[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

32658 NR inzake de Tijdelijke wijziging van de Visserijwet 1963 i.v.m. de invoering van de bevoegdheid tot het treffen van bestuurlijke maatregelen

Tijdelijke wijziging van de Visserijwet 1963 in verband met de invoering van de bevoegdheid tot het treffen van bestuurlijke maatregelen

Nader rapport

Nummer: 2011D09284, datum: 2011-02-22, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Gerelateerde personen:

Onderdeel van zaak 2011Z03779:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 15 februari
2011, no. 11.000399, machtigde Uwe Majesteit de Afdeling advisering van
de Raad van State haar advies inzake het bovenvermelde voorstel van wet
rechtstreeks aan mij te doen toekomen.

Dit advies, gedateerd, 16 februari 2011, nr W15.11.0045/IV, bied ik u
hierbij aan.

De Afdeling advisering van de Raad van State onderschrijft de strekking
van het wetsvoorstel, maar het voorstel geeft haar aanleiding tot het
maken van een aantal opmerkingen. De Afdeling advisering geeft U in
overweging het voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der
Staten-Generaal, nadat met haar opmerkingen rekening zal zijn gehouden. 

In het navolgende zal op het advies van de Afdeling advisering van de
Raad van State worden ingegaan.

1. In de memorie van toelichting, in het Algemeen deel, onder paragraaf
2. Achtergronden van het voorstel, is overeenkomstig het advies van de
Afdeling advisering de noodzaak nader uiteen gezet van het op dit moment
invoeren van de mogelijkheid van een verbod op het vangen van en in
voorraad hebben van met dioxine verontreinigde paling. Daarbij is
ingegaan op de wijze waarop thans het ingevolge de Warenwet gestelde
verhandelingsverbod wordt gehandhaafd en waarom het niet mogelijk is om
langs die weg te voorkomen dat met dioxines verontreinigde paling de
consument bereikt. Eveneens is ingegaan op de eerdere
onderzoeksresultaten uit 2007 en de vraag waarom niet reeds toen
maatregelen zijn getroffen en op het eerdere uitgangspunt van de
regering dat een certificeringssysteem de naleving voldoende
ondersteuning zou kunnen bieden aan het verhandelingsverbod op grond van
de Warenwet. Voorts is in die paragraaf ingegaan op de mogelijkheden die
de regering ziet om in Europees verband een vangstverbod mogelijk te
maken via een wijziging van het aalbeheerplan.

2a. Aan het advies van de Afdeling advisering om in de memorie van
toelichting in te gaan op de wijze waarop de op grond van dit
wetsvoorstel vast te stellen maatregelen zich tot de EG-Aalverordening 
zullen verhouden is door aanpassing van paragraaf 3, onder Huidig kader,
van het Algemeen deel van de memorie van toelichting gevolg gegeven door
de toevoeging van een hierop betrekking hebbende tekst aan het slot van
dat onderdeel.  

 

2b. Ook aan het advies van de Afdeling advisering om aandacht te
besteden in de memorie van toelichting aan de eis dat de voorziene
verboden verenigbaar moeten zijn met het in artikel 35 van het Verdrag
betreffende de werking van de Europese Unie neergelegde verbod van
kwantitatieve uitvoerbeperkingen is gevolg gegeven. Daartoe is de
memorie van toelichting bij het Algemeen deel, paragraaf 3, onder Inhoud
van het voorstel, aan het slot met een desbetreffende passage
uitgebreid.

3. In de aan de Afdeling advisering voorgelegde bij het voorstel van wet
behorende memorie van toelichting is in het Algemeen deel, onder
paragraaf 5, aan het slot van de voorlaatste alinea vermeld dat een
vergelijkbare controle als bij het tijdelijk vangstverbod voor paling en
ter bestrijding van de visstroperij voor ogen staat. Deze passage is
overeenkomstig het verzoek van de Afdeling advisering aangevuld met een
nadere uiteenzetting over op de aan het wetsvoorstel verbonden
toezichts- en handhavingsaspecten, voor zover dat thans kan worden
ingeschat. 

4. Ik heb de suggestie van de Afdeling advisering om de voorgestelde
regeling, onder aanpassing van de titel, onder hoofdstuk V, paragraaf 3,
van de Visserijwet 1963 onder te brengen niet overgenomen. Met het
wetsvoorstel wordt voorzien in de bevoegdheid tot het treffen van
bestuurlijke maatregelen. Een dergelijke bevoegdheid is passend in
Hoofdstuk VI van de Visserijwet 1963 waarin ook de mogelijkheid is
opgenomen een andere vorm van een bestuurlijke maatregel, namelijk de
last onder bestuursdwang op te leggen (bestaand artikel 54b). Alles
overwegende en mede gelet op de tijdelijkheid van de voorgestelde
regeling, geef ik er de voorkeur aan de grondslag voor het instellen van
vangstverboden te plaatsen in het voorgestelde hoofdstuk VI onder
gelijktijdige aanpassing van de aanduiding van dat hoofdstuk. 

5. De opmerking van de Afdeling advisering van de Raad van State over de
strafbaarstelling in het onderhavige wetsvoorstel, zowel als commuun
delict als onder de werking van de Wet op de economische delicten (WED),
heeft mij aanleiding gegeven wijziging in de betrokken bepalingen aan te
brengen. Het in het aan de Afdeling advisering voorgelegde artikel 55a
van de Visserijwet 1963 (Artikel I, onderdeel C, van het wetsvoorstel)
dat voorzag in een strafbaarstelling als commuun delict van een
gedraging in strijd met de voorschriften vastgesteld bij of krachtens
het voorgestelde artikel 54c van die wet (Artikel I, onderdeel B, van
het wetsvoorstel), voor zover de gedraging anders dan in de uitoefening
van een bedrijf plaatsvond, is komen te vervallen. Thans zijn alle
strafbaarstellingen onder de werking van de WED gebracht. Daarbij is nog
wel onderscheid gemaakt tussen gedragingen die in de uitoefening van een
bedrijf plaatsvinden en die die buiten die uitoefening plaatsvinden. Zo
valt de eerste groep van gedragingen, conform het aan de Afdeling
advisering voorgelegde voorstel van wet, onder de werking van artikel 1,
onder 1°, van de WED (het voorgelegde Artikel II, thans Artikel II,
eerste lid), terwijl de tweede groep van gedragingen onder de werking
van artikel 1, onder 4°, van de WED valt (het nieuw voorgestelde
Artikel II, tweede lid). Artikel III van het voorstel zoals aan de
Afdeling advisering was voorgelegd en dat onder meer naar artikel 55a
verwees alsmede de memorie van toelichting zijn dienovereenkomstig
aangepast.

6. De redactionele kanttekeningen zijn, met uitzondering van die gemaakt
onder het eerste gedachtenstreepje, tweede volzin, overeenkomstig het
advies verwerkt. Reden voor het niet overnemen van de bedoelde
kanttekening is dat de blootstelling aan schadelijke stoffen waaraan
vissen onderworpen kunnen zijn ook via voedering van die vissen kan
hebben plaatsgevonden. Consumptie door de mens van die aldus
verontreinigde vis kan een ernstig gevaar voor de mens opleveren. 

Ik moge U verzoeken het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van wet en
de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der
Staten-Generaal te zenden.

De Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,

dr. Henk Bleker