Inspectie onderzoek overhead in hoger onderwijs
Brief lid / fractie
Nummer: 2011D28841, datum: 2011-06-01, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1
Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: J.J. (Jasper) van Dijk, Tweede Kamerlid (Ooit SP kamerlid)
Onderdeel van zaak 2011Z11628:
- Indiener: J.J. (Jasper) van Dijk, Tweede Kamerlid
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- 2011-06-09 10:00: Procedurevergadering (Procedurevergadering), vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- 2011-06-23 10:00: Procedurevergadering (Procedurevergadering), vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Preview document (đ origineel)
Aan: staatssecretaris Zijlstra van OCW Van: VKC OCW Datum: 30 mei 2011 Betreft: Voorstel voor organisatie van het onderzoek door de Inspectie naar de inzet van middelen in de directe onderwijsuitvoering in het hoger onderwijs(n.a.v. de motie âoverheadâ hoger onderwijs nr. 15/32253). In dit document wordt toegelicht op welke wijze het onderzoek door de Inspectie naar directe bestedingen in het hoger onderwijs kan worden georganiseerd. Wij pleiten ter nuancering van de motie dus niet voor onderzoek naar âoverheadâ maar naar een onderzoek dat zichtbaar maakt hoeveel middelen er voor de inzet van de directe onderwijsactiviteiten door docenten ingezet worden. Wij streven bij dit onderzoek naar zo laag mogelijke kosten en de best mogelijke informatie. Hierbij is een rol weggelegd voor de hogescholen (leveren van de cijfers) de externe accountant (controle op de cijfers) en de Inspectie (samenbrengen van de cijfers, rapportage en steekproef). Wat. Het idee is om een getal te leveren waarover geen ambiguĂŻteit bestaat wat betreft de berekeningswijze. Het getal moet informatief zijn over de inzet van middelen in het primaire proces. De gedachte is dan dat we uitsluitend de uitgaven aan het primaire proces meten en deze vergelijken met de in totaal beschikbare middelen. Het primaire proces definiĂ«ren we als de hoeveelheid geld die de instelling besteedt aan face-to-face onderwijs. Onder face-to-face onderwijs verstaan we alle docenturen die een instelling besteedt aan de directe onderwijsuitvoering van een opleiding. Deze uren tellen we op, en vermenigvuldigen we met de gemiddelde personeelslast. De uren die we tellen zijn: onderwijs in de klas en onderwijs buiten de klas (scriptiebegeleiding, stagebezoek, etc.). Dit getal kunnen we vervolgens confronteren met de inkomsten per jaar per student. Databronnen. De data die men kan raadplegen zijn het opleidingsleerplan waarin het volledige onderwijsprogramma wordt beschreven en de lesroosters voor de hoeveelheid geroosterd onderwijs in de klas. Tevens zijn de aantallen studenten en het aantal klassen/groepen per leerjaar benodigd. Inkomsten. De Rijksbekostiging wordt bepaald door de rijksvergoeding per voltijdstudent en het aantal studenten. Om vervolgens het aantal studenten te bepalen moet worden vertrouwd op de tellingen van de instituten (bijvoorbeeld de 1 oktobertelling). De inkomsten per student kan men nu vermenigvuldigen met de aantallen. Door deze in te delen per studierichting en studiejaar kan men per studiejaar de opbrengst berekenen. Uitgaven. De uitgaven aan de directe onderwijsuitvoering worden bepaald door het aantal ingezette docenturen voor directe onderwijsactiviteiten te sommeren. Deze kunnen per opleiding worden bepaald. Hiervoor dient elke instelling de door haar gebruikte tijdsnormen voor docentactiviteiten transparant te maken. Bijvoorbeeld: voor de begeleiding van een afstudeeronderzoek rekent men 30 docenturen per student of voor de verzorging van Ă©Ă©n college-uur rekent men 3 docentuur per klas/groep. Ratio. Op basis van de aldus gedefinieerde en berekende inkomsten en uitgaven kunnen we berekenen wat de verhouding is tussen de uitgaven aan het primaire proces en de inkomsten. Voor de inkomsten geldt als grondslag: de Rijksbijdrage voor onderwijs en de collegegelden. We hebben zo geen last van bijvoorbeeld derde geldstroomproblemen of van het delen van gebouwen voor diverse activiteiten. Wie. Om de efficiency van de dataverzameling en verificatie te bevorderen zouden we de volgende aanpak bepleiten. Scholen. Van de scholen wordt gevraagd de data aan te leveren. Zij weten immers het beste hoe het onderwijsprogramma en het lesrooster in elkaar steekt en welke tijdsnormen gehanteerd worden voor de bekostiging van de directe onderwijsactiviteiten van docenten. Een overzicht van gehanteerde tijdsnormen voor de onderwijsactiviteiten dient ook aangeleverd te worden. Ook moeten de scholen aangeven hoeveel studenten zich bevinden in elk leerjaar per opleiding en in hoeveel klassen elk leerjaar wordt verzorgd. Hieruit kunnen dan ook de inkomsten (collegegeld plus rijksbijdrage) per student worden berekend. De ratio wordt vervolgens per opleiding en op instellingsniveau opgeleverd. Accountant. De accountant controleert de cijfers die de school oplevert. Hiertoe kan men ervoor kiezen om bijvoorbeeld voor een opleiding de beschreven methodiek te volgen, om te kijken of de uitkomsten die de school oplevert gelijk zijn aan die van de accountant. Ook totaalcontroles (aantallen studenten) kunnen worden uitgevoerd. Inspectie. De Inspectie organiseert het onderzoek naar directe onderwijsbestedingen. Zij instrueren de scholen en de accountant over welke werkzaamheden zouden moeten worden verricht. Het ligt ook voor de hand dat de Inspectie zelf enkele controles uitvoert zoals de accountant die uitvoert. Hiermee kunnen mogelijke zorgen worden weggenomen over de mogelijkheid dat de accountant en de school eventueel een onjuist beeld schetsen (overigens is ook de Algemene Rekenkamer bereid om de aangeleverde cijfers te controleren op juistheid, zoals is toegezegd aan Jan Bouwens op 26 mei). Bijlage: checklist te berekenen kosten directe onderwijsactiviteiten NB: Het gaat dus om alle onderwijsactiviteiten waarbij er face-to-face contact is tussen docent en student. Vormen van zelfstudie met behulp van computerprogrammaâs, zelfstudiegroepen van studenten, etc. worden dus niet meegerekend. Wij pleiten er overigens voor het onderzoek ook in het MBO te doen. Voor een voorbeeld van deze berekening verwijzen we naar âMeting van bureaucratie op scholenâ door Jan Bouwens en Anne Marie Oudemans. Voor een overzicht van de te berekenen directe onderwijsactiviteiten, zie de bijlage. Het is dus nodig dat hogescholen met tijdsnormen voor docentactiviteiten blijven werken. De trend op enkele hogescholen om dergelijke âtaakberekeningsmodellenâ af te schaffen is ongewenst want ontneemt het zicht op de investeringen in de directe onderwijsuitvoering. PAGE 1 Onderdeel van primaire onderwijsproces Tijdsvergoeding per onderwijsactiviteit obv studentaantallen omrekenen naar aantal ingezette docent fteâs Docent fteâs x gemiddelde interne personeelslast uitdrukken als percentage van de Rijksbijdrage(op opleidings- en instellingsniveau). Vakonderwijs: groepslessen en hoorcolleges(inclusief voor- en nabereiding) Begeleidingsvormen: afstudeeronderzoeken, scripties, stagebegeleiding, supervisie, studieloopbaanbegeleiding, tutor-uren, mentor-uren, etc. Begeleiden van onderwijs in practica en laboratoria door assistenten. Overig: trainingen, excursies, projecten, assessments, examengesprekken, etc.