[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

32389, bijgewerkt t/m nr. 14 (Derde NvW d.d. 22 september 2011)

Wijziging van de Provinciewet, de Gemeentewet en enige andere wetten in verband met de revitalisering van het generiek interbestuurlijk toezicht (Wet revitalisering generiek toezicht)

Bijgewerkte tekst

Nummer: 2011D24060, datum: 2011-09-22, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Onderdeel van zaak 2010Z08610:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Bijgewerkt t/m nr. 14 (Derde NvW d.d. 22 september 2011)



32 389	Wijziging van de Provinciewet, de Gemeentewet en enige andere
wetten in verband met de revitalisering van het generiek
interbestuurlijk toezicht (Wet revitalisering generiek toezicht)







Nr. 2	VOORSTEL VAN WET



		Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van
Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

	Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

	Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is het
toezicht op provincies en gemeenten te verminderen en daartoe de regels
in de Provinciewet en de Gemeentewet inzake taakverwaarlozing en
schorsing en vernietiging te herzien en beter toepasbaar te maken, zodat
bijzondere vormen van toezicht op provincies en gemeenten in andere
wetten kunnen vervallen;

	Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg
der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij
goedvinden en verstaan bij deze:

HOOFDSTUK I MINISTERIE VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Artikel 1.1

	De Provinciewet wordt als volgt gewijzigd:

A

	Artikel 120 komt te luiden:

Artikel 120

	1. Wanneer aan een bestuurscommissie bevoegdheden van provinciale
staten zijn overgedragen en de commissie een bij of krachtens een andere
dan deze wet gevorderde beslissing niet of niet naar behoren neemt,
voorzien provinciale staten daarin.

	2. Wanneer aan een bestuurscommissie bevoegdheden van gedeputeerde
staten zijn overgedragen en de commissie een bij of krachtens een andere
dan deze wet gevorderde beslissing niet of niet naar behoren neemt,
voorzien gedeputeerde staten daarin.

B

	Artikel 121 wordt vervangen door:

Artikel 121

	1. Wanneer provinciale staten, gedeputeerde staten of de commissaris
van de Koning een bij of krachtens een andere dan deze wet gevorderde
beslissing niet of niet naar behoren nemen dan wel een bij of krachtens
een andere dan deze wet gevorderde handeling niet of niet naar behoren
verrichten, of anderszins een bij of krachtens een andere dan deze wet
gevorderd resultaat niet, niet tijdig of niet naar behoren tot stand
brengen, besluit Onze Minister wie het aangaat daarin namens provinciale
staten, gedeputeerde staten of de commissaris van de Koning te voorzien
ten laste van de provincie.

	2. Spoedeisende gevallen uitgezonderd, voert Onze Minister wie het
aangaat het besluit tot indeplaatsstelling niet uit dan nadat een in het
besluit genoemde termijn is verstreken, waarbinnen provinciale staten,
gedeputeerde staten of de commissaris van de Koning de gelegenheid
hebben alsnog zelf te voorzien in hetgeen het besluit vordert. Indien de
situatie dermate spoedeisend is dat Onze Minister wie het aangaat de
beslissing om over te gaan tot indeplaatsstelling niet tevoren op
schrift kan stellen, zorgt hij alsnog zo spoedig mogelijk voor de
opschriftstelling en voor de bekendmaking.

	3. Indien het besluit tot indeplaatsstelling een bij of krachtens een
andere dan deze wet gevorderd resultaat betreft dat niet tijdig tot
stand zal worden gebracht, geeft Onze Minister wie het aangaat in het
besluit aan welke beslissingen, handelingen of resultaten moeten zijn
genomen, verricht of tot stand gebracht binnen de in het tweede lid
bedoelde termijn. Onze Minister wie het aangaat kan voor verschillende
beslissingen, handelingen of resultaten een verschillende termijn
stellen. Indien provinciale staten, gedeputeerde staten of de
commissaris van de Koning niet binnen die termijn hebben voorzien in
hetgeen het besluit van hen vordert, voorziet Onze Minister wie het
aangaat verder in het tot stand brengen van het gevorderde resultaat.

	4. Van een besluit tot indeplaatsstelling, alsmede van het voornemen
tot het nemen van een dergelijk besluit, wordt mededeling gedaan in een
dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad, dan wel op een andere geschikte
wijze. Een afschrift van het besluit en van het voornemen wordt gezonden
aan Onze Minister en provinciale staten.

	5. Indien meer dan Ă©Ă©n van Onze Ministers overwegen ten aanzien van
dezelfde provincie in met elkaar samenhangende beslissingen, handelingen
of resultaten toepassing te geven aan het eerste lid, kunnen zij hun
bevoegdheden op grond van dit artikel aan een van hen overdragen.

Artikel 121a

	1. Bij de uitvoering van het besluit tot indeplaatsstelling, beschikt
Onze Minister wie het aangaat over de bevoegdheden waarover provinciale
staten, gedeputeerde staten of de commissaris van de Koning bij of
krachtens deze wet en de andere wet, bedoeld in artikel 121, eerste lid
beschikken. In afwijking van artikel 176, eerste lid, vertegenwoordigt
Onze Minister wie het aangaat de provincie zonodig in en buiten rechte.

	2. Voor zover het provinciebestuur, had hij de bevoegdheden, bedoeld in
het eerste lid, zelf uitgeoefend, de kosten van de uitvoering in
rekening kan brengen bij derden, heeft hij bij die derden verhaal voor
de door Onze Minister wie het aangaat ten laste van de provincie
gebrachte kosten. Het provinciebestuur kan het bedrag invorderen bij
dwangbevel.

Artikel 121b

	Onze Minister wie het aangaat kan een besluit tot indeplaatsstelling
intrekken, indien provinciale staten, gedeputeerde staten of de
commissaris van de Koning voldoende aannemelijk maken dat zij zonder
voorbehoud zullen voorzien in hetgeen het besluit van hen vordert.

Artikel 121c

	Onze Minister wie het aangaat kan ambtenaren aanwijzen ten behoeve van
het toezicht op de uitvoering van de aan het provinciebestuur bij of
krachtens andere wet dan deze opgedragen taken. Deze ambtenaren
beschikken over de bevoegdheden van de artikelen 5:15 tot en met 5:17
van de Algemene wet bestuursrecht. De artikelen 5:12, 5:13 en 5:20 van
de Algemene wet bestuursrecht zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 121d

	1. Indien Onze Minister wie het aangaat bij de uitvoering van het
besluit tot indeplaatsstelling namens provinciale staten, gedeputeerde
staten of de commissaris van de Koning een besluit neemt, kan voor de
toepassing van artikel 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht bezwaar
worden gemaakt bij Onze Minister wie het aangaat. Onze Minister wie het
aangaat beslist op het bezwaar.

	2. Onze Minister wie het aangaat is de verwerende partij inzake een
beroep tegen een namens provinciale staten, gedeputeerde staten of de
commissaris van de Koning genomen besluit als bedoeld in het eerste lid.

	3. Het provinciebestuur kan geen beroep instellen tegen een besluit als
bedoeld in het eerste lid.

Artikel 121e

	1. Het provinciebestuur werkt mee met de uitvoering van een besluit tot
indeplaatsstelling. Onze Minister wie het aangaat kan ter zake van de
uitvoering van het besluit aanwijzingen geven. Het provinciebestuur
stelt op eerste vordering van Onze Minister wie het aangaat de voor de
uitvoering van het besluit benodigde provincieambtenaren ter beschikking
en verschaft op eerste vordering van Onze Minister wie het aangaat alle
informatie die nodig is voor de uitvoering van het besluit tot
indeplaatsstelling.

	2. Onze Minister wie het aangaat kan ambtenaren aanwijzen die ten
behoeve van de uitvoering van een besluit tot indeplaatsstelling
beschikken over de bevoegdheden van de artikelen 5:15 tot en met 5:17
van de Algemene wet bestuursrecht. De artikelen 5:12, 5:13 en 5:20 van
de Algemene wet bestuursrecht zijn van overeenkomstige toepassing. Het
provinciebestuur verschaft de aangewezen ambtenaren desgevraagd de
faciliteiten die zij nodig hebben.

Artikel 121f

	Bij algemene maatregel van bestuur, op voordracht van Onze Minister,
kunnen regels worden gesteld over de verstrekking van systematische
informatie aan Onze Minister wie het aangaat, betreffende de uitvoering
door het provinciebestuur van de andere wet, bedoeld in artikel 121,
eerste lid. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden
gesteld omtrent de toepassing.

Artikel 121g

	Provinciale staten en gedeputeerde staten kunnen, onderscheidenlijk de
commissaris van de Koning kan tegen een tot hen onderscheidenlijk hem
gericht besluit tot indeplaatsstelling beroep instellen bij de Afdeling
bestuursrechtspraak van de Raad van State. Artikel 7:1 van de Algemene
wet bestuursrecht is niet van toepassing.

C

	Artikel 132 vervalt.

D

	De artikelen 173 en 181 vervallen.

E

	Na artikel 267 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 268

	In het koninklijk besluit kan voor de duur van de schorsing een
voorziening worden getroffen.

F

	Na artikel 271 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 271a

	1. In het koninklijk besluit kan een voorziening worden getroffen voor
de periode tussen de inwerkingtreding en het tijdstip dat het op grond
van artikel 274 genomen besluit in werking is getreden.

	2. Indien, gelet op het koninklijk besluit, het provinciebestuur bij de
toepassing van artikel 274 niet over beleidsvrijheid beschikt, kan het
koninklijk besluit bepalen dat het in de plaats treedt van het
vernietigde besluit.

	3. In het koninklijk besluit kan worden bepaald dat ter zake van het
vernietigde besluit geen nieuw besluit wordt genomen.

	4. In het koninklijk besluit kan het provinciebestuur een aanwijzing
worden gegeven over de uitvoering van het koninklijk besluit. De
artikelen 121 tot en met 121g zijn van overeenkomstige toepassing
ingeval de aanwijzing niet wordt opgevolgd.

	5. Indien het koninklijk besluit betrekking heeft op de vernietiging
van een algemeen verbindend voorschrift of een ander besluit van
algemene strekking, kan worden bepaald dat de vernietiging tevens
betrekking heeft op besluiten die zijn genomen op grond van of ter
uitvoering van het algemeen verbindend voorschrift of het andere besluit
van algemene strekking.

G

	Artikel 274 wordt als volgt gewijzigd:

	1. Voor de tekst wordt de aanduiding “1.” geplaatst.

	2. In het eerste lid wordt na “rekening gehouden” ingevoegd: ,
tenzij in het koninklijk besluit toepassing is gegeven aan artikel 271a,
tweede of derde lid.

	3. Een lid wordt toegevoegd, luidende:

	2. In het koninklijk besluit kan een termijn worden gesteld waarbinnen
toepassing wordt gegeven aan het eerste lid. De artikelen 121 tot en met
121g zijn van overeenkomstige toepassing ingeval niet binnen de termijn
toepassing is gegeven aan het eerste lid.

Artikel 1.2

	De Gemeentewet wordt als volgt gewijzigd:

A

	Artikel 123 wordt als volgt gewijzigd:

	1. Het tweede lid wordt vernummerd tot derde lid.

	2. Het eerste lid wordt vervangen door:

	1. Wanneer aan een bestuurscommissie of een deelraad bevoegdheden van
de raad zijn overgedragen en deze commissie of die deelraad een bij of
krachtens een andere dan deze wet gevorderde beslissing niet of niet
naar behoren neemt, voorziet de raad daarin.

	2. Wanneer aan een bestuurscommissie of het dagelijks bestuur van een
deelgemeente bevoegdheden van het college zijn overgedragen en deze
commissie of dat dagelijks bestuur een bij of krachtens een andere dan
deze wet gevorderde beslissing niet of niet naar behoren neemt, voorziet
het college daarin.

B

	Artikel 124 wordt vervangen door:

Artikel 124

	1. Wanneer de raad, het college of de burgemeester een bij of krachtens
een andere dan deze wet gevorderde beslissing niet of niet naar behoren
neemt dan wel bij of krachtens een andere dan deze wet gevorderde
handeling niet of niet naar behoren verricht, of anderszins een bij of
krachtens een andere dan deze wet gevorderd resultaat niet, niet tijdig
of niet naar behoren tot stand brengt, besluiten gedeputeerde staten
onderscheidenlijk de commissaris van de Koning als het de burgemeester
betreft daarin namens de raad, het college of de burgemeester te
voorzien ten laste van de gemeente.

	2. Spoedeisende gevallen uitgezonderd, voeren gedeputeerde staten of de
commissaris van de Koning het besluit tot indeplaatsstelling niet uit
dan nadat een in het besluit genoemde termijn is verstreken, waarbinnen
de raad, het college of de burgemeester de gelegenheid heeft alsnog te
voorzien in hetgeen het besluit vordert. Indien de situatie dermate
spoedeisend is dat gedeputeerde staten of de commissaris van de Koning
de beslissing om over te gaan tot indeplaatsstelling niet tevoren op
schrift kan stellen, zorgen zij alsnog zo spoedig mogelijk voor de
opschriftstelling en voor de bekendmaking.

	3. Indien het besluit tot indeplaatsstelling een bij of krachtens een
andere dan deze wet gevorderd resultaat betreft dat niet tijdig tot
stand zal worden gebracht, geven gedeputeerde staten of de commissaris
van de Koning in het besluit tot indeplaatsstelling aan welke
beslissingen, handelingen of resultaten moeten zijn uitgevoerd binnen de
in het tweede lid bedoelde termijn. Gedeputeerde staten of de
commissaris van de Koning kunnen voor verschillende beslissingen,
handelingen of resultaten een verschillende termijn stellen. Indien de
raad, het college onderscheidenlijk de burgemeester niet binnen die
termijn heeft voorzien in hetgeen het besluit van hem vordert, voorzien
gedeputeerde staten of de commissaris van de Koning verder in het tot
stand brengen van het gevorderde resultaat.

	4. Van een besluit tot indeplaatsstelling, alsmede van het voornemen
tot het nemen van een dergelijk besluit, wordt mededeling gedaan in een
dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad, dan wel op een andere geschikte
wijze. Een afschrift van het besluit en van het voornemen wordt gezonden
aan de raad.

Artikel 124a

	1. In overeenstemming met Onze Minister, kan Onze Minister wie het
aangaat, indien hij van oordeel is dat toepassing van artikel 124,
eerste lid, uit oogpunt van een zwaarwegend algemeen belang gewenst is,
gedeputeerde staten onderscheidenlijk de commissaris van de Koning
verzoeken toepassing te geven aan artikel 124, eerste lid. Een afschrift
van het verzoek wordt gezonden aan de raad en provinciale staten. Indien
gedeputeerde staten onderscheidenlijk de commissaris van de Koning niet
binnen een door Onze Minister wie het aangaat gestelde termijn
toepassing hebben gegeven aan artikel 124, eerste lid, gaat de
bevoegdheid van artikel 124, eerste lid, over op Onze Minister wie het
aangaat.

	2. De artikelen 124, tweede tot en met vierde lid,124c, 124d, en 124f
zijn van overeenkomstige toepassing bij toepassing van artikel 124,
eerste lid, door Onze Minister wie het aangaat.

Artikel 124b

	1.Ter zake van de in de bijlage bij deze wet opgenomen wetten worden de
bevoegdheden die in de artikelen 124, 124c, 124d en artikel 124f aan
gedeputeerde staten onderscheidenlijk de commissaris van de Koning zijn
toegekend, in zoverre in afwijking van die artikelen uitgeoefend door
Onze Minister wie het aangaat.

	2. Voorafgaand aan het nemen van een besluit tot indeplaatsstelling,
informeert Onze Minister wie het aangaat gedeputeerde staten.

Artikel 124c

	1. Bij de uitvoering van het besluit tot indeplaatsstelling beschikken
gedeputeerde staten onderscheidenlijk de commissaris van de Koning over
de bevoegdheden waarover de raad, het college of de burgemeester bij of
krachtens deze wet of de andere wet, bedoeld in artikel 124, eerste lid,
beschikt. In afwijking van artikel 171, eerste lid, vertegenwoordigt de
commissaris van de Koning de gemeente zonodig in en buiten rechte.

	2. Voor zover het gemeentebestuur, had hij de bevoegdheden, bedoeld in
het eerste lid, zelf uitgeoefend, de kosten van de uitvoering in
rekening kan brengen bij derden, heeft hij bij die derden verhaal voor
de door gedeputeerde staten onderscheidenlijk de commissaris van de
Koning ten laste van de gemeente gebrachte kosten. Het gemeentebestuur
kan het bedrag invorderen bij dwangbevel.

Artikel 124d

	Gedeputeerde staten onderscheidenlijk de commissaris van de Koning,
kunnen een besluit tot indeplaatsstelling intrekken, indien de raad, het
college of de burgemeester voldoende aannemelijk maakt dat hij zonder
voorbehoud zal voorzien in hetgeen het besluit van hem vordert.

Artikel 124e

	Gedeputeerde staten, de commissaris van de Koning onderscheidenlijk
Onze Minister wie het aangaat, bedoeld in artikel 124b, eerste lid,
kunnen ambtenaren aanwijzen ten behoeve van het toezicht op de
uitvoering van de aan het gemeentebestuur bij of krachtens andere wet
dan deze opgedragen taken. Deze ambtenaren beschikken over de
bevoegdheden van de artikelen 5:15 tot en met 5:17 van de Algemene wet
bestuursrecht. De artikelen 5:12, 5:13 en 5:20 van de Algemene wet
bestuursrecht zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 124f

	1. Indien gedeputeerde staten onderscheidenlijk de commissaris van de
Koning bij de uitvoering van het besluit tot indeplaatsstelling namens
de raad, het college of de burgemeester een besluit nemen, kan voor de
toepassing van artikel 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht bezwaar
worden gemaakt bij gedeputeerde staten onderscheidenlijk de commissaris
van de Koning. Gedeputeerde staten beslissen onderscheidenlijk de
commissaris van de Koning beslist op het bezwaar.

	2. Gedeputeerde staten zijn onderscheidenlijk de commissaris van de
Koning is de verwerende partij inzake een beroep tegen een namens de
raad, het college of de burgemeester genomen besluit als bedoeld in het
eerste lid.

	3. Het gemeentebestuur kan geen beroep instellen tegen een besluit als
bedoeld in het eerste lid.

Artikel 124g

	1. Het gemeentebestuur werkt mee met de uitvoering van een besluit tot
indeplaatsstelling. Gedeputeerde staten, de commissaris van de Koning
onderscheidenlijk Onze Minister wie het aangaat kunnen ter zake van de
uitvoering van het besluit aanwijzingen geven. Het gemeentebestuur stelt
op eerste vordering van gedeputeerde staten onderscheidenlijk de
commissaris van de Koning, de voor de uitvoering van het besluit
benodigde gemeenteambtenaren ter beschikking en verschaft op eerste
vordering van gedeputeerde staten onderscheidenlijk de commissaris van
de Koning, alle informatie die nodig is voor de uitvoering van het
besluit tot indeplaatsstelling.

	2. Gedeputeerde staten, de commissaris van de Koning onderscheidenlijk
Onze Minister wie het aangaat kunnen ambtenaren aanwijzen die ten
behoeve van de uitvoering van een besluit tot indeplaatsstelling
beschikken over de bevoegdheden van de artikelen 5:15 tot en met 5:17
van de Algemene wet bestuursrecht. De artikelen 5:12, 5:13 en 5:20 van
de Algemene wet bestuursrecht zijn van overeenkomstige toepassing. Het
gemeentebestuur verschaft de aangewezen ambtenaren desgevraagd de
faciliteiten die zij nodig hebben.

Artikel 124h

	Bij algemene maatregel van bestuur, op voordracht van Onze Minister,
kunnen regels worden gesteld over de verstrekking van systematische
informatie aan het provinciebestuur of, in het geval artikel 124b,
eerste lid, van toepassing is, Onze Minister wie het aangaat,
betreffende de uitvoering door het gemeentebestuur van de andere wet,
bedoeld in artikel 124, eerste lid. Bij ministeriële regeling of bij
provinciale verordening kunnen nadere regels worden gesteld omtrent de
toepassing.

Artikel 124i

	1. De raad, het college onderscheidenlijk de burgemeester kan tegen een
tot hem gericht besluit tot indeplaatsstelling beroep instellen bij de
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Artikel 7:1 van de
Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing.

2. Gedeputeerde staten kunnen onderscheidenlijk de commissaris van de
Koning kan tegen een tot hen onderscheidenlijk hem gericht verzoek als
bedoeld in artikel 124a, eerste lid, beroep instellen bij de Afdeling
bestuursrechtspraak van de Raad van State. Artikel 7:1 van de Algemene
wet bestuursrecht is niet van toepassing.

C

	Artikel 135 vervalt.

D

	Na artikel 273 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 273a

	1. Indien een besluit van de raad of het college naar het oordeel van
gedeputeerde staten of indien een besluit van de burgemeester naar het
oordeel van de commissaris van de Koning voor vernietiging in aanmerking
komt, doen zij daarvan binnen tien dagen nadat het te hunner kennis is
gekomen, mededeling aan Onze Minister wie het aangaat. Zij geven hiervan
tegelijkertijd kennis aan het orgaan dat het besluit nam, en zo nodig
aan het orgaan dat met de uitvoering van het besluit is belast en aan de
geadresseerde van het besluit.

	2. Het besluit ten aanzien waarvan het eerste lid toepassing heeft
gevonden, wordt niet of niet verder uitgevoerd, voordat van Onze
Minister wie het aangaat de mededeling is ontvangen, dat voor schorsing
of vernietiging geen redenen bestaan. Indien het besluit niet binnen
vier weken na de dagtekening van de mededeling van gedeputeerde staten
of de commissaris van de Koning is geschorst of vernietigd, wordt het
uitgevoerd.

	3. In geval de bevoegdheid tot het nemen van een besluit aan de raad,
het college of de burgemeester is verleend bij andere wet dan deze en
het besluit in aanmerking komt voor vernietiging wegens strijd met het
recht, kunnen gedeputeerde staten onderscheidenlijk de commissaris van
de Koning mededeling doen dat zij overwegen toepassing te geven aan het
eerste lid. De mededeling wordt gedaan aan het orgaan dat het besluit
heeft genomen, het orgaan dat met de uitvoering van het besluit is
belast en de geadresseerde van het besluit. Nadat gedeputeerde staten
onderscheidenlijk de commissaris van de Koning, mededeling hebben
gedaan, wordt het besluit niet of niet verder uitgevoerd. Indien niet
binnen tien dagen toepassing is gegeven aan het eerste lid, dan wel
indien gedeputeerde staten onderscheidenlijk de commissaris van de
Koning mededelen dat geen toepassing wordt gegeven aan het eerste lid,
wordt het besluit uitgevoerd.

E

	Na artikel 274 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 275

	In het koninklijk besluit kan voor de duur van de schorsing een
voorziening worden getroffen.

F

	Na artikel 278 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 278a

	1. In het koninklijk besluit kan een voorziening worden getroffen voor
de periode tussen de inwerkingtreding en het tijdstip dat het op grond
van artikel 281 genomen besluit in werking is getreden.

	2. Indien, gelet op het koninklijk besluit, het gemeentebestuur bij de
toepassing van artikel 281 niet over beleidsvrijheid beschikt, kan het
koninklijk besluit bepalen dat het in de plaats treedt van het
vernietigde besluit.

	3. In het koninklijk besluit kan worden bepaald dat ter zake van het
vernietigde besluit geen nieuw besluit wordt genomen.

	4. In het koninklijk besluit kan het gemeentebestuur een aanwijzing
worden gegeven over de uitvoering van het koninklijk besluit. De
artikelen 124 tot en met 124i zijn van overeenkomstige toepassing
ingeval de aanwijzing niet wordt opgevolgd.

	5. Indien het koninklijk besluit betrekking heeft op de vernietiging
van een algemeen verbindend voorschrift of een ander besluit van
algemene strekking, kan worden bepaald dat de vernietiging tevens
betrekking heeft op besluiten die zijn genomen op grond van of ter
uitvoering van het algemeen verbindend voorschrift of het andere besluit
van algemene strekking.

G

	Artikel 281 wordt als volgt gewijzigd:

	1. Voor de tekst wordt de aanduiding “1.” geplaatst.

	2. In het eerste lid wordt na “rekening gehouden” ingevoegd: ,
tenzij in het koninklijk besluit toepassing is gegeven aan artikel 278a,
tweede of derde lid.

	3. Een lid wordt toegevoegd, luidende:

	2. In het koninklijk besluit kan een termijn worden gesteld waarbinnen
toepassing wordt gegeven aan het eerste lid. De artikelen 124 tot en met
124i zijn van overeenkomstige toepassing ingeval niet binnen de termijn
toepassing is gegeven aan het eerste lid.

H

	[vervallen]

I

Voor de bijlage, bedoeld in artikel 299, tweede lid, wordt een bijlage
ingevoegd, luidende:

Bijlage, bedoeld in artikel 124b, eerste lid, van de Gemeentewet

A. Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties 

1. Ambtenarenwet.

2. Paspoortwet.

3. Wet algemene bepalingen burgerservicenummer.

4. Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens.

5. Kieswet.

B. Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

1. Wet werk en bijstand.

2. Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte
werkloze werknemers.

3. Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte
gewezen zelfstandigen.

4. Wet werk en inkomen kunstenaars.

5. Wet sociale werkvoorziening.

6. Wet investeren in jongeren.

7. Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen.

C. Ministerie van Infrastructuur en Milieu

1. Wet vervoer gevaarlijke stoffen.

2. Havenbeveiligingswet.

3. Wet basisregistraties adressen en gebouwen.

		4. Titel 5.2 van de Wet milieubeheer.

D. Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport

1. Drank- en Horecawet.

2. Wet publieke gezondheid.

3. Wet maatschappelijke ondersteuning.

E. Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap 

1.Wet op het primair onderwijs.

2. Wet op het voortgezet onderwijs.

3. Wet op de expertisecentra.

4. Wet educatie en beroepsonderwijs.

F. Ministerie van Financiën

1. Wet waardering onroerende zaken

G. Ministerie van Veiligheid en Justitie

1. Wet veiligheidsregio’s. 

J

	In de bijlage, bedoeld in artikel 124b, eerste lid, van de Gemeentewet,
onder het kopje “C. Ministerie van Infrastructuur en Milieu”,
vervalt “4. Titel 5.2 van de Wet milieubeheer.”.

Artikel 1.3

De Wet gemeenschappelijke regelingen wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 102, vierde lid, vervalt.

B

Artikel 103 vervalt.

C

In artikel 103a wordt “103” vervangen door: 102.

D

In artikel 103b wordt “99, derde en vierde lid” vervangen door
“99, derde lid” en wordt “103” vervangen door: 102.

E

In artikel 103c, tweede lid, vervalt “Artikel 103 is van
overeenkomstige toepassing.”.

F

Artikel 103f wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid vervalt “102, vierde lid,”.

2. In het tweede lid wordt “de artikelen 100, eerste lid, en 103,
eerste lid” vervangen door artikel 100, eerste lid.

G

Artikel 110, eerste lid, komt te luiden: 

1. De besturen van gemeenten besluiten tot toetreding tot, uittreding
uit of opheffing van een plusregio, met dien verstande dat met
betrekking tot een plusregio die de gemeente of gemeenten Amsterdam,
Arnhem en Nijmegen, Eindhoven en Helmond, Enschede en Hengelo,
’s-Gravenhage, Rotterdam of Utrecht omvat, opheffing van de plusregio
bij wet geschiedt.

H

Artikel 116 komt te luiden:

Artikel 116 

1. Met betrekking tot een aan een plusregio op- of overgedragen
bevoegdheid of taak zijn de artikelen 124, 124a, 124c tot en met 124i,
alsmede hoofdstuk XVII van de Gemeentewet van overeenkomstige
toepassing.

2. Met betrekking tot de bij of krachtens een andere wet dan deze of de
Provinciewet aan een plusregio op- of overgedragen bevoegdheid of taak,
worden de bevoegdheden die in de artikelen 124, 124c, 124d en artikel
124f van de Gemeentewet aan gedeputeerde staten onderscheidenlijk de
commissaris van de Koning zijn toegekend, in zoverre in afwijking van
die artikelen uitgeoefend door Onze Minister wie het aangaat. 

I

Artikel 117 vervalt.

J

In hoofdstuk XII wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 136

1. Voor zover bij of krachtens deze wet bij of krachtens de Provinciewet
of de Gemeentewet gestelde regels van toepassing zijn verklaard, zijn de
regels van toepassing, gesteld bij of krachtens de Provinciewet zoals
die luidde op 11 maart 2003 onderscheidenlijk de Gemeentewet zoals die
luidde op 6 maart 2002.

2. Het eerste lid is niet van toepassing op de bij of krachtens de
hoofdstukken VIII, paragraaf 3, XII tot en met XIV en XVIII van de
Provinciewet en de bij of krachtens de hoofdstukken VIII, paragraaf 3,
XII tot en met XIV en XVII van de Gemeentewet gestelde regels.

Artikel 1.4

	Artikel VIIIa van de Wet dualisering gemeentebestuur vervalt.

Artikel 1.5

	Artikel XV van de Wet dualisering provinciebestuur vervalt.

Artikel 1.6

	De bijlage bij de Algemene wet bestuursrecht wordt als volgt gewijzigd:

	1. In onderdeel B, onder 3, wordt na “49,” ingevoegd: 121.

	2. In onderdeel B, onder 4, wordt na “49,” ingevoegd: 124, 124a.

	3. Onderdeel C, onder 7, komt te luiden:

	7. De artikelen 2.27, eerste lid, met uitzondering van beroep dat wordt
ingesteld door het bevoegde gezag ter zake van het besluit waarop de
verklaring betrekking heeft, en 5.8, eerste lid, laatste volzin, van de
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

Artikel 1.7

Indien het bij koninklijke boodschap van 2 oktober 2009 ingediende
voorstel van wet houdende regels met betrekking tot de naleving van
Europese regelgeving door publieke entiteiten (Wet Naleving Europese
regelgeving publieke entiteiten) (32 157), tot wet is of wordt verheven,
en die wet in werking treedt of is getreden, wordt in artikel 2, vierde
lid, van die wet “artikel 124” vervangen door: de artikelen 124 en
124a.

Artikel 1.8

In artikel 5 van de Wet algemene regels herindeling vervalt het derde
lid, onder vernummering van het vierde en vijfde lid tot derde en vierde
lid.

Artikel 1.9

Artikel 20 van de Wet algemene bepalingen burgerservicenummer vervalt.

Artikel 1.10

Artikel 126 van de Ambtenarenwet komt te luiden:

1. Indien het bevoegd gezag van een waterschap niet of niet naar behoren
uitvoering geeft aan artikel 125 of artikel 125quinquies, zijn de
artikelen 121 tot en met 121g van de Provinciewet van overeenkomstige
toepassing. 

2. Hoofdstuk XVIII van de Provinciewet is van overeenkomstige toepassing
ten aanzien van door het bevoegd gezag van een waterschap krachtens
artikel 125 of artikel 125quinquies vastgestelde
uitvoeringsvoorschriften.

Artikel 1.11

De Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens wordt als volgt
gewijzigd:

A

De artikelen 11 en 12 vervallen.

B

Artikel 13 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid wordt “8 tot en met 12” vervangen door: 8 tot
en met 10.

2. In het zesde lid vervalt “en 12”.

Artikel 1.12

Indien het bij koninklijke boodschap van 23 december 2009 ingediende
voorstel van wet houdende nieuwe regels met betrekking tot de verdeling
van woonruimte en de samenstelling van de woonruimtevoorraad
(Huisvestingswet 20..) (32 271) tot wet is of wordt verheven, en die wet
in werking treedt of is getreden, vervalt hoofdstuk 6, paragraaf 3, van
die wet.

Artikel 1.12a

	Indien het bij koninklijke boodschap van 23 december 2009 ingediende
voorstel van wet houdende nieuwe regels met betrekking tot de verdeling
van woonruimte en de samenstelling van de woonruimtevoorraad
(Huisvestingswet 20..) (32 271) niet tot wet is verheven en inwerking is
getreden op het tijdstip waarop deze wet in werking treedt, wordt de
Huisvestingswet als volgt gewijzigd:

A

	In artikel 1, onderdeel a, wordt “Onze Minister voor Wonen, Wijken en
Integratie” vervangen door: Onze Minister van Binnenlandse Zaken en
Koninkrijksrelaties.

B

	Artikel 4, derde lid, eerste volzin, komt te luiden: Bij de uitvoering
van een overeenkomst als bedoeld in het eerste lid worden de ingevolge
artikel 68 ter zake van de woonruimteverdeling gegeven aanwijzingen in
acht genomen.

C

	In artikel 6, vierde lid, vervalt “Zodanige aanwijzing behoeft de
goedkeuring van gedeputeerde staten.”.

D

	In artikel 13a vervallen het tweede tot en met vierde lid alsmede de
aanduiding “1.” voor het eerste lid.

E

	In artikel 13b vervallen het tweede tot en met vierde lid alsmede de
aanduiding “1.” voor het eerste lid.

F

	Artikel 13c, tweede lid, komt te luiden:

	2. Voor zover dat in het belang van een evenwichtige en rechtvaardige
verdeling van woonruimte noodzakelijk is in verband met uit
bovengemeentelijk ruimtelijk beleid voortvloeiende geringe mogelijkheden
tot uitbreiding van de woonruimtevoorraad in de gemeente of in een of
meer kernen, behorend tot de gemeente, kan de gemeenteraad afwijken van
het bepaalde in het eerste lid, onder a, b, d en e.

G

	In artikel 60b, tweede lid, wordt “Onze Minister van Justitie”
vervangen door: Onze Minister voor Immigratie en Asiel.

H

	De artikelen 60e en 60f vervallen. 

I

	In artikel 60g, eerste lid, wordt “de artikelen 60c, 60e en 60f”
vervangen door: artikel 60c.

J

	In het opschrift van Hoofdstuk V, paragraaf 2, vervalt “en
aanwijzingen”.

K

	De artikelen 64, 65 en 66 vervallen.

L

	In het opschrift van Hoofdstuk V, paragraaf 3, wordt “MinisteriĂ«le
aanwijzingen” vervangen door: MinisteriĂ«le regels.

M

	Artikel 67 vervalt.

N

	Artikel 69, eerste volzin, komt te luiden: Alvorens toepassing te geven
aan artikel 68, tweede lid, pleegt Onze Minister overleg met het college
van burgemeester en wethouders van de betrokken gemeente.

O

	Artikel 70 vervalt.

P

	Artikel 78 vervalt.

Artikel 1.13

De Woningwet wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 80 vervalt.

B

Artikel 81, derde lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel b vervalt.

2. Onderdeel c wordt geletterd b.

HOOFDSTUK II MINISTERIE VAN ECONOMISCHE ZAKEN, LANDBOUW EN INNOVATIE

Artikel 2.1

	De Natuurbeschermingswet 1998 wordt als volgt gewijzigd:

A

	Artikel 45 vervalt.

B

	Artikel 45a vervalt.

C

	Artikel 57 wordt als volgt gewijzigd:

	1. Het tweede tot en met vierde lid vervallen.

	2. Het vijfde lid wordt vernummerd tot het tweede lid.

Artikel 2.2

In artikel 1, vijfde lid, van de Boswet vervallen de tweede tot en met
vierde volzin.

Artikel 2.3

De Reconstructiewet concentratiegebieden wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 3, tweede lid, vervalt “en 17, vierde lid,”.

B

Artikel 17 vervalt.

C

In artikel 18, tweede lid, wordt “de artikelen 13 tot en met 17”
vervangen door: de artikelen 13 tot en met 16.

D

In artikel 28 vervalt “of 17, zesde lid,”.

E

Artikel 29 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid vervalt.

2. Het derde en vierde lid worden vernummerd tot het tweede en derde
lid.

Artikel 2.4

Artikel 3 van de Wet agrarisch grondverkeer wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid vervalt ”Dit besluit behoeft Onze
goedkeuring.”.

2. Het tweede lid vervalt.

3. Het derde tot en met zesde lid worden vernummerd tot tweede tot en
met vijfde lid.

Artikel 2.5

Artikel 2a van de Wet ammoniak en veehouderij wordt als volgt gewijzigd:

1. Het vierde en zesde lid vervallen.

2. Het vijfde en zevende lid worden vernummerd tot vierde en vijfde lid.


3. In het vijfde lid (nieuw) wordt “het eerste tot en met derde en het
vijfde lid” vervangen door: het eerste tot en met vierde lid.

Artikel 2.6

Artikel 11 van de Wet inrichting landelijk gebied wordt als volgt
gewijzigd:

1. In het derde lid vervalt “De verordening behoeft de goedkeuring van
Onze Minister.”.

2. In het vierde lid vervalt “, met dien verstande dat ook de op grond
van deze overdracht door gedeputeerde staten vastgestelde verordeningen
de goedkeuring van Onze Minister behoeven”.

3. Het vijfde lid vervalt.

Artikel 2.7

Artikel 20 van de Uitvoeringswet grondkamers wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid vervalt “Deze verklaring kan slechts worden
afgegeven nadat Gedeputeerde Staten daartoe hun toestemming hebben
gegeven.”.

2. In het derde lid vervalt “, onderscheidenlijk binnen drie weken na
de ontvangst van de toestemming van Gedeputeerde Staten. Indien
burgemeester en wethouders binnen de gestelde termijn geen beslissing
hebben genomen, kan de afgifte van de verklaring worden gevraagd aan
Gedeputeerde Staten, die binnen zes weken nadien beslissen”.

3. In het vijfde lid vervalt “, alsmede de datum en het nummer van de
door Gedeputeerde Staten verleende toestemming”.

Artikel 2.8

De Pandhuiswet 1910 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 2 vervallen het tweede lid alsmede de aanduiding “1.”
voor het eerste lid.

B

Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid vervalt de tweede volzin.

2. In het tweede lid vervalt de tweede volzin.

C

Artikel 37 wordt als volgt gewijzigd:

1. In de aanhef van het eerste lid vervalt “onder goedkeuring van
Gedeputeerde Staten”.

2. In het tweede lid vervalt ”na de goedkeuring van Gedeputeerde
Staten”.

HOOFDSTUK III MINISTERIE VAN INFRASTRUCTUUR EN MILIEU

Artikel 3.1

	[vervallen]

Artikel 3.2

	[vervallen]

Artikel 3.3

	De Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 2.14, eerste lid, onder c, wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel 4Âș vervalt.

2. Onderdeel 5Âș wordt vernummerd tot onderdeel 4Âș.

B

	Artikel 2.29 wordt als volgt gewijzigd:

	1. In het eerste lid wordt “De inspecteur en een bestuursorgaan”
vervangen door “Een bestuursorgaan” en wordt “kunnen” vervangen
door: kan.

	2. Het tweede lid vervalt.

	3. Het derde en vierde lid worden vernummerd tot tweede en derde lid.

C

	In artikel 2.31, eerste lid, onder a, vervalt: , of een aanwijzing als
bedoeld in artikel 2.34, eerste lid.

D

	In artikel 2.33, eerste lid, onder c, vervalt: , of een aanwijzing als
bedoeld in artikel 2.34, eerste lid.

E

	Artikel 2.34 vervalt.

F

	Na artikel 5.2 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 5.2a

	1. Voor zover dit hoofdstuk bij of krachtens een in artikel 5.1
genoemde wet van toepassing is, en een orgaan van een waterschap een bij
of krachtens dit hoofdstuk gevorderde beslissing niet of niet naar
behoren neemt dan wel een bij of krachtens dit hoofdstuk gevorderde
handeling niet of niet naar behoren verricht, zijn de artikelen 121 tot
en met 121g van de Provinciewet van overeenkomstige toepassing.

	2. In afwijking van het eerste lid zijn, voor zover § 5.2 bij of
krachtens een in artikel 5.1 genoemde wet van toepassing is en een
orgaan van een waterschap een bij of krachtens § 5.2 gevorderde
beslissing niet of niet naar behoren neemt dan wel een bij of krachtens
§ 5.2 gevorderde handeling niet of niet naar behoren verricht, zijn de
artikelen 124, 124a en 124c tot en met 124i van de Gemeentewet van
overeenkomstige toepassing.

	3. Hoofdstuk XVIII van de Provinciewet is van overeenkomstige
toepassing ten aanzien van door een orgaan van een waterschap bij of
krachtens dit hoofdstuk genomen besluiten en niet-schriftelijke
beslissingen, gericht op enig rechtsgevolg.

	4. In afwijking van het derde lid is hoofdstuk XVII van de Gemeentewet
van overeenkomstige toepassing ten aanzien van door een orgaan van een
waterschap bij of krachtens § 5.2 genomen besluiten en
niet-schriftelijke beslissingen, gericht op enig rechtsgevolg.

G

	Artikel 5.7 vervalt.

H

	Artikel 5.9 vervalt.

I

	Artikel 5.11 vervalt.

J

Artikel 5.20 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden: 

1. Een bestuursorgaan dat bij de totstandkoming van de vergunning of
ontheffing bevoegd was een verklaring als bedoeld in artikel 2.27,
eerste lid, te geven of advies uit te brengen kan een bestuursorgaan dat
op grond van dit hoofdstuk bevoegd is tot oplegging van een last onder
bestuursdwang, oplegging van een last onder dwangsom of intrekking van
een vergunning of ontheffing, verzoeken een daartoe strekkende
beschikking te geven. 

2. Het tweede lid vervalt.

3. Het derde lid wordt vernummerd tot tweede lid. 

K

	[vervallen]

L

	Paragraaf 5.5 vervalt.

M

	

	[vervallen]

N

	Artikel 6.5, eerste lid, komt te luiden:

	1. Het beroep tegen een beschikking inzake een verklaring als bedoeld
in artikel 2.27 kan door het ten aanzien van de beschikking waarop de
verklaring betrekking heeft, bevoegde gezag eerst worden ingesteld nadat
die beschikking is bekendgemaakt. Artikel 7:1 van de Algemene wet
bestuursrecht is niet van toepassing.

Artikel 3.4

	In de artikelen 113a, tweede lid, van de Flora- en faunawet, 57a,
eerste lid, van de Natuurbeschermingswet 1998, 22 van de
Ontgrondingenwet, 95, eerste lid, van de Wet bodembescherming, 148,
eerste lid, van de Wet geluidhinder en 90, eerste lid, van de Wet inzake
de luchtverontreiniging wordt “5.25” telkens vervangen door: 5.23.

Artikel 3.5

De Wet milieubeheer wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 4.13 vervalt.

B

In artikel 4.15a, tweede lid, vervalt “4.13”.

C

Artikel 4.19, vijfde lid, vervalt.

D

Artikel 4.24 vervalt.

Da

	Artikel 5.23 vervalt.

E

Artikel 10.62 vervalt.

F

Artikel 17.4 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, aanhef, wordt “kunnen” vervangen door
“wordt” en vervalt “worden”.

2. In het tweede lid wordt “kan worden” vervangen door: wordt.

3. Het derde lid komt te luiden:.

3. Het bestuursorgaan, bedoeld in het tweede lid, geeft bij zijn
beschikking aan binnen welke termijn de verplichting moet worden
uitgevoerd en kan aangeven op welke wijze de verplichting moet worden
uitgevoerd.

G

Artikel 17.5 vervalt. 

H

Artikel 17.15, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In de eerste volzin vervalt: gedeputeerde staten, burgemeester en
wethouders of. 

2. In de laatste volzin wordt “De artikelen 5.24, tweede en derde lid,
en 5.25 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht” vervangen door:
De artikelen 121 tot en met 121g van de Provinciewet.

I

In artikel 17.5c, zesde lid, wordt “Artikel 17.5” vervangen door:
Artikel 17.4.

J

	Artikel 20.2 wordt als volgt gewijzigd:

	a. Het tweede lid komt te luiden:

	2. Geen beroep kan worden ingesteld tegen een beschikking houdende een
certificaat of een accreditatie als bedoeld in artikel 11.2, derde lid,
onderdeel b of c.

	b. Het derde en vierde lid vervallen.

Artikel 3.6

De artikelen 13 en 16a van de Interimwet stad-en-milieubenadering
vervallen.

Artikel 3.7

Artikel 33 van de Wet bodembescherming wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt “, en de inspecteur kunnen” vervangen
door: kan.

2. Het tweede lid, alsmede de aanduiding “1.” voor het eerste lid,
vervallen.

Artikel 3.8

Artikel 121 van de Wet geluidhinder vervalt.

Artikel 3.9

	De artikelen 8, 12 en 13 van de Wet hygiëne en veiligheid
badinrichtingen en zwemgelegenheden vervallen.

Artikel 3.10

	Artikel 3.13, derde lid, van de Waterwet komt te luiden:

	3. Wanneer het bestuur van een waterschap een krachtens het eerste lid
gevorderde beslissing niet of niet naar behoren neemt dan wel een
krachtens het eerste lid gevorderde handeling niet of niet naar behoren
verricht, besluit Onze Minister daarin te voorzien ten laste van het
waterschap. De artikelen 121, tweede en vierde lid, 121a tot en met
121e en 121g van de Provinciewet zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 3.11

In artikel 7, tweede lid, van de Wet van 9 juli 1900, houdende nadere
regeling van den dienst en gebruik van spoorwegen, waarop uitsluitend
met beperkte snelheid wordt vervoerd (Stb. 118) vervalt “onder Onze
goedkeuring”.

Artikel 3.12

In artikel 19, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 vervalt “en
aan burgemeester en wethouders”.

Artikel 3.13

De Planwet verkeer en vervoer wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 7 vervalt.

B

In artikel 9 vervallen het eerste en derde lid, alsmede de aanduiding
“2.” voor het tweede lid.

C

Artikel 11 vervalt.

D

Artikel 16, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. De onderdelen e en g vervallen.

2. Onderdeel f wordt vervangen door:

e. de artikelen 8 en 10 niet van toepassing zijn.

Artikel 3.14

In artikel 26 van de Wet personenvervoer 2000 vervallen het derde en
vierde lid.

Artikel 3.15

De artikelen 17 en 19 van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen vervallen.

Artikel 3.16

De Belemmeringenwet Verordeningen wordt ingetrokken.

Artikel 3.17

Artikel 19 van de Wet op de strandvonderij wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid wordt “Gedeputeerde Staten” vervangen door: de
gemeenteraad.

2. In het derde lid wordt “Gedeputeerde Staten” vervangen door “de
gemeenteraad”, wordt “hebben” vervangen door “heeft” en
vervalt “genoemd College, hetwelk daarvan kennis geeft aan”.

3. In het vijfde lid vervalt “na bekomen volmacht van Gedeputeerde
Staten”.

Artikel 3.18

De Wet luchtvaart wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 8.49a vervalt. 

B

In artikel 8.55, eerste lid, wordt “Onze Minister van Verkeer en
Waterstaat” vervangen door: provinciale staten.

C

De paragrafen 8.3.2.8 en 8.3.3.5 vervallen. 

D

In artikel 8.64, zesde lid, wordt “8.49a” vervangen door: 8.49.

Artikel 3.19

Artikel 45 van de Wet basisregistraties adressen en gebouwen vervalt.

HOOFDSTUK IV MINISTERIE VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Artikel 4.1

Indien het bij koninklijke boodschap van 24 juli 2010 ingediende
voorstel van wet tot afschaffen van specifiek interbestuurlijk toezicht
op grond van de Wet werk en bijstand, de Wet sociale werkvoorziening en
andere wetten betreffende gemeentelijke inkomensvoorzieningen (Wet
interbestuurlijk toezicht gemeentelijke inkomens- en werkvoorzieningen)
(32 453) bij inwerkingtreding van deze wet tot wet is verheven en in
werking is getreden, wordt de Wet sociale werkvoorziening, zoals deze
komt te luiden na inwerkingtreding van genoemd voorstel van wet, als
volgt gewijzigd:

A

In artikel 9, eerste, derde en vierde lid, wordt “artikel 13, eerste
lid” telkens vervangen door: artikel 13.

B

In artikel 13 vervallen het tweede en derde lid, alsmede de aanduiding
“1.” voor het eerste lid.

Artikel 4.2

Indien het bij koninklijke boodschap van 24 juli 2010 ingediende
voorstel van wet tot afschaffen van specifiek interbestuurlijk toezicht
op grond van de Wet werk en bijstand, de Wet sociale werkvoorziening en
andere wetten betreffende gemeentelijke inkomensvoorzieningen (Wet
interbestuurlijk toezicht gemeentelijke inkomens- en werkvoorzieningen)
(32 453) bij inwerkingtreding van deze wet nog niet in werking is
getreden, wordt die wet bij inwerkingtreding als volgt gewijzigd:

A

In artikel III, onderdeel A, wordt “13, eerste lid” telkens
vervangen door: 13.

B

Artikel III, onderdeel C, komt te luiden:

C

Artikel 13 komt te luiden:

Artikel 13

Het college legt verantwoording af aan Onze Minister over de uitvoering
van deze wet op de wijze, bedoeld in artikel 17a van de
Financiële-verhoudingswet.

Artikel 4.3

Indien het bij koninklijke boodschap van 24 juli 2010 ingediende
voorstel van wet tot afschaffen van specifiek interbestuurlijk toezicht
op grond van de Wet werk en bijstand, de Wet sociale werkvoorziening en
andere wetten betreffende gemeentelijke inkomensvoorzieningen (Wet
interbestuurlijk toezicht gemeentelijke inkomens- en werkvoorzieningen)
(32 453) bij inwerkingtreding van deze wet nog niet in werking is
getreden, vervalt in artikel 13 van de Wet sociale werkvoorziening het
derde lid. 

Artikel 4.4

De Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen wordt als volgt
gewijzigd:

A

Artikel 1.67 vervalt.

B

Hoofdstuk 1, afdeling 4, paragraaf 3, vervalt.

C

De artikelen 2.25 en 2.26 vervallen.

HOOFDSTUK V MINISTERIE VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Artikel 5.1

	

In de Wet op het primair onderwijs vervallen de artikelen 169 en 170.

Artikel 5.2

De Archiefwet 1995 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 7 vervallen de tweede en derde volzin.

B

De artikelen 33 en 34 vervallen.

C

De artikelen 38 en 39 worden vervangen door:

Artikel 38

Met betrekking tot de uitvoering van deze wet door het dagelijks bestuur
zijn de artikelen 124, 124a, 124c tot en met 124i alsmede hoofdstuk XVII
van de Gemeentewet van overeenkomstige toepassing.

HOOFDSTUK VI MINISTERIE VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT

Artikel 6.1

Artikel 10 van de Wet publieke gezondheid komt te luiden:

Artikel 10

Onverminderd artikel 7, eerste, tweede en derde lid, kunnen bij regeling
van Onze Minister regels worden gesteld betreffende de door de
burgemeester te treffen maatregelen ter bestrijding van een epidemie van
een infectieziekte behorend tot groep B1, B2 of C.

Artikel 6.2

De Wet op de jeugdzorg wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 17 vervalt.

Aa

In artikel 29 wordt “De artikelen 16 en 17 zijn” vervangen door:
Artikel 16 is.

B

Artikel 31 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid komt te luiden:

2. Het provinciale beleidskader is in overeenstemming met het landelijk
beleidskader.

2. Het zesde lid komt te luiden:

6. Provinciale staten bezien jaarlijks in hoeverre het provinciale
beleidskader bijstelling behoeft en zij stellen het in ieder geval bij
naar aanleiding van een wijziging van het landelijk beleidskader. 

3. Het achtste lid vervalt.

4. Het negende lid wordt vernummerd tot achtste lid. 

C

Artikel 33 vervalt.

D

Aan artikel 34, zesde lid, wordt een volzin toegevoegd, luidende: Onze
Ministers kunnen het landelijke beleidskader aanpassen zodra daartoe
aanleiding bestaat.

E

In artikel 47, negende lid, wordt “Onze ministers” vervangen door
“gedeputeerde staten” en wordt “artikel 17” vervangen door:
artikel 16, eerste of zevende lid.

HOOFDSTUK VII MINISTERIE VAN FINANCIËN

Artikel 7.1

De Wet op het financieel toezicht wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 2:61, tweede lid, wordt “artikel 4:37, eerste en tweede
lid” vervangen door: artikel 4:37, eerste lid.

B

In artikel 2:76, derde lid, wordt “artikel 4:37, eerste en tweede
lid” vervangen door: artikel 4:37, eerste lid.

C

In artikel 2:97, tweede lid, wordt “artikel 4:37, eerste en tweede
lid” vervangen door: artikel 4:37, eerste lid.

D

In artikel 4:2, eerste lid, wordt “artikel 4:37, eerste en tweede
lid” vervangen door “artikel 4:37, eerste lid” en vervalt “en
goedgekeurd”.

E

In artikel 4:36 vervalt de tweede volzin.

F

Artikel 4:37 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid vervalt.

2. Het derde en vierde lid worden vernummerd tot tweede en derde lid.

3. In het derde lid (nieuw) wordt “het derde lid” vervangen door:
het tweede lid.

Artikel 7.2

Artikel 15 van de Wet waardering onroerende zaken vervalt.

HOOFDSTUK VIII MINISTERIE VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE

Artikel 8.1

In artikel 45, achtste lid, van de Politiewet 1993 wordt “De artikelen
32, tweede lid, 33, eerste en derde lid, en 34 van de Archiefwet 1995
(Stb. 276)” vervangen door: Artikel 32, tweede lid, van de Archiefwet
1995 en de artikelen 124, 124a en 124c tot en met 124i van de
Gemeentewet. 

HOOFDSTUK X SLOTBEPALINGEN

Artikel 10.1

1. Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen
tijdstip dat voor artikel 2.1, onderdeel B, en artikel 5.2, onderdeel A,
afwijkend kan worden vastgesteld.

2. In afwijking van het eerste lid treedt artikel 1.2, onderdeel J, in
werking met ingang van 1 augustus 2014.

Artikel 10.2

	Deze wet wordt aangehaald als: Wet revitalisering generiek toezicht.

	

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en
dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks
aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

 

 

 PAGE    

 PAGE   31