[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

32700 NR inzake Wijziging van de Wet op het notarisambt (informatieplicht derdengeldenrekening notariaat)

Wijziging van de Wet op het notarisambt in verband met de invoering van een informatieplicht ten aanzien van gegevens betreffende de bijzondere rekening, bedoeld in artikel 25 van die wet (informatieplicht derdengeldenrekening notariaat)

Nader rapport

Nummer: 2011D14141, datum: 2011-03-18, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Gerelateerde personen:

Onderdeel van zaak 2011Z05662:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Directie Wetgeving

 

Schedeldoekshaven 100

2511 EX  Den Haag

Postbus 20301

2500 EH  Den Haag

www.rijksoverheid.nl/venj

 

 

Registratienummer

5689240/11/6

 











  DOCPROPERTY rubricering   

  DOCPROPERTY _aankoningin  Aan de Koningin 







	  DOCPROPERTY _datum  Datum 	14 maart 2011

  DOCPROPERTY _onderwerp  Onderwerp 	  DOCPROPERTY onderwerp  Voorstel
van wet tot wijziging van de Wet op het notarisambt in verband met de
invoering van een informatieplicht ten aanzien van gegevens betreffende
de bijzondere rekening, bedoeld in artikel 25 van die wet
(informatieplicht derdengeldenrekening notaria at)



Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 18 juni
2010, nr. nr. 10.001629, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn
advies inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te
doen toekomen. Dit advies, gedateerd 3 september 2010, nr.
W03.10.0222/II, bied ik U hierbij aan.

Naar aanleiding van het advies van de Afdeling advisering van de Raad
van State moge ik het volgende opmerken.

1. De Afdeling leidt uit de considerans en het wetsvoorstel af dat het
voorstel twee doeleinden heeft: ten eerste een correcte heffing en
effectieve inning van belastingen en ten tweede de bestrijding van
vastgoedfraude en -criminaliteit. De doelstelling van het wetsvoorstel
is echter, met name ten opzichte van het laatstgenoemde element, breder.
Het wetsvoorstel is één van de aangekondigde maatregelen in de brief
aan de Tweede Kamer over de bestrijding van misbruik, fraude en
criminaliteit in de vastgoedsector. Het voorstel is in dat kader genoemd
en met name relevant vanwege het gegeven dat bij de handel in onroerend
goed de notariële dienstverlening een belangrijke rol vervult. De
doelstelling van het wetsvoorstel dient echter mede in het bredere kader
van de bestrijding van financieel-economische criminaliteit te worden
geplaatst. Misbruik van de notariële dienstverlening en het doen
verschuilen van transacties achter de notariële geheimhoudingsplicht
speelt niet alleen bij onroerendgoedtransacties een rol, maar doet zich
ook bij andere transacties voor, zoals de overdracht van ondernemingen,
aandelentransacties en verstrekkingen van geldleningen. Het betreft o.a.
delicten als witwassen, belastingfraude en corruptie. Het gaat derhalve
om ernstige vormen van fraude en misbruik die de integriteit van het
financieel-economische verkeer en uiteindelijk de integriteit van de
samenleving aantasten. Naar aanleiding van het advies van de Afdeling is
ter verduidelijking van de doelstellingen van het wetsvoorstel in de
considerans van het wetsvoorstel en op enkele plaatsen in de toelichting
de term “malafide transacties” vervangen door
“financieel-economische criminaliteit”.

2a en b. De Afdeling is van mening dat zowel met betrekking tot de
heffing en inning van belastingen als met betrekking tot de bestrijding
van fraude en criminaliteit (in het vastgoed) de noodzakelijkheid van de
voorgestelde voorziening ontoereikend is gemotiveerd. Voorts is de
Afdeling er niet van overtuigd dat het belang van de reguliere heffing
en inning van belastingen in algemene zin een beperking van de
geheimhoudingsplicht van de notaris rechtvaardigt en adviseert het
voorstel op dit punt te heroverwegen. 

Ondanks de maatregelen waaraan de Afdeling refereert om de kwaliteit en
de integriteit van het notariaat te waarborgen en misbruik van het
notariële ambtsgeheim en de notariële dienstverlening zoveel mogelijk
te voorkomen, blijft de mogelijkheid bestaan dat de diensten van de
notaris, zonder dat deze dit weet of redelijkerwijs kan weten, worden
misbruikt voor transacties met een ongeoorloofd karakter of doel. Op de
notaris rust weliswaar een onderzoeksplicht, maar hij heeft als
juridische dienstverlener geen informatiepositie die vergelijkbaar is
met die van een bestuurlijke toezichthouder of een opsporingsdienst.
Daarmee is hetgeen hij kan waarnemen omtrent de rol die de door hem
verleende diensten in een bredere context zouden kunnen spelen, per
definitie beperkt. Juist vanwege de notariële geheimhoudingsplicht
ontbreken er voldoende gegevens over de omvang van de problematiek om
deze te kunnen kwantificeren. Dat deze problematiek echter reëel is,
blijkt uit het feit dat soms bij toeval gevallen worden ontdekt waarin
sprake is van misbruik van de notariële dienstverlening vanwege het
notariële ambtsgeheim. Dan blijkt ook dat de mogelijkheid van
rechtstreekse bevraging van de notaris die informatie direct zou hebben
opgeleverd. De notariële geheimhoudingsplicht vormt derhalve voor de
controle door de Belastingdienst en de opsporing van
financieel-economische criminaliteit een belangrijke belemmering,
hetgeen voor kwaadwillenden aanleiding kan zijn om door gebruik c.q.
misbruik te maken van de diensten van de notaris een effectieve controle
door de Belastingdienst en/of opsporing van financieel-economische
delicten te frustreren. Een beperkte en genuanceerde uitzondering op de
notariële geheimhoudingsplicht zoals wordt voorgesteld is derhalve
noodzakelijk om dit misbruik tegen te gaan. Eenzelfde effect kan niet op
andere wijze worden bereikt. 

Omtrent de rechtvaardiging van specifiek de uitzondering op de
notariële geheimhoudingsplicht ten behoeve van een correcte heffing en
effectieve inning van belastingen, valt hier het volgende aan toe te
voegen. Met een correcte heffing en effectieve inning van belastingen is
een belangrijk maatschappelijk belang gemoeid. Belastingontduiking en
-fraude tasten de middelen aan waarover de overheid voor de vervulling
van haar taken moet kunnen beschikken. Voorst ondermijnt
belastingontduiking en -fraude de maatschappelijke verdeling van de
lasten die met het stelsel van belastingen wordt beoogd, tast het de
legitimiteit van dat stelsel aan en daarmee tevens de belastingmoraal.
Belastingontduiking en -fraude dienen daarom zoveel mogelijk tegengegaan
en ontmoedigd te worden. In dat verband zal van de voorgestelde
informatieplicht naar verwachting een krachtige preventieve werking
uitgaan ter ontmoediging van misbruik van het notariële ambtsgeheim en
de notariële dienstverlening. Daarnaast kan worden geconstateerd dat in
de regel bij gevallen van financieel-economische criminaliteit tevens
sprake is van belastingontduiking of -fraude. Toezicht in de vorm van
fiscale controle ten behoeve van een correcte heffing en effectieve
inning van belastingen kan een belangrijke bijdrage leveren aan het aan
het licht brengen van (mogelijke) financiële transacties met een
criminele achtergrond, waaraan eventueel vervolg kan worden gegeven in
het kader van een strafrechtelijk onderzoek. Op die manier kan de
controle door de Belastingdienst ten dienste van de reguliere heffing en
inning van belastingen een belangrijke schakel vormen in de
informatieketen die kan leiden tot opsporing van concrete gevallen van
financieel-economische criminaliteit.

Onverminderd het voorgaande is er evenwel een verschil in aard en
gewicht van het maatschappelijk belang dat is gemoeid met fiscale
controle ten behoeve van de heffing en inning van belastingen enerzijds
en dat met opsporingsonderzoeken naar financieel-economische
criminaliteit anderzijds. Dit verschil is bij de opstelling van het
wetsvoorstel uitdrukkelijk onderkend en komt tot uitdrukking in het feit
dat de informatieplicht ten behoeve van de informatieverstrekking aan de
Belastingdienst zeer specifiek is uitgewerkt en restrictief van opzet
is. Zoals hierna onder punt 3a en in de memorie van toelichting bij het
wetsvoorstel is uiteengezet, dient er voor een informatieverzoek aan de
notaris een gerede aanleiding te zijn, zoals wanneer uit een bepaald
samenstel van reeds bekende feiten aannemelijk wordt dat er sprake is
van een verhoogd risico op belastingontduiking of -fraude, en dient de
benodigde informatie voor nader onderzoek niet op andere wijze te kunnen
worden verkregen. Hiermee en met de naar aanleiding van de opmerkingen
van de Afdeling in de memorie van toelichting opgenomen nadere
onderbouwing van de voorgestelde wettelijke regeling, is naar mijn
mening de noodzaak van een beperkte informatieplicht voor de notaris ten
behoeve van de Belastingdienst in voldoende mate aangegeven. 

3a. De Afdeling adviseert in verband met de eisen van proportionaliteit
en subsidiariteit de formulering van de informatieplicht ten behoeve van
de Belastingdienst aan te passen. Ten eerste zou in de wettekst het doel
van de effectieve bestrijding van vastgoedfraude en -criminaliteit tot
uitdrukking dienen te komen. Ten tweede adviseert de Afdeling om in de
tekst tot uitdrukking te brengen dat het doen van een informatieverzoek
aan de notaris alleen als laatste middel kan worden ingezet.  

Zoals hiervoor onder punt 1 is opgemerkt is de doelstelling van de
voorgestelde informatieplicht niet uitsluitend de effectieve bestrijding
van vastgoedfraude en 

-criminaliteit maar een correcte heffing en effectieve inning van
belastingen alsmede een effectieve bestrijding van
financieel-economische criminaliteit. Een beperking van de uitzondering
op de geheimhoudingsplicht tot uitsluitend gevallen van vastgoedfraude
en -criminaliteit zou in dit licht onwenselijk, want te beperkend, zijn
en tot afbakeningsproblemen aanleiding kunnen geven. Het zou betekenen
dat niet om informatie over transacties die zijn verricht via de
derdengeldenrekening van een notaris in onderzoeken naar andere vormen
van belastingontduiking of -fraude zou kunnen worden verzocht. Afgezien
van de onwenselijkheid van deze beperking is het bij toezicht, zoals
fiscale controle, niet vereist en veelal ook niet op voorhand duidelijk
of er sprake is van onoorbare handelingen, en zo ja, van welke.
Daarnaast is de gekozen systematiek van de uitzondering zo dat de
uitgeoefende bevoegdheid tot het doen van een informatieverzoek volgt
uit de Algemene wet inzake rijksbelastingen, de Invorderingswet 1990 of
de Algemene douanewet. Het opnemen in de wettekst van de voorgestelde
doelbeperking is ook om die reden niet aangewezen. Ten slotte is het
onwenselijk om met een dergelijke wettelijke voorwaarde de notaris aan
wie het informatieverzoek wordt gericht in de onmogelijke positie te
brengen dat hij zou moeten toetsen of aan die voorwaarde voor het
verzoek is voldaan, om zo te kunnen vaststellen of hij daadwerkelijk van
zijn geheimhoudingsplicht is vrijgesteld.  

Met het oog op de door de Afdeling genoemde eisen van proportionaliteit
en subsidiariteit heeft de voorgestelde informatieplicht ten behoeve van
de Belastingdienst een restrictief karakter en bevat de regeling een
aantal waarborgen. Aan de verstrekking dient een concreet verzoek ten
grondslag te liggen dat ziet op een specifiek aangeduide transactie of
handeling dan wel een specifiek aangeduide betaling via de
derdengeldenrekening. Naar aanleiding van een verzoek zal alleen een
beperkt aantal in de wet omschreven gegevens door de notaris kunnen
worden verstrekt. Met de beperking van de informatieplicht tot
informatie ten aanzien van de derdengeldenrekening van de notaris wordt
de vertrouwelijkheid van de relatie tussen de notaris en zijn cliënt
zoveel mogelijk ontzien. Naar aanleiding van het advies van de Afdeling
is in de voorgestelde wettekst de voorwaarde opgenomen dat voor een
informatieverzoek aan een notaris een machtiging van de Minister van
Financiën nodig is. Hiermee wordt tot uitdrukking gebracht dat bij het
doen van een informatieverzoek aan een notaris sprake moet zijn van een
afweging van de in geding zijnde belangen. Daartoe wordt een interne
goedkeuringsprocedure uitgewerkt waarbij de wettelijk verankerde eis van
ministeriële machtiging de waarborg vormt voor een zorgvuldige
afwegings- en besluitvormingsprocedure. Bij de interne afweging zullen
elementen een rol spelen als de aard en het gewicht van de zaak en de
vraag of er andere mogelijkheden zijn om de gezochte informatie te
verkrijgen. Bij het gebruik van de voorgestelde regeling zal derhalve
zorgvuldigheid en terughoudendheid worden betracht. Deze
terughoudendheid is in de onderhavige situatie des te meer aangewezen
aangezien het hier informatie betreft die in beginsel onder het
notariële ambtsgeheim valt. 

Het opnemen in de wetsbepaling van de voorwaarde dat bij het doen van
een informatieverzoek elke andere mogelijkheid dient te zijn uitgeput,
is gezien het voorgaande niet noodzakelijk. Bovendien is het ook op dit
punt onwenselijk om de notaris aan wie het informatieverzoek wordt
gericht in de onmogelijke positie te brengen dat hij zou moeten toetsen
of aan een dergelijke voorwaarde voor het verzoek is voldaan, om zo te
kunnen vaststellen of hij daadwerkelijk van zijn wettelijke
geheimhoudingsplicht is vrijgesteld. Met de aanvullende wettelijke
voorwaarde van een ministeriële machtiging wordt een zorgvuldige
aanwending van de bevoegdheid tot het doen van een informatieverzoek
evenwel op een goede wijze gewaarborgd, die naar mijn mening
tegemoetkomt aan de overwegingen van de Afdeling.   

Met de hiervoor beschreven restricties en waarborgen omtrent aard,
reikwijdte en gebruik van de informatieplicht, wordt recht gedaan aan de
eisen van proportionaliteit en subsidiariteit die aan een dergelijke
uitzondering op het notariële ambtsgeheim mogen worden gesteld. Daarbij
is een zorgvuldig evenwicht betracht tussen het maatschappelijk belang
dat is gediend met de notariële geheimhouding enerzijds en de belangen
van een correcte heffing en effectieve inning van belastingen en een
effectieve bestrijding van financieel-economische criminaliteit
anderzijds.

3b. Wat betreft de bredere doelstelling van de voorgestelde regeling zij
opnieuw verwezen naar hetgeen hiervoor onder punt 1 is opgemerkt.
Doelstelling van de voorgestelde informatieplicht is niet uitsluitend de
effectieve bestrijding van vastgoedfraude en -criminaliteit maar een
effectieve bestrijding van financieel-economische criminaliteit in welke
vorm dan ook, waar het transacties betreft waarbij een notaris is
betrokken. Ook hier geldt dat een beperking van de uitzondering op de
geheimhoudingsplicht tot uitsluitend vastgoedfraude en 

-criminaliteit in dat licht onwenselijk zou zijn. Dit zou immers
betekenen dat informatie over transacties verricht via de
derdengeldenrekening niet in onderzoek naar andere, ernstige vormen van
financieel-economische criminaliteit zou kunnen worden gevorderd, zoals
het witwassen van crimineel geld, oplichting, beleggingsfraude en het
financieren van terrorisme. 

In de regeling van strafvorderlijke bevoegdheden in het Wetboek van
Strafvordering bepalen de ernst van een strafbaar feit en de mate van
verdenking tegen de verdachte, welke bevoegdheden wanneer mogen worden
toegepast. De aanbeveling van de Afdeling om alleen bij de verdenking
van een strafbaar feit informatieverstrekking over gegevens met
betrekking tot de derdengeldenrekening mogelijk te maken, past in dit
kader. Het sluit echter wel de enige vorm van onderzoek waarbij het
Wetboek van Strafvordering de eis van een verdenking van een strafbaar
feit niet stelt – onderzoek naar terroristische misdrijven – uit.
Bij onderzoek naar terroristische misdrijven kan immers onder in de wet
genoemde voorwaarden worden volstaan met een lagere graad van verdenking
- aanwijzingen van een terroristisch misdrijf – voor
bevoegdheidstoepassing (vgl. artikel 126zl Sv). Het is onwenselijk om
deze mogelijkheid, ook al zal een dergelijk geval zich mogelijk niet
vaak voordoen, ten aanzien van onderzoek naar transacties verricht via
de derdengeldenrekening van de notaris uit te sluiten. 

Tot slot suggereert de Afdeling om een beperking aan te brengen in de
strafrechtelijke autoriteiten die bevoegdheden in de relatie tot de
informatie over de derdengeldenrekening zouden mogen toepassen. Bij de
regeling van bevoegdheden in het Wetboek van Strafvordering is het
uitgangspunt dat naar gelang het gaat om een meer ingrijpende
bevoegdheid, in het systeem van het wetboek een zwaardere autoriteit
wordt belast met de uitvoering. Hierbij wil ik opmerken dat de meest
voor de hand liggende weg om gegevens te vorderen met betrekking tot een
transactie verricht via de derdengeldenrekening, de toepassing van
artikel 126nd Sv is. De bevoegdheid tot het vorderen van gegevens
neergelegd in dit artikel vereist onder andere de verdenking van een
misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis mogelijk is, en een bevel van de
officier van justitie. De bevoegdheid is in geval van verdenking van een
lichter strafbaar feit reeds slechts toepasbaar na machtiging van de
rechter-commissaris (vgl. artikel 126nd, zesde lid, Sv). Omdat het hier
gaat om informatieverstrekking door een bijzondere geheimhouder zal
toepassing (op andere titel) door een opsporingsambtenaar alleen kunnen
plaatsvinden na voorafgaande toestemming van een officier van justitie.
Om de voornoemde regeling van bevoegdheden in het Wetboek van
Strafvordering niet te doorkruisen, zal worden bewerkstelligd dat dit
vereiste in een aanwijzing van het openbaar ministerie wordt opgenomen. 
 

Naar aanleiding van het advies van de Afdeling zijn de considerans, de
wettekst en de memorie van toelichting van het wetsvoorstel aangepast en
daarbij met name de beschrijving van de achtergronden, doel en strekking
van het wetsvoorstel in de memorie van toelichting uitgebreid.

Ik moge U, in overeenstemming met de Staatssecretaris van Financiën,
verzoeken het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van wet en de
gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der
Staten-Generaal te zenden.

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,  DOCPROPERTY
ondertekening   



  DOCPROPERTY rubriceringvolg   



	  DOCPROPERTY rubricering   	  DOCPROPERTY _pagina  Pagina    PAGE   \*
MERGEFORMAT  2    DOCPROPERTY _van  van    SECTIONPAGES   \* MERGEFORMAT
 5 





	  DOCPROPERTY rubricering   	  if   NUMPAGES  1  = "1" "" " 
DOCPROPERTY _pagina  Pagina    PAGE  1    DOCPROPERTY _van  van   
NUMPAGES  5 "  





  DOCPROPERTY directoraatvolg  Directie Wetgeving   DOCPROPERTY
directoraatnaamvolg     DOCPROPERTY onderdeelvolg     DOCPROPERTY
directieregel   

 

  DOCPROPERTY _datum  Datum 

14 maart 2011

  DOCPROPERTY _onskenmerk   

  DOCPROPERTY onskenmerk   





  DOCPROPERTY rubricering