[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

32782 NR inzake de Wet versterking governance van de Nederlandsche Bank en de Autoriteit Financiële Markten

Wijziging van de Bankwetwet 1998 en de Wet op het financieel toezicht in verband met het versterken van de governance bij de toezichthouders op de financiële markten (Wet versterking governance van de Nederlandsche Bank en de Autoriteit Financiële Markten)

Nader rapport

Nummer: 2011D26916, datum: 2011-05-24, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Gerelateerde personen:

Onderdeel van zaak 2011Z10889:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 24 februari
2011, nr. 11.000452, machtigde Uwe Majesteit de Afdeling advisering van
de Raad van State haar advies inzake het bovenvermelde voorstel van wet
rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 15 april
2011, nr. W06.11.0047/III, bied ik U hierbij aan.

Het voorstel geeft de Afdeling aanleiding tot het maken van enkele
inhoudelijke opmerkingen. Onderstaand zal de volgorde van opmerkingen
zoals de Afdeling in haar advies hanteert worden aangehouden.

1. Toedeling van taken en bevoegdheden binnen de directie van DNB

In reactie op de opmerking van de Afdeling dat in de memorie van
toelichting elke motivering voor de beoogde aanpassing van de governance
van de Nederlandsche Bank (DNB) ontbreekt, is in de toelichting
verduidelijkt dat de reden voor de beoogde aanpassing gelegen is in de
wenselijkheid een duidelijkere herkenbaarheid van het  onderscheid te
bewerkstelligen tussen enerzijds de verantwoordelijkheid van DNB voor
taken die voortvloeien uit het Verdrag en de statuten van het Europees
stelsel van centrale banken en van de Europese Centrale Bank
(ESCB-statuten) en anderzijds de verantwoordelijkheid voor prudentiële
toezichttaken, zonder dat dit ten koste gaat van de inhoudelijke
samenhang tussen deze hoofdtaken. De stelselonafhankelijkheid zoals die
geldt voor de taken ingevolge het Verdrag en de ESCB-Statuten geldt niet
voor DNB als prudentieel toezichthouder. Voor die laatstgenoemde taak is
DNB zelfstandig bestuursorgaan. Het moeten vervullen van beide
hoofdtaken, met een zo verschillend zwaartepunt, maakt dat het leiding
geven aan DNB een complexe aangelegenheid is. Dit maakt een versteviging
van de herkenbaarheid van de verschillende verantwoordelijkheden binnen
DNB van belang. Daarom bevat dit voorstel een grondslag voor een
versterking van de bestuursstructuur binnen de directie van DNB.

In de toelichting bij het wetsvoorstel is ten behoeve daarvan opgenomen
dat de kern van de versterking van de bestuursstructuur de introductie
betreft van de functie van voorzitter Toezicht alsmede de introductie
van de Toezichtraad. De voorzitter Toezicht wordt tevens voorzitter van
de Toezichtraad. Deze Toezichtraad, een intern orgaan dat in ieder geval
bestaat uit de toezichtdirecteuren en de divisiedirecteuren met
toezichtportefeuilles, heeft als taak het voorbereiden van de
beraadslaging en besluitvorming van onderwerpen die voortvloeien uit de
taak van de bank om toezicht te houden op financiële ondernemingen.

Met het oog op de, hiervoor reeds genoemde, vergroting van de
herkenbaarheid van de te onderscheiden verantwoordelijkheden binnen de
directie van DNB is in de memorie van toelichting verduidelijkt dat een
van de toezichtdirecteuren binnen de directie eerstverantwoordelijk zal
zijn voor het toezichtbeleid, te weten de voorzitter Toezicht. Op deze
manier wordt een duidelijk primair aanspreekpunt gecreëerd voor
onderwerpen die betrekking hebben op toezichttaken en kan de
onafhankelijkheid van de president beter worden geborgd doordat hij niet
primair wordt aangesproken op aangelegenheden die de prudentiële
toezichtstaak van DNB betreffen. Hierdoor kan het risico op
reputatieschade voor de president als onafhankelijke monetaire
autoriteit voor operationele risico’s die liggen in de toezichtsfeer
zoveel mogelijk worden beperkt. Daarnaast is in de toelichting tot
uitdrukking gebracht dat de versterking van de bestuursstructuur
onverlet laat dat de directie gezamenlijk eindverantwoordelijk blijft
voor het toezicht op de financiële sector zoals dat door het
zelfstandig bestuursorgaan DNB wordt uitgeoefend. Zodoende kan de
samenhang van de hoofdtaken op prudentieel gebied, zoals hiervoor reeds
genoemd, geborgd blijven. 

Ook heeft de Afdeling opmerkingen aangaande de uitvoerbaarheid van de
voorgestane wettelijke maatregel, over de toedeling van bevoegdheid of
vertegenwoordiging en adviseert zij expliciet aan te geven van welke
rechtsfiguur in voorgestelde bepaling sprake is.

In reactie op de opmerkingen van de Afdeling is de toelichting
uitgebreid. Zo is verduidelijkt dat de besluiten die door de
toezichtdirecteuren worden genomen, aan de directie in zijn geheel
worden toegerekend. De toezichtdirecteuren zijn, net als de overige
leden van de directie, achteraf verantwoording verschuldigd aan de
directie als geheel voor de uitoefening van hun taken. Het gaat hier om
een vennootschapsrechtelijke taakverdeling.

Ook is in de toelichting geëxpliciteerd dat voor zover de
vennootschapsrechtelijke taakverdeling als gevolg van toepassing van
artikel 12a in de statuten van DNB wijzigt, dit ook gevolgen heeft voor
de publiekrechtelijke bevoegdheden binnen het bestuursorgaan DNB. De
betreffende directeuren zullen bevoegd worden om in mandaat besluiten in
de zin van hoofdstuk 4 van de Algemene wet bestuursrecht te nemen.

Op de mandaatverlening zijn de beperkingen van afdeling 10.1.1 van de
Algemene wet bestuursrecht van toepassing. Dat wil zeggen dat de
besluiten worden toegerekend aan het bestuursorgaan DNB. Juridisch
gezien blijft een besluit dat op basis van artikel 12a is genomen dus
gelden als besluit van DNB. 

Opgemerkt wordt dat de bevoegdheid niet wordt beperkt tot specifieke
wetten in het kader waarvan de toezichthouders zijn aangewezen. Dit
betekent dat de nadere taakverdeling ook kan gelden ten aanzien van
bevoegdheden op grond van de Pensioenwet, waarvoor de minister van
Sociale Zaken en Werkgelegenheid eerstverantwoordelijk is.

2. Toezicht van de RvC resp. RvT op het toezichtbeleid van DNB resp. de
AFM

Naar aanleiding van het advies van de Afdeling om in de toelichting
duidelijk te maken waarin de nieuwe taak van de raad van commissarissen
(RvC) van DNB zich onderscheidt van de taak en bevoegdheden van de
overheidscommissaris is in de toelichting aangegeven dat ten aanzien van
de overheidscommissaris geldt dat de verbrede taak van de raad van
commissarissen, waarvan deze commissaris deel uitmaakt, duidelijk wordt
onderscheiden van de specifieke taak van de overheidscommissaris ten
behoeve van de minister van Financiën op grond van artikel 14 van de
Bankwet 1998. 

Met betrekking tot de opmerking van de Afdeling dat in de toelichting
aandacht voor de verhouding tussen de bevoegdheid tot het opvragen van
toezichtvertrouwelijke informatie en het gesloten stelsel van
informatieverstrekking ontbreekt, is nu in de toelichting verduidelijkt
dat de geheimhoudingsbepaling van artikel 1:89 van de Wet op het
financieel toezicht (Wft) de bevoegdheid tot het opvragen van
toezichtvertrouwelijke informatie door de RvC niet in de weg staat,
aangezien het hierbij gaat om de leden van een orgaan (onderdeel) van de
toezichthouder. In dat verband wordt wel opgemerkt dat de commissaris
die van overheidswege is benoemd deze toezichtvertrouwelijke informatie
niet mag aanwenden voor de uitoefening van zijn specifieke taak ten
behoeve van de minister op grond van artikel 14 van de Bankwet 1998. Dit
in verband met het bepaalde in het tweede lid van artikel 14.

Tot slot wordt opgemerkt dat voorgestelde nieuwe bevoegdheid voor de RvC
dan wel de raad van toezicht (RvT) van de AFM geen verandering met zich
meebrengt in relatie tot medeaansprakelijkheid van deze organen voor de
wijze waarop het toezicht wordt uitgeoefend. Het gaat hierbij immers om
een orgaan (onderdeel) van de toezichthouder, dat als zodanig niet
aansprakelijk gesteld kan worden. 

3.1. Beleidsregels

Naar aanleiding van de opmerking van de Afdeling dat een nadere
motivering ontbreekt ten aanzien van de behoefte aan de bevoegdheid om
beleidsregels vast te kunnen stellen en de systeem verantwoordelijkheid
van de minister van Financiën voor het stelstel van financieel
toezicht, is de toelichting gewijzigd. In de toelichting is nu de
wenselijkheid tot uitdrukking gebracht waarbij uitdrukkelijk het belang
is opgenomen dat recht kan blijven worden gedaan aan de internationale
context waarin de toezichthouders opereren en het gegeven dat de
toezichthouders “op afstand staan”. In de Kaderwet zelfstandige
bestuursorganen is in artikel 21 de mogelijkheid voor een minister
opgenomen om beleidsregels vast te stellen ten aanzien van de
taakuitoefening door een bestuursorgaan. De bevoegdheid om beleidsregels
vast te stellen past binnen het middenkader van de zogenaamde
interventiepiramide, zoals uiteengezet in de nota “Toezicht op
afstand” (Kamerstukken II 2010/11, 32648, nr. 1) waarbij de minister
van Financiën wordt geacht op verschillende niveaus over instrumenten
te beschikken die hem ondersteunen bij zijn toezicht op de
toezichthouders. In voornoemde nota is uiteengezet dat het middenkader
thans één wettelijke bevoegdheid bevat. Het wordt wenselijk geacht dit
middenkader uit te breiden met de beleidsregelbevoegdheid.

  

Daarnaast is in de toelichting verduidelijkt dat de beleidsregels niet
gebruikt zullen worden om het systeem van de open normen in de Wft aan
te tasten. Op die manier wordt ook recht gedaan aan de
systeemverantwoordelijkheid van de minister van Financiën: het beleid
ten aanzien van het toezicht op de financiële markten is vastgelegd in
een normstellend kader (wet, algemene maatregel van bestuur en
ministeriële regeling) en de toezichthouders voeren het toezicht binnen
dat kader uit.

Daarnaast vraagt de Afdeling naar de verhouding tussen de verbreding van
de taak van de RvC en de nieuwe bevoegdheid van de minister.

De verbreding van de taak van de RvC/RvT van beide toezichthouders is
gericht op het versterken van de ‘interne’ governance. Het is
bedoeld als een versteviging van de interne “checks and balances”.
De nieuwe beleidsregelbevoegdheid van de minister ziet op een instrument
dat de minister van Financiën ter beschikking staat in zijn verhouding
met de toezichthouders. 

Tot slot vraagt de Afdeling in haar advies of de voorgestelde nationale
bevoegdheid zich verdraagt met de Europese ontwikkelingen in het
toezicht.

In de toelichting bij deze bepaling is aangegeven dat de voorgestelde
bevoegdheid tot het vaststellen van beleidsregels ziet op het stellen
van regels omtrent generieke onderwerpen betreffende de financiële
sector die zijns inziens in het toezicht aandacht behoeven of inzake
algemene overkoepelende toezichtaspecten zoals de samenwerking tussen de
toezichthouders. Het gaat hierbij dus om het verbeteren van de
samenwerking tussen nationale toezichthouders en om nationaal
prioriteiten te stellen. De recent opgerichte Europese
toezichtautoriteiten gaan zich daarentegen bezighouden met
grensoverschrijdende aangelegenheden.

 

Naast het uitbreiden van de bestaande toelichting op een aantal van
bovenstaand genoemde punten adviseert de Afdeling de clausuleringen
zoals weergegeven in de toelichting op te nemen in de tekst van het
voorstel zelf. 

Dit advies van de Afdeling is ter harte genomen, nu in de wettekst zelf
is opgenomen dat de minister van Financiën beleidsregels kan
vaststellen ten aanzien van de toepassing door de toezichthouders van de
hoofdstukken 1.2 en 1.3 van de Wft.

In de toelichting bij het artikel wordt aangegeven dat daarbij
bijvoorbeeld kan worden gedacht aan algemene regels betreffende de
samenwerking tussen de toezichthouders of generieke onderwerpen
betreffende de financiële sector die in het toezicht aandacht behoeven.

3.2. Begroting

In reactie op de opmerking van de Afdeling over de wijziging van artikel
1:30, vijfde lid, van de Wft wordt opgemerkt dat inmiddels is er voor
gekozen om de bevoegdheid voor de minister van Financiën om door middel
van een vooraankondiging randvoorwaarden aan te geven waarbinnen de
totale begroting dient te worden opgesteld niet in dit wetsvoorstel op
te nemen. Deze bevoegdheid zal worden opgenomen in het thans in
voorbereiding zijnde wetsvoorstel “Bekostiging financieel toezicht”.
De voorgestelde bevoegdheid past vanwege de inhoudelijke samenhang beter
binnen de systematiek van laatstgenoemd voorstel en het opnemen van deze
bevoegdheid in het wetsvoorstel “Bekostiging financieel toezicht”
geeft tevens de gelegenheid de exacte formulering in het licht en de
context van dat wetsvoorstel nader te bezien.  

3.3. Verhouding Financiën – SZW

Met de opmerking van de Afdeling over verdeling van
verantwoordelijkheden tussen de minister van Financiën en de minister
van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW), met name aan haar betekenis
voor de in dit voorstel geïntroduceerde nieuwe interventiebevoegdheden,
is rekening gehouden nu in de toelichting bij de voorgestelde
beleidsregelbevoegdheid is opgenomen dat deze bevoegdheid zich uitstrekt
tot het deel van het beleid voor toezicht op de financiële markten
waarvoor de minister van Financiën verantwoordelijkheid draagt. Er is
dan ook geen wijziging beoogd in de bestaande
verantwoordelijkheidsverdeling tussen de minister van Financiën en de
minister van SZW (voor de Pensioenwet).

De redactionele kanttekeningen van de Afdeling zijn verwerkt.

Ik moge U verzoeken het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van wet en
de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der
Staten-Generaal te zenden.

De Minister van Financiën,

mr. drs. J.C. de Jager 

 Zie hiervoor ook de brief van de minster van Financiën van 31 januari
2008, Kamerstukken II 2007/08, 25268, nr. 56.











	Pagina   PAGE   \* MERGEFORMAT  2  van   NUMPAGES   \* MERGEFORMAT  3 



Directie Financiële Markten 

Korte Voorhout 7

2511 CW  Den Haag

Postbus 20201

2500 EE  Den Haag 

www.rijksoverheid.nl



Ons kenmerk

FM/2011/8698 U

> Retouradres Postbus 20201 2500 EE  Den Haag



Aan de Koningin





Datum	

Betreft	Nader rapport inzake het voorstel van wet tot wijziging van de
Bankwet 1998 en de Wet op het financieel toezicht in verband met het
versterken van de governance bij de toezichthouders op de financiële
markten (Wet versterking governance van de Nederlandsche Bank en de
Autoriteit Financiële Markten).



	Pagina   PAGE   \* MERGEFORMAT  1  van   NUMPAGES   \* MERGEFORMAT  5