Inbreng COA en DT&V t.b.v. het rondetafelgesprek over alleenstaande minderjarige vreemdelingen op 23 maart 2011
Brief regering
Nummer: 2011D14220, datum: 2011-03-21, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 2
Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: G.B.M. Leers, minister voor Immigratie en Asiel ()
Onderdeel van zaak 2011Z05736:
- Indiener: G.B.M. Leers, minister voor Immigratie en Asiel
- Voortouwcommissie: algemene commissie voor Immigratie, Integratie en Asiel (2010-2012)
- 2011-03-29 15:00: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2011-03-30 13:30: Procedurevergadering Immigratie & Asiel (Procedurevergadering), algemene commissie voor Immigratie, Integratie en Asiel (2010-2012)
- 2011-06-29 14:45: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
Preview document (đ origineel)
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Den Haag, 21 maart 2011 Op 23 maart zullen de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) en het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) deelnemen aan het rondetafelgesprek over alleenstaande minderjarige vreemdelingen. Bijgaand ontvangt u de schriftelijke inbreng van deze beide organisaties ten behoeve van deze bijeenkomst. De minister voor Immigratie en Asiel, G.B.M. Leers DOCPROPERTY ondertekening Alleenstaande Minderjarige Vreemdelingen; Rol Dienst Terugkeer en Vertrek Vertrekproces alleenstaande minderjarige vreemdelingen De facilitering van het vertrek uit Nederland van alleenstaande minderjarige vreemdelingen (amvâs) vergt bijzondere zorgvuldigheid vanwege het kwetsbare karakter van deze specifieke categorie. Procedure Het vertrektraject ten aanzien van amv's start op het moment dat de IND, de politie of de KMar de vreemdeling overdraagt aan de DT&V. De DT&V ontvangt van de IND een overdrachtsdossier als de asielaanvraag is afgewezen en de amv ook geen amv-vergunning verleend wordt, bijvoorbeeld omdat geoordeeld wordt dat de amv zelfredzaam is of er adequate opvangmogelijkheden in het land van herkomst of derde land aanwezig zijn, of omdat de amv ongeloofwaardige verklaringen heeft afgelegd. Ook ontvangt de DT&V een overdrachtsdossier in het geval de amv-vergunning wordt ingetrokken, bijvoorbeeld omdat inmiddels familie van de minderjarige is gevonden waar de minderjarige naartoe kan terugkeren. Direct na overdracht van de vreemdeling wordt een regievoerder vertrek toegewezen die samen met de vreemdeling de mogelijkheden voor vertrek gaat voorbereiden met als doel dit zorgvuldig en tijdig te laten plaatsvinden. De nadruk daarbij ligt op het bevorderen van zelfstandig vertrek. Ten aanzien van amvâs gebeurt dit door gespecialiseerde regievoerders en in samenspraak met de betrokken ketenpartners, maar ook met voogdijinstelling Nidos. Zo vindt er voor het vertrekgesprek overleg plaats met de voogd om informatie uit te wisselen over de amv en wordt de voogd uitgenodigd aanwezig te zijn bij de vertrekgesprekken. Gedurende het vertrektraject hebben de betrokken ketenpartners oog voor bijzondere situaties als schrijnendheid, medische omstandigheden, buitenschuld en mensensmokkel/-handel. Daarnaast wordt de amv verschillende vormen van ondersteuning bij terugkeer aangeboden. Waar nodig dient de DT&V een aanvraag voor een (vervangend) reisdocument in bij de diplomatieke vertegenwoordiging van het land waarvan wordt aangenomen dat de amv onderdaan is. De vijf belangrijkste amv herkomstlanden voor het vertrekproces zijn Afghanistan (40% van amv instroom in vertrekproces), SomaliĂ« (13% amv instroom), Irak (10% amv instroom), Guinee (3% amv instroom) en Angola (2% amv instroom). Bijzondere aspecten aan terugkeer amvâs Essentieel onderdeel van de terugkeer van amvâs is dat er sprake moet zijn van adequate opvang in het land van herkomst, tenzij geoordeeld wordt dat de amv zelfredzaam is (alleen amvâs die 16 jaar of ouder zijn). De adequaatheid van deze opvang wordt naar lokale maatstaven gemeten en wordt in ieder geval aangenomen als: - in het landgebonden asielbeleid is vastgelegd dat de autoriteiten van het herkomstland zorg dragen voor opvang en begeleiding, of - in het land van herkomst een familielid of partner aanwezig is die de amv kan opvangen of begeleiden, of - algemene of particuliere opvanginstellingen beschikbaar en toereikend zijn. Zodra de amv door IND, de VP of de KMar is overgedragen aan de DT&V, zet de regievoerder vertrek in op het achterhalen (tracing) van ouders of familieleden van de amv, tenzij er sprake is van zelfredzaamheid. Dat gebeurt ook als er adequate opvang op voorhand aanwezig is. Het is immers wenselijker dat de amv terugkeert naar familie/kennissen dan naar een opvanghuis. Hiervoor is een gespecialiseerde afdeling verantwoordelijk. Verzoeken tot tracing in individuele zaken worden door de DT&V voorgelegd aan het Ministerie van Buitenlandse Zaken dat het verzoek doorgeleidt naar de Nederlandse ambassade in het betreffende herkomstland. In het geval van Afghanistan wordt een individueel verzoek tot tracing direct voorgelegd aan IOM in Afghanistan. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken kan over de mogelijkheden voor adequate opvang aan de DT&V rapporteren met een individueel ambtsbericht. Als er een adequate opvangmogelijkheid gevonden is en de amv beschikt over de benodigde (vervangende) reisdocumenten, wordt de amv door de DT&V tijdens de reis naar het herkomstland begeleid en overgedragen aan de opvanginstantie of familie in het land van herkomst. In het geval van zelfstandig vertrek via de IOM, vindt begeleiding door de IOM plaats. De terugkeer van amvâs die niet zelfstandig willen terugkeren is erg moeilijk. Ten eerste zullen vreemdelingen die niet willen terugkeren het verkrijgen van (vervangende) reisdocumenten tegenwerken. Als gevolg hiervan zullen diplomatieke vertegenwoordigingen minder bereidheid tonen deze te verstrekken. Ook tracing wordt in het geval van gedwongen terugkeer zeer moeilijk. Het proces van tracing heeft alleen kans van slagen als er voldoende aanknopingspunten zijn aan de hand waarvan (veld-)onderzoek ter plaatse kan worden gedaan. Daarvoor is medewerking van zowel de amv als de voogd cruciaal. Als minderjarigen zelf willen terugkeren zullen zij medewerking verlenen aan het traceren van familieleden. Maar een amv die niet wil terugkeren, zal er alles aan doen om dit tegen te werken. Mede daarom zet het Kabinet in op het realiseren van generieke lokale opvangvoorzieningen in belangrijke amv-landen van herkomst. Voor een aantal belangrijke amv herkomstlanden geldt dat adequate opvang (van overheidswege) op voorhand wordt aangenomen. Het gaat daarbij om onder andere, China, Eritrea en Algerije. Door Nederland gefinancierde generieke opvangvoorzieningen voor de terugkeer van amvâs zijn aanwezig in de Democratische Republiek Congo (DRC) en Angola. Nederland werkt met een aantal Scandinavische landen aan het realiseren van een opvangvoorziening voor terugkerende amvâs in Afghanistan. Naast de primaire levensbehoeften ziet dit project ook op het bieden van opleidingsfaciliteiten en arbeidsbemiddeling. Het realiseren van opvangvoorzieningen en begeleiding in herkomstlanden creĂ«ert een toekomstperspectief en kan het draagvlak voor terugkeer bij zowel de jongeren zelf als de autoriteiten van de herkomstlanden bevorderen. Buitenschuldbeleid voor amvâs Uitgangspunt van het terugkeerbeleid is dat in beginsel alle vreemdelingen kunnen terugkeren naar hun land van herkomst. Desalniettemin kunnen zich bijzondere situaties voordoen waarin een vreemdeling buiten zijn schuld niet uit Nederland kan vertrekken omdat hij de benodigde reisdocumenten niet kan bemachtigen, terwijl er geen twijfel bestaat omtrent de door hem verstrekte gegevens over zijn identiteit en nationaliteit. Voor amvâs is aangepast beleid van toepassing. Een uitgeprocedeerde amv kan in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning op grond van het beleid ten aanzien van vreemdelingen die buiten hun schuld niet uit Nederland kunnen vertrekken. Voorwaarde is dat hij drie jaar of langer aaneengesloten en verwijderbaar als minderjarige in Nederland heeft verbleven en zijn vertrek uit Nederland in die periode van drie jaar of langer niet is bewerkstelligd. Het is wel van belang dat de amv voldoende heeft meegewerkt aan het onderzoek dat ter fine van zijn terugkeer verricht is naar adequate opvang in zijn land van herkomst of derde land. 1 Rol van het COA in het amv-beleid Inleiding In opdracht van de Minister voor Immigratie en Asiel draagt het COA zorg voor de materiĂ«le en immateriĂ«le opvang van asielzoekers. De wettelijke taken van het COA zijn vastgelegd in de wet COA (art. 3): - de materiĂ«le en immateriĂ«le opvang van asielzoekers in een opvangcentrum; - het plaatsen van asielzoekers in opvangcentra; - het plaatsen van asielzoekers op gemeentelijke opvangplaatsen, alsmede het betalen van een bijdrage aan de desbetreffende gemeente ten behoeve van de kosten van deze opvang; - werkzaamheden met betrekking tot de bemiddeling bij de uitstroom van verblijfsgerechtigden; - door de Minister aan het COA op te dragen andere taken die samenhangen met de opvang van asielzoekers. De taak van het COA met betrekking tot de opvang van alleenstaande minderjarige asielzoekers (amv) is geregeld in de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieĂ«n vreemdelingen 2005 (Rva 2005), voor het laatst gewijzigd per 1 juli 2010. In de Rva 2005 is bepaald dat aan alleenstaande minderjarige vreemdelingen opvang wordt geboden. Historische context van de amv-opvang In maart 2000 is de Beleidsnota âalleenstaande minderjarige asielzoekersâ verschenen naar aanleiding waarvan een nieuw beleidskader voor toelating van de amv is vastgesteld. De belangrijkste wijziging ten opzichte van het eerdere beleid is dat, na afwijzing van het asielverzoek, een amv-vergunning wordt verleend tot uiterlijk het bereiken van de leeftijd van 18 jaar. Consequentie hiervan is dat elke amv die ouder dan 15 jaar is ten tijde van het indienen van zijn asielaanvraag en die geen vergunning op asielgronden ontvangt het land op zijn 18de dient te verlaten en dat het recht op opvangvoorziening bij het bereiken van die leeftijd eindigt. In mei 2001 vindt er, in de voortgangsnota van de toenmalige Staatssecretaris van Justitie Kalsbeek, een aanscherping van het amv-beleid plaats. Deze aanscherping komt voort uit de verhoogde instroom, het georganiseerde karakter van de instroom, misbruik van de opvang (meerderjarigen die zich uitgeven als minderjarigen) en het lage aantal amv dat terugkeert naar het land van herkomst. Het huidige amv-beleid is nog altijd voor een belangrijk deel vanuit deze beleidswijziging ingericht. Amvâs kunnen een verblijfsvergunning krijgen tot hun 18e, als er geen adequate opvang is in het land van herkomst en zij niet zelfredzaam zijn (voor amv van 16 jaar of ouder). Op verzoek van de toenmalige Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie hebben het COA en Nidos een gezamenlijk voorstel gedaan voor de opvang van amv. In 2005 heeft Uw Kamer ingestemd met de realisatie van dit nieuwe amv-opvangmodel. Dit model, dat nog altijd van toepassing is en aansluit op de beleidslijn uit 2001, is gericht op het plaatsen van een amv in de opvang van het COA op basis van competenties, ontwikkeling, leeftijd en bijzonderheden van het kind. Om de scheiding tussen opvang en voogdij hierbij te behouden en zuiver in te richten is de verantwoordelijkheid voor de opvang van amv in zowel de kleinschalige opvang, als op de amv-campus bij het COA belegd. De opvang van amv in de leeftijd van 0 -12 jaar in opvanggezinnen vindt onder verantwoordelijkheid van Nidos plaats. Ter realisatie van dit opvangmodel zijn per 1 januari 2008 de contracten voor de kleinschalige opvang door het COA overgenomen van Nidos. De kleinschalige opvang wordt uitgevoerd door (jeugd)instellingen waarmee het COA een overeenkomst heeft afgesloten. Het COA behoudt de verantwoordelijkheid voor deze vorm van opvang en bewaakt dat de afspraken zoals omschreven in de contracten worden nagekomen Overigens vindt de opvang in campuslocaties verdeeld over verschillende units plaats, zodat de amvâs voor de medewerkers goed âzichtbaarâ zijn. Uitgangspunten huidige amv-opvangmodel De per 1 juli 2010 geĂŻmplementeerde verbeterde asielprocedure heeft niet geleid tot aanpassingen in het opvang-beleid. De in de beleidsnotitie van december 2005 van de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie beschreven uitgangspunten voor het amv-opvangmodel bepalen nog steeds de huidige inrichting van de huisvesting en begeleiding van amv bij het COA. Deze uitgangspunten zijn: Nidos is verantwoordelijkheid voor de opvang van amv in pleeggezinnen (dit geldt voor alle amv die op datum van instroom jonger zijn dan 13 jaar). Het COA is verantwoordelijk voor de opvang van alle amv die niet in het pleeggezin geplaatst worden (dit geldt voor alle amv die op datum van instroom ouder dan 12 jaar zijn). Bij het plaatsen van de amv in de opvang wordt primair onderscheid gemaakt tussen leeftijdsgroepen, waarbij de ontwikkeling en bijzonderheden van de amv kunnen leiden tot plaatsing in een andere opvangvorm. Hierbij wordt uitgegaan van het belang van het kind, waarbij met name de competenties van het kind uitgangspunt zijn. Ook bij (over-)plaatsing staat het belang van het kind voorop. Daarnaast worden de volgende richtlijnen gehanteerd: Jongeren van 15 jaar of ouder worden bij binnenkomst in principe geplaatst in een amv-campus of kleinschalige wooneenheid (kwe). Jongeren van 13 tot 15 jaar worden in beginsel in een kinderwoongroep geplaatst. Amv die evident niet ouder zijn dan 12 jaar worden direct door Nidos in een opvanggezin geplaatst. Voor een goede ontwikkeling van amv is continuĂŻteit en stabiliteit in huisvesting en begeleiding nodig. Verhuizingen vinden zo min mogelijk plaats. De voogd is beslissingsbevoegd bij het indiceren van de amv voor de bij hem best passende opvangmodaliteit. Het COA adviseert en plaatst. Binnen elke opvangmodaliteit wordt maatwerk geleverd gekoppeld aan perspectief en competenties van de jongere. De amv wordt hiertoe begeleid door professionals die werken met een hiervoor in samenwerking met Nidos specifiek ontwikkelde methodiek die zich richt op het ontwikkelen van competenties van de amv. Daarnaast is de begeleiding binnen de opvangmodaliteiten gericht op het toekomstperspectief van de amv. Om verplaatsing van de jongere gedurende verblijf bij het COA te minimaliseren is het toekomstperspectief van de amv niet bepalend voor de plaatsing in een specifiek hiervoor ingerichte opvangvorm. Er is geen sprake van onderscheid tussen integratie- of terugkeervariant. Het toekomstperspectief wordt als doel opgenomen in het plan van aanpak van voogd en mentor. Binnen de amv- opvang voorziet het COA in een veilige leefomgeving waarbinnen de amv zich kan ontwikkelen. De opvang van deze kwetsbare groep is zo vormgegeven dat de jongere zich veilig voelt, negatieve invloeden van buitenaf beperkt blijven en de jongeren bij de mentoren in beeld zijn. Stroomschema COA-opvang amv In onderstaand schema zijn de amv-opvangmodaliteiten weergegeven: AC = Aanmeldcentrum POL = Procesopvanglocatie KWG = Kleinschalige woongroep KWE = Kleinschalige wooneenheid Indien in het betreffende land zelf geen Nederlandse ambassade aanwezig is, wordt het verzoek voorgelegd aan de ambassade die voor het betreffende land verantwoordelijk is. 13 t/m 17 jaar AC POL-amv 12-18 jaar, 24 uurbegeleiding KWG 13- 15 jaar, 24 uurbegeleiding Plaatsingscommissie KWE 15 â 18 jaar Campus 15-18 jaar, 24-uurbegeleiding Beschermde opvang 12-18 jaar, 24 uurbegeleiding