[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [šŸ” uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

32581, bijgewerkt t/m nr. 8 (2e NvW d.d. 26 augustus 2011)

Wijziging van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers, de Wet vergoedingen leden Eerste Kamer en enkele andere wetten in verband met aanpassingen in het nabestaandenpensioen, een vergoeding voor deelname van leden van de Eerste Kamer aan internationale parlementaire assemblees en enkele technische wijzigingen (Wet aanpassing Appa en enkele andere wetten 2011)

Bijgewerkte tekst

Nummer: 2011D23359, datum: 2011-05-02, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 2

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Onderdeel van zaak 2010Z20101:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (šŸ”— origineel)


Bijgewerkt t/m nr. 8 (Tweede NvW d.d. 26 augustus 2011)



32 581	Wijziging van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers, de
Wet vergoedingen leden Eerste Kamer en enkele andere wetten in verband
met aanpassingen in het nabestaandenpensioen, een vergoeding voor
deelname van leden van de Eerste Kamer aan internationale parlementaire
assemblees en enkele technische wijzigingen (Wet aanpassing Appa en
enkele andere wetten 2011)







Nr. 2	VOORSTEL VAN WET



		Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van
Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

	Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

	Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de Algemene
wet politieke ambtsdragers aan te passen met betrekking tot de dekking
van het nabestaandenpensioen en het schrappen van de korting op het
nabestaandenpensioen bij een groot leeftijdsverschil tussen partners, in
de Wet vergoedingen leden Eerste Kamer een vergoeding op te nemen voor
leden van de Eerste Kamer die deelnemen aan internationale parlementaire
assemblees, en enkele technische aanpassingen aan te brengen in diverse
wetten op het terrein van politieke ambtsdragers;

	Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State
gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden
en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

	De Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers wordt als volgt
gewijzigd:

	A0. Artikel 9, eerste lid, komt te luiden: 

1. De inkomsten die de belanghebbende geniet, worden bepaald
overeenkomstig de regels van de Wet inkomstenbelasting 2001 en worden
met de uitkering verrekend over de maand waarop deze inkomsten
betrekking hebben of geacht kunnen worden betrekking te hebben.

	A. In artikel 13a, zesde lid, wordt ā€œnabestandenpensioenā€ vervangen
door: nabestaandenpensioen.

	B. Na artikel 13a wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 13b

	1. De gewezen minister kan na afloop van de uitkeringsduur, bedoeld in
artikel 7, eerste of tweede lid, de vanaf 1 augustus 2003 opgebouwde
aanspraken op eigen pensioen omzetten in een aanspraak op
nabestaandenpensioen bij overlijden voor het bereiken van de leeftijd
van 65 jaar.

	2. Voor de omzetting van het eigen pensioen, bedoeld in het eerste lid,
stelt Onze Minister bij ministeriƫle regeling een leeftijdsafhankelijke
ruilvoet vast.

	3. Onze Minister informeert de gewezen minister binnen vier maanden
voor de afloop van zijn uitkering over de mogelijkheid, bedoeld in het
eerste lid.

	4. De gewezen minister dient zijn keuze binnen zes weken na ontvangst
van deze mededeling schriftelijk aan Onze Minister mee te delen. Tot het
moment van het eindigen van de termijn van zes weken, verkrijgt de
gewezen minister een premievrije aanspraak op nabestaandenpensioen
overeenkomstig de tijd tot het moment van aftreden van de minister.

	5. Als omzetting als bedoeld in het eerste lid gevolgd wordt door een
waardeoverdracht als bedoeld in artikel 107, wordt de vermindering van
het eigen pensioen aangepast. De aanspraak op nabestaandenpensioen als
bedoeld in het eerste lid, wordt omgezet in een aanspraak op eigen
pensioen met inachtneming van de ruilvoet, bedoeld in het tweede lid.

	6. Als een gewezen minister op enig moment opnieuw minister wordt,
wordt de vermindering van het eigen pensioen, bedoeld in het eerste lid,
aangepast. De aanspraak op nabestaandenpensioen als bedoeld in het
eerste lid, wordt omgezet in een aanspraak op eigen pensioen met
inachtneming van de ruilvoet, bedoeld in het tweede lid, behorende bij
de leeftijd van de minister op het moment dat hij opnieuw het ambt van
minister vervult.

	7. Het vijfde en zesde lid zijn niet van toepassing bij het einde van
het huwelijk na aftreden van de minister en voor waardeoverdracht of
voor het opnieuw vervullen van het ministerschap.

	C. In artikel 22 vervalt het vijfde lid.

	D. Na artikel 40 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 40a

	1. In afwijking van artikel 13b, derde lid, informeert Onze Minister de
gewezen minister van wie de uitkeringsduur, bedoeld in artikel 7, eerste
of tweede lid, is geƫindigd in de periode gelegen tussen 31 december
2007 en de dag van inwerkingtreding van de Wet aanpassing Appa en enkele
andere wetten 2011, binnen vier maanden na inwerkingtreding van de Wet
aanpassing Appa en enkele andere wetten 2011 over de mogelijkheid,
bedoeld in artikel 13b, eerste lid.

	2. De gewezen minister kan tot een jaar na de inwerkingtreding van de
Wet aanpassing Appa en enkele andere wetten 2011 Onze Minister verzoeken
tot omzetting van eigen pensioen in nabestaandenpensioen als bedoeld in
artikel 13b.

	E. In artikel 52, derde lid, vervalt de laatste volzin.

	Ea. Artikel 54, eerste lid, komt te luiden: 

	1. De inkomsten die de belanghebbende geniet, worden bepaald
overeenkomstig de regels van de Wet inkomstenbelasting 2001 en worden
met de uitkering verrekend over de maand waarop deze inkomsten
betrekking hebben of geacht kunnen worden betrekking te hebben.

	F. In artikel 58a, zesde lid, wordt ā€œnabestandenpensioenā€ vervangen
door: nabestaandenpensioen.

	G. Na artikel 58a wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 58b

	1. Een gewezen kamerlid kan na afloop van de uitkeringsduur, bedoeld in
artikel 52, eerste of tweede lid, de vanaf 1 augustus 2003 opgebouwde
aanspraken op eigen pensioen omzetten in een aanspraak op
nabestaandenpensioen bij overlijden voor het bereiken van de leeftijd
van 65 jaar.

	2. Voor de omzetting van het eigen pensioen, bedoeld in het eerste lid,
stelt Onze Minister bij ministeriƫle regeling een leeftijdsafhankelijke
ruilvoet vast.

	3. Onze Minister informeert het gewezen kamerlid binnen vier maanden
voor het einde van de uitkering over de mogelijkheid, bedoeld in het
eerste lid.

	4. Het gewezen kamerlid dient zijn keuze binnen zes weken na ontvangst
van deze mededeling schriftelijk aan Onze Minister mee te delen. Tot het
moment van het eindigen van de termijn van zes weken, verkrijgt het
gewezen kamerlid een premievrije aanspraak op nabestaandenpensioen
overeenkomstig de tijd tot het moment van aftreden van het kamerlid.

	5. Als omzetting als bedoeld in het eerste lid gevolgd wordt door een
waardeoverdracht als bedoeld in artikel 107, wordt de vermindering van
het eigen pensioen aangepast. De aanspraak op nabestaandenpensioen als
bedoeld in het eerste lid, wordt omgezet in een aanspraak op eigen
pensioen met inachtneming van de ruilvoet, bedoeld in het tweede lid.

	6. Als een gewezen kamerlid op enig moment opnieuw kamerlid wordt,
wordt de vermindering van het eigen pensioen, bedoeld in het eerste lid,
aangepast. De aanspraak op nabestaandenpensioen als bedoeld in het
eerste lid, wordt omgezet in een aanspraak op eigen pensioen met
inachtneming van de ruilvoet, bedoeld in het tweede lid, behorende bij
de leeftijd van het kamerlid op het moment dat hij opnieuw lid van de
Tweede Kamer wordt.

	7. Het vijfde en zesde lid zijn niet van toepassing bij het einde van
het huwelijk na aftreden van het kamerlid en voor waardeoverdracht of
voor het opnieuw lid worden van de Tweede Kamer.

	H. Artikel 59a wordt als volgt gewijzigd:

	1. Het derde lid komt te luiden:

	3. De in het eerste lid bedoelde franchise is:

	a. voor het gepensioneerde kamerlid dat voor de toepassing van de
Algemene Ouderdomswet als gehuwd wordt aangemerkt twintig zevende maal
het tot een jaarbedrag herleide bedrag dat geldt voor een gehuwde per 1
januari van het jaar waarin het recht op pensioen ontstaat;

	b. voor het gepensioneerde kamerlid dat voor de toepassing van de
Algemene Ouderdomswet als ongehuwd wordt aangemerkt tien zevende maal
het tot een jaarbedrag herleide bedrag dat geldt voor een ongehuwde per
1 januari van het jaar waarin het recht op pensioen ontstaat.

	2. Het vijfde lid, eerste zin, komt te luiden: Wanneer de in het derde
lid bedoelde bedragen op grond van persoonlijke omstandigheden worden
gewijzigd, wordt de pensioengrondslag herberekend.

	I. Artikel 59b, vijfde lid, komt te luiden:

	5. Voor de toepassing van hoofdstuk 5 wordt de toeslag ingevolge dit
artikel niet onder pensioen begrepen.

	J. In artikel 67 vervalt het vijfde lid.

	K. Artikel 67a wordt als volgt gewijzigd:

	1. Het tweede lid komt te luiden:

	2. De toeslag bedraagt jaarlijks voor elk voor de berekening van het
nabestaandenpensioen tellend jaar na 31 december 1985 2,5 procent van 75
procent van het tot een jaarbedrag herleide bedrag van de
nabestaandenuitkering en de vakantie-uitkering ingevolge de Algemene
nabestaandenwet.

	2. Het vierde lid komt te luiden:

	4. De toeslag gaat in met ingang van de maand waarin het recht daarop
ontstaat en wordt met ingang van 1 januari van ieder jaar aangepast
volgens de regels, bedoeld in artikel 105, eerste lid, vanaf 1 juli
1999.

	L. Artikel 67b, derde lid, aanhef en onderdeel a, komt te luiden:

	3. De toeslag bedraagt jaarlijks voor elk voor de berekening van het
nabestaandenpensioen tellend jaar na 31 december 1985 2,5 percent van
het verschil tussen 75 percent van het tot een jaarbedrag herleide
bedrag van de nabestaandenuitkering en de vakantie-uitkering ingevolge
de Algemene nabestaandenwet, zoals die wet geldt op 1 januari van het
jaar waarin recht op nabestaandenpensioen ontstaat, zonder de
vermindering en het verminderde bedrag. De toeslag bedraagt niet meer
dan 75 percent van het in de eerste volzin eerstbedoelde bedrag en kan
niet negatief zijn. De toeslag wordt nader vastgesteld:

	a. met ingang van 1 januari van ieder jaar volgens de regels, bedoeld
in artikel 105, eerste lid, vanaf 1 juli 1999;.

	M. Artikel 70a wordt als volgt gewijzigd:

	1. Het tweede lid, onderdeel a, komt te luiden:

	a. voor de wees, bedoeld in artikel 70, eerste lid, onder a, 0,375
percent van de tot een jaarbedrag herleide som van de
nabestaandenuitkering en de halfwezenuitkering ingevolge de Algemene
nabestaandenwet, zoals die wet geldt op 1 januari van het jaar waarin
recht op nabestaandenpensioen ontstaat, vermeerderd met de daarover
berekende vakantie-uitkering ingevolge die wet;.

	2. Het derde lid komt te luiden:

	3. Indien aanspraak ontstaat op de toeslag, bedoeld in het tweede lid,
geeft de wees hiervan onverwijld kennis aan Onze Minister. De toeslag
gaat niet eerder in dan een jaar voor de eerste dag van de maand waarin
de kennisgeving werd gedaan of waarin die toeslag ambtshalve is
toegekend.

	3. Het vierde lid komt te luiden:

	4. De toeslag gaat in met ingang van de maand waarin het recht daarop
ontstaat en wordt met ingang van 1 januari van ieder jaar aangepast
volgens de regels, bedoeld in artikel 105, eerste lid.

	N. Na artikel 85 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 85a

	1. In afwijking van artikel 58b, derde lid, informeert Onze Minister
het gewezen kamerlid van wie de uitkeringsduur, bedoeld in artikel 52,
eerste of tweede lid, is geƫindigd in de periode gelegen tussen 31
december 2007 en de dag van inwerkingtreding van de Wet aanpassing Appa
en enkele andere wetten 2011, binnen vier maanden na inwerkingtreding
van de Wet aanpassing Appa en enkele andere wetten 2011 over de
mogelijkheid, bedoeld in artikel 58b, eerste lid.

	2. De gewezen minister kan tot een jaar na de inwerkingtreding van de
Wet aanpassing Appa en enkele andere wetten 2011 Onze Minister verzoeken
tot omzetting van eigen pensioen in nabestaandenpensioen als bedoeld in
artikel 58b.

	O. Artikel 97 komt te luiden:

Artikel 97. Inbouwbedrag 

	1. Voor een belanghebbende die tevens recht heeft op een algemeen
pensioen, wordt het deel daarvan dat geacht kan worden betrekking te
hebben op een tijd overeenkomende met de diensttijd, waarnaar zijn
pensioen is of geacht wordt te zijn berekend, tot een maximum van 40
jaren, gerekend deel uit te maken van het bedrag van zijn pensioen, met
dien verstande dat:

	a. voor zover diensttijd met 3,5 percent per jaar met pensioen wordt
vergolden, deze diensttijd met 2 wordt vermenigvuldigd;

	b. voor zover diensttijd met 0,875 percent per jaar met pensioen wordt
vergolden, deze diensttijd met 0,5 wordt vermenigvuldigd.

	Het in de vorige volzin omschreven deel wordt inbouwbedrag genoemd.

	2. Het inbouwbedrag wordt berekend aan de hand van het bedrag van het
algemeen pensioen zoals dat luidt op 1 januari van het jaar waarin het
recht op ouderdomspensioen, nabestaandenpensioen, bijzonder
nabestaandenpensioen of wezenpensioen ontstaat.

	3. Indien het bedrag van het algemeen pensioen op grond van
persoonlijke omstandigheden wordt gewijzigd, wordt de pensioengrondslag
herberekend. Het herberekende pensioen gaat, onverminderd artikel 14c,
tweede lid, in op dezelfde dag als waarop de bedoelde wijziging zich
heeft voorgedaan.

	4. Ten aanzien van hem die op het tijdstip met ingang waarvan voor hem
recht op algemeen pensioen ontstaat, reeds recht op pensioen heeft,
vindt het vorige lid toepassing met ingang van de eerste dag van de
maand waarin het recht op algemeen pensioen is ontstaan, of zo veel
later als het pensioen is ingegaan.

	5. Op een nabestaandenpensioen, niet zijnde een pensioen als bedoeld in
artikel 17 of 62, dat is afgeleid van een pensioen waarop, in verband
met het recht op een algemeen pensioen voor gehuwden, het eerste lid van
toepassing was, vindt dat lid niet eerder toepassing dan met ingang van
de eerste dag van de maand, volgend op die waarin dat pensioen krachtens
het bepaalde in artikel 115, eerste lid, is geƫindigd.

	6. Het inbouwbedrag overschrijdt niet het bedrag van het algemeen
pensioen, dat geacht kan worden betrekking te hebben op het tijdvak,
liggende tussen de aanvang en het einde van de diensttijd waarnaar het
pensioen is of geacht wordt te zijn berekend.

	P. Artikel 105, eerste lid, komt te luiden:

	1. Een pensioen op grond van de tweede of de derde afdeling van deze
wet, daaronder niet begrepen de inbouw- en franchisebedragen, wordt
telkens aangepast overeenkomstig een aanpassing aan een algemene
bezoldigingswijziging, van een pensioen van een gepensioneerde
overheidswerknemer in de zin van de Wet privatisering ABP die werkzaam
is geweest in de sector Rijk.

	Pa. Artikel 134, eerste lid, komt te luiden: 

	1. De inkomsten die de belanghebbende geniet, worden bepaald
overeenkomstig de regels van de Wet inkomstenbelasting 2001 en worden
met de uitkering verrekend over de maand waarop deze inkomsten
betrekking hebben of geacht kunnen worden betrekking te hebben.

	Q. Artikel 137a wordt als volgt gewijzigd:

	1. Voor de tekst wordt de aanduiding ā€œ1.ā€ geplaatst.

	2. In het eerste lid wordt ā€œvancommissarisā€ vervangen door: van
commissaris.

	3. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

	2. In afwijking van artikel 131 komt de uitkering die de provincie of
de gemeente na ontheffing van de waarneming verschuldigd is op grond van
het eerste lid ten laste van Hoofdstuk VII van de rijksbegroting.

	R. Na artikel 137a wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 137b. Uitkering na herindeling

	Bij eervol ontslag van een burgemeester wegens opheffing van de
gemeente komt de uitkering ten laste van hoofdstuk VII van de
Rijksbegroting.

	S. Artikel 138a wordt als volgt gewijzigd:

	1. In het eerste lid wordt ā€œartikel 130, tweede lid, onder cā€
telkens vervangen door: artikel 130, vierde lid, onder c.

	2. In het vijfde lid wordt ā€œnabestandenpensioenā€ vervangen door:
nabestaandenpensioen.

	T. Na artikel 138a wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 138b

	1. Een gewezen lid van gedeputeerde staten kan na afloop van de
uitkeringsduur, bedoeld in artikel 132, eerste of tweede lid, de vanaf 1
augustus 2003 opgebouwde aanspraken op eigen pensioen omzetten in een
aanspraak op nabestaandenpensioen bij overlijden voor het bereiken van
de leeftijd van 65 jaar.

	2. Voor de omzetting van het eigen pensioen, bedoeld in het eerste lid,
stelt Onze Minister bij ministeriƫle regeling een leeftijdsafhankelijke
ruilvoet vast.

	3. Gedeputeerde staten informeert het gewezen lid van gedeputeerde
staten binnen vier maanden voor het einde van de uitkering over de
mogelijkheid, bedoeld in het eerste lid.

	4. Het gewezen lid van gedeputeerde staten dient zijn keuze binnen zes
weken na ontvangst van deze mededeling schriftelijk aan gedeputeerde
staten mee te delen. Tot het moment van het eindigen van de termijn van
zes weken, verkrijgt het gewezen lid van gedeputeerde staten een
premievrije aanspraak op nabestaandenpensioen overeenkomstig de tijd tot
het moment van aftreden van de minister.

	5. Als omzetting als bedoeld in het eerste lid gevolgd wordt door een
waardeoverdracht als bedoeld in artikel 160a, wordt de vermindering van
het eigen pensioen aangepast. De aanspraak op nabestaandenpensioen als
bedoeld in het eerste lid, wordt omgezet in een aanspraak op eigen
pensioen met inachtneming van de ruilvoet, bedoeld in het tweede lid.

	6. Als een gewezen lid van gedeputeerde staten op enig moment opnieuw
lid van gedeputeerde staten wordt, wordt de vermindering van het eigen
pensioen, bedoeld in het eerste lid, aangepast. De aanspraak op
nabestaandenpensioen als bedoeld in het eerste lid, wordt omgezet in een
aanspraak op eigen pensioen met inachtneming van de ruilvoet, bedoeld in
het tweede lid, behorende bij de leeftijd van het lid van gedeputeerde
staten op het moment dat hij opnieuw lid wordt van gedeputeerde staten.

	7. Het vijfde en zesde lid zijn niet van toepassing bij het einde van
het huwelijk na aftreden van het lid van gedeputeerde staten en voor
waardeoverdracht of voor het opnieuw lid worden van gedeputeerde staten.

	U. In artikel 145 vervalt het vijfde lid.

	V. Na artikel 163b worden twee artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 163c

	1. In afwijking van artikel 138b, derde lid, informeert gedeputeerde
staten het gewezen lid van gedeputeerde staten van wie de
uitkeringsduur, bedoeld in artikel 132, eerste of tweede lid, is
geƫindigd in de periode gelegen tussen 31 december 2007 en de dag van
inwerkingtreding van de Wet aanpassing Appa en enkele andere wetten
2011, binnen vier maanden na inwerkingtreding van de Wet aanpassing Appa
en enkele andere wetten 2011 over de mogelijkheid, bedoeld in artikel
138b, eerste lid.

	2. Het gewezen lid van gedeputeerde staten kan tot een jaar na de
inwerkingtreding van de Wet aanpassing Appa en enkele andere wetten 2011
gedeputeerde staten verzoeken tot omzetting van eigen pensioen in
nabestaandenpensioen als bedoeld in artikel 138b.

Artikel 163d

	Ten aanzien van leden van het dagelijks bestuur van een waterschap die
na de waterschapsverkiezingen in 2008 op 8 januari 2009 zijn herbenoemd,
wordt voor de opbouw van het pensioen over de pensioengeldige tijd tot
en met 7 januari 2009 gerekend met de pensioengrondslag gebaseerd op de
wedde die het lid van het dagelijks bestuur genoot op 7 januari 2009.

W

Artikel 164a

	1. Onze Minister, gedeputeerde staten van een provincie, het college
van burgemeester en wethouders van een gemeente en het dagelijks bestuur
van een waterschap verstrekken op verzoek van de politieke ambtsdrager
tijdig zijn gegevens met betrekking tot pensioenaanspraken door middel
van het pensioenregister, bedoeld in artikel 51, eerste lid, van de
Pensioenwet.

	2. Artikel 51, vierde lid, van de Pensioenwet is van overeenkomstige
toepassing.

ARTIKEL II

	In artikel 44 van de Gemeentewet vervalt het na het achtste lid
opgenomen vijfde lid.

ARTIKEL III

	De Waterschapswet wordt als volgt gewijzigd:

	A. In artikel 44 wordt het achtste lid vernummerd tot zevende lid.

	B. In artikel 48, zevende lid, wordt ā€œburgemeesterā€ vervangen door:
voorzitter.

ARTIKEL IV

	Artikel 21 van de Wet gemeenschappelijke regelingen wordt als volgt
gewijzigd:

	1. Het tweede lid vervalt.

	2. Het derde tot en met vijfde lid worden vernummerd tot tweede tot en
met vierde lid.

ARTIKEL V

	De Wet rechtspositie ministers en staatssecretarissen wordt als volgt
gewijzigd:

	A. In artikel 1, tweede lid, wordt ā€œalgemene maatregel van bestuurā€
vervangen door ministeriƫle regeling.

	B. Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:

	1. Het derde lid wordt vernummerd tot vierde lid.

	2. Na het tweede lid wordt een lid ingevoegd, luidende:

	3. In de in het tweede lid bedoelde algemene maatregel van bestuur kan
worden bepaald dat in deze algemene maatregel van bestuur opgenomen
bedragen bij ministeriƫle regeling kunnen worden gewijzigd op een in
deze algemene maatregel van bestuur aangegeven wijze.

ARTIKEL VI

	Artikel 3 van de Wet rechtspositie Raad van State, Algemene Rekenkamer
en Nationale ombudsman wordt als volgt gewijzigd:

	1. Het derde lid wordt vernummerd tot vierde lid.

	2. Na het tweede lid wordt een lid ingevoegd, luidende:

	3. In de in het tweede lid bedoelde algemene maatregel van bestuur kan
worden bepaald dat in deze algemene maatregel van bestuur opgenomen
bedragen bij ministeriƫle regeling kunnen worden gewijzigd op een in
deze algemene maatregel van bestuur aangegeven wijze.

ARTIKEL VII

	De Wet schadeloosstelling leden Tweede Kamer wordt als volgt gewijzigd:

	A. In artikel 2, tweede lid, wordt ā€œalgemene maatregel van bestuurā€
vervangen door ministeriƫle regeling.

	B. Aan artikel 5 wordt een lid toegevoegd, luidende:

	3. Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing op de
in Nederland gekozen vertegenwoordigers in de Vergadering bestaande uit
de vertegenwoordigers van de volkeren van de in de Europese
Gemeenschappen verenigde staten. 

ARTIKEL VIII

	Artikel 6 van de Wet schadeloosstelling, uitkering en pensioen leden
Europees Parlement vervalt.

ARTIKEL IX

	In de Wet van 18 december 2008, houdende wijziging van de Wet
schadeloosstelling, uitkering en pensioen leden Europees Parlement in
verband met de totstandkoming van het Statuut van de leden van het
Europees Parlement (Stb. 2009, 37) vervalt artikel III.

ARTIKEL X

	Artikel I, onderdelen H, I en DD, van de Wet van 17 februari 2010 tot
wijziging van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers en enige
andere wetten in verband met de harmonisatie van de uitkeringsrechten en
het onder de werking van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers
brengen van de commissarissen van de Koning, de burgemeesters en de
bestuurders van waterschappen (Stb. 72) treedt in werking met ingang van
de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin deze wet wordt
geplaatst en werkt terug tot en met 1 januari 2005.

ARTIKEL XI

	De Wet vergoedingen leden Eerste Kamer wordt als volgt gewijzigd:

	A. Na artikel 9 wordt een artikel ingevoegd, luidende: 

Artikel 9a

	1. De Kamerleden die uit hoofde van hun lidmaatschap van de Eerste
Kamer der Staten-Generaal een functie vervullen in een internationale
parlementaire assemblee, deelnemen aan vergaderingen die voortvloeien
uit voor nationale parlementen geldende verplichtingen uit hoofde van
Europese of internationale verdragen dan wel anderszins uit hoofde van
een uit het lidmaatschap van de Eerste Kamer der Staten-Generaal
voortvloeiende verplichting deel te nemen aan vergaderingen met leden
van andere nationale parlementen en voor deelname aan deze vergaderingen
geen honorering ontvangen, ontvangen daarvoor een vergoeding op grond
van dit artikel. 

	2. De vergoeding bedraagt per vergaderdag 25% van de vergoeding
berekend op grond van artikel 4.

	B. In artikel 18, tweede lid, vervalt ā€œHet bedrag van de vergoeding
wordt afgerond op hele guldens.ā€.

ARTIKEL XII

	1. Deze wet treedt in werking met ingang van de dag na de datum van
uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst.

	2. Artikel I, onderdelen H, I, K, L, M, O en P, werkt terug tot en met
31 december 2008.

	3. Artikel I, onderdelen Q en R, werkt terug tot en met 27 februari
2010.

	4. Artikel III, onderdeel B, werkt terug tot en met 10 maart 2010.

	5. De artikelen VII, onderdeel B, en VIII werken terug tot en met 24
maart 2010.

	6. In afwijking van het eerste lid treedt artikel I, onderdeel W, in
werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

ARTIKEL XIII

	Deze wet wordt aangehaald als: Wet aanpassing Appa en enkele andere
wetten 2011.

	Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en
dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks
aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

 

 

 PAGE    

 PAGE   10