[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

32770 NR inzake Wijziging van de Wet studiefinanciering 2000 in verband met het treffen van diverse maatregelen ter bestrijding van het ten onrechte ontvangen van de uitwonendenbeurs

Wijziging van de Wet studiefinanciering 2000 in verband met het treffen van diverse maatregelen ter bestrijding van het ten onrechte ontvangen van de uitwonendenbeurs

Nader rapport

Nummer: 2011D24295, datum: 2011-05-12, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Gerelateerde personen:

Onderdeel van zaak 2011Z09790:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 6 december
2010, nr. 10.003366, machtigde Uwe Majesteit de Afdeling advisering van
de Raad van State haar advies inzake het bovenvermelde voorstel van wet
rechtstreeks aan mij te doen toekomen.

 

Dit advies, gedateerd 27 januari, nr.W05.10.0547/l, bied ik U hierbij
aan.

 

De Afdeling advisering van de Raad van State geeft U in overweging het
voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer, nadat met haar
opmerkingen rekening zal zijn gehouden. Naar aanleiding van het advies
is het wetsvoorstel en de memorie van toelichting aangepast. 

In navolging van het advies van de Afdeling zal ik ingaan op de
beleidsachtergrond van dit wetsvoorstel, de manier waarop misbruik
aangetoond kan worden alsook de mogelijke sancties die kunnen worden
opgelegd. Daarbij zal ik de volgorde van het advies aanhouden. 

1.

De Afdeling vraagt de regering een afweging te maken tussen de
maatregelen in het huidige wetsvoorstel en een vereenvoudiging van de
Wet studiefinanciering 2000 (WSF 2000), waarbij het onderscheid tussen
thuis- en uitwonenden zou vervallen. De regering heeft een dergelijke
afweging gemaakt en is tot de conclusie gekomen dat een door de Raad
voorgestelde vereenvoudiging niet wenselijk is. De WSF 2000 heeft immers
tot doel de financiële toegankelijkheid van het onderwijs te
waarborgen. Aangezien de woonsituatie van de studerende van wezenlijk
belang is voor de hoogte van de uitgaven van de studerende is een
verschil in hoogte van de inkomensondersteuning daarbij nodig. Een
uitwonende studerende heeft substantieel hogere financiële uitgaven dan
een thuiswonende. Dit blijkt bijvoorbeeld ook uit gegevens van de
studentenmonitor (2009: gemiddelde totale kosten thuiswonende HBO-er €
644 en WO-er € 709. Gemiddelde totale kosten uitwonende HBO-er €
1.269 en WO-er € 1.176). Dit verschil rechtvaardigt een grotere
geldelijke bijdrage van de overheid per maand. In een stelsel dat
gebaseerd is op lenen ligt dit anders. In dat geval kan de studerende
het bedrag lenen dat hij nodig acht en dat passend is bij de feitelijke
kosten. Een verschil tussen thuiswonen en uitwonen hoeft dan niet meer
gemaakt te worden. De toelichting van het wetsvoorstel is hierop
aangepast.

 

2.a.

De Afdeling onderkent dat de gemeentelijke basisadministratie (GBA) een
handig hulpmiddel is om een effectieve handhaving mogelijk te maken,
maar is van mening dat het bieden van de mogelijkheid aan studerenden om
aan te tonen dat zij feitelijk uitwonend zijn, ook op een andere manier
mogelijk moet zijn. Door de voorgestelde wetswijziging is niet alleen
het feitelijk uitwonend zijn een voorwaarde voor de aanspraak op een
uitwonendenbeurs, maar ook het woonachtig zijn op het opgegeven
GBA-adres. Hiervoor is gekozen uit het oogpunt van handhaafbaarheid en
als uitvloeisel van de wet GBA. In de wet zoals die luidt voor
inwerkingtreding van dit wetsvoorstel is de definitie van een uitwonende
studerende een ‘studerende die niet een thuiswonende is’. Uit
jurisprudentie blijkt dat DUO niet alleen moet aantonen dat de
studerende niet woont op het opgegeven adres, maar ook dat hij wel
woonachtig is op het ouderlijk adres. Het is gebleken dat bewijs
hiervoor nauwelijks te leveren is, Misbruik is moeilijk tot niet
aantoonbaar, daarom kunnen er ook geen sancties worden opgelegd. 

In de nieuwe situatie is ook administratieve nalatigheid van de
studerende verwijtbaar. Alle burgers, en dus ook studerende burgers,
zijn verplicht zich op het feitelijke woonadres in te schrijven in de
GBA. 

De Afdeling heeft opgemerkt dat de Minister geen discretionaire
bevoegdheid heeft om geen sanctie op te leggen. Aan deze opmerking van
de Afdeling is in het wetsvoorstel tegemoet gekomen. In de artikelen 9.9
en 9.9a is opgenomen dat de minister boetes van ten hoogste een bepaald
bedrag kan opleggen. Daarnaast volgt uit artikel 5:41 van de Awb dat de
minister kan afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete als er
geen sprake is van verwijtbaarheid. Uit artikel 5:46 van de Awb volgt
dat de Minister bij het bepalen van de hoogte van de boete rekening kan
houden met bijzondere omstandigheden. De overtreder moet deze bijzondere
omstandigheden aantonen. In artikel 9.9a, derde lid is ook het
stopzetten van de studiefinanciering als discretionaire bevoegdheid van
de Minister opgenomen. Dit om de Minister in het geval van
niet-verwijtbaarheid de mogelijkheid te geven om af te zien van het
stopzetten van de aanspraak op studiefinanciering.

Ook op basis van de hardheidsclausule, opgenomen in artikel 11.5 van de
wet, kan in individuele gevallen van de wet worden afgeweken. Er moet
dan sprake zijn van onbillijkheid van overwegende aard. 

Bij het niet-verwijtbaar onjuist ingeschreven staan, valt te denken aan
studerenden die in een ‘blijf van mijn lijfhuis’ wonen, studerenden
die tijdelijk in het buitenland verblijven voor het volgen van een
aantal vakken of de situatie waarbij de gemeente, ondanks herhaalde
verzoeken van de studerende, weigert de studerende in te schrijven op
een bepaald GBA-adres. Elke situatie zal door DUO specifiek onderzocht
worden. Zoals de Afdeling voorstelt is de toelichting bij het
wetsvoorstel op dit punt uitgebreid.

2.b.

Studerenden die willens en wetens misbruik maken van studiefinanciering
kosten de maatschappij veel geld en doen afbreuk aan het draagvlak voor
dergelijke overheidsuitgaven. De financiële toegankelijkheid van
onderwijs is de resultante van de financiële bijdrage die ouders
leveren aan studerenden, de eigen bijdrage van studerenden en de
mogelijkheid die studerenden hebben om studiefinanciering te ontvangen.
Met het stopzetten van de studiefinanciering valt weliswaar een deel van
die financieringsbronnen weg, maar studerenden die opnieuw misbruik
maken hebben dit aan zichzelf te wijten. Recidive wordt niet
getolereerd. Op basis van de pilots en de aselecte steekproef kan
gesteld worden dat 1 op de 10 uitwonende studenten fraudeert met de
uitwonendenbeurs. Deze omvang van misbruik rechtvaardigt dergelijke
maatregelen, die naar verwachting een preventieve werking hebben. 

De Afdeling geeft aan een onderbouwing te missen voor het gekozen
boetepercentage van 50%. De redenen om hiervoor te kiezen zijn de
volgende. In een eerdere versie van dit wetsvoorstel werd een
boetepercentage van 25% voorgesteld. Daarmee was aangesloten bij de
sociale zekerheidsregelgeving, waar tot nu toe ook een percentage van
25% gehanteerd wordt. De Tweede Kamer heeft een motie aangenomen waarin
is voorgesteld een boetepercentage van 50% te hanteren. Dit is in lijn
met het Regeerakkoord waarin het voornemen is opgenomen harder op te
treden tegen fraude met sociale uitkeringen. De toelichting is hierop
aangepast.

De opmerking die de Afdeling gemaakt heeft met betrekking tot de
evenredigheid van de sancties heeft geleid tot aanpassing van het
wetsvoorstel. De sancties kennen een maximaal boetepercentage en de
Minister heeft een discretionaire bevoegdheid met betrekking tot het wel
of niet opleggen van de straf. De Afdeling stelt voor rekening te houden
met de mate van verwijtbaarheid en het wetsvoorstel in dat licht nader
te bekijken. Met de Afdeling deel ik de opvatting dat het mogelijk moet
zijn rekening te houden met de mate van verwijtbaarheid. 

 

2.c.

Op advies van de Afdeling is het artikel en de bijbehorende toelichting
aangepast op het punt van de samenloop tussen de strafrechtelijke
vervolging en de oplegging van een bestuurlijke boete. Uit de
samenloopbepaling van de Awb waar de Afdeling op wijst, volgt dat de
Minister geen boete kan opleggen in geval van een strafvervolging
vanwege hetzelfde feit. Artikel 9.9a is naar aanleiding van de
opmerkingen van de Afdeling gewijzigd. In plaats van de volledige
studiefinanciering wordt in het gewijzigde voorstel alleen het onterecht
uitgekeerde deel teruggevorderd. Daarnaast wordt een bestuurlijke boete
opgelegd van maximaal 100% van het onterecht uitgekeerde deel en wordt
het recht op studiefinanciering stopgezet. Indien strafrechtelijke
vervolging plaatsvindt, wordt de bestuurlijke boete niet opgelegd.
Terugvordering van het onterecht uitgekeerde bedrag vindt hoe dan ook
plaats in verband met het reparatoire karakter daarvan

4.

De situatie waarop de Afdeling doelt zal zich niet voordoen omdat DUO
bij de aanvraag van een uitwonende beurs controleert of het GBA-adres
van de student al dan niet gelijk is aan het GBA-adres van een van de
ouder(-s). Indien dit wel het geval is, zal er geen uitwonendenbeurs
worden toegekend. Aanvulling van dit wetsvoorstel, zoals de Afdeling
adviseert, is dan ook niet nodig.

 

5.

Naar aanleiding van het advies van de Afdeling, is het
conceptwetsvoorstel in het kader van de Code Interbestuurlijke
Verhoudingen voorgelegd aan de VNG. De VNG stemt in met dit
wetsvoorstel, met dien verstande dat de VNG van oordeel is dat gemeenten
voor de huisbezoeken een kostendekkende compensatie dienen te ontvangen.
Hierin zal worden voorzien door het afsluiten van convenanten tussen
gemeenten en de Minister. In deze convenanten worden afspraken
neergelegd over de financiële vergoeding per gecontroleerd adres. Zoals
de Afdeling vraagt, is de toelichting op dit punt aangepast.

Ik moge U verzoeken het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van wet en
de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der
Staten-Generaal te zenden.

 

 

De Minister van Onderwijs, 

Cultuur en Wetenschap,

 

 

Marja van Bijsterveldt- Vliegenthart

 TK 2009-2010, 24 724, nr. 90.

 PAGE    

	W1759.K-2	  PAGE  2 

	

Nr.	WJZ-289201(1759)



	(Hoofd) Afdeling



DIRECTIE WETGEVING EN JURIDISCHE ZAKEN





Nader rapport inzake het voorstel van wet tot wijziging van de Wet
studiefinanciering 2000 in verband met het treffen van diverse
maatregelen ter bestrijding van het ten onrechte ontvangen van de
uitwonendenbeurs

Den Haag, 10 mei 2011



AAN DE KONINGIN



OCW 10938