[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

32781 NR inzake Wijziging van de Wet op het financieel toezicht en enige andere wetten (Wijzigingswet financiële markten 2012)

Wijziging van de Wet op het financieel toezicht en enige andere wetten (Wijzigingswet financiële markten 2012)

Nader rapport

Nummer: 2011D26910, datum: 2011-05-24, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Gerelateerde personen:

Onderdeel van zaak 2011Z10887:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 11 april
2011, nr. 11.000930, machtigde Uwe Majesteit de Afdeling advisering van
de Raad van State haar advies inzake het bovenvermelde voorstel van wet
rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 14 april
2011, nr. W06.11.0068/III, bied ik U hierbij aan.

Het voorstel geeft de Afdeling aanleiding tot het maken van enkele
inhoudelijke opmerkingen. Onderstaand zal de volgorde van opmerkingen
zoals de Afdeling in haar advies hanteert worden aangehouden.

1. Samenhang tussen de verschillende wijzigingsvoorstellen

Naar aanleiding van het advies van de Afdeling om de samenhang tussen de
onderdelen nader te bezien wordt opgemerkt dat de wetten die door middel
van dit voorstel worden gewijzigd allen betrekking hebben op het
financiële stelsel en het toezicht daarop. Waar de Wet op het
financieel toezicht (Wft) naar haar aard en inhoud voorschrijft op welke
wijze de “aanbodkant”, marktpartijen actief op de financiële
markten, zich dient te gedragen, zowel in prudentiële zin, als richting
derden, voorziet de Wet toezicht trustkantoren (Wtt) in een rol van
trustkantoren als poortwachter tot het financiële stelsel vanaf de
“vraagkant”. Beide wetten hebben een invloed op de financiële
markten en beide wetten zijn financiële toezichtwetgeving en kennen ook
een rol voor onder andere de Nederlandsche Bank (DNB) als
toezichthouder. Mede daarom en gelet op de aard en omvang van de
wijzingen van de Wtt ligt een eigenstandig traject dan ook niet voor de
hand.  

Meer in het algemeen geldt dat op het terrein van de financiële markten
dit jaar en de komende jaren sprake is van een omvangrijk
wetgevingsprogramma. Dit omvangrijke programma, dat voor een belangrijk
deel zal bestaan uit implementatie van Europese regelgeving, stelt hoge
eisen aan het wetgevingsproces en maakt een efficiënte uitwerking des
te noodzakelijker. Om te komen tot een verdere stroomlijning van dit
proces zal wetgeving op het terrein van de financiële markten op vaste
momenten bij de Tweede Kamer worden ingediend. Met het oog daarop zal
jaarlijks één wijzigingswetsvoorstel met alle nationale wet- en
regelgeving op het gebied van de financiële markten worden voorbereid.
In zoverre behelst het onderhavige wetsvoorstel het tweede wetsvoorstel
in de cyclus. Het eerste onderdeel, het wetsvoorstel Wijzigingswet
financiële markten 2010, zal deze zomer in werking treden. Wetgeving
die de implementatie van Europese regelgeving behelst en initiële
wetsvoorstellen zullen in beginsel tegelijkertijd met de Wijzigingswet
financiële markten bij de Tweede Kamer worden aangeboden. Ten behoeve
van de implementatie van EU-richtlijnen wordt het wenselijk geacht te
voorzien in een tweede mogelijk moment van indiening in een jaar, zodat
het mogelijk blijft om implementatie binnen de daarvoor geldende
termijnen te doen plaatsvinden en daarmee boetes wegens niet tijdige
implementatie te voorkomen. 

2. De voorgestelde wijzigingen van de Wet op het financieel toezicht

a. Naar aanleiding van de opmerkingen van de Afdeling is het
voorgestelde wettelijke kader voor de implementatie van Europese
verordeningen aangepast, om dat kader beter te laten aansluiten bij de
systematiek van de Wft. De aangepaste regeling neemt de door de Afdeling
gesignaleerde tekortkoming weg, dat in bepaalde gevallen onduidelijkheid
zou kunnen bestaan over de bevoegdheden die de toezichthouder ter
handhaving van een Europese verordening ten dienste staan.

De kern van de aangepaste regeling wordt gevormd door de voorgestelde
nieuwe derde leden van de artikelen 1:24 en 1:25 van de Wft, op grond
waarvan de toezichthouders bij algemene maatregel van bestuur kunnen
worden belast met de uitvoering en handhaving van bij die maatregel aan
te wijzen Europese verordeningen. Uit de voorgestelde schakelbepaling in
artikel 1:3a van de Wft vloeit vervolgens voort dat de toezichthouder,
indien hij met de uitvoering of handhaving van een bepaalde verordening
is belast, met betrekking tot de in die verordening geregelde
onderwerpen automatisch over de bevoegdheid beschikt om inlichtingen te
vorderen (artikel 1:74) en de bevoegdheid om financiële ondernemingen
aanwijzingen te geven (artikel 1:75). Ook in het toezicht op de
naleving, bedoeld in artikel 1:72 van de Wft, wordt door de
schakelbepaling automatisch voorzien. Deze systematiek is in
overeenstemming met de systematiek van de Wft. Genoemde bevoegdheden
gelden immers standaard voor alle bij of krachtens de Wft gestelde
regels.

In de aangepaste regeling beschikt de toezichthouder niet meer
automatisch over de bevoegdheid om ter handhaving van Europese
verordeningen een last onder dwangsom of een bestuurlijke boete op te
leggen. Zoals ook geldt voor de handhaving van de bij of krachtens de
Wft gestelde regels, moet de bevoegdheid om ter handhaving van een
Europese verordening een last onder dwangsom of een bestuurlijke boete
op te leggen uitdrukkelijk worden toegekend. Hierin wordt voorzien door
de voorgestelde nieuwe onderdelen b van de artikelen 1:79, eerste lid,
en 1:80, eerste lid van de Wft. Hetzelfde geldt voor de bevoegdheden om
een openbare waarschuwing uit te vaardigen en de openbaarmaking van
bepaalde bestuurlijke boeten, vijf werkdagen nadat de boete is opgelegd
(zie de voorgestelde wijzigingen van de artikelen 1:94 en 1:97).
Opgemerkt zij nog dat artikel 1:98 van de Wft, dat ziet op de
openbaarmaking van alle bestuurlijke boeten nadat deze rechtens
onaantastbaar zijn geworden, niet behoeft te worden aangepast. Indien
ter handhaving van een Europese verordening de bevoegdheid om een
bestuurlijke boete op te leggen wordt toegekend, vallen de uit hoofde
van die bevoegdheid opgelegde boeten reeds onder de formulering van
artikel 1:98 van de Wft.

b. De Afdeling adviseert voorts om de voorgestelde aanpassing van de
termijn waarbinnen het verzoek tot aanpassing van de billijke prijs kan
worden ingediend, nader te motiveren. Naar aanleiding van deze opmerking
van de Afdeling is de memorie van toelichting aangepast. Verduidelijkt
is dat de termijn is teruggebracht naar de oorspronkelijke termijn en
hieraan zijn verschillende beweegredenen toegevoegd. 

3. De voorgestelde wijzigingen van de Bankwet 1998

Terecht wijst de Afdeling erop, dat de Nederlandsche Bank naast het
Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie ook het Verdrag
betreffende de Europese Unie dient na te leven. Deze is evenwel reeds in
algemene zin vastgelegd in artikel 2, tweede lid, van de Bankwet 1998.
Voor de toepassing van de artikelen 5, 11 en 16 van de Bankwet 1998 is
uitsluitend het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie van
belang. De desbetreffende artikelen behoeven derhalve geen wijziging.

4. De voorgestelde wijzigingen van de Wet toezicht trustkantoren

a. De opmerkingen van de Afdeling ten aanzien van de voorgestelde
wijzigingen in de Wtt zijn overgenomen. Zowel het wetsvoorstel als de
toelichting zijn aangepast. In de toelichting wordt nader onderbouwd
waarom een beperking van het vrij verkeer van diensten gerechtvaardigd
is. Er bestaat een reëel risico op witwassen door de dienstverlening in
Nederland van ongereguleerde trustkantoren in het buitenland. De
Nederlandse integriteitgeoriënteerde trustwetgeving is uniek, mede
doordat deze regels niet binnen de EU zijn geharmoniseerd. De
buitenlandse trustkantoren die thans in Nederland, al dan niet via een
tussenpersoon, actief zijn vallen niet noodzakelijkerwijs onder de
werking van richtlijn nr. 2005/60/EG van het Europees Parlement en de
Raad van de Europese Unie van 26 oktober 2005 tot voorkoming van het
gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de
financiering van terrorisme (PbEU L 309) (hierna: Derde Witwasrichtlijn)
in de lidstaat van herkomst, omdat zij niet altijd kwalificeren als een
instelling in de zin van die richtlijn. Verder zijn in de Wtt
aanvullende regels gesteld ten opzichte van de Derde Witwasrichtlijn,
omdat bij trustdienstverlening aanvullende risico’s bestaan. Het ligt
in de rede om die risico’s ook af te dekken voor trustkantoren die
vanuit een andere staat in Nederland diensten verrichten. De risico’s
gerelateerd aan dienstverlening door trustkantoren van buiten de EU,
waar de Derde Witwasrichtlijn niet geldt, zijn uit de aard der zaak nog
groter. 

Om de integriteit van de financiële markten in Nederland te beschermen
en witwassen te voorkomen wordt voorgesteld voor dienstverrichting naar
Nederland een vergunning van de Nederlandse toezichthouder verplicht te
stellen. Dit met uitzondering van dienstverrichting door een
trustkantoor met zetel in een door de Minister van Financiën aangewezen
staat. Deze laatste aanvulling in het wetsvoorstel waarborgt dat het
vrij verkeer van dienstverlening door trustkantoren onbelemmerd blijft
zolang het trustkantoor een zetel heeft in een staat waar het toezicht
op trustkantoren van gelijkwaardig niveau is.

b.  De Afdeling adviseert daarnaast om bij het in kaart brengen van de
administratieve lasten naar aanleiding van de voorgestelde wijzigingen
in de Wtt in de toelichting ook rekening te houden met de voorgestelde
uitbreiding van de vergunningplicht voor het aanbieden van trustdiensten
in Nederland zonder in Nederland gevestigd te zijn. Dit advies is ter
harte genomen. 

Na ontvangst van het advies is van de gelegenheid gebruik gemaakt nog
enkele wijzigingen in het wetsvoorstel aan te brengen.

In de eerste plaats wordt in lijn met richtlijn nr. 2002/92/EG van het
Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 9 december 2002
betreffende verzekeringsbemiddeling (PbEG L 9) (hierna: de richtlijn
verzekeringsbemiddeling) en op aanwijzing van de Europese Commissie in
de artikelen 2:93a en 2:94a (nieuw) een notificatieregime
geïntroduceerd voor verzekeringbemiddelaars met zetel in een andere
lidstaat die op basis van een vergunning op grond van de richtlijn
verzekeringsbemiddeling in Nederland activiteiten willen verrichten die
onder de Wet op het financieel toezicht kwalificeren als die van een
gevolmachtigd agent. Dit betreft een vastlegging van de bestaande
praktijk aangezien de AFM reeds enige tijd deze bemiddelaars toelaat in
Nederland op basis van de vergunning verkregen in de andere lidstaat.

Tevens zijn de wijzigingen toegevoegd die definitieve regeling beogen
van de artikelen 2 en 3 van de Tijdelijke regeling introductie
premiepensioeninstellingen. Hetgeen beide artikelen regelen voor de
pensioenbewaarder volgt geheel de lijn die reeds geldt voor de bewaarder
in het kader van een beleggingsinstelling. Ook is een wijziging
toegevoegd waarmee de premiepensioeninstelling wordt opgenomen in
artikel 3:29 van de Wft.

Daarnaast wordt de tekst van artikel 3:261 van de Wft opnieuw
geformuleerd zodat de terminologie van de termijn waarbinnen DNB aan
haar verplichtingen dient te voldoen indien zij het
depositogarantiestelsel in werking stelt nauwer aansluit bij de
terminologie die gehanteerd wordt in artikel 10 van richtlijn nr.
94/19/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese
Gemeenschappen van 30 mei 1994 inzake de depositogarantiestelsels (PbEG
L 135). 

Voorts is van de gelegenheid gebruik gemaakt om artikel 5:27a van de Wft
te laten vervallen en een nieuw artikel 5:25x van de Wft te
introduceren.  

Het aanvankelijk voorgestelde artikel 5:27a van de Wft bevatte een
grondslag om bij algemene maatregel van bestuur te bepalen dat een
systeem voor de veiling van of de handel in emissierechten wordt
aangemerkt als een gereglementeerde markt. Bij nadere beschouwing is
gebleken dat het de voorkeur verdient om in de Wft te bepalen dat voor
de toepassing van hoofdstuk 5.2 van de Wft en de daarop berustende
bepaling onder gereglementeerde markt mede wordt verstaan een platform
voor de veiling van emissierechten als bedoeld in hoofdstuk VII van de
veilingverordening. Hieraan wordt uitvoering gegeven door het
voorgestelde artikel 5:25x van de Wft. Het oorspronkelijk voorgestelde
artikel 5:27a, eerste lid, van de Wft is gelet op het voornoemde komen
te vervallen. De toelichting is op dit punt aangepast. 

Het oorspronkelijk voorgestelde artikel 5:27a, tweede lid, van de Wft
bevatte daarnaast een grondslag om bij of krachtens algemene maatregel
van bestuur regels te kunnen stellen met het oog op het voorkomen van
marktmisbruik met betrekking tot emissierechten. Uit artikel 12, 1 bis,
van de richtlijn 2009/29/EG tot wijziging van Richtlijn 2003/87/EG
blijkt onder meer dat de Europese Commissie onderzoekt of de markt
voor emissierechten voldoende beschermd is tegen handel met voorkennis
of marktmanipulatie, en zo nodig voorstellen indient om dergelijke
bescherming te waarborgen. Vermeldenswaard is dat de Europese Commissie
reeds een openbare  consultatie heeft gepubliceerd. Vooralsnog is
onbekend hoe eventuele toekomstige voorstellen van de Europese Commissie
eruit zullen zien en welke vorm (bijvoorbeeld richtlijn of verordening)
deze zullen hebben. Aan de hand van eventuele toekomstige voorstellen
van de Europese Commissie kan worden bezien wat wenselijk is. De
Europese ontwikkelingen op dit gebied zullen nauwgezet worden gevolgd.
Voorkomen moet worden dat nationale regelgeving wordt voorbereid die
conflicteert met een eventuele Europese aanpak. Het aanvankelijk
voorgesteld artikel 5:27a, tweede, van de Wft is daarom komen te
vervallen. De toelichting is op dit punt aangepast.

Tot slot wordt van de gelegenheid gebruikt om een omissie te herstellen.
Met het voorstel van wet houdende wijziging van Boek 7 van het
Burgerlijk Wetboek, de Wet op het financieel toezicht en enige andere
wetten ter implementatie van richtlijn nr. 2008/48/EG van het Europese
Parlement en de Raad van de Europese Unie van 23 april 2008 inzake
kredietovereenkomsten voor consumenten en tot intrekking van Richtlijn
87/102/EEG van de Raad (PbEU L 133/66) (Kamerstukken 32 339) is per
abuis in de Wet op het financieel toezicht artikel 4:2d geplaatst in
afdeling 4.1.2. Bijzondere bepalingen in plaats van in afdeling 4.1.1.
Reikwijdte (zie artikel III, onderdeel C, van genoemd wetsvoorstel).

Met de redactionele kanttekeningen van de Afdeling is rekening gehouden.

Ik moge U verzoeken het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van wet en
de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der
Staten-Generaal te zenden.

De Minister van Financiën,

mr. drs. J.C. de Jager 

 Verwezen kan worden naar de Concordantietabellen (PbEU C 83, blz. 361
tot en met 388), waarin zijn opgenomen de oude en de nieuwe nummering in
het Verdrag betreffende de Europese Unie, alsmede de oude nummering in
het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap en de nieuwe
nummering in het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.

 Staatscourant. 2010, 21252.

 Verordening (EU) nr. 1031/2010 van de Europese Commissie van 12
november 2010 inzake de tijdstippen, het beheer en andere aspecten van
de veiling van broeikasgasemissierechten overeenkomstig Richtlijn
2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van
een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de
Gemeenschap (PbEU L 302).

 Richtlijn nr. 2009/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van de
Europese Unie van 23 april 2009 tot wijziging van Richtlijn 2003/87/EG
teneinde de regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten van de
Gemeenschap te verbeteren en uit te breiden (PbEU L 140).

 Discussion paper “in view of a European Climate Change Programme
(ECCP) stakeholder meeting on carbon market oversight”
http://ec.europa.eu/clima/events/0034/discussion_paper_en.pdf.











	Pagina   PAGE   \* MERGEFORMAT  2  van   NUMPAGES   \* MERGEFORMAT  3 



Directie Financiële Markten 

Korte Voorhout 7

2511 CW  Den Haag

Postbus 20201

2500 EE  Den Haag 

www.rijksoverheid.nl



Ons kenmerk

FM/2011/8716 U

> Retouradres Postbus 20201 2500 EE  Den Haag



Aan de Koningin





Datum	

Betreft	Nader rapport inzake het voorstel van wet tot wijziging van de
Wet op het financieel toezicht en enige andere wetten (Wijzigingswet
financiële markten 2012)



	Pagina   PAGE   \* MERGEFORMAT  1  van   NUMPAGES   \* MERGEFORMAT  5