[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

32625 NR inzake de Invoeringswet geluidproductieplafonds

Wet van ... tot vaststelling van overgangsrecht en wijziging van diverse wetten ten behoeve van de invoering van de wet van … tot wijziging van de Wet milieubeheer in verband met de invoering van de geluidproductieplafonds en de overheveling van hoofdstuk IX van de Wet geluidhinder naar de Wet milieubeheer (modernisering instrumentarium geluidbeleid, geluidproductieplafonds) (Invoeringswet geluidproductieplafonds)

Nader rapport

Nummer: 2011D05744, datum: 2011-02-04, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Onderdeel van zaak 2011Z02268:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


									

							’s-Gravenhage, 31 januari 2011

BJZ2011034900

Directie Bestuurlijke en Juridische Zaken

Nader rapport inzake het voorstel van wet houdende regels tot
vaststelling van overgangsrecht en wijziging van diverse wetten ten
behoeve van de invoering van de wet van … tot wijziging van de Wet
milieubeheer in verband met de invoering van de geluidproductieplafonds
en de overheveling van hoofdstuk IX van de Wet geluidhinder naar de Wet
milieubeheer (modernisering instrumentarium geluidbeleid,
geluidproductieplafonds) (Invoeringswet geluidproductieplafonds). 

Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 5 augustus
2010, no. 10.002191 machtigde Uwe Majesteit de Afdeling advisering van
de Raad van State haar advies inzake het bovenvermelde voorstel van wet
rechtstreeks aan mij te doen toekomen. 

Dit advies, gedateerd 21 oktober 2010, no. W08.10.0408/IV bied ik U
hierbij aan.

De Afdeling advisering van de Raad van State geeft U in overweging het
voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal,
nadat aan het vorenstaande aandacht zal zijn geschonken. 

Hieronder ga ik in op het advies van de Afdeling advisering van de Raad
van State.

De Afdeling adviseert gegeven de onbekendheid van een deel van de
saneringsobjecten en het ontbreken van een volledig inzicht in de totale
kosten van de voorgenomen saneringsoperatie de hoogte van het budget van
€ 941 miljoen alsnog toe te lichten. 

De hoogte van het budget komt overeen met de op de rijksbegroting
daarvoor beschikbare middelen. Het grootste deel was, ten behoeve van de
geluidssanering in de Nota Mobiliteit, al opgenomen in het
Infrastructuurfonds. Bij de totstandkoming van die Nota is vastgesteld
dat het voor de beschreven aanpak van woningen met een te hoge
geluidsbelasting langs rijkswegen en spoorwegen een bedrag nodig is van
€ 650 miljoen. Aan dit bedrag zijn de middelen op de rijksbegroting
voor de sanering onder de Wet geluidhinder (toenmalig VROM) voor zover
ze gerelateerd zijn aan situaties langs rijkswegen spoorwegen en een
bedrag voor de grote groei gevallen toegevoegd. De totale som is het
genoemde bedrag van € 941 miljoen.

De uitgangspunten van de saneringsoperatie zijn zo gekozen dat de
sanering binnen het budget kan worden uitgevoerd.



De memorie van toelichting is dienovereenkomstig aangepast.

De Afdeling stelt dat het wetsvoorstel gevolgen heeft voor de
uitvoeringspraktijk van gemeenten op het terrein van geluidsanering en
de ruimtelijke ordening. De toelichting op het wetsvoorstel vermeldt
weliswaar dat het wetsvoorstel, met name het overgangsrecht, is
voorbereid in overleg met de VNG, doch de Afdeling heeft geen advies van
de VNG aangetroffen. De Afdeling adviseert in de toelichting inzicht te
geven in het standpunt van de VNG over voor gemeenten relevante
conceptregelgeving en de reactie daarop van de regering. 

Dit wetsvoorstel is voorafgegaan door het wetsvoorstel wijziging van de
Wet milieubeheer in verband met de invoering van geluidproductieplafonds
en de overheveling van hoofdstuk IX van de Wet geluidhinder naar de Wet
milieubeheer (modernisering instrumentarium geluidbeleid,
geluidproductieplafonds), hierna wetsvoorstel 32 252. In het kader van
dit wetsvoorstel is met het Interprovinciaal Overleg (IPO) en de
Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) in een klankbordgroep
uitgebreid inhoudelijk overleg gepleegd over de inhoud van het
wetsvoorstel. Dit overleg is na het zenden aan de Tweede Kamer voorgezet
voor wat betreft het onderhavige wetsvoorstel. Het IPO en de VNG zijn
dus zowel bij het wetsvoorstel 32 252 als bij het onderhavige
wetsvoorstel intensief betrokken geweest. Na overleg met de VNG/IPO is
afgezien van formeel advies.

De memorie van toelichting is dienovereenkomstig aangepast. 

3.	De redactionele kanttekeningen van de Afdeling zijn overgenomen, met
uitzondering van de opmerking over artikel 73 van de Wet geluidhinder.
Uit de systematiek van het betreffende hoofdstuk en artikel 104 van de
Wet geluidhinder blijkt dat de verzameling saneringsobjecten bij
algemene maatregel van bestuur kan worden uitgebreid met andere
geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen. 

Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om enkele redactionele wijzigingen
in de wettekst en verduidelijkingen in de memorie van toelichting aan te
brengen en enkele onvolkomenheden te herstellen. 

Vanwege de samenvoeging van het voormalige Ministerie van Verkeer en
Waterstaat en (een deel van het) voormalige Ministerie van
Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (VROM) tot een
nieuw Ministerie van Infrastructuur en Milieu, komt de in het
wetsvoorstel 32 252 voorziene taakverdeling tussen de ministers van VROM
en van Verkeer en Waterstaat te vervallen. Alle bevoegdheden komen in
één hand te liggen. Deze samenvoeging leidt tot een groot aantal
tekstuele aanpassingen in het wetvoorstel. Deze aanpassingen worden
meegenomen bij dit nader rapport en worden niet bij nota van wijziging
op wetsvoorstel 32 252 doorgevoerd. Als bijlage (en leeshulp) bij dit
nader rapport is een integrale tekstversie van hoofdstuk 11 van de Wet
milieubeheer gevoegd, waarin alle wijzigingen vanwege de Invoeringswet
zijn verwerkt. 

In artikel 104a van de Wet geluidhinder (artikel I, onderdeel M) is in
het vierde lid een onderdeel e ingevoegd dat ook voor de toepassing van
artikel 111b van de Wet geluidhinder bepaalt dat de Minister bevoegd
gezag is voor het nemen van maatregelen in plaats van burgemeester en
wethouders. Als gevolg van die wijziging bestaat geen verschil meer
tussen het vierde en vijfde lid, waardoor het vijfde lid kan vervallen.
Tevens is de formulering van de grondslag voor uitvoeringsregels
redactioneel gewijzigd.

In artikel 105 van de Wet geluidhinder (artikel I, onderdeel N) is
“geluidhinder” vervangen door: geluid- of trillinghinder. Deze
wijziging vloeit voort uit de motie Aptroot en Dijksma van 4 november
2010 (Kamerstukken II 2010/11, 32 404, nr. 17), om een wettelijke
regeling voor trillinghinder mogelijk te maken. Omwille van de
leesbaarheid wordt het hele artikel opnieuw vastgesteld, omdat het
wetsvoorstel zoals dat aan de Raad van State werd aangeboden al een
wijziging bevatte (“spoor-, tram- of metroweg” vervangen door:
spoorweg). 

In artikel 111 van de Wet geluidhinder (artikel I, onderdeel T) is
verduidelijkt dat deze binnenwaarde alleen betrekking heeft op de
geluidsbelasting van wegen of spoorwegen zonder geluidproductieplafond.

In artikel 11.24 (artikel II, onderdeel L) is een nieuw lid ingevoegd
dat bepaalt dat de Minister van Infrastructuur en Milieu van de
ontheffing in de Staatscourant mededeling doet. In voorkomende gevallen
kan de Minister tevens besluiten mededeling te doen in een nieuws- of
huis-aan-huisblad, dan wel op een andere geschikte wijze. Deze wijziging
brengt dit artikel in overeenstemming met artikel 11.23.

Artikel 11.28 (artikel II, onderdeel P) behoeft een andere opzet als
gevolg van de samenvoeging die hiervoor onder a is toegelicht. Het
terminologische onderscheid tussen “bevoegd gezag” voor besluiten op
verzoek en “Onze Ministers” voor ambtshalve besluiten verdwijnt. Dit
werkt door in de toepasselijkheid van 11.29 en 11.30 (slotzin van
artikel 11.28, eerste lid).

In artikel 11.46, eerste lid (artikel II, onderdeel Y), van het
wetsvoorstel 32 252 vervalt het woord “heersende”, conform de
terminologie in artikel 11.45 van dat wetsvoorstel.

In artikel 11.57 van wetsvoorstel 32 252 (artikel II, onderdeel II) is
de verwijzing naar artikel 88 van de Wet geluidhinder aangepast, in die
zin dat wordt verwezen naar artikel 88, zoals dat luidde voor 1 januari
2007. 

De toelichting op artikel 11.57 (artikel II, onderdeel II) is aangevuld.
Ligplaatsen voor woonschepen die zijn aangewezen in een gemeentelijke
verordening, worden niet aangemerkt als saneringsobject.

Het saneringsplan kan in bijzondere omstandigheden andere
saneringsmaatregelen bevatten dan die in aanmerking zouden komen op
grond van artikel 11.29, maar het is niet nodig om bij iedere afweging
van maatregelen het amoveren van woningen te betrekken. Artikel 11.59,
derde lid (artikel II, onderdeel II), en de toelichting zijn op dit punt
aangepast.

In artikel 11.63, eerste lid, van wetsvoorstel 32 252 (artikel II,
onderdeel II) is het zinsdeel “op de gevel” weggelaten, in
overeenstemming met de terminologie in de rest van hoofdstuk 11. In het
reken- en meetvoorschrift worden reeds nadere regels gesteld met
betrekking tot de wijze van berekenen. 

In het eerste lid van artikel XI zijn de onderdelen e tot en met g over
saneringsprojecten in diverse fasen samengevoegd tot één onderdeel.
Dat onderdeel delegeert, met het oog op de kenbaarheid, naar het niveau
van algemene maatregel van bestuur een concrete lijst met
saneringsprojecten die op basis van de Wet geluidhinder worden afgerond.

De toelichting op artikel XI is aangevuld met een verduidelijking van de
wijze van omrekenen naar een geluidproductieplafond op basis van een met
toepassing van het overgangsrecht genomen besluit. Tevens is in artikel
XI een grondslag opgenomen om nadere regels te stellen.

                                                                        
     

Ik moge U verzoeken het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van wet en
de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der
Staten-Generaal te zenden.

DE STAATSSECRETARIS VAN INFRASTRUCTUUR EN MILIEU