Nader rapport inzake Wet nadeelcompensatie en schadevergoeding bij onrechtmatige besluiten
Aanvulling van de Algemene wet bestuursrecht met bepalingen over nadeelcompensatie en schadevergoeding bij onrechtmatige overheidsdaad (Wet nadeelcompensatie en schadevergoeding bij onrechtmatige besluiten)
Nader rapport
Nummer: 2011D05855, datum: 2011-02-04, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1
Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: I.W. Opstelten, minister van Veiligheid en Justitie
- Mede ondertekenaar: J.P.H. Donner, minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (Ooit CDA kamerlid)
Onderdeel van zaak 2011Z02009:
- Indiener: I.W. Opstelten, minister van Veiligheid en Justitie
- Medeindiener: J.P.H. Donner, minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
- Volgcommissie: vaste commissie voor Binnenlandse Zaken
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Veiligheid en Justitie (2010-2017)
- 2011-02-03 12:45: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2011-02-16 14:15: Procedurevergadering commissie Veiligheid en Justitie (Procedurevergadering), vaste commissie voor Veiligheid en Justitie (2010-2017)
- 2011-03-01 15:00: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2011-03-17 14:00: Aanvulling van de Algemene wet bestuursrecht met bepalingen over nadeelcompensatie en schadevergoeding bij onrechtmatige overheidsdaad (Wet nadeelcompensatie en schadevergoeding bij onrechtmatige besluiten) (32621) (Inbreng verslag (wetsvoorstel)), vaste commissie voor Veiligheid en Justitie (2010-2017)
- 2011-09-14 14:30: Procedurevergadering commissie Veiligheid en Justitie (Procedurevergadering), vaste commissie voor Veiligheid en Justitie (2010-2017)
- 2012-03-19 11:00: Wet aanpassing bestuursprocesrecht (32450) en Wet nadeelcompensatie en schadevergoeding bij onrechtmatige besluiten (32621) (Wetgevingsoverleg), vaste commissie voor Veiligheid en Justitie (2010-2017)
- 2012-03-27 15:00: Stemmingen (Stemmingen), TK
Preview document (🔗 origineel)
Directie Wetgeving Schedeldoekshaven 100 2511 EX Den Haag Postbus 20301 2500 EH Den Haag www.rijksoverheid.nl/venj Contactpersoon M.J. Jacobs T 070 370 79 11 F 070 370 75 16 m.j.jacobs@minjus.nl Registratienummer 5639504/10/6 DOCPROPERTY referentiegegevens DOCPROPERTY woordmerk DOCPROPERTY rubricering DOCPROPERTY _aankoningin Aan de koningin DOCPROPERTY _datum Datum DOCPROPERTY datum 13 januari 201 1 DOCPROPERTY _onderwerp Onderwerp DOCPROPERTY onderwerp Voorstel van wet tot aanvulling van de Algemene wet bestuursrecht met bepalingen over nadeelcompensatie en schadevergoeding bij onrechtmatige besluiten (Wet nadeelcompensatie en schadevergoeding bij onrechtmatige besluiten) Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 29 juni 2009, nr. 09.001710 machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn advies inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan ons te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 15 oktober 2009, nr. W03.09.0211/II, bieden wij U hierbij aan. Naar aanleiding van het advies van de Raad van State mogen wij het volgende opmerken. 2. De Raad adviseert om bij nadeelcompensatie de rechtsmacht tussen de bestuursrechter en de burgerlijke rechter te verdelen op de wijze die door de studiegroep was voorgesteld. Er is volgens de Raad veel voor te zeggen om bij geschillen over nadeelcompensatie altijd de bestuursrechter bevoegd te achten, ook als het nadeel door feitelijk handelen is veroorzaakt. Na ampel beraad hebben wij besloten het advies van de Raad van State niet te volgen. Reden daarvoor is dat de gevolgen van een dergelijke verruiming van de reikwijdte van de regeling voor de praktijk naar mijn oordeel op dit moment onvoldoende zijn te overzien. Wij geven er daarom de voorkeur aan om daarmee eerst ervaring op te doen bij bepaalde projecten die zich daarvoor naar het oordeel van het bestuur lenen alvorens daarover definitieve beslissingen te nemen. Dat kan door toepassing van artikel 8:2a, tweede lid, onder b, dat de mogelijkheid opent dat bij wettelijk voorschrift of bij besluit van het bestuursorgaan de weg naar de bestuursrechter wordt opengesteld. Verder wijzen wij er nog op dat artikel 8:2, tweede lid, onder a, ook voorziet in een verruiming van de bevoegdheid van de bestuursrechter ten opzichte van de thans bestaande situatie, nu daarin is bepaald dat alle handelingen ter uitvoering van een appellabel besluit ook grondslag kunnen zijn voor een verzoek om een appellabel nadeelcompensatiebesluit. 3. De Raad merkt op dat het wenselijk is duidelijkheid te verschaffen over de vraag of naast het égalitébeginsel ruimte blijft voor andere grondslagen om nadeelcompensatie toe te kennen. Naar aanleiding hiervan merken wij op dat bewust is volstaan met codificatie van het égalitébeginsel als grondslag voor een verplichting tot vergoeding van schade door rechtmatig overheidshandelen, nu dit in de praktijk de belangrijkste grondslag is. Het komt in de praktijk nauwelijks voor dat een aanspraak op schadevergoeding wordt gebaseerd op een ander rechtsbeginsel (hoewel deze wet dat op zichzelf niet uitsluit; zie hierover de aangevulde toelichting onder 4.1). Ook het merendeel van de bijzondere wetten waarin een nadeelcompensatieregeling is opgenomen, is gebaseerd op de grondgedachte dat een eventuele aanspraak op nadeelcompensatie is gebaseerd op het égalitébeginsel. Dat geldt bijvoorbeeld ook voor de op 1 juli 2008 in werking getreden Wet ruimtelijke ordening. In de aanpassingswetgeving zal dit punt bij elk onderdeel nader worden toegelicht. Overige opmerkingen 4. De Raad geeft in overweging de invoering van een verzoekschriftprocedure ook met betrekking tot nadeelcompensatie te bezien. Een dergelijke verzoekschriftprocedure zou nog hangende de procedure tegen een schadeveroorzakend besluit toepassing kunnen vinden (voor het geval geen vernietiging volgt). Op die manier kan de benadeelde zijn schadeclaim op een snelle en eenvoudige wijze beoordeeld krijgen, zo stelt de Raad. Wij hebben dit advies niet overgenomen. Dit is een logisch gevolg van mijn keuze om ten aanzien van verzoeken om nadeelcompensatie aansluiting te zoeken bij het ‘besluitmodel’, zoals vormgegeven in de Algemene wet bestuursrecht. Aansluiting bij het besluitmodel heeft als belangrijk voordeel dat het bestuursorgaan eerst aan zet is om zelf een beoordeling te maken van zijn aansprakelijkheid op grond van het égalitébeginsel. Bij zijn beoordeling kan het bestuursorgaan de feitelijke situatie en de posities van andere mogelijke benadeelden (denk aan het vereiste van het normaal maatschappelijk risico en het vereiste van de speciale last), in onderlinge samenhang bezien. Het kan daarbij desgewenst ook deskundigen betrekken of een schadecommissie inschakelen. Zou het advies van de Raad worden gevolgd, dan zou de rechter zich als het ware ‘rauwelijks’ over nadeelcompensatieclaims kunnen uitspreken. Dat achten wij ongewenst. 5. De Raad is van oordeel dat een vergoeding op andere wijze dan geld niet tot de mogelijkheden behoort indien de belanghebbende daarmee niet akkoord gaat. In die situatie is er volgens de Raad geen reden af te wijken van de hoofdregel dat schade vergoed wordt in geld (artikel 6:103 BW). Deze laatste stelling onderschrijven wij niet. De hoofdregel dat schade vergoed wordt in geld, zoals neergelegd in artikel 6:103 BW, is passend als het gaat om schadevergoeding wegens onrechtmatig handelen. Maar zij gaat niet in gelijke mate op wanneer de schade is veroorzaakt door rechtmatig overheidshandelen. Dan heeft als uitgangspunt te gelden dat de overheid voor degenen die in het bijzonder en onevenredig zwaar zijn getroffen door het rechtmatig handelen voorziet in een redelijke compensatie. Het moge zo zijn dat het doorgaans het meest in de rede ligt om deze compensatie in de vorm van geld te verlenen, maar noodzakelijk is dat niet. Een aanbod voor een compensatie in de vorm van een vergoeding in natura, zoals een alternatieve bedrijfslocatie, het aanleggen van een parallelweg of herstel van de (door planwijziging vervallen) bouwmogelijkheid (ABRvS 27 april 2005, Gst. 2005, 85 m.nt. J.M.H.F. Teunissen), kan tegen die achtergrond naar mijn oordeel evenzeer aanvaardbaar zijn (en ligt onder omstandigheden zelfs ook meer voor de hand). 6. De Raad wijst erop dat het regelmatig voorkomt dat verschillende bestuursorganen aansprakelijk zijn, waartoe voor de afhandeling van de schadeverzoeken bijvoorbeeld een schadeschap in het leven wordt geroepen. Hij acht het niet duidelijk of titel 4.5 in de weg staat aan een dergelijke regeling. Een schadeschap is een gemeenschappelijke regeling die namens de betrokken bestuursorganen alle verzoeken om nadeelcompensatie afhandelt. De aan de gemeenschappelijke regeling deelnemende bestuursorganen dragen alle bevoegdheden in verband met beslissingen omtrent nadeelcompensatie over aan het schadeschap (ingevolge de artt. 41 e.v. van de Wet gemeenschappelijke regelingen). Dit betekent dat een verzoek om nadeelcompensatie niet bij de afzonderlijke bestuursorganen, maar enkel bij het betreffende schadeschap kan en moet worden ingediend. Titel 4.5 is daarvoor geen beletsel. Dit is volledigheidshalve in de toelichting verduidelijkt. Overigens zijn wij voornemens om, mede in verband met deze problematiek, een voorstel in procedure te brengen om een ‘overnamebevoegdheid’ in de Algemene wet bestuursrecht op te nemen. Op grond van die bevoegdheid kan de bevoegdheid om te beslissen op verzoeken om nadeelcompensatie bij projecten waar verschillende bestuursorganen bij betrokken zijn, worden geconcentreerd bij één van die bestuursorganen. Dat kan de afhandeling van verzoeken om nadeelcompensatie vergemakkelijken, met name bij grote infrastructurele projecten (vergelijk E. Koopmans, ‘De behandeling van verzoeken om nadeelcompensatie bij grote overheidsprojecten. De problemen, de huidige juridische voorzieningen en een mogelijk nieuwe oplossing in de Awb’, O&A 2009-2, p. 69-77 en J.R.C. Tieman en H.H.L. Krans, ‘Nogmaals nadeelcompensatie’, in NTB 2010-15). Onrechtmatige overheidsdaad 7.a. De Raad stelt dat niet zonder meer valt in te zien dat de voorgestelde bevoegdheidsverdeling een voor de praktijk duidelijk en eenvoudig te hanteren kader biedt en dat de argumenten voor de gekozen bevoegdheidsverdeling niet overtuigend zijn. Deze visie van de Raad delen wij niet. Thans zijn er vier verschillende – en elkaar niet uitsluitende - wegen waarlangs getracht kan worden schadevergoeding te verkrijgen wegens onrechtmatig overheidshandelen. Het naast elkaar bestaan van deze vier verschillende schadeprocedures wordt in de praktijk als verwarrend en onduidelijk ervaren, ook al omdat er gedurende de procedure soms wordt overgestapt van het bestuursrechtelijke naar het civielrechtelijke spoor. In het wetsvoorstel wordt het aantal wegen waarlangs getracht kan worden schadevergoeding te verkrijgen teruggebracht tot één: de bestuursrechter is exclusief bevoegd als de schade is veroorzaakt door een besluit waarover de Centrale Raad van Beroep of de belastingkamer van de Hoge Raad in enige of hoogste instantie oordeelt en de burgerlijke rechter is bevoegd in overige zaken. Om te voorkomen dat er voor relatief lage schadebedragen bij twee verschillende rechters moet worden geprocedeerd, is de bestuursrechter in de overige zaken ook bevoegd het schadeverzoek te behandelen indien het om een kleinere schadezaak gaat. De belanghebbende kan dan dus kiezen. 7.b. In het oorspronkelijke artikel 8:89 was bepaald dat de bestuursrechter in overige gevallen bevoegd was voor zover de gevraagde vergoeding ten hoogste € 5.000 bedroeg. Uit de memorie van toelichting volgt dat met dit grensbedrag aansluiting is gezocht bij de competentiegrens van de kantonrechter. Terecht wijst de Raad erop dat deze competentiegrens in het inmiddels ingediende wetsvoorstel Evaluatiewet modernisering rechterlijke organisatie (Kamerstukken II 2008/09, 32 021) wordt opgetrokken naar € 25.000. Om de aansluiting tussen de verzoekschriftprocedure in het onderhavige wetsvoorstel met de compentiegrens van de kantonrechter te behouden, is in het voorgestelde artikel 8:89 bepaald dat de bestuursrechter in overige gevallen bevoegd is voor zover de gevraagde vergoeding ten hoogste € 25.000 bedraagt. Hieraan kan nog worden toegevoegd dat iedere keuze voor een grensbedrag arbitrair is. Dat geldt niet alleen voor het in dit wetsvoorstel gekozen bedrag, maar overigens ook voor het bedrag dat in het wetsvoorstel Evaluatiewet modernisering rechterlijke organisatie is gekozen. In de memorie van toelichting bij genoemd wetsvoorstel is uiteengezet dat het voorstel tot wijziging van € 5.000 naar € 25.000 wordt gedaan op basis van de resultaten van de evaluatie van de modernisering van de rechterlijke organisatie, uitgevoerd door de Commissie evaluatie modernisering rechterlijke organisatie (commissie-Deetman). Deze commissie was voorstander van de verhoging van de competentiegrenzen in het burgerlijk procesrecht omdat de kantonrechter een grote mate van expertise heeft opgebouwd met consumentgerelateerde zaken. Het bedrag van € 25.000 is gerelateerd aan de bedragen gemoeid met de consumentenkoop. De Commissie adviseerde om alle zaken die vallen onder de categorie consumentenkoop aan de kantonrechter toe te delen. De commissie verwees in het gedeelte van het advies over de verhoging van de competentiegrens naar € 25.000 ook naar de ervaringen in het bestuursrecht. 7.c. Sinds de invoering van artikel 8:73 Awb in 1994 heeft de praktijk zich zo ontwikkeld dat er vele, elkaar niet uitsluitende, wegen bestaan om schadevergoeding wegens onrechtmatig overheidshandelen te verkrijgen. In de memorie van toelichting wordt deze stand van het recht uitvoerig beschreven. De aldus ontstane situatie wordt door velen als onduidelijk ervaren. Het onderhavige wetsvoorstel beoogt een eind te maken aan deze onduidelijke situatie door het aantal wegen waarlangs schadevergoeding wegens onrechtmatig overheidshandelen kan worden verkregen terug te brengen tot één. De grotere claims buiten het terrein van het sociale verzekeringsrecht, het ambtenarenrecht en het belastingrecht zijn exclusief bij de burgerlijke rechter ondergebracht omdat besluiten in deze procedures vaak niet alleen de belangen van de aanvrager van een besluit raken, maar ook die van derden. Schadezaken in meerpartijengeschillen zijn doorgaans complexer, bijvoorbeeld omdat de causaliteitsvraag moeilijker te beantwoorden is. Het ambtenarenrecht en het financiële bestuursrecht daarentegen, worden daardoor gekenmerkt dat er in de regel sprake is van twee-partijenverhoudingen. De geschillen concentreren zich op het besluit dat deze tweepartijenrelatie beheerst en zijn doorgaans processueel minder complex dan geschillen in meerpartijenverhoudingen. Gelet hierop menen wij dat het zinvol en verantwoord is om aan de bestuursrechter de exclusieve rechtsmacht toe te kennen inzake schadevergoedingszaken. 7.d. Het verheugt ons dat de Raad met ons van mening is dat de benadeelde zijn schadeclaim met de nieuwe verzoekschriftprocedure op een snelle en eenvoudige wijze bij de rechter aanhangig kan maken en relatief snel een definitief rechterlijk oordeel over zijn verzoek krijgt. Het is inderdaad zo dat in veel gevallen nadere besluitvorming nodig is voordat op eventuele schadevergoedingsaspecten kan worden ingegaan. Dit probleem doet zich ook thans voor indien wordt verzocht om schadevergoeding en is inherent aan het stelsel van “vernietigen en opnieuw voorzien”. Conclusie De keuzevrijheid van de huidige verdeling van rechtsmacht is in de praktijk onduidelijk en leidt tot verwarring bij justitiabelen. Door het aantal wegen waarlangs getracht kan worden schadevergoeding te verkrijgen wegens onrechtmatig overheidshandelen terug te brengen, wordt een voor partijen duidelijkere situatie bereikt. Het advies om aan bestuurrechters over de hele linie – zowel de belastingrechter en de CRvB, als het CBb en de ABRvS – de bevoegdheid toe te kennen te oordelen over geschillen onder de € 25.000, is niet overgenomen. Bij schadezaken op het terrein van het ambtenarenrecht en het financiële bestuursrecht, zijn meestal geen derdebelanghebbenden betrokken. De geschillen concentreren zich op het besluit dat de tweepartijenrelatie beheerst en zijn doorgaans processueel minder complex dan schadeverzoeken in meerpartijenverhoudingen. Ook de causaliteitsvraag is bij deze schadeverzoeken meestal eenvoudiger te beantwoorden dan bij bijvoorbeeld schadeverzoeken in het ruimtelijke ordeningsrecht. Deze omstandigheden pleiten voor een exclusieve bevoegdheid van de bestuursrechter in schadeverzoeken op deze terreinen. Aan de mogelijkheid tot verwijzing door de bestuursrechter bestaat in dit type zaken naar mijn oordeel dan ook geen behoefte. In zaken waarin de bestuursrechter niet exclusief bevoegd is, bestaat aan een dergelijke mogelijkheid evenmin behoefte. De mogelijkheid om het verzoek om schadevergoeding bij de bestuursrechter te doen, biedt een extra voorziening voor de gelaedeerde ingeval de schade het bedrag van € 25.000 niet te boven gaat. Ook als de omvang van de schade beperkt is, kan de gelaedeerde redenen hebben om de vergoeding in een procedure bij de civiele rechter te vorderen. Van deze mogelijkheid zal hij vooral gebruik maken indien het een complexe zaak betreft of een zaak met een samengestelde schadeoorzaak. Overige opmerkingen 8.a. Artikel 8:88 bepaalt dat de bestuursrechter bevoegd is op verzoek een bestuursorgaan te veroordelen tot vergoeding van schade die de belanghebbende lijdt of zal lijden als gevolg van een onrechtmatig besluit, een onrechtmatige andere handeling ter voorbereiding van een onrechtmatig besluit, het niet tijdig nemen van een besluit of een andere onrechtmatige handeling van een bestuursorgaan waarbij een ambtenaar als bedoeld in artikel 1 van de Ambtenarenwet als zodanig of een dienstplichtig militair als bedoeld in hoofdstuk 2 van de Kaderwet dienstplicht als zodanig, hun nagelaten betrekkingen of hun rechthebbenden belanghebbende zijn. Indien het wetsvoorstel voor de Wet aanpassing bestuursprocesrecht tot wet wordt verheven en in werking treedt, komen de procesrechtelijke bepalingen van de Beroepswet te vervallen. De inhoud van deze bepalingen wordt overgebracht naar de Awb. Het wetsvoorstel en de memorie van toelichting zijn naar aanleiding hiervan aangepast. Daarbij is het advies van de Raad gevolgd. Het advies van de Raad om artikel 8:88 Awb nader te bezien en een consequente terminologie te volgen is gevolgd. b. Het advies van de Raad is gevolgd. 9. De suggestie van de Raad om in artikel 8:90, tweede lid, te bepalen dat de bestuursrechter na ontvangst van het verzoekschrift het bestuursorgaan in de gelegenheid stelt binnen acht weken mede te delen of het bereid is schade te vergoeden, is niet overgenomen. Het is in het (bestuurs)recht gebruikelijk dat degene die iets wil van een ander, zich eerst zelf wendt tot diegene (vgl. het klachtrecht). Het is niet wenselijk de rechterlijke macht te belasten met werkzaamheden die ook buiten de rechterlijke macht om door partijen zelf verricht kunnen worden. 10. Het advies van de Raad is gevolgd. 11. Het advies van de Raad is gevolgd. Voorbereiding van het wetsvoorstel 12. In paragraaf 3 van de toelichting, getiteld ‘Voorbereiding van het wetsvoorstel’ is ingegaan op de aanleiding voor het wetsvoorstel en de redenen om eerst een breed samengestelde studiegroep te laten adviseren over het onderwerp van het wetsvoorstel. De studiegroep had tot taak een inventarisatie te maken van knelpunten en mogelijke oplossingen inzake schadevergoeding wegens onrechtmatig overheidsoptreden. Indien de studiegroep het nodig vond, kon daarbij ook de schadevergoeding wegens rechtmatige overheidsdaad worden betrokken. De studiegroep heeft uiteindelijk niet slechts een inventarisatie opgeleverd, maar een voorontwerp van wet inclusief memorie van toelichting. Over het voorontwerp is geadviseerd door de in paragraaf 3 genoemde organisaties. De reacties van deze organisaties zijn samengevat en in algemene zin besproken in paragraaf 3 van de memorie van toelichting. Voor zover de reacties van deze organisaties hebben geleid tot wijziging van de tekst van het wetsvoorstel ten opzichte van die van het voorontwerp, is dit toegelicht in het artikelsgewijs deel van de toelichting. De Raad voor de Rechtspraak heeft in 2008 een uitvoeringstoets verricht. Deze is in paragraaf 4 van de memorie van toelichting verwerkt. 13. De redactionele opmerkingen van de Raad zijn verwerkt. Wij mogen U verzoeken het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden. De Minister van Veiligheid en Justitie, De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Rechtspraak is kwaliteit, rapport van de Commissie evaluatie modernisering rechterlijke organisatie, Den Haag, 11 december 2006. DOCPROPERTY rubriceringvolg DOCPROPERTY rubricering DOCPROPERTY _pagina Pagina PAGE \* MERGEFORMAT 6 DOCPROPERTY _van van SECTIONPAGES \* MERGEFORMAT 6 DOCPROPERTY rubricering if NUMPAGES 6 = "1" "" " DOCPROPERTY _pagina Pagina PAGE 1 DOCPROPERTY _van van NUMPAGES 6 " Pagina 1 van 6 DOCPROPERTY directoraatvolg Directie Wetgeving DOCPROPERTY directoraatnaamvolg DOCPROPERTY onderdeelvolg DOCPROPERTY directieregel DOCPROPERTY _datum Datum 13 januari 2011 DOCPROPERTY _onskenmerk DOCPROPERTY onskenmerk DOCPROPERTY rubricering