[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

32752 NR Regels inzake de subsidiëring en het toezicht op de financiën van politieke partijen (Wet financiering politieke partijen)

Regels inzake de subsidiëring en het toezicht op de financiën van politieke partijen (Wet financiering politieke partijen)

Nader rapport

Nummer: 2011D22134, datum: 2011-04-27, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Gerelateerde personen:

Onderdeel van zaak 2011Z08898:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw Kabinet van 16 juni 2006,
nr. 06.002120, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn advies
inzake het bovenvermelde ontwerp van een voorstel van wet rechtstreeks
aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 15 september 2006, nr.
W04.06.0196/1, bied ik u hierbij aan.

1. Reikwijdte

Het voorstel van wet behelst voorschriften over de financiering in brede
zin van politieke partijen. Zoals ook in de memorie van toelichting is
verwoord (paragraaf 2) acht het kabinet deze voorschriften zeer
gewenst. Regels over de financiering van politieke partijen zijn gericht
op de onafhankelijkheid van de politieke partijen en de zuiverheid en
transparantie van besluitvorming. Evenals de Raad onderschrijf ik de
waarde van politieke partijen voor de democratische rechtsstaat. 

Ik ben geen voorstander van een grondwettelijke regeling voor politieke
partijen. Politieke partijen zijn particuliere organisaties die niet tot
de Nederlandse staatsorganisatie behoren. Juist bij de opneming van
politieke partijen in de Grondwet zou een beeld kunnen ontstaan van een
‘verstatelijking’ van politieke partijen. Daarnaast vinden politieke
partijen in de Grondwet reeds bescherming in de vrijheid van vereniging
en de vrijheid van meningsuiting. Met deze grondrechten wordt zeker
gesteld dat de overheid alleen bij of krachtens formele wetgeving kan
treden in het functioneren van politieke partijen. 

Onderhavig wetsvoorstel voorziet in een regeling van voorschriften over
financiële bijdragen aan een politieke partij. Deze moeten worden
beschouwd als een beperking van de (politieke) verenigingsvrijheid. Maar
deze wordt in dit geval toelaatbaar geacht. Van een toename van de
financiële afhankelijkheid tegenover de overheid is echter geen sprake.
Verdergaande of andersoortige regulering acht ik nu dan ook niet aan de
orde. Ik onderschrijf het uitgangspunt dat politieke partijen
inhoudelijk onafhankelijk dienen te zijn. Om die reden is het van belang
dat politieke partijen vrij zijn hun functies op een eigen wijze uit te
oefenen. Die vrijheid is juist een groot goed. 

Ik ben van mening dat de inhoudelijke onafhankelijkheid ten opzichte van
de overheid afdoende is gewaarborgd. Deze waarborg is er onder andere in
gelegen dat mogelijkheden van de overheid voor interventie ontbreken.
Aldus is uitgesloten dat de overheid enige bevoegdheid heeft voor meer
of minder directe bemoeienis met de partijpolitieke oordeelsvorming en
standpunten. De huidige Wet subsidiëring politieke partijen, die in
wezen in het voorliggende wetsvoorstel wordt opgenomen, creëert evenmin
enige bevoegdheid tot een inhoudelijke interventie bij de activiteiten
waarvoor subsidie wordt verleend. Door de overheid wordt niet geoordeeld
over de wenselijkheid van een activiteit of de doelmatigheid waarmee
deze wordt verricht. De ruime bestedingsvrijheid van de subsidie draagt
er zorg voor dat de overheid zich inhoudelijk niet met politieke
partijen bemoeit. Van aanvullende regelgeving wordt dan ook geen
toegevoegde waarde verwacht.

De memorie van toelichting is aangevuld met deze overwegingen. 

2. De bestuurlijke boete

Mede naar aanleiding van het advies van de Raad is de toebedeling van de
uitvoerings- en toezichttaken aan de Kiesraad heroverwogen. Bij nader
inzien lijkt de Kiesraad hiervoor toch niet de meest aangewezen
instantie. De Kiesraad treedt op als centraal stembureau bij de
verkiezing van de leden van de Eerste en Tweede Kamer en het Europees
Parlement. Daarbij neemt de Kiesraad als zelfstandig bestuursorgaan
besluiten in individuele gevallen. De Kiesraad beslist op verzoeken
omtrent de registratie van een aanduiding van een politieke groepering
ten behoeve van de verkiezingen voor de Eerste en Tweede Kamer en het
Europees Parlement, houdt een register bij met aanduidingen van
landelijke politieke groeperingen en beslist over de geldigheid van de
kandidatenlijsten voor verkiezingen Europees Parlement en Eerste Kamer
en stelt van deze organen, alsmede van de Tweede Kamer, de
verkiezingsuitslag vast. Bij de uitvoering van deze taken moet iedere
schijn van partijdigheid worden vermeden. Bemoeienis met het
(financieel) functioneren van politieke partijen heeft dan risico’s in
zich. 

Op grond van de Wet subsidiëring politieke partijen berust de
uitvoering van de subsidiëringstaak en het toezicht op de naleving van
de financieringsvoorschriften door politieke partijen bij de minister
van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Voorgesteld wordt nu om
de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties ook met de
overige uitvoerings- en toezichttaken uit het wetsvoorstel te belasten.
Daartegen bestaan geen bezwaren omdat onderhavig wetsvoorstel
uitdrukkelijk niet de bedoeling heeft de overheid, of enig ander
toezichts- of uitvoeringsorgaan, de bevoegdheid te geven om invloed uit
te oefenen op de partijpolitieke oordeelsvorming en standpunten of op
het interne functioneren van politieke partijen. Om die reden wordt de
subsidie, zoals nu ook reeds op grond van de huidige Wet subsidiëring
politieke partijen het geval is, op grond van objectieve criteria aan de
politieke partijen verstrekt. De subsidieverlening is dus in hoge mate
een wettelijk gebonden bevoegdheid. Het is ook niet zo dat de Minister
van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties nadere voorwaarden kan
stellen aan een activiteit of kan afwegen of een bepaalde concrete
activiteit naar zijn idee wel of niet zinvol of wenselijk is. Dat is een
vorm van overheidsbemoeienis die niet mag voorkomen. 

Voor wat betreft de financieringsvoorschriften geldt hetzelfde.
Politieke partijen zijn en blijven vrij om buiten de subsidie andere
inkomsten te verwerven. De minister heeft daar geen enkele zeggenschap
over en spreekt daar ook geen oordeel over uit. Het wetsvoorstel ziet
uitsluitend op de transparantie van ontvangen giften. Er worden geen
beperkingen gesteld aan de mogelijkheid om giften te ontvangen.
Uitsluitend vereist is dat helder is wat de herkomst van de inkomsten
is. Verder is zeer gedetailleerd geregeld welke eisen worden gesteld aan
het transparant maken van ontvangen giften. Dit impliceert dat er bij
het toezicht op de naleving van deze voorschriften niet of nauwelijks
beleidsruimte is. 

2a. Noodzaak en wenselijkheid bestuurlijke boete

Ik deel de opvatting van de Raad dat sanctionering moet kunnen
geschieden, indien een politieke partij een verplichting die voortvloeit
uit het wetsvoorstel niet nakomt. Anders dan de Raad ben ik van mening
dat in deze voor de sancties het strafrecht niet in alle opzichten de
voorkeur heeft. Bij ingrijpender overtredingen is het strafrecht ook wat
mij betreft het aangewezen middel. Het vermoeden is echter dat
overtredingen ook veelal zullen bestaan uit nalatigheden die weliswaar
verwijtbaar zijn, maar waarbij het niet wenselijk is uit oogpunt van
proportionaliteit dat daarbij altijd het strafrechtelijke apparaat zou
moeten worden ingezet. 

Zoals de Raad van State terecht heeft opgemerkt, zal voor veel
overtredingen inzake registratieplicht en verslaglegging het algemene
delict ‘valsheid in geschrifte’ uit het Wetboek van Strafrecht aan
de orde zijn. Het nalaten van registratie of het niet naleven van de
openbaarmakingsplicht zouden daar in beginsel niet onder vallen. Voor
die overtredingen acht ik de bestuurlijke boete meer aangewezen als
sanctiemiddel.

Het instrument van de bestuurlijke boete is in het wetsvoorstel
gehandhaafd. Voor de administratieve vergrijpen en het niet betrachten
van transparantie is de bestuurlijke boete het aangewezen instrument.
Het is belangrijk dat daartegen steeds adequaat kan worden opgetreden,
maar op een wijze en met middelen die proportioneel zijn. Dit raakt ook
niet aan de grondvesten van de democratische rechtsstaat, zoals
geschetst door de Raad van State. Mede daartoe is in het wetsvoorstel de
maximale hoogte van de bestuurlijke boete gesteld op 25.000 euro. De
mogelijkheid van de boete bestaat daarmee voor die overtredingen waarbij
geen sprake is van een strafrechtelijk delict alsmede voor overtredingen
waarbij het openbaar ministerie niet tot vervolging overgaat. 

Indien feiten of handelingen worden waargenomen die mogelijk strafbare
feiten vormen, wordt het openbaar ministerie daarvan op de hoogte
gesteld. Het openbaar ministerie beoordeelt of de zaak voor vervolging
in aanmerking komt. Indien het openbaar ministerie besluit tot
strafrechtelijke vervolging, geschiedt dit volgens de daarvoor geldende
procedures. Voor een bestuursrechtelijke handhavende rol is dan geen
plaats meer. Afdeling 5.4.1 Awb bevat een regeling over de verhouding
bestuurlijke boete en strafrechtelijke afdoening.

Aldus wordt de mogelijkheid van bestuurlijke boete ook geregeld in lijn
met de criteria voor de keuze tussen sanctiestelsels met name waar het
betreft de keuze tussen bestuursrecht en strafrecht. Daarover is aan de
Tweede Kamer een notitie gezonden over de verhouding tussen
bestuursrechtelijke en strafrechtelijke handhaving. Ook in andere
schriftelijke stukken worden de criteria (indicatoren) beschreven die
een rol kunnen spelen bij de keuze tussen de diverse sanctiestelsels. 

De bestuurlijke boete wordt aangewend voor die gevallen waarbij de
overtreding eenvoudig is vast te stellen, er geen behoefte is aan een
opsporingsfase met bijbehorende dwangmiddelen en opsporingsbevoegdheden
en er geen zware straffen nodig zijn, ook niet ter afschrikking. 

Aldus wordt gekomen tot een passend stelsel voor de handhaving van de
financieringsvoorschriften.

2b. Scheiding van bevoegdheden

Met de inwerkingtreding van de Vierde tranche Algemene wet bestuursrecht
in 2009 is een bepaling van die strekking inmiddels opgenomen in artikel
10:3 Awb. In Hoofdstuk 5, Titel 5:1, Awb zijn voorts voorschriften
opgenomen die van toepassing zijn bij het opleggen van een bestuurlijke
boete. Er is dan ook geen aanleiding meer om artikelen van deze
strekking in het wetsvoorstel op te nemen.

2c. Hoogte boete

Er is van afgezien om de bevoegdheid tot het stellen van nadere regels
over de hoogte van de op te leggen boetes imperatief te formuleren,
zoals de Raad adviseert. Ik acht het namelijk wenselijk ruimte te laten
om te beoordelen of deze regeling opportuun blijkt. Opgemerkt zij dat,
zoals aangegeven, in de Awb algemene voorschriften zijn opgenomen over
het opleggen van een bestuurlijke boete. In onderhavig wetsvoorstel is
een maximum gesteld aan de hoogte van de boete. Bij het bepalen van de
hoogte van een bestuurlijke boete dienen uiteraard de omstandigheden van
het geval en de aard en verwijtbaarheid van de overtreding te worden
betrokken (artikel 5:46 Awb). Het kabinet wil bezien of het wenselijk is
om ten aanzien van onderhavige boetes algemene regels te stellen. Het
wetsvoorstel biedt hier wel de mogelijkheid voor.

2d. Termijn opleggen boete

Aangezien inmiddels de Vierde tranche Awb in werking is getreden, is er
geen aanleiding meer om in dit wetsvoorstel procedurele voorschriften op
te nemen omtrent het opleggen van de bestuurlijke boete.

3. Vervallen van de subsidie

Naar aanleiding van het advies van de Raad is artikel 36 van het
wetsvoorstel aangevuld met een veroordeling wegens een terroristisch
misdrijf. Bij onherroepelijke veroordeling vervalt de subsidie op
gelijke wijze als bij veroordeling van een politieke partij wegens
discriminatie. 

4. Artikel 28

De Raad constateert terecht dat reeds uit de verplichting voor de partij
om gegevens te verstrekken volgt dat kandidaten gegevens aan de partij
zullen moeten verstrekken. Met het artikel in het wetsvoorstel wordt
echter benadrukt dat er ook op de kandidaten een wettelijke plicht tot
gegevensverstrekking berust. Dat uiteindelijk de partij de gegevens bij
de minister van Binnenlandse en Koninkrijksrelaties aanlevert en dat het
toezicht zich op de partij richt, doet daar niet aan af. Om die reden is
artikel 28, vijfde lid, gehandhaafd. 

5. Redactionele kanttekeningen en andere wijzigingen

De redactionele kanttekeningen van de Raad zijn in het gewijzigde
wetsvoorstel verwerkt. Voorts zijn ook een aantal aanvullingen en
wijzigingen in het voorstel aangebracht. Deze zijn veelal van technische
of redactionele aard. Niet meer in het voorstel is opgenomen maxima te
stellen aan te ontvangen bijdragen. Zoals in de memorie van toelichting
is uiteengezet, is het wetsvoorstel gericht op de transparantie van
ontvangen giften.

6. Advies College Bescherming Persoonsgegevens

Naar aanleiding van het advies van het college is de memorie van
toelichting aangepast met betrekking tot de registratie van
persoonsgegevens. 

Ik moge U, mede namens mijn ambtgenoot van Onderwijs, Cultuur en
Wetenschap, verzoeken het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van wet
en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer de
Staten-Generaal te zenden.

De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

J.P.H. Donner

 	Kamerstukken II, 2005-2006, 29 849, nr. 30.

 	Kamerstukken 29 702, TK 2003-2004, nr.3, blz. 117-121 en het Advies
van de Commissie voor de Toetsing van wetgevingsprojecten CTW),
Handhaving door bestuurlijke boeten.

  DOCPROPERTY  Datum_kop  \* MERGEFORMAT  Datum 

  DOCPROPERTY  Datum  \* MERGEFORMAT  18 april 2011 

  DOCPROPERTY  Kenmerk_kop  \* MERGEFORMAT  Kenmerk 

  DOCPROPERTY  Kenmerk  \* MERGEFORMAT  2011-2000142742 











  DOCPROPERTY  Rubricering  \* MERGEFORMAT   

  DOCPROPERTY  Rubricering  \* MERGEFORMAT   	 Pagina   PAGE   \*
MERGEFORMAT  2  van   NUMPAGES   \* MERGEFORMAT  5 







  DOCPROPERTY  Directie  \* MERGEFORMAT  DG Bestuur en
Koninkrijksrelaties 

  DOCPROPERTY  Onderdeel  \* MERGEFORMAT  Directie OBD/KKB 

  DOCPROPERTY  Bezoekadres  \* MERGEFORMAT  Schedeldoekshaven 200

2511 EZ  Den Haag 

  DOCPROPERTY  Postadres  \* MERGEFORMAT  Postbus 20011

2500 EA  Den Haag 

  DOCPROPERTY  InternetAdres  \* MERGEFORMAT  www.rijksoverheid.nl 

  DOCPROPERTY  Contactpersoon_kop  \* MERGEFORMAT  Contactpersoon 

  DOCPROPERTY  CPNaam  \* MERGEFORMAT  De heer mr. M. Siebes  

  DOCPROPERTY  T_kop  \* MERGEFORMAT  T    DOCPROPERTY  CPTel  \*
MERGEFORMAT  070 - 426 7648 

  DOCPROPERTY  CPEmail  \* MERGEFORMAT  michel.siebes@minbzk.nl 



  DOCPROPERTY  Kenmerk_kop  \* MERGEFORMAT  Kenmerk 

  DOCPROPERTY  Kenmerk  \* MERGEFORMAT  2011-2000142742 

  DOCPROPERTY  UwKenmerk_kop  \* MERGEFORMAT   

  DOCPROPERTY  UwKenmerk  \* MERGEFORMAT   

  DOCPROPERTY  Bijlagen_kop  \* MERGEFORMAT   

  DOCPROPERTY  AantalBijl  \* MERGEFORMAT   





  DOCPROPERTY  Retouradres_kop  \* MERGEFORMAT  > Retouradres   
DOCPROPERTY  Retouradres  \* MERGEFORMAT  Postbus 20011 2500 EA  Den
Haag 

  DOCPROPERTY  Rubricering  \* MERGEFORMAT   

  DOCPROPERTY  Aan  \* MERGEFORMAT  Aan de Koningin 



  DOCPROPERTY  Datum_kop  \* MERGEFORMAT  Datum  18 april 2011

Betreft Nader rapport inzake het voorstel van wet houdende regels inzake
de subsidiering en het toezicht op de financiën van politieke partijen
(wet financiering politieke partijen)



  DOCPROPERTY  Rubricering  \* MERGEFORMAT   	 Pagina   PAGE   \*
MERGEFORMAT  1  van   NUMPAGES   \* MERGEFORMAT  5