31501, bijgewerkt t/m nr. 8 (NvW d.d. 3 maart 2011)
Wijziging van de Wet milieubeheer en diverse aanverwante wetten (Verdere invulling van hoofdstuk 9)
Bijgewerkte tekst
Nummer: 2011D06420, datum: 2011-03-03, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 2
Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Onderdeel van zaak 2007Z01091:
- Indiener: J.M. Cramer, minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Infrastructuur en Milieu (2010-2017)
- 2008-09-09 12:00: Wijziging van de Wet milieubeheer en diverse aanverwante wetten (Verdere invulling van hoofdstuk 9) (Inbreng verslag (wetsvoorstel)), vaste commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (2008-2010)
- 2010-03-04 11:30: Procedurevergadering VROM (Procedurevergadering), vaste commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (2008-2010)
- 2011-02-09 10:15: Procedurevergadering commissie voor Infrastructuur en Milieu (Procedurevergadering), vaste commissie voor Infrastructuur en Milieu (2010-2017)
- 2011-02-16 13:30: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2011-04-07 10:14: Hamerstuk: Wijziging van de Wet milieubeheer en diverse aanverwante wetten (31501) (Hamerstukken), TK
Preview document (🔗 origineel)
Bijgewerkt t/m nr. 8 (NvW d.d. 3 maart 2011) 31 501 Wijziging van de Wet milieubeheer en diverse aanverwante wetten (Verdere invulling van hoofdstuk 9) Nr. 2 VOORSTEL VAN WET Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz. Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten: Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de bepalingen inzake handelingen met producten in de Wet inzake de luchtverontreiniging en in de Wet geluidhinder alsmede de bepalingen inzake handelingen met stoffen, preparaten en producten in titel 10.3 van de Wet milieubeheer te vereenvoudigen, te harmoniseren en zoveel mogelijk samengevoegd op te nemen in hoofdstuk 9 van de Wet milieubeheer; Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze: ARTIKEL I De Wet milieubeheer wordt als volgt gewijzigd: A In artikel 1.1, eerste lid, worden in alfabetische rangschikking de volgende begrippen en de daarbij behorende omschrijvingen ingevoegd: geluid: met het menselijk oor waarneembare luchttrillingen; geluidhinder: gevaar, schade of hinder, als gevolg van geluid; luchtverontreiniging: aanwezigheid in de buitenlucht van vaste, vloeibare of gasvormige stoffen, niet zijnde splijtstoffen, ertsen of radioactieve stoffen als bedoeld in de Kernenergiewet, die op zichzelf dan wel tezamen of in verbinding met andere stoffen nadelige gevolgen voor het milieu kunnen veroorzaken. B Aan artikel 8.40 wordt een lid toegevoegd, luidende: 4. Deze titel en de daarop berustende bepalingen zijn mede van toepassing op inrichtingen die gevolgen voor het milieu kunnen veroorzaken binnen de exclusieve economische zone, voor zover dat bij een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in het eerste lid, is bepaald. C In hoofdstuk 9 wordt voor titel 9.2 een titel ingevoegd, luidende: TITEL 9.1 ALGEMEEN Artikel 9.1.1 Dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen zijn mede van toepassing op handelingen verricht binnen de exclusieve economische zone, voor zover dat bij algemene maatregel van bestuur is bepaald. D Aan hoofdstuk 9 wordt een titel toegevoegd, luidende: TITEL 9.5 OVERIGE BEPALINGEN MET BETREKKING TOT STOFFEN, PREPARATEN EN PRODUCTEN Artikel 9.5.1 1. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen in het belang van het voorkomen of beperken van luchtverontreiniging of geluidhinder regels worden gesteld met betrekking tot het vervaardigen, in Nederland invoeren, voorhanden hebben, aan een ander ter beschikking stellen, vervoeren en gebruiken van bij de maatregel aangewezen producten. 2. In afwijking van het eerste lid worden in het belang van het voorkomen of beperken van geluidhinder bij een maatregel als bedoeld in het eerste lid geen regels gesteld met betrekking tot luchtvaartuigen. 3. Tot de regels, bedoeld in het eerste lid, kunnen behoren regels, inhoudende een verbod met betrekking tot zodanige producten een of meer van de in het eerste lid genoemde handelingen: a. te verrichten; b. te verrichten anders dan met inachtneming van de omtrent die handelingen of die producten bij de maatregel gestelde regels; c. te verrichten met producten, behorende tot een bij de maatregel aangewezen categorie, op de bij de maatregel aangegeven plaatsen, op de bij de maatregel aangegeven wijze of onder de bij de maatregel aangegeven omstandigheden; d. te verrichten indien de producten niet voldoen aan de bij de maatregel gestelde eisen; e. te verrichten indien de producten niet behoren tot een type dat bij een keuring, verricht overeenkomstig bij de maatregel gestelde regels is goedgekeurd; f. te verrichten indien de producten niet overeenkomstig bij de maatregel gestelde regels zijn goedgekeurd. 4. Bij een maatregel als bedoeld in het eerste lid kan worden bepaald dat daarbij gestelde regels slechts gelden in bij de maatregel aangegeven categorieën van gevallen of in de bij de maatregel aangewezen gebieden. 5. Bij een maatregel als bedoeld in het eerste lid kan in het belang van de landsverdediging vrijstelling worden verleend van de krachtens het eerste lid gestelde verboden en verplichtingen. Aan een vrijstelling kunnen voorschriften worden verbonden die nodig zijn in het belang van het voorkomen of beperken van luchtverontreiniging dan wel van geluidhinder. 6. Voor zover een maatregel als bedoeld in het eerste lid strekt tot nakoming van verplichtingen op grond van een voor Nederland verbindend verdrag of een voor Nederland verbindend besluit van een volkenrechtelijke organisatie, kunnen tot de regels, bedoeld in het eerste lid, tevens behoren regels die voorzien in: a. een verbod om zonder vergunning, verleend door een bij die maatregel aangewezen bestuursorgaan, handelingen te verrichten met betrekking tot de bij die maatregel aangewezen producten of categorieën daarvan; b. een verplichting om ten aanzien van die producten of categorieën daarvan in bij de maatregel aangegeven gevallen van het gebruik daarvan aangifte te doen bij een bestuursorgaan, dat bij die maatregel is aangewezen, dan wel te voldoen aan meetvoorschriften op een bij de maatregel te bepalen wijze; c. een verplichting te voldoen aan door een bestuursorgaan, dat bij de maatregel is aangewezen, gestelde nadere eisen omtrent de onderwerpen die in die maatregel zijn geregeld, op een door het bestuursorgaan te bepalen tijdstip. 7. Indien toepassing wordt gegeven aan het derde lid, onder e of f, wijst Onze Minister op grond van de bij of krachtens een maatregel als bedoeld in het eerste lid te stellen eisen de instanties aan die de in die onderdelen bedoelde keuringen verrichten. Bij of krachtens die maatregel wordt in dat geval tevens bepaald op grond waarvan Onze Minister de aanwijzing kan schorsen of intrekken en worden regels gesteld over de wijze waarop de keuringen plaatsvinden. 8. Onze Minister kan omtrent in een maatregel krachtens het eerste lid geregelde onderwerpen nadere regels stellen. Artikel 9.5.2 1. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen ter stimulering van hergebruik, preventie, recycling en andere nuttige toepassing, van een doelmatig beheer van afvalstoffen of anderszins in het belang van de bescherming van het milieu regels worden gesteld met betrekking tot het vervaardigen, in Nederland invoeren, toepassen, voorhanden hebben, aan een ander ter beschikking stellen, in ontvangst nemen, innemen, nuttig toepassen en verwijderen van bij de maatregel aangewezen stoffen, preparaten of producten of afvalstoffen. Met betrekking tot producten worden zodanige regels niet gesteld in het belang dat artikel 9.5.1 beoogt te beschermen. 2. Tot de regels, bedoeld in het eerste lid, kunnen behoren regels, inhoudende een verbod met betrekking tot zodanige stoffen, preparaten of producten of afvalstoffen een of meer van de in het eerste lid genoemde handelingen: a. te verrichten; b. te verrichten anders dan met inachtneming van de omtrent die handelingen of die stoffen, preparaten of producten of afvalstoffen bij de maatregel gestelde regels; c. te verrichten op een bij de maatregel aangewezen wijze, onder daarbij aangegeven omstandigheden, of voor daarbij aangewezen doeleinden; d. te verrichten indien de stoffen, preparaten of producten of afvalstoffen niet voldoen aan de bij de maatregel gestelde eisen. 3. Tot de regels, bedoeld in het eerste lid, kunnen tevens behoren regels, inhoudende de verplichting voor degene die bij de maatregel aangewezen stoffen, preparaten of producten op de markt brengt: a. die stoffen, preparaten of producten of de verpakking ervan te voorzien van een door Onze Minister aangegeven aanduiding; b. die stoffen, preparaten of producten en de daarvan overgebleven afvalstoffen, na gebruik, in te nemen en te beheren, alsmede de financiële verantwoordelijkheid daarvoor of de verantwoordelijkheid voor het regelen van het afvalbeheer geheel of gedeeltelijk te dragen; c. zorg te dragen voor het treffen van voorzieningen die erop gericht zijn om die stoffen, preparaten of producten na inname op een bij de maatregel aangegeven wijze nuttig toe te passen of te verwijderen; d. zorg te dragen voor het, na inname, afgeven van die stoffen, preparaten of producten aan een persoon, behorende tot een bij de maatregel aangewezen categorie; e. openbaar beschikbare informatie te verstrekken over de mate waarin die stoffen, preparaten of producten geschikt zijn voor hergebruik en recycleerbaar zijn. 4. Tot de regels, bedoeld in het eerste lid, kunnen verder behoren regels, inhoudende de verplichting: a. voor bij de maatregel aangewezen personen bij de maatregel aangewezen afvalstoffen of andere stoffen, preparaten of producten in ontvangst te nemen en vervolgens op een bij de maatregel aangegeven wijze toe te passen; b. voor burgemeester en wethouders er zorg voor te dragen dat er op ten minste één daartoe ter beschikking gestelde plaats binnen de gemeente of binnen de gemeenten waarmee wordt samengewerkt, in voldoende mate gelegenheid wordt geboden om bij de maatregel aangewezen stoffen, preparaten of producten achter te laten die zijn ingenomen krachtens het derde lid, onder b, op een bij de maatregel aangegeven wijze. 5. Bij een maatregel als bedoeld in het eerste lid kan worden bepaald dat daarbij gestelde regels slechts gelden in bij de maatregel aangegeven categorieën van gevallen of in de bij de maatregel aangewezen gebieden. 6. Artikel 9.5.1, zesde lid, is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de regels, bedoeld in dat lid, tevens kunnen worden gesteld ten aanzien van bij de maatregel, bedoeld in het eerste lid, aangewezen stoffen en preparaten of categorieën daarvan. 7. Onze Minister kan omtrent in een maatregel krachtens het eerste lid geregelde onderwerpen nadere regels stellen. Artikel 9.5.3 Bij een algemene maatregel van bestuur, vastgesteld krachtens artikel 9.5.1, kan worden bepaald dat het gezag dat bevoegd is een vergunning krachtens artikel 8.1 voor een inrichting te verlenen, bij het verlenen of wijzigen van de vergunning met betrekking tot bij de maatregel aangegeven onderwerpen in de beperkingen waaronder de vergunning wordt verleend, of in de daaraan verbonden voorschriften van bij de maatregel of de krachtens artikel 9.5.1, zesde lid, gestelde regels met betrekking tot producten kan afwijken. In dat geval wordt bij de maatregel aangegeven in hoeverre het bevoegd gezag van de regels kan afwijken. Bij de maatregel kan tevens worden bepaald dat de bevoegdheid tot afwijken slechts geldt in daarbij aangegeven categorieën van gevallen. Artikel 9.5.4 Onze Minister kan, indien naar zijn oordeel in het belang van het voorkomen of beperken van luchtverontreiniging of geluidhinder, dan wel in het belang van de stimulering van hergebruik, preventie, recycling of andere nuttige toepassing, van een doelmatig beheer van afvalstoffen of anderszins in het belang van de bescherming van het milieu een onverwijlde voorziening noodzakelijk is, een regeling vaststellen van de in de artikelen 9.5.1 of 9.5.2 bedoelde strekking voor een termijn van ten hoogste twee jaar. Artikel 9.5.5 1. Bij koninklijk besluit kan in het belang van de landsverdediging op verzoek van Onze Minister van Defensie ontheffing worden verleend van het bepaalde krachtens artikel 9.5.1. 2. Onze Minister kan voorts op aanvraag ontheffing verlenen van het bepaalde krachtens de artikelen 9.5.1 of 9.5.2 indien het belang dat die artikelen beogen te beschermen, zich daartegen niet verzet. 3. Bij een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in de artikelen 9.5.1 of 9.5.2 kan worden bepaald dat een bij de maatregel aangewezen ander bestuursorgaan in plaats van Onze Minister ontheffing kan verlenen van het bepaalde krachtens deze artikelen, indien het belang dat die artikelen beogen te beschermen, zich daartegen niet verzet. 4. Aan een ontheffing als bedoeld in het eerste tot en met derde lid kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden in het belang dat de artikelen 9.5.1 of 9.5.2 beogen te beschermen. 5. De voorschriften en beperkingen, bedoeld in het vierde lid, kunnen worden gewijzigd, aangevuld of ingetrokken in het belang dat de artikelen 9.5.1 of 9.5.2 beogen te beschermen. 6. Een ontheffing als bedoeld in het eerste tot en met derde lid kan geheel of gedeeltelijk worden ingetrokken in het belang dat de artikelen 9.5.1 of 9.5.2 beogen te beschermen. 7. Bij algemene maatregel van bestuur krachtens artikel 9.5.2 kan worden bepaald dat in daarbij aangegeven categorieën van gevallen op de voorbereiding van een beschikking op de aanvraag om ontheffing te verlenen, afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is. Artikel 9.5.6 1. Indien toepassing wordt gegeven aan artikel 9.5.1, zesde lid, onder a, of artikel 9.5.2, zesde lid, in samenhang met artikel 9.5.1, zesde lid, onder a, is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing op de voorbereiding van een beschikking op de aanvraag om een vergunning. Artikel 8.7 is van overeenkomstige toepassing. 2. Een vergunning kan slechts worden geweigerd in het belang dat de artikelen 9.5.1 of 9.5.2 beogen te beschermen. 3. Een vergunning kan onder beperkingen worden verleend. 4. Aan een vergunning kunnen voorschriften worden verbonden. Hiertoe kan behoren het voorschrift, dat met betrekking tot in het voorschrift geregelde onderwerpen moet worden voldaan aan nadere eisen, die door een bij het voorschrift aangewezen bestuursorgaan worden gesteld. 5. Bij de betrokken algemene maatregel van bestuur kunnen categorieën van gevallen worden aangewezen waarin het eerste lid niet van toepassing is. 6. Voor zover dat bij de betrokken maatregel is bepaald, kan de vergunning worden gewijzigd of ingetrokken. Op de voorbereiding van een zodanige wijziging of intrekking is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing. Artikel 8.7 is van overeenkomstige toepassing. E De artikelen 10.15 tot en met 10.20 vervallen. F In artikel 10.63, vierde lid, vervalt “10.15 tot en met 10.19,”. G Artikel 10.64 wordt als volgt gewijzigd: 1. In het eerste lid vervalt “, dan wel – indien het een ontheffing betreft van krachtens de artikelen 10.15, 10.17 en 10.18 gestelde regels – het door dat artikel beoogde belang”. 2. Het tweede lid vervalt. 3. Het derde lid wordt vernummerd tot tweede lid. H In artikel 15.20, eerste lid, vervalt onderdeel c, onder verlettering van de onderdelen d en e tot c en d. I In artikel 15.21, eerste lid, komt onderdeel c te luiden: c. artikel 9.5.2, eerste lid,. J Artikel 15.31 wordt als volgt gewijzigd: 1. Onderdeel b komt te luiden: b. artikel 9.5.1, derde lid, onder e en f; 2. Onderdeel c vervalt en onderdeel d wordt geletterd c. K In artikel 15.32, eerste en tweede lid, wordt “artikel 10.17, eerste lid,” vervangen door: artikel 9.5.2, eerste lid,. L Artikel 18.2b wordt als volgt gewijzigd: 1. In het eerste lid wordt “9.4” vervangen door: 9.5. 2. In het derde lid vervalt onderdeel a en worden de onderdelen b, c en d geletterd a, b en c. M Artikel 21.6, vierde lid, wordt als volgt gewijzigd: 1. Na “9.2.3.3, vierde lid,” wordt ingevoegd: 9.5.2,. 2. De zinsnede “10.15, eerste lid, 10.16, eerste lid, 10.17, eerste lid, 10.18, 10.19, eerste lid,” vervalt. N Artikel 22.1 wordt als volgt gewijzigd: 1. Na het zevende lid wordt, onder vernummering van het achtste en negende lid tot negende en tiende lid, een lid ingevoegd, luidende: 8. Titel 9.5 is niet van toepassing op gedragingen, voor zover daaromtrent voorschriften gelden, die zijn gesteld bij of krachtens de Wet vervoer gevaarlijke stoffen. 2. In het negende lid (nieuw) wordt “Hoofdstuk 10 is niet van toepassing” vervangen door: Artikel 9.5.2 en hoofdstuk 10 zijn niet van toepassing. 3. In het tiende lid (nieuw) wordt “Hoofdstuk 10, met uitzondering van titel 10.7, is niet van toepassing” vervangen door: Artikel 9.5.2 en hoofdstuk 10, met uitzondering van titel 10.7, zijn niet van toepassing. ARTIKEL II De Wet geluidhinder wordt als volgt gewijzigd: A De artikelen 2 tot en met 10 vervallen. B In artikel 148, eerste lid, artikel 163, vierde lid, en in artikel 165, vijfde lid, wordt “artikel 170, derde lid” vervangen door: artikel 170, eerste lid. C In artikel 170 vervallen het eerste en tweede lid. Het derde tot en met vijfde lid worden vernummerd tot eerste tot en met derde lid. D Artikel 175 vervalt. ARTIKEL III De Wet inzake de luchtverontreiniging wordt als volgt gewijzigd: A De artikelen 13 tot en met 18, 86 en 88 vervallen. B Artikel 92 wordt als volgt gewijzigd: 1. Onderdeel a komt te luiden: a. het bij of krachtens artikel 48, eerste of tweede lid, bepaalde, 2. Onderdeel b vervalt. 3. De onderdelen c en d worden geletterd b en c. ARTIKEL IV Artikel 1a van de Wet op de economische delicten wordt als volgt gewijzigd: 1. In de zinsnede met betrekking tot de Wet milieubeheer onder 2° wordt na “9.4.4 tot en met 9.4.7,” ingevoegd “9.5.1, 9.5.2, 9.5.4, 9.5.6 ” en vervalt: “10.15, eerste lid, 10.16, eerste lid, 10.17, eerste lid, 10.18, 10.20, eerste lid,”. 2. De zinsnede met betrekking tot de Wet geluidhinder onder 3° vervalt. 3. In de zinsnede met betrekking tot de Wet inzake de luchtverontreiniging onder 3° wordt “de artikelen 92, onder a, in verband met de artikelen 13, 14 en 86, tweede lid, 92, onder c en 92, onder d,” vervangen door: artikel 92, onder a tot en met c. ARTIKEL V 1. Na de inwerkingtreding van artikel I, onder D, berusten de algemene maatregelen van bestuur voor zover deze berustten op de artikelen 2, 8, 9, 10 of 170 van de Wet geluidhinder dan wel de artikelen 13 of 86 van de Wet inzake de luchtverontreiniging, onderscheidenlijk de artikelen 10.15 tot en met 10.19 van de Wet milieubeheer, zoals die artikelen luidden op de dag voor de datum van inwerkingtreding van dat onderdeel, op de artikelen 9.5.1 en 9.5.6 van de Wet milieubeheer, onderscheidenlijk de artikelen 9.5.2 en 9.5.6 van de Wet milieubeheer. 2. Na de inwerkingtreding van artikel I, onder D, berusten de ministeriële regelingen voor zover deze berustten op de artikelen 2, derde lid, 8, 9 of 10 van de Wet geluidhinder, onderscheidenlijk de artikelen 10.16 tot en met 10.19 en 21.6, vijfde lid, van de Wet milieubeheer, zoals die artikelen luidden op de dag voor de datum van inwerkingtreding van dat onderdeel, op de artikelen 9.5.1 en 21.6, vijfde lid, van de Wet milieubeheer onderscheidenlijk artikel 9.5.2 en 21.6, vijfde lid, van de Wet milieubeheer. 3. Na de inwerkingtreding van artikel I, onder D, berusten de ministeriële regelingen voor zover deze berustten op een algemene maatregel van bestuur krachtens de artikelen 2, 6 of 10 van de Wet geluidhinder of de artikelen 13 of 17 van de Wet inzake de luchtverontreiniging, zoals die artikelen luidden op de dag voor de datum van inwerkingtreding van dat onderdeel, op artikel 9.5.1, zesde lid, van de Wet milieubeheer. 4. Na de inwerkingtreding van artikel I, onder D, berusten de ministeriële regelingen voor zover deze berustten op de artikelen 10.15, vijfde lid, en 10.16, derde lid, van de Wet milieubeheer, zoals die artikelen luidden op de dag voor de datum van inwerkingtreding van dat onderdeel, op artikel 9.5.2, zesde lid, van de Wet milieubeheer. 5. Na de inwerkingtreding van artikel I, onder D, berust een door Onze Minister aangegeven aanduiding voor zover deze berustte op artikel 10.16, eerste lid, van de Wet milieubeheer, zoals dat artikel luidde op de dag voor de datum van inwerkingtreding van dat onderdeel, op artikel 9.5.2, derde lid, onder a, van de Wet milieubeheer. ARTIKEL VI 1. Indien de aanvraag om een ontheffing op grond van artikel 86 van de Wet inzake de luchtverontreiniging, artikel 170 van de Wet geluidhinder of artikel 10.63 van de Wet milieubeheer is ingediend voor het tijdstip waarop deze wet met betrekking tot een zodanige beschikking in werking treedt, blijft het voor dat tijdstip ten aanzien van zodanige beschikkingen geldende recht van toepassing tot het tijdstip waarop de beschikking onherroepelijk is geworden. 2. Een ontheffing, die voor het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onder D, is verleend krachtens artikel 170 van de Wet geluidhinder, artikel 86 van de Wet inzake de luchtverontreiniging of artikel 10.63, vierde lid, van de Wet milieubeheer met betrekking tot het bepaalde krachtens de artikelen 10.15 tot en met 10.19 van die wet dan wel met toepassing van het eerste lid na dat tijdstip, wordt gelijkgesteld met een ontheffing verleend krachtens artikel 9.5.5 van de Wet milieubeheer. 3. Een vergunning die voor het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onder D, is verleend krachtens artikel 3 van het Besluit luchtkussenvoertuigen Wet geluidhinder, wordt gelijkgesteld met een ontheffing verleend krachtens artikel 9.5.5, tweede lid, van de Wet milieubeheer. 4. Indien voor het tijdstip waarop artikel I, onder D, in werking treedt, een beschikking tot toepassing van bestuursdwang is gegeven dan wel een last onder dwangsom is opgelegd wegens overtreding van het krachtens de artikelen 2, 8, 9 of 10 van de Wet geluidhinder, artikel 13 van de Wet inzake de luchtverontreiniging, of de artikelen 10.15 tot en met 10.19 van de Wet milieubeheer bepaalde, blijft het voor dat tijdstip ten aanzien van een zodanige beschikking geldende recht van toepassing tot het tijdstip waarop die beschikking onherroepelijk is geworden. 5. Een aanwijzing van een instantie die voor het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel D, heeft plaatsgevonden krachtens artikel 6 van de Wet geluidhinder of artikel 17 van de Wet inzake de luchtverontreiniging, wordt gelijkgesteld met een aanwijzing krachtens artikel 9.5.1, zevende lid, van de Wet milieubeheer. ARTIKEL VII [vervallen] ARTIKEL VIII [vervallen] ARTIKEL IX [vervallen] ARTIKEL X Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld. Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden. Gegeven De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu PAGE PAGE 7