[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

32640 NR Wijziging van onder meer de Wet op het voortgezet onderwijs in verband met onderwijskwaliteit, onderwijstijd en vakanties

Wijziging van onder meer de Wet op het voortgezet onderwijs in verband met onderwijskwaliteit, onderwijstijd en vakanties

Nader rapport

Nummer: 2011D07372, datum: 2011-02-12, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Onderdeel van zaak 2011Z02926:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 21 juli 2010,
nr. 10.002108, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn advies
inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen
toekomen.

Dit advies, gedateerd 15 oktober 2010, No.W05.10.0356/I, bied ik U
hierbij aan.

De Afdeling advisering van de Raad van State onderschrijft de strekking
van het wetsvoorstel, maar maakt opmerkingen over de horizontale
verantwoording, de invulling van de onderwijstijd en de centraal
vastgestelde schoolvakanties. Zij is van oordeel dat in verband daarmee
aanpassing van het voorstel wenselijk is. De Afdeling geeft U in
overweging het voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der
Staten-Generaal nadat met de opmerkingen van de Afdeling rekening zal
zijn gehouden.

1. Naar aanleiding van de opmerkingen van de Afdeling is in de memorie
van toelichting verduidelijking aangebracht als het gaat om de ruimte en
het vertrouwen die leraren hebben bij de uitoefening van hun professie.
Leraren weten wat kwalitatief goed onderwijs is en krijgen ook de ruimte
om dat in de dagelijkse praktijk vorm te geven. Die positie wordt
bovendien versterkt met

het wetsvoorstel dat bij de Tweede Kamer ligt over de positie van
personeel dat belast is met het geven van onderwijs. Wel wordt in het
voorliggende wetsvoorstel een beroep gedaan op ouders en leerlingen om
daadwerkelijk bij het onderwijs betrokken te zijn. Juist die actieve
betrokkenheid, de interactie tussen leraren, ouders, leerlingen en
scholen, geeft een gevoel van gezamenlijke verantwoordelijkheid en kan
daarmee leiden tot betere resultaten. Zie hiervoor met name de
paragrafen 2.1 en 2.3 van het algemeen deel van de toelichting.

Tevens is hoofdstuk 4 van het algemeen deel van de toelichting
aangepast. In de toelichting wordt nu ingegaan op de belemmerende
factoren bij de horizontale verantwoording over onderwijstijd die uit de
eerste fase van de pilot naar voren zijn gekomen en waar de Afdeling aan
refereert. Daaruit blijkt o.a. dat ouders en leerlingen vaak een
informatieachterstand hebben in het gesprek met de school. Daarom is,
naast de nadere toelichting in hoofdstuk 4, ook een artikel aan het
wetsvoorstel toegevoegd (aanpassing artikel 8 van de Wet medezeggenschap
op scholen, zie artikel IV, onderdeel A). Door in het voorliggende
wetsvoorstel op te nemen dat de medezeggenschapsraad na afloop van het
schooljaar geïnformeerd wordt over de gerealiseerde onderwijstijd,
wordt de medezeggenschapsraad in positie gebracht om deze relevante
informatie mee te laten wegen bij het gesprek over de invulling van de
onderwijstijd voor het komende schooljaar. Dit is inmiddels ook zo
verwoord in paragraaf 2.3 van het algemeen deel van de toelichting.

Tevens is in de aanpassing van hoofdstuk 4 aandacht besteed aan de
relatie tussen de uitkomsten van de tweede fase van de pilot en het
wetsvoorstel.

2. Naar aanleiding van de opmerking van de Afdeling zijn paragraaf 2.2
en 2.3 van het algemeen deel van de toelichting aangepast om meer naar
voren te laten komen dat dit wetsvoorstel de ambitie van
kwaliteitsverhoging ondersteunt en voldoende waarborgen biedt voor het
overdragen van basisvaardigheden. 

Enerzijds omdat een norm van 1000 uur (de verlaging geldt overigens
alleen voor de onderbouw, voor de bovenbouw gold al een norm van 1000
uur) realistisch en haalbaar is en daarom ook strikt gehandhaafd kan
worden. Anderzijds omdat ouders en leerlingen in positie worden gebracht
om de school ter verantwoording te roepen daar waar de kwaliteit van de
invulling van de uren ter discussie staat.

Daarnaast is in hoofdstuk 3 uitgebreid ingegaan op de wijze waarop de
Inspectie blijft toezien op de kwaliteit en kwantiteit van het
onderwijs. Dit systeem van check en balances speelt een belangrijke rol
bij deze waarborg.

  

3. De door de Afdeling gewenste ruimte is in de praktijk reeds aanwezig,
zij het niet in de wet, maar in het Inrichtingsbesluit W.V.O., waarin
nadere voorschriften worden gegeven omtrent vakanties en andere dagen
waarop geen onderwijs behoeft te worden verzorgd. Aanpassing van het
wetsvoorstel zoals gevraagd door de Afdeling is dan ook niet nodig. Naar
aanleiding van de opmerking van de Afdeling is wel een passage
toegevoegd aan de artikelsgewijze toelichting op artikel III, onderdeel
G, waarin op de mogelijkheden die het Inrichtingsbesluit W.V.O. biedt
(nader) wordt ingegaan. 

4. In het wetsvoorstel zijn daarnaast nog enkele andere, technische
wijzigingen aangebracht. In de toelichting op het wetsvoorstel is een
aantal redactionele verbeteringen aangebracht en is de ondertekening
aangepast conform de gemaakte afspraken over de portefeuilleverdeling in
het nieuwe kabinet.

Tot slot is, aangezien de scholen zich moeten kunnen verantwoorden over
de onderwijstijd, gezocht naar een wijze van verantwoording over
onderwijstijd waarbij de medezeggenschapsraad en de Inspectie hun
verantwoordelijkheid kunnen nemen, zonder dat dit tot onnodig hoge
administratieve lasten bij scholen leidt. Hierbij is uitgegaan van het
begrip ‘high trust’, wat ook centraal staat in het advies van de
commissie Onderwijstijd waar dit wetsvoorstel op is gebaseerd en ook een
belangrijke pijler is in het Regeerakkoord. Concreet houdt dit in dat
het onnodig is om vanuit het ministerie op voorhand voor te schrijven
hoe scholen zich moeten verantwoorden over de onderwijstijd. In dit
verband is aan het wetsvoorstel wel de mogelijkheid toegevoegd om bij of
krachtens algemene maatregel van bestuur nadere voorschriften te stellen
voor die verantwoording (zie artikel III, onderdeel A). Vooralsnog wordt
die bepaling niet benut. In dit licht zijn de hoofdstukken 3 en 6 van
het algemeen deel van de toelichting herschreven. 

Ik moge U, mede namens de Minister van Economische Zaken, Landbouw en
Innovatie, verzoeken het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van wet en
de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der
Staten-Generaal te zenden.

De Minister van Onderwijs, 

Cultuur en Wetenschap,

Marja van Bijsterveldt-Vliegenthart

 PAGE    

	W3833.K-2	  PAGE  2 

	MINISTERIE VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Nr.	WJZ-244681 (3833)



	(Hoofd) Afdeling



DIRECTIE WETGEVING EN JURIDISCHE ZAKEN





Nader rapport inzake het voorstel van wet tot wijziging van onder meer
de Wet op het voortgezet onderwijs in verband met onderwijskwaliteit,
onderwijstijd en vakanties

Den Haag, 9 februari 2011



AAN DE KONINGIN



OCW 10938