomen bij degene met de hoogste
leeftijd.

	5. [vervallen]

	6. In het derde lid wordt “ en de gezamenlijke grondslag” vervangen
door “, de gezamenlijke grondslag”. Voorts wordt “tot hun bezit te
behoren” vervangen door: tot hun bezit te behoren en de geheven
dividendbelasting wordt geacht bij ieder voor de helft te zijn geheven.

	7. In het vierde lid wordt “ of voor de gezamenlijke grondslag sparen
en beleggen” vervangen door: , voor de gezamenlijke grondslag sparen
en beleggen of voor de geheven dividendbelasting.

	D. Artikel 3.107a wordt als volgt gewijzigd:

	1. In het eerste lid wordt “voor zover die in mindering te brengen
premies en bedragen niet reeds bij een eerdere termijn of uitkering in
mindering zijn gebracht” vervangen door: voor zover die in mindering
te brengen premies en bedragen niet reeds:

	a. bij een eerdere termijn of uitkering ingevolge dit lid in mindering
zijn gebracht, of

	b. bij een afkoop ingevolge artikel 3.137, tweede lid, in mindering
zijn gebracht.

	2. In het tweede lid wordt “kan ten hoogste € 2269 op de voet van
het eerste lid in mindering worden gebracht op de in het eerste lid
bedoelde termijnen en uitkeringen” vervangen door: kan ten hoogste
€ 2269 op de voet van dit artikel en artikel 3.137 in mindering
worden gebracht.

	Da. Aan artikel 3.111, vierde lid, wordt een volzin toegevoegd,
luidende: Voor de toepassing van dit lid en van het achtste lid wordt
onder de gewezen partner mede verstaan de duurzaam gescheiden levende
echtgenoot.

	E. In artikel 3.137 wordt, onder vernummering van het tweede lid tot
derde lid, na het eerste lid een lid ingevoegd, luidende:

	2. In aanvulling op het eerste lid wordt, ingeval een aanspraak wordt
afgekocht, op de in het eerste lid, eerste volzin, genoemde waarde tot
het in artikel 3.107a, tweede lid, aangegeven maximum in mindering
gebracht de betaalde premies en bedragen ter zake waarvan de
belastingplichtige aannemelijk heeft gemaakt dat deze niet als uitgave
voor inkomensvoorziening in aanmerking zijn genomen voor zover die in
mindering te brengen premies en bedragen niet reeds:

	a. bij een termijn of uitkering ingevolge artikel 3.107a, eerste lid,
in mindering zijn gebracht, of

	b. bij een eerdere afkoop ingevolge dit lid in mindering zijn gebracht.

	Ea. Artikel 3.154 wordt als volgt gewijzigd:

	1. In het eerste lid wordt “binnenlands belastingplichtige”
vervangen door “binnenlandse belastingplichtige” en wordt “inkomen
uit werk en woning” vervangen door “het belastbare inkomen uit werk
en woning”. Voorts wordt een volzin toegevoegd, luidende: Voor de
toepassing van dit artikel wordt mede als binnenlandse
belastingplichtige beschouwd de buitenlandse belastingplichtige van wie
het inkomen, na toepassing van regelingen ter voorkoming van dubbele
belasting, geheel of nagenoeg geheel in Nederland is onderworpen aan de
loonbelasting of inkomstenbelasting. 

	2. In het derde lid wordt ”belasting op inkomen uit werk en woning”
telkens vervangen door: belasting op het belastbare inkomen uit werk en
woning. 

	3. In het vierde lid wordt “inkomen uit werk en woning” telkens
vervangen door: het belastbare inkomen uit werk en woning.

	4. In het vijfde lid wordt ”inkomen uit werk en woning” vervangen
door: het belastbare inkomen uit werk en woning. 

	5. In het zevende lid wordt ” inkomen uit werk en woning” telkens
vervangen door: het belastbare inkomen uit werk en woning.

	F. In artikel 5.4, zesde lid, wordt “bedoeld in artikel 1a, vierde,
vijfde, zesde en achtste lid, van de Successiewet 1956” vervangen
door: bedoeld in artikel 1a, eerste, tweede, derde en vijfde lid, van de
Successiewet 1956.

	Fa. Artikel 5.21, tweede volzin, vervalt.

	G. In artikel 6.31, eerste lid, onderdeel a, wordt ”in het eerste of
derde lid van artikel 3.111” vervangen door: in artikel 3.111.

	H. Aan artikel 8.19, eerste lid, wordt een volzin toegevoegd, luidende:

	Voor de belastingplichtige en zijn partner bij wie ingevolge artikel
5.13 een gezamenlijke vrijstelling voor maatschappelijke beleggingen in
aanmerking is genomen, geldt de korting voor de belastingplichtige en
zijn partner gezamenlijk.

	I. Aan artikel 8.20, eerste lid, wordt een volzin toegevoegd, luidende:
Voor de belastingplichtige en zijn partner bij wie ingevolge artikel
5.16 een gezamenlijke vrijstelling voor directe beleggingen in
durfkapitaal en culturele beleggingen in aanmerking is genomen, geldt de
korting voor de belastingplichtige en zijn partner gezamenlijk.

	J. Artikel 10a.6 wordt als volgt gewijzigd:

	1. Het opschrift komt te luiden:

	Overgangsbepaling met ingang van 2009 voor de toepassing van artikel
3.107a en artikel 3.137.

	2. Het eerste lid komt te luiden:

	1. De in artikel 3.107a, tweede lid, en artikel 3.137, tweede lid,
opgenomen beperking dat van de in een kalenderjaar betaalde premies en
bedragen die niet als uitgave voor inkomensvoorziening in aanmerking
zijn genomen ten hoogste € 2269 op de voet van die artikelen in
mindering kan worden gebracht, geldt niet voor hetgeen aan premies en
bedragen is betaald in de kalenderjaren 2001 tot en met 2009.

ARTIKEL IA

	In de Wet inkomstenbelasting 2001 wordt artikel 2.17 met ingang van 1
januari 2014 als volgt gewijzigd:

	1. In het opschrift wordt “, geheven dividendbelasting en kortingen
voor maatschappelijke beleggingen, directe beleggingen in durfkapitaal
en culturele beleggingen” vervangen door: en geheven
dividendbelasting.

	2. Het tweede lid, tweede tot en met vierde volzin, vervalt.

ARTIKEL II

	De Wet op de loonbelasting 1964 wordt als volgt gewijzigd:

	0A. In artikel 11a, eerste lid, tweede volzin, wordt “onder 20”
vervangen door: onder 2°.

	A. Artikel 11b, onderdeel b, komt te luiden:

	b. een bij ministeriële regeling, zonodig onder het stellen van
voorwaarden, aan te wijzen premie die naar aard en strekking overeenkomt
met een premie als bedoeld in onderdeel a.

	Aa. In artikel 31a, tweede lid, onderdeel e, wordt “tot ten hoogste
30 percent van het loon en de vergoeding voor extraterritoriale
kosten” vervangen door: tot ten hoogste 30 percent van het loon.

	B. In artikel 39a wordt “2010” vervangen door: 2011.

ARTIKEL IIA

	Indien het bij koninklijke boodschap van 13 maart 2009 ingediende
voorstel van wet tot wijziging van de Wet op het financieel toezicht en
enige andere wetten in verband met de introductie van en het toezicht op
premiepensioeninstellingen (Wet introductie premiepensioeninstellingen)
(31 891) tot wet is of wordt verheven en artikel II, onderdeel A, van
die wet in werking treedt, wordt in de Wet op de loonbelasting 1964 aan
artikel 19a een lid toegevoegd, luidende: 

	4. Voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen,
alsmede voor de Wet inkomstenbelasting 2001 en de daarop berustende
bepalingen, wordt gelijkgesteld met:

	a. een verzekeraar als bedoeld in het eerste lid, onderdelen a of b:
een premiepensioeninstelling als bedoeld in artikel 1 van de
Pensioenwet;

	b. een verzekeraar als bedoeld in het eerste lid, onderdeel f: een met
een premiepensioeninstelling als bedoeld in artikel 1 van de Pensioenwet
vergelijkbare instelling die onder overeenkomstige toepassing van het
eerste lid, onderdeel f, door Onze Minister is aangewezen; 

	c. het verzekeren van een aanspraak ingevolge een pensioenregeling: het
uitvoeren van een pensioenregeling door een premiepensioeninstelling.

ARTIKEL III

	De Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de
volksverzekeringen wordt als volgt gewijzigd:

	A. In artikel 14, eerste lid, onderdeel a, vervalt “en mede
ondertekend door het bestuur van het desbetreffende kenniscentrum
beroepsonderwijs bedrijfsleven”.

	B. In artikel 15 wordt “een goede uitvoering van dit hoofdstuk en
artikel 40” vervangen door: een goede uitvoering van dit hoofdstuk.

	C. De artikelen 40 en 41 vervallen.

ARTIKEL IV

	De Wet op de vennootschapsbelasting 1969 wordt als volgt gewijzigd:

	0A. In artikel 2, zevende lid, wordt na onderdeel n een onderdeel
ingevoegd, luidende:

	o. de Nederlandse Investeringsbank voor Ontwikkelingslanden N.V.;.

	A. Artikel 12b wordt als volgt gewijzigd:

	1. In het eerste lid, eerste volzin, wordt “een immaterieel activum
heeft voortgebracht ter zake waarvan aan hem een octrooi is verleend”
vervangen door “een immaterieel activum heeft voortgebracht ter zake
waarvan aan hem een octrooi is verleend (octrooi-activum)”. Voorts
wordt in dezelfde volzin “met in achtneming van” vervangen door: met
inachtneming van.

	2. In het vijfde lid worden de tweede en derde volzin vervangen door:

	De drempel is gelijk aan:

	a. het saldo van de nog in te lopen voortbrengingskosten, bedoeld in
het zesde lid, aan het einde van het voorafgaande jaar, vermeerderd met:

	b. de voortbrengingskosten van de octrooi- en S&O-activa waarvoor de
belastingplichtige in het jaar heeft gekozen voor toepassing van dit
artikel, alsmede met:

	c. een bedrag gelijk aan het saldo van de voordelen, bedoeld in het
eerste lid, eerste volzin, indien dat saldo negatief is, en verminderd
met:

	d. de voordelen uit hoofde van de octrooi-activa, bedoeld in onderdeel
b, genoten in de periode met ingang van het jaar van aanvraag van het
octrooi tot en met het jaar voorafgaande aan het jaar van verlenen van
het octrooi, voor zover deze voordelen niet uitgaan boven de som van de
in onderdelen a, b en c bedoelde bedragen.

	3. Het zesde lid komt te luiden:

	6. De inspecteur stelt gelijktijdig met de vaststelling van de aanslag
over het jaar bij voor bezwaar vatbare beschikking vast het saldo van de
nog in te lopen voortbrengingskosten aan het einde van het jaar, welk
saldo is:

	a. het bedrag dat bij het einde van het voorafgaande jaar op de voet
van dit lid is vastgesteld, zo dat is vastgesteld, vermeerderd met:

	b. de in het vijfde lid, onderdelen b en c, bedoelde vermeerderingen,
en verminderd met:

	c. de in het vijfde lid, onderdeel d, bedoelde vermindering, alsmede
met:

	d. de in het jaar genoten voordelen die de drempel van het jaar niet te
boven gingen.

	4. In het zevende lid, laatste volzin, wordt “de vermeerdering
ingevolge onderdeel b en de vermindering ingevolge onderdeel c van die
leden” vervangen door: de vermeerderingen ingevolge onderdeel b en de
verminderingen ingevolge de onderdelen c en d van dat lid.

	B. In artikel 17, tweede lid, wordt “kalenderjaar” vervangen door
“jaar”. Voorts wordt “verliezen uit Nederlands inkomen”
vervangen door: verliezen uit Nederlands inkomen; artikel 7, vierde lid,
is van overeenkomstige toepassing.

	C. In artikel 18, eerste lid, vervalt de tweede volzin.

ARTIKEL V

	1. Ingeval in het laatste jaar dat aanvangt vóór de inwerkingtreding
van deze wet artikel 12b van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969
met betrekking tot een octrooi-activum reeds toepassing vindt, wordt
ingeval de belastingplichtige daarvoor kiest het op grond van het zesde
lid van dat artikel bij voor bezwaar vatbare beschikking vast te stellen
saldo van de nog in te lopen voortbrengingskosten aan het einde van dat
jaar nog verminderd met een in het volgende lid aangeduid bedrag, voor
zover dit bedrag niet uitgaat boven dit saldo.

	2. Het in het eerste lid bedoelde bedrag is gelijk aan de voordelen uit
hoofde van het in het eerste lid bedoelde octrooi-activum genoten in de
periode met ingang van het jaar van aanvraag van het octrooi tot en met
het jaar voorafgaande aan het jaar van verlenen van het octrooi.

	3. In aanvulling op het zevende lid, laatste volzin, van artikel 12b
van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 kan een rechtsmiddel tegen
een beschikking op grond van het zesde lid van dat artikel met
betrekking tot het laatste jaar vóór de inwerkingtreding van deze wet
ook betrekking hebben op de vermindering ingevolge het eerste lid.

ARTIKEL VI

	In de Wet op de dividendbelasting 1965 wordt artikel 9 als volgt
gewijzigd:

	1. In het eerste lid wordt “een gedagtekende nota” vervangen door:
een gedagtekende nota (dividendnota).

	2. Na het eerste lid worden, onder vernummering van het tweede lid tot
vierde lid, twee leden ingevoegd, luidende:

	2. De dividendnota mag zowel op papier worden verstrekt als
elektronisch beschikbaar worden gesteld.

	3. In afwijking van het eerste lid mag de uitreiking van een
dividendnota achterwege blijven indien:

	a. inhouding van de belasting achterwege blijft op de voet van deze
wet, of vanwege een door Nederland gesloten verdrag ter voorkoming van
dubbele belasting, of

	b. de rechthebbende een aanmerkelijk belang heeft in de
inhoudingsplichtige als bedoeld in hoofdstuk 4 van de Wet
inkomstenbelasting 2001.

	4. In het vierde lid (nieuw) wordt “de in het eerste lid bedoelde
nota” vervangen door: de dividendnota.

ARTIKEL VII

	De Successiewet 1956 wordt als volgt gewijzigd:

	A. Artikel 1a komt te luiden:

Artikel 1a

	1. In afwijking van artikel 5a, eerste lid, onderdeel b, van de
Algemene wet inzake rijksbelastingen worden voor de toepassing van deze
wet en de daarop berustende bepalingen twee ongehuwde personen slechts
als partner aangemerkt indien zij gedurende de in het tweede lid
genoemde periode:

	a. beiden meerderjarig zijn;

	b. op hetzelfde woonadres staan ingeschreven in de gemeentelijke
basisadministratie persoonsgegevens of een daarmee naar aard en
strekking overeenkomende administratie buiten Nederland;

	c. ingevolge een notarieel samenlevingscontract een wederzijdse
zorgverplichting hebben;

	d. geen bloedverwanten in de rechte lijn zijn, en

	e. niet met een ander aan de in de onderdelen a tot en met d genoemde
voorwaarden voldoen.

	2. De in de aanhef van het eerste lid bedoelde periode is:

	a. voor de bepalingen die zien op de heffing van erfbelasting: zes
maanden voorafgaand aan het overlijden dat aanleiding is tot de heffing
van erfbelasting;

	b. voor de bepalingen die zien op de heffing van schenkbelasting: twee
jaar voorafgaand aan de schenking.

	3. De in het eerste lid, onderdeel c, gestelde voorwaarde geldt niet
voor personen die tot het tijdstip van het overlijden of de schenking
gedurende een onafgebroken periode van ten minste vijf jaren staan
ingeschreven op hetzelfde woonadres in de gemeentelijke
basisadministratie persoonsgegevens of een daarmee naar aard en
strekking overeenkomende administratie buiten Nederland.

	4. Voor toepassing van de erfbelasting geldt de in het eerste lid,
onderdeel d, gestelde voorwaarde niet voor bloedverwanten in de eerste
graad, ingeval een van deze bloedverwanten een uitkering als bedoeld in
artikel 19a van de Wet maatschappelijke ondersteuning heeft genoten in
verband met in het kalenderjaar voorafgaand aan het jaar van overlijden
van de andere bloedverwant, aan die bloedverwant verleende zorg.

	5. Artikel 5a, zevende lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen
is van overeenkomstige toepassing op de personen, bedoeld in het eerste
en derde lid.

	6. Artikel 5a, tweede lid, vierde lid en vijfde lid, derde volzin, van
de Algemene wet inzake rijksbelastingen blijft buiten toepassing voor
deze wet en de daarop berustende bepalingen.

	B. Artikel 19 wordt als volgt gewijzigd:

	1. Het eerste lid, onderdeel a en b, komt te luiden:

	a. voor de bepaling van aanverwantschap, twee ongehuwde personen die
ingevolge artikel 1a als elkaars partners worden aangemerkt, met
gehuwden;

	b. aanverwanten met bloedverwanten, met dien verstande dat deze
gelijkstelling eindigt ingeval het partnerschap dat de aanverwantschap
deed ontstaan anders dan door overlijden is geëindigd;.

	2. Het derde lid vervalt.

	C. Artikel 33, onderdeel 1°, komt te luiden:

	1°. van:

	a. de Koning;

	b. de vermoedelijke opvolger van de Koning;

	c. de Koning die afstand van het koningschap heeft gedaan;

	d. de echtgenoot of echtgenote van de Koning, de echtgenoot of
echtgenote van de vermoedelijke opvolger van de Koning of de echtgenoot
of echtgenote van de Koning die afstand van het koningschap heeft
gedaan;

	uit hoofde van hun functie en hoedanigheid;.

	D. Aan artikel 66 wordt een lid toegevoegd, luidende: 

	3. Indien voor de erfbelasting de aangifte over een bestanddeel van het
voorwerp van enige belasting dat in het buitenland wordt gehouden of is
opgekomen niet, onjuist of onvolledig is gedaan, is de erfgenaam
gehouden alsnog een juiste en volledige aangifte te doen zodra hij
hiervan kennis neemt. In afwijking van artikel 16, vierde lid, van de
Algemene wet inzake rijksbelastingen vervalt in deze gevallen de
bevoegdheid tot het vaststellen van een navorderingsaanslag niet.  

	E. In artikel 72, eerste lid, wordt na de zinsnede “doen van aangifte
bevoegd,” ingevoegd: waarbij alle erfgenamen de aangifte mede dienen
te ondertekenen,.

ARTIKEL VIII

.

	Het ingevolge artikel VII, onderdeel A, gewijzigde artikel 1a van de
Successiewet 1956 vindt voor het eerst toepassing met betrekking tot
belastbare feiten in de zin van de Successiewet 1956 die zich hebben
voorgedaan op of na de datum van inwerkingtreding van deze wet, met dien
verstande dat:

	a. de voorwaarde van het in artikel VII, onderdeel A, opgenomen artikel
1a, eerste lid, onderdeel c, van de Successiewet 1956 voor het eerst
toepassing vindt met ingang van 1 januari 2012;

	b. indien een notarieel samenlevingscontract als bedoeld in het in
artikel VII, onderdeel A, opgenomen artikel 1a, eerste lid, onderdeel c,
van de Successiewet 1956 is verleden in de periode tot 1 januari 2012,
geacht wordt te zijn voldaan aan de termijn, bedoeld in het in artikel
VII, onderdeel A, opgenomen artikel 1a, tweede lid, onderdeel a, van de
Successiewet 1956.

ARTIKEL IX

	In de Wet belastingen op milieugrondslag komt artikel 5 te luiden:

Artikel 5

	1. De belasting wordt geheven van de houder van de inrichting.

	2. De houder van de inrichting is voor de toepassing van dit hoofdstuk
en de daarop berustende bepalingen:

	a. indien de daartoe krachtens de Waterwet en de daarop berustende
bepalingen bevoegde instantie een vergunning heeft verleend voor de
onttrekking van het grondwater: degene aan wie deze vergunning is
verleend;

	b. indien ter zake van de onttrekking van het grondwater de krachtens
de Waterwet en de daarop berustende bepalingen voorgeschreven melding is
gedaan: degene die deze melding heeft gedaan;

	c. in overige gevallen: degene ten behoeve van wie de onttrekking
plaatsvindt.

ARTIKEL X

	De Wet belastingen op milieugrondslag wordt als volgt gewijzigd:

	A. Artikel 60 vervalt.

	B. In artikel 61 vervalt “, 60, eerste en tweede lid”.

	C. In artikel 62 vervalt “, en artikel 60, eerste lid”.

	D. In artikel 90 vervalt “, 60, eerste lid”.

ARTIKEL XI

	De Wet belastingen op milieugrondslag wordt als volgt gewijzigd:

	A. Na artikel 59 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 60

	1. In afwijking van artikel 59, eerste lid, onderdeel a, bedraagt het
tarief voor aardgas voor verwarming ter bevordering van het groeiproces
van tuinbouwproducten als bedoeld in post a 32 van de bij de Wet op de
omzetbelasting 1968 behorende Tabel I voor aardgas met een bovenste
verbrandingswaarde van 35,17 megajoule per Nm3, voor dat gedeelte van de
geleverde hoeveelheid per verbruiksperiode van twaalf maanden per
aansluiting dat:

	– niet hoger is dan 5000 kubieke meter, per kubieke meter €
0,01494;

	– hoger is dan 5000 kubieke meter, maar niet hoger dan 170 000
kubieke meter, per kubieke meter € 0,02376;

	– hoger is dan 170 000 kubieke meter, maar niet hoger dan 1 000 000
kubieke meter, per kubieke meter € 0,01989;

	– hoger is dan 1 000 000 kubieke meter, maar niet hoger dan 10 000
000 kubieke meter, per kubieke meter € 0,0125;

	– hoger is dan 10 000 000 kubieke meter, per kubieke meter €
0,0082.

	2. Indien behalve voor het in het eerste lid vermelde doel mede aardgas
wordt toegepast in Ă©Ă©n of meerdere woonhuizen, wordt per
verbruiksperiode van twaalf maanden per woonhuis een geleverde
hoeveelheid van 5000 kubieke meter in de heffing betrokken naar het
tarief, bedoeld in artikel 59, eerste lid, onderdeel a, tenzij de
geleverde hoeveelheden voor de verschillende toepassingen en de
verschillende woonhuizen afzonderlijk worden gemeten.

	3. Bij aardgas met een bovenste verbrandingswaarde die lager of hoger
is dan 35,17 megajoule per Nm3, worden de in het eerste lid genoemde
tarieven naar evenredigheid verlaagd, onderscheidenlijk verhoogd alsmede
de hoeveelheidsgrenzen naar evenredigheid verhoogd onderscheidenlijk
verlaagd.

	4. Bij regeling van Onze Minister kunnen nadere regels worden gesteld
ten behoeve van de uitvoering van dit artikel.

	B. In artikel 61 wordt na “artikel 59, eerste lid” ingevoegd: , 60,
eerste en tweede lid.

	C. In artikel 62 wordt na “artikel 59, eerste lid, onderdeel a, en
derde lid” ingevoegd: , en artikel 60, eerste lid.

	D. In artikel 90 wordt na “59, eerste en derde lid” ingevoegd: ,
60, eerste lid.

ARTIKEL XII

	De Wet op de accijns wordt als volgt gewijzigd:

	A. In artikel 27a vervalt de zinsnede “, 71e, tweede lid”.

	B. Artikel 71e vervalt.

ARTIKEL XIII

	De Wet op de accijns wordt als volgt gewijzigd:

	A. In artikel 27a wordt na “71c, tweede lid” ingevoegd: , 71e,
tweede lid.

	B. Na artikel 71d wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 71e

	1. Op verzoek wordt teruggaaf van accijns verleend voor halfzware olie,
gasolie en vloeibaar gemaakt petroleumgas gebruikt voor verwarming ter
bevordering van het groeiproces van tuinbouwproducten als bedoeld in
post a 32 van de bij de Wet op de omzetbelasting 1968 behorende Tabel I,
indien geen aansluiting aanwezig is voor aardgas.

	2. De teruggaaf, bedoeld in het eerste lid, bedraagt voor:

	a. halfzware olie en gasolie, per 1000 L € 155,97;

	b. vloeibaar gemaakt petroleumgas, per 1000 kilogram € 132,69.

	3. De teruggaaf wordt verleend aan de tuinbouwer die de in het eerste
lid bedoelde minerale oliën gebruikt voor het in het eerste lid
bedoelde gebruik.

	4. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld ten
behoeve van de uitvoering van dit artikel.

ARTIKEL XIV

	De Wet op de accijns wordt als volgt gewijzigd:

	A. In artikel 71d, vierde lid, wordt “een ander dan de in het tweede
lid bedoelde persoon” vervangen door: een ander dan de in het derde
lid bedoelde persoon.

	B. Artikel 71h, tweede lid, komt te luiden:

	2. Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder duurzaam
geproduceerde E85 verstaan de vloeistof bestaande uit een combinatie van
uitsluitend bio-ethanol (ethanol uit biomassa) en ongelode lichte olie
waarbij de bio-ethanol ten minste 70 percent en ten hoogste 85 percent
uitmaakt van deze vloeistof mits de bio-ethanol in deze vloeistof
aantoonbaar voldoet aan eisen van duurzaamheid. Bij ministeriële
regeling worden nadere regels gesteld omtrent de eisen van duurzaamheid
en de controle hierop.

ARTIKEL XV

	In de Wet op de omzetbelasting 1968 wordt aan hoofdstuk V een afdeling
toegevoegd, luidende:

AFDELING 10 REGELING VOOR REISBUREAUS

Artikel 28z

	1. Deze afdeling en de daarop berustende bepalingen zijn van toepassing
op de handelingen van reisbureaus, voor zover de reisbureaus op eigen
naam tegenover de reiziger handelen en zij voor de totstandbrenging van
de reizen gebruikmaken van de leveringen van goederen en diensten van
andere ondernemers.

	2. Voor de toepassing van deze afdeling en de daarop berustende
bepalingen worden reisorganisatoren (touroperators) als reisbureaus
beschouwd.

Artikel 28za

	De onder de voorwaarden van artikel 28z verrichte handelingen van het
reisbureau met het oog op de totstandkoming van de reis, worden
beschouwd als Ă©Ă©n enkele dienst die het reisbureau voor de reiziger
verricht (reisdienst). De plaats van deze dienst is de plaats waar het
reisbureau de zetel van zijn bedrijfsuitoefening of een vaste inrichting
heeft gevestigd van waaruit het de dienst heeft verricht.

Artikel 28zb

	1. Ter zake van reisdiensten wordt de belasting naar keuze van het
reisbureau berekend over:

	a. de winstmarge per tijdvak van aangifte, de omzetbelasting niet
daaronder begrepen, of

	b. de winstmarge per reis, de omzetbelasting niet daaronder begrepen.

	2. De winstmarge per tijdvak van aangifte is het verschil tussen de som
van de vergoedingen, de omzetbelasting daaronder begrepen, in dat
tijdvak ter zake van reisdiensten en de som van de in dat tijdvak
werkelijk door het reisbureau gedragen kosten voor goederen en diensten
van andere ondernemers, mits deze goederen en diensten de reiziger
rechtstreeks ten goede komen.

	3. De winstmarge per reis is het verschil tussen de vergoeding, de
omzetbelasting daaronder begrepen, ter zake van de reisdienst en de
werkelijk door het reisbureau gedragen kosten voor goederen en diensten
van andere ondernemers, mits deze goederen en diensten de reiziger
rechtstreeks ten goede komen.

	4. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels ten aanzien van de
in het eerste lid bedoelde keuze en overgangsregels ten aanzien van het
wijzigen van deze keuze worden gesteld.

Artikel 28zc

	Indien de handelingen waarvoor het reisbureau een beroep doet op andere
ondernemers, door laatstgenoemden buiten de Unie worden verricht, wordt
de dienst van het reisbureau gelijkgesteld met de in de bij deze wet
behorende tabel II, onderdeel b, post 4, genoemde handeling van een
tussenpersoon. Indien de in de eerste volzin bedoelde handelingen zowel
binnen als buiten de Unie worden verricht, mag alleen het gedeelte van
de dienst van het reisbureau betreffende de buiten de Unie verrichte
handelingen als zodanig gelijkgesteld worden beschouwd.

Artikel 28zd

	1. Ingeval in een tijdvak van aangifte in een kalenderjaar, het laatste
tijdvak van aangifte in een kalenderjaar uitgezonderd, de winstmarge per
tijdvak van aangifte, de omzetbelasting niet daaronder begrepen,
(tijdvakwinstmarge) negatief is, wordt deze negatieve tijdvakwinstmarge
verrekend met een positieve tijdvakwinstmarge, of opgeteld bij een
negatieve tijdvakwinstmarge, die in het volgende belastingtijdvak wordt
gerealiseerd.

	2. Na afloop van een kalenderjaar wordt voor dat kalenderjaar de
tijdvakwinstmarge op jaarbasis vastgesteld (jaarsaldo). Ingeval het
jaarsaldo negatief is, wordt dit negatieve jaarsaldo opgeteld bij de ten
behoeve van de vaststelling van het jaarsaldo van het daaropvolgende
kalenderjaar op jaarbasis herrekende som. Ingeval de belasting over dat
aldus berekende jaarsaldo minder bedraagt dan het bedrag aan belasting
dat over het kalenderjaar is of moet worden voldaan ter zake van
reisdiensten wordt het verschil op verzoek aan het reisbureau
teruggegeven.

	3. Het vaststellen van het bedrag van de teruggaaf, bedoeld in het
tweede lid, geschiedt bij voor bezwaar vatbare beschikking. Het verzoek
wordt gedaan binnen zes maanden na afloop van het kalenderjaar waarop
het verzoek betrekking heeft.

Artikel 28ze

	De belasting die aan het reisbureau in rekening wordt gebracht door
andere ondernemers voor de in artikel 28z, eerste lid, bedoelde
handelingen welke de reiziger rechtstreeks ten goede komen, komt niet
voor aftrek of teruggaaf in aanmerking.

Artikel 28zf

	1. Ter zake van de reisdiensten wordt voor de toepassing van artikel
35a, eerste lid, onderdeel h, de omzetbelasting begrepen onder de
vergoeding.

	2. Het is het reisbureau niet toegestaan om de belasting afzonderlijk
te vermelden op de ter zake van de reisdienst uit te reiken factuur.

	3. Artikel 35a, eerste lid, onderdeel j, is niet van toepassing ter
zake van reisdiensten.

	4. Op de ter zake van reisdiensten door het reisbureau uit te reiken
factuur wordt vermeld dat de reisbureauregeling van toepassing is.

Artikel 28zg

	Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld inzake
de toepassing van deze afdeling.

ARTIKEL XVI

	Voor de reisdienst, bedoeld in het in artikel XV opgenomen hoofdstuk V,
afdeling 10, van de Wet op de omzetbelasting 1968, die op of na 1 april
2012 wordt verricht, waarvan de vergoeding vóór die datum geheel of
gedeeltelijk is ontvangen, wordt de omzetbelasting over het ontvangen
deel in afwijking van artikel 13 van de Wet op de omzetbelasting 1968
verschuldigd op 1 april 2012.

ARTIKEL XVII

	De werkelijk door het reisbureau als bedoeld in hoofdstuk V, afdeling
10, van de Wet op de omzetbelasting 1968 gedragen kosten voor goederen
en diensten van andere ondernemers die de reiziger rechtstreeks ten
goede komen, maken geen deel uit van de winstmargeberekening van artikel
28zb van de Wet op de omzetbelasting 1968 ingeval de belasting ter zake
in aftrek is gebracht of is teruggevraagd.

ARTIKEL XVIII

	De Wet op belastingen van rechtsverkeer wordt als volgt gewijzigd:

	A. In artikel 21 vervalt het vierde lid.

	B. Artikel 25, zesde lid, komt te luiden:

	6. Indien het eerste, tweede, derde en vijfde lid geen toepassing
kunnen vinden en de verzekeraar niet in Nederland woont of is gevestigd,
wordt de belasting geheven van de verzekeraar of, indien de verzekeraar
een fiscaal vertegenwoordiger heeft aangesteld die in Nederland woont of
gevestigd is, van die fiscaal vertegenwoordiger.

ARTIKEL XIX

	In de Algemene wet inzake rijksbelastingen wordt aan artikel 5a een lid
toegevoegd, luidende:

	7. Personen die partners waren op grond van het eerste lid, onderdeel
b, blijven als partners aangemerkt nadat de in dat onderdeel bedoelde
inschrijving op hetzelfde woonadres niet langer mogelijk is als gevolg
van opname in een verpleeghuis of verzorgingshuis vanwege medische
redenen of ouderdom van een van hen, zolang na het einde van die
inschrijving op hetzelfde woonadres ten aanzien van geen van beiden een
derde persoon als partner wordt aangemerkt. De eerste volzin vindt geen
toepassing meer indien Ă©Ă©n van beiden door middel van een
schriftelijke kennisgeving aan de inspecteur laat weten dat zij niet
langer als partners willen worden aangemerkt. Bij ministeriële regeling
kunnen nadere regels worden gesteld ten behoeve van de uitvoering van
dit lid.

ARTIKEL XX

	De Invorderingswet 1990 wordt als volgt gewijzigd:

	A. In artikel 13, derde lid, wordt “artikel 4:123” vervangen door:
artikel 4:123 van de Algemene wet bestuursrecht.

	B. Na artikel 15 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 16

	Indien executoriaal beslag is gelegd op een in een of meer termijnen
door de ontvanger uit te betalen bedrag op grond van een voorlopige
aanslag in de inkomstenbelasting als bedoeld in artikel 9, zesde lid,
wordt het beslag geacht mede te omvatten een in termijnen uit te
betalen bedrag op grond van een voorlopige aanslag in de
inkomstenbelasting als bedoeld in artikel 9, zesde lid, over een volgend
jaar voor zover:

	a. de uit te betalen termijnen van de voorlopige aanslagen op elkaar
aansluiten, en

	b. de schuld waarvoor beslag is gelegd niet geheel is voldaan.

	C. In artikel 17, derde lid, eerste volzin, wordt “of het op de voet
van artikel 13, derde lid, betekende dwangbevel niet is ontvangen”
vervangen door “, het op de voet van artikel 13, derde lid, betekende
dwangbevel of de schriftelijke mededeling, genoemd in artikel 27, eerste
lid, niet is ontvangen”. Voorts wordt, onder het vervallen van de punt
aan het slot, een zinsnede toegevoegd, luidende: , tenzij de
belastingschuldige aannemelijk maakt dat ontvangst redelijkerwijs moet
worden betwijfeld.

	D. In artikel 24, eerste lid, wordt na de eerste volzin een volzin
ingevoegd, luidende:

	Verrekening op grond van de onderdelen a en b is eveneens mogelijk
wanneer op een aan de belastingschuldige uit te betalen bedrag beslag is
gelegd.

ARTIKEL XXI

	In de Kostenwet invordering rijksbelastingen wordt in artikel 7, tweede
lid, “of het op de voet van artikel 13, derde lid, van de
Invorderingswet 1990 betekende dwangbevel niet is ontvangen” vervangen
door “, het op de voet van artikel 13, derde lid, van de
Invorderingswet 1990 betekende dwangbevel of de schriftelijke
mededeling, genoemd in artikel 27, eerste lid, van de Invorderingswet
1990 niet is ontvangen”. Voorts wordt, onder het vervallen van de punt
aan het slot, een zinsnede toegevoegd, luidende: , tenzij degene van wie
de kosten worden gevorderd aannemelijk maakt dat ontvangst
redelijkerwijs moet worden betwijfeld.

ARTIKEL XXII

	De Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen wordt als volgt
gewijzigd:

	A. In het opschrift van artikel 21 wordt “om andere reden”
vervangen door: in het nadeel van belanghebbende om andere reden.

	B. Na artikel 21 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 21a. Herziening tegemoetkoming in het voordeel van
belanghebbende om andere reden

	In bij ministeriële regeling aan te wijzen gevallen herziet de
Belastingdienst/Toeslagen een toegekende of herziene tegemoetkoming die
onherroepelijk is geworden in het voordeel van de belanghebbende.

	C. Aan artikel 22 wordt een lid toegevoegd, luidende:

	7. Indien executoriaal beslag is gelegd op een in een of meer
termijnen uit te betalen bedrag op grond van een voorschot, wordt het
beslag geacht mede te omvatten een in termijnen uit te betalen
bedrag van een voorschot in het kader van dezelfde
inkomensafhankelijke regeling voor een volgend jaar voor zover:

	a. de uit te betalen termijnen van de voorschotten op elkaar
aansluiten, en

	b. de schuld waarvoor beslag is gelegd niet geheel is voldaan.

ARTIKEL XXIII

	Artikel III, eerste lid, van de Vierde tranche Algemene wet
bestuursrecht is met ingang van 1 januari 2011 niet langer van
toepassing op artikel 27 van de Invorderingswet 1990 en op afdeling
4.4.3 van de Algemene wet bestuursrecht, voor zover het betreft de
invordering van rijksbelastingen.

ARTIKEL XXIV

	De Wet waardering onroerende zaken wordt als volgt gewijzigd:

	A. Aan artikel 4 wordt een lid toegevoegd, luidende:

	5. De Kaderwet zelfstandige bestuursorganen, met uitzondering van
artikel 9 van die wet, is van toepassing op de Waarderingskamer.

	B. Artikel 5, zesde lid, vervalt.

	C. Artikel 8 wordt als volgt gewijzigd:

	1. Het tweede lid vervalt.

	2. Het derde tot en met vijfde lid worden vernummerd tot tweede tot en
met vierde lid.

	D. Artikel 9 wordt als volgt gewijzigd:

	1. Het tweede lid komt te luiden:

	2. In afwijking van artikel 15 van de Kaderwet zelfstandige
bestuursorganen stelt de Waarderingskamer bij reglement de regeling van
de rechtstoestand van het personeel vast.

	2. In het derde lid wordt “het reglement bedoeld in het tweede lid
van dit artikel” vervangen door: het reglement, bedoeld in het tweede
lid,.

	E. Artikel 10 komt te luiden:

Artikel 10

	De Waarderingskamer stelt een bestuursreglement vast, waarin in ieder
geval regels worden opgenomen met betrekking tot de werkwijze van haar
commissies, met betrekking tot de wijze waarop overleg wordt gevoerd met
de colleges en de afnemers of met hun vertegenwoordigers omtrent
aangelegenheden ter zake waarvan naar haar oordeel overleg gewenst is,
alsmede omtrent aangelegenheden ter zake waarvan de deelnemers aan het
overleg de Waarderingskamer te kennen hebben gegeven overleg te willen
voeren.

	F. Artikel 12 vervalt.

	G. Artikel 13 vervalt.

	H. Artikel 14 vervalt.

ARTIKEL XXIVA

	In de Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van
belastingen wordt in artikel 4g “Wet identificatie bij
dienstverlening” vervangen door: Wet ter voorkoming van witwassen en
financieren van terrorisme.

ARTIKEL XXV

	Overige fiscale maatregelen 2009 wordt als volgt gewijzigd:

	A. In artikel V wordt “1 januari 2012” vervangen door: 1 januari
2013.

	B. Artikel XVI komt te luiden:

ARTIKEL XVI

	Paragraaf 4.1.3.2. van de Algemene wet bestuursrecht vindt voor het
eerst toepassing met betrekking tot ingevolge de Algemene wet
inkomensafhankelijke regelingen te nemen of genomen beschikkingen met
betrekking tot het berekeningsjaar 2012.

ARTIKEL XXVI

	Overige fiscale maatregelen 2010 wordt als volgt gewijzigd:

	A. Artikel I, onderdelen Abis, Ya, Yb, EEa, EEb en EEc, vervalt.

	B. Artikel IIA vervalt.

	C. Artikel IV, onderdeel Ga, vervalt.

 

	D. Artikel IVA vervalt.

	E. Artikel XXA vervalt.

	F. Artikel XXI, achtste lid, komt te luiden:

	8. In afwijking van het eerste lid treedt artikel XVII, onderdeel C, in
werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

ARTIKEL XXVII

	De Fiscale vereenvoudigingswet 2010 wordt als volgt gewijzigd:

	A. Het in artikel XIX opgenomen artikel 3 van de Algemene wet
inkomensafhankelijke regelingen wordt als volgt gewijzigd:

	1. Het artikel wordt van een opschrift voorzien, luidende: Partner.

	2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

	6. Personen die partners waren op grond van het tweede lid, blijven als
partners aangemerkt nadat de in dat onderdeel bedoelde inschrijving op
hetzelfde woonadres niet langer mogelijk is als gevolg van opname in een
verpleeghuis of verzorgingshuis vanwege medische redenen of ouderdom van
een van hen, zolang na het einde van die inschrijving op hetzelfde
woonadres ten aanzien van geen van beiden een derde persoon als partner
wordt aangemerkt. De eerste volzin vindt geen toepassing meer indien
Ă©Ă©n van beiden door middel van een schriftelijke kennisgeving aan de
Belastingdienst/Toeslagen laat weten dat zij niet langer als partners
willen worden aangemerkt. Bij ministeriële regeling kunnen nadere
regels worden gesteld ten behoeve van de uitvoering van dit lid.

	B. Artikel XXI komt te luiden:

ARTIKEL XXI

	In artikel 1a, derde lid, van de Wet op de huurtoeslag wordt “artikel
3, eerste lid, onder a,” vervangen door “artikel 3” en wordt “de
niet duurzaam gescheiden levende echtgenoot en geregistreerde partner”
vervangen door: de partner.

ARTIKEL XXVIIA

	Indien het bij koninklijke boodschap van 29 oktober 2009 ingediende
voorstel van wet tot vaststelling van de Wet Belastingwet BES
(Belastingwet BES) (32 189), tot wet is of wordt verheven en in werking
is getreden of treedt, wordt aan artikel 4.4 van die wet, onder
vervanging van de punt aan het slot van onderdeel j door een puntkomma,
een onderdeel toegevoegd, luidende: 

	k. onroerende zaken, waarvan de waarde uitsluitend of nagenoeg
uitsluitend wordt bepaald door de waarde van de daarvan deel uitmakende
braakliggende grond, voor zover degene of degenen die het genot
krachtens eigendom, bezit of beperkt recht heeft of hebben inwoner is of
zijn van de BES eilanden.

ARTIKEL XXVIII

	1. Deze wet treedt in werking met ingang van 1 januari 2011, met dien
verstande dat:

	a. de wijziging ingevolge artikel XXII, onderdeel B, voor het eerst
toepassing vindt met betrekking tot beschikkingen waarvan de dagtekening
ligt na 31 december 2010;

	b. de wijzigingen ingevolge artikel IV, onderdeel A, voor het eerst
toepassing vinden met betrekking tot jaren die aanvangen op of na 1
januari 2011;

	c. de wijzigingen ingevolge artikel IV, onderdelen B en C, voor het
eerst toepassing vinden met betrekking tot boekjaren die aanvangen op of
na 1 januari 2012.

	2. Artikel XXIVA werkt terug tot en met 1 augustus 2008.

	3. Artikel I, onderdelen D, E en J, werkt terug tot en met 1 januari
2009.

	4. Artikel XX, onderdeel A, werkt terug tot en met 1 juli 2009.

	5. Artikel I, onderdelen C, onder 1 en 4, H en I, werkt terug tot en
met 1 januari 2010.

	6. In afwijking van het eerste lid treedt artikel IV, onderdeel 0A, in
werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip waarbij
terugwerkende kracht kan worden verleend tot en met het tijdstip waarop
zonder deze wijziging van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969
artikel 2, zevende lid, eerste volzin, van die wet van toepassing zou
zijn geworden op het in dat onderdeel genoemde lichaam.

	7. In afwijking van het eerste lid treedt artikel XIV, onderdeel B, in
werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip waarbij
terugwerkende kracht kan worden verleend tot en met 5 december 2010.

	8. In afwijking van het eerste lid treden de artikelen III, X, XI, XII
en XIII in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip,
waarbij voor de artikelen XI en XIII terugwerkende kracht kan worden
verleend tot en met 1 januari 2011.

	9. In afwijking van het eerste lid treden de artikelen XV en XVII in
werking met ingang van 1 april 2012.

	10. In afwijking van het eerste lid treedt artikel VII, onderdelen D en
E, in werking op 1 januari 2012.

ARTIKEL XXIX

	Deze wet wordt aangehaald als: Overige fiscale maatregelen 2011.

	Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en
dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks
aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Staatssecretaris van Financiën,

 

 

 PAGE    

 PAGE   20