[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

32784 NR inzake de Wet financiële markten BES

Regels met betrekking tot de financiële markten in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba en het toezicht op die markten (Wet financiële markten BES)

Nader rapport

Nummer: 2011D26941, datum: 2011-05-24, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Gerelateerde personen:

Onderdeel van zaak 2011Z10897:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 27 december
2010, no. 10.003558, machtigde Uwe Majesteit de Afdeling advisering van
de Raad van State haar advies inzake het bovenvermelde voorstel van wet
rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 10 februari
2011, no. W06.10.0575/III, bied ik u hierbij aan. 

De Afdeling advisering van de Raad van State onderschrijft de strekking
van het wetsvoorstel, maar maakt een aantal opmerkingen die naar haar
oordeel enige aanpassing van het voorstel wenselijk maken.

1. De Afdeling acht het aangewezen dat in de toelichting aandacht wordt
besteed aan de positie van Aruba. De opzet van het wetsvoorstel is
toegesneden op de relatie van de openbare lichamen met Curaçao en Sint
Maarten. Het is echter de vraag, aldus de Afdeling, of de verschillen
tussen enerzijds de toezichtstelsels van Curaçao en Sint Maarten en
anderzijds dat van Aruba ook op wat langere termijn een verschil in
behandeling rechtvaardigen, zoals het voorstel impliceert.

Overeenkomstig het advies van de Afdeling is in het algemene deel van de
memorie van toelichting een passage toegevoegd waarin wordt ingegaan op
de wenselijkheid om de verschillende toezichtstelsels in de Caribische
delen van het Koninkrijk, met inbegrip van Aruba, zoveel mogelijk te
harmoniseren. Naarmate van verdergaande harmonisatie sprake is, opent
dat op den duur de weg om financiële ondernemingen die afkomstig zijn
uit Aruba op dezelfde manier te behandelen als financiële ondernemingen
uit Curaçao of Sint Maarten. Gewezen zij in dat verband op artikel 3:1,
tweede lid, dat de mogelijkheid biedt om ook andere staten (of delen van
het Koninkrijk) aan te wijzen, waar een in de openbare lichamen actieve
financiële onderneming haar zetel mag hebben. Overigens is in het
wetsvoorstel reeds rekening gehouden met de mogelijkheid dat op enig
moment ook ondernemingen uit Aruba in de openbare lichamen actief kunnen
worden. Bewust is in de bepalingen over de samenwerking met
toezichthoudende instanties in de rest van het Koninkrijk geen beperking
tot Curaçao of Sint Maarten opgenomen. Hetzelfde geldt voor het
voorgenomen gemeenschappelijke depositogarantiestelsel (DGS) voor de
openbare lichamen, Curaçao en Sint Maarten. De formulering van artikel
8:26, tweede lid, laat ruimte voor de mogelijkheid dat in de toekomst
ook Aruba zich bij dat gemeenschappelijke DGS aansluit.

2. De Afdeling merkt voorts op dat het voorgestelde artikel 1:27, dat de
mogelijkheid biedt om bij ministeriële regeling vrijstelling te
verlenen van regels die de onderhavige wet stelt, een algemene en open
strekking heeft. Zij adviseert te specificeren op welke regels de
vrijstelling betrekking kan hebben, met inachtneming van de beperking en
reikwijdte van de figuur van de ministeriële regeling. Aan het advies
van de Afdeling is gevolg gegeven. In artikel 1:27 (thans 1:26) zijn de
delen van de wet waarvan vrijstelling kan worden verleend,
gespecificeerd.

Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om de tekst van het wetsvoorstel
en de memorie van toelichting op een aantal punten aan te passen en te
verduidelijken. 

De belangrijkste aanpassingen kunnen als volgt worden toegelicht.

In artikel 1:1 zijn in de definitie van financiële dienst de
geldtransacties geschrapt. Bij nader inzien bestaat er geen behoefte aan
die transacties onder de gedragsregels van hoofdstuk 5 te laten vallen.
Verder is de definitie van trustdienst aangepast om deze in lijn te
brengen met een overeenkomstige wijziging van de Europees-Nederlandse
Wet toezicht trustkantoren.

Artikel 1:19 (oud) is geschrapt. Het optrekken van een Chinese Wall
tussen de toezichttaken in de openbare lichamen en Europees Nederland
zou leiden tot een onevenredige belasting van de toezichtautoriteiten,
terwijl een dergelijke scheiding ook tussen andere toezichtwetten niet
gebruikelijk is. Voorts is de bepaling over gegevensuitwisseling met het
Meldpunt ongebruikelijke transacties (artikel 1:23, tweede lid, oud)
geschrapt. Voor die gegevensuitwisseling wordt in de Wet ter voorkoming
van witwassen en financieren van terrorisme BES een algemene voorziening
opgenomen.

De vergunningplicht in artikel 2:1 is aangescherpt. Activiteiten van
kredietinstellingen, elektronischgeldinstellingen en
geldtransactiekantoren waren aanvankelijk alleen vergunningplichtig
wanneer zij vanuit een lokale vestiging in de openbare lichamen werden
uitgeoefend. Met het oog op de effectiviteit van het toezicht zijn nu
alle activiteiten in de openbare lichamen vergunningplichtig, ook
wanneer zij vanuit een buitenlandse vestiging worden verricht. De
bepaling over inkomende dienstverrichting door
elektronischgeldinstellingen kon in verband met deze aanscherping
vervallen (artikel 2:23 oud).

In hoofdstuk 2 ontbrak nog een bepaling over het aanhouden van de
beslissing op een vergunningaanvraag, in afwachting van een verklaring
van geen bezwaar. Hierin is met artikel 2:10 alsnog voorzien. Voorts
zijn de intrekkingsgronden voor een vergunning voor kredietinstellingen
en verzekeraars in lijn gebracht met de gronden die op grond van de Wet
op het financieel toezicht (Wft) gelden (artikel 2:15, tweede lid).

Aan de voorwaarden voor inkomende dienstverrichting door verzekeraars is
een zeteleis toegevoegd (artikel 2:23, eerste lid, onderdeel a) ten
einde die voorwaarden beter te doen aansluiten bij artikel 3:1.

In navolging van Europese ontwikkelingen zijn de eisen die uit hoofde
van het prudentieel toezicht aan elektronischgeldinstellingen worden
gesteld, versoepeld (zie de artikelen 3:18, 3:23 en 3:36).

In paragraaf 3.4 is een bepaling opgenomen op grond waarvan een
verklaring van geen bezwaar ook bij de AFM kan worden aangevraagd,
wanneer er bij de AFM tegelijkertijd een vergunningaanvraag loopt
(artikel 3:31).

De artikelen 4:4, tweede lid, en 4:5, vierde lid, zijn aangevuld met
prudentiële eisen die ook voor beheerders en bewaarders van
beleggingsinstellingen moeten gelden. De in artikel 1:5 opgenomen
taakopdracht aan DNB en de samenwerkingsbepaling in artikel 1:14 zijn in
verband hiermee eveneens aangepast.

Verzuimd was de in Wet toezicht beleggingsinstellingen en
administrateurs BES opgenomen bepaling over het voorkomen van
naamsverwarring over te nemen. Hierin is alsnog voorzien door artikel
4:13.

Artikel 4:17 is aangevuld met een actieve en passieve informatieplicht
voor kredietinstellingen om de klant te informeren over het van
toepassing zijnde depositogarantiestelsel (derde lid).

In artikel 4:35 werden schadeverzekeringen in het kader van de
portefeuilleoverdracht ten onrechte over dezelfde kam geschoren als
levensverzekeringen en natura-uitvaartverzekeringen. In het nieuwe
tweede lid is thans het regime dat voor schadeverzekeringen moet gelden,
opgenomen.

Paragraaf 4.5 is aangevuld in verband met de mogelijkheid dat een
overeenkomst inzake een financieel product door tussenkomst van een
onderbemiddelaar of een ondergevolmachtigde agent tot stand komt
(artikelen 4:41 en 4:46). De ondergevolmachtigde agent is ook toegevoegd
aan de definitie van financiële onderneming (artikel 1:1); de
onderbemiddelaar hoefde niet in die definitie te worden opgenomen, omdat
de definitie van bemiddelaar geen onderscheid maakt tussen bemiddelen en
onderbemiddelen. Verder is in paragraaf 4.5 in navolging van de Wft een
bepaling over volmachtverlening opgenomen (artikel 4:47).

Artikel 5:5 is aangevuld met een derde lid, op grond waarvan regels
kunnen worden gesteld met betrekking tot provisietransparantie. Inzicht
in de hoogte van de provisie kan de consument helpen om te komen tot een
geïnformeerde beslissing omtrent bepaalde soorten financiële
producten.

De in artikel 5:17 opgenomen termijn waarbinnen een consument het recht
heeft om een kredietovereenkomst zonder opgave van redenen te ontbinden,
is verkort tot vijf werkdagen. De aanvankelijk voorgestelde termijn van
veertien werkdagen bleek in de praktijk op problemen te stuiten, met
name vanwege de van rechtswege ontbinding van andere aan de
kredietovereenkomsten verbonden (koop)overeenkomsten. 

In paragraaf 5.4 ontbrak een nadere regeling betreffende de goedkeuring
van het prospectus. Hierin is met artikel 5:20 alsnog voorzien.

Artikel 7:7 is uitgebreid met de bevoegdheid van de toezichthouder om
woningen binnen te treden. Aan die bevoegdheid bestaat behoefte, omdat
het in de openbare lichamen niet ongebruikelijk is dat marktpartijen aan
huis kantoor houden. Voor het binnentreden van woningen gelden uiteraard
wel bepaalde waarborgen (artikel 7:7, vierde lid).

In artikel 7:10, vierde lid, is een voorziening opgenomen voor het geval
een (buitenlandse) onderneming haar administratie in het buitenland
aanhoudt. De onderneming is in dat geval verplicht om de toezichthouders
inzage te verlenen in die administratie en hen ook toegang te verlenen
tot de plaats waar die administratie zich bevindt. Voor deze constructie
is gekozen, omdat het alternatief – een verplichting om
BES-activiteiten altijd vanuit een lokale vestiging in de openbare
lichamen te verrichten – onnodig belastend zou zijn.

Artikel 7:12, eerste lid, is aangepast, opdat ook aan normadressaten die
geen financiële onderneming of houder van een verklaring van geen
bezwaar zijn, een aanwijzing kan worden gegeven. Daarbij is gekozen om
de aanwijzingsbevoegdheid niet te begrenzen door een opsomming van de
categorieën personen tot wie zij kan zijn gericht, maar door te
vermelden op welke verplichtingen uit de wet een aanwijzing betrekking
kan hebben.

In paragraaf 7.5 was ten onrechte het lex mitior-beginsel niet
opgenomen. Hierin is door middel van artikel 7:31, vierde lid, alsnog
voorzien.

Paragraaf 7.8 is, in navolging van de Wft, aangevuld met een artikel
over de openbaarmaking van bepaalde bestuurlijke boeten, nog voordat
deze onherroepelijk zijn geworden (artikel 7:50). Het doet afbreuk aan
de effectiviteit van het instrument als openbaarmaking alleen mogelijk
zou zijn nadat een boete onherroepelijk is geworden. In het wetsvoorstel
is daarom de mogelijkheid opgenomen bestuurlijke boeten ter zake van de
ernstiger overtredingen vijf dagen na het opleggen ervan openbaar te
maken. Deze aanvulling was aanleiding om, opnieuw in navolging van de
Wft, ook artikel 7:53 in het wetsvoorstel op te nemen. Op grond van dat
artikel dient de behandeling van een verzoek om voorlopige voorziening
tegen een voorgenomen openbaarmaking achter gesloten deuren plaats te
vinden.

De artikelen 8:26 tot en met 8:29 zijn aangepast met het oog op het
voornemen om een gezamenlijk DGS met Curaçao en Sint Maarten tot stand
te brengen. In artikel 8:26, tweede lid, is uitdrukkelijk opgenomen dat
het DGS voor de openbare lichamen deel kan uitmaken van een groter
Caribisch DGS. Naar het zich laat aanzien, zullen de middelen van dat
DGS in een stichting worden ondergebracht (zie artikel 8:27). In verband
daarmee is ook de bepaling over subrogatie (artikel 8:29) aangepast.

In hoofdstuk 10 zijn de artikelen 10:1 en 10:2 aangepast met het oog op
een aantal bijzondere situaties die zich voordoen bij vergunningen die
op grond van de bestaande toezichtwetten zijn verleend aan
kredietaanbieders en verleners van trustdiensten (zie artikel 10:1,
eerste en derde lid, en artikel 10:2, eerste lid). Ook is ervoor gekozen
om de aanvankelijk in artikel 10:11 (oud) en 10:24 (oud) opgenomen
specifieke bepalingen voor een gefaseerde inwerkingtreding van bepaalde
nieuwe verplichtingen te vervangen door het nieuwe artikel 10:21, dat
een algemene grondslag bevat voor een gefaseerde inwerkingtreding van de
wet. Daarbij dient nog te worden opgemerkt dat het aanvankelijke
voornemen om nieuwe verplichtingen pas een jaar later van kracht te
laten worden, is bijgesteld. Bij nader inzien is een termijn van een
jaar onnodig ruim, reden waarom deze zal worden teruggebracht tot zes
maanden.  

De overige aanpassingen in het voorstel zijn van overwegend technische
of redactionele aard. De memorie van toelichting is in overeenstemming
gebracht met het gewijzigde voorstel. Tevens zijn in de toelichting
redactionele verbeteringen aangebracht en sommige passages
verduidelijkt.

Ik moge U verzoeken het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van wet en
de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der
Staten-Generaal te zenden.

De Minister van Financiën,

mr. drs. J.C. de Jager

Directie Financiële Markten



Ons kenmerk

FM/2011/6386 U







	Pagina   PAGE   \* MERGEFORMAT  2  van   NUMPAGES   \* MERGEFORMAT  3 



Directie Financiële Markten 

Korte Voorhout 7

2511 CW  Den Haag

Postbus 20201

2500 EE  Den Haag 

www.rijksoverheid.nl

Inlichtingen

dhr. drs. A.G. Hiensch 

T	070-3428965

F	070-3427984

a.g.hiensch@minfin.nl



Ons kenmerk

FM/2011/6386 U

Uw brief (kenmerk)

Bijlagen

> Retouradres Postbus 20201 2500 EE  Den Haag



Aan de Koningin



Datum	

Betreft	Nader rapport inzake het voorstel van wet houdende regels met
betrekking tot de financiële markten in de openbare lichamen Bonaire,
Sint Eustatius en Saba en het toezicht op die markten (Wet financiële
markten BES)





	Pagina   PAGE   \* MERGEFORMAT  1  van   NUMPAGES   \* MERGEFORMAT  4