[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

32617 Uitvoering van het op 23 november 2007 te 's-Gravenhage tot stand gekomen Verdrag inzake de internationale inning van levensonderhoud voor kinderen en andere familieleden (PbEU PM) en van de verordening (EG) nr. 4/2009 van de Raad van 18 december 2008 betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen, en de samenwerking op het gebied van onderhoudsverplichtingen (PbEU L 7/1) (Uitvoeringswet internationale inning levensonderhoud)

Uitvoering van het op 23 november 2007 te 's-Gravenhage tot stand gekomen Verdrag inzake de internationale inning van levensonderhoud voor kinderen en andere familieleden (PbEU PM) en van de verordening (EG) nr. 4/2009 van de Raad van 18 december 2008 betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen, en de samenwerking op het gebied van onderhoudsverplichtingen (PbEU L 7/1) (Uitvoeringswet internationale inning levensonderhoud)

Eindtekst

Nummer: 2011D30059, datum: 2011-06-01, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Onderdeel van zaak 2011Z01893:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


De Tweede Kamer der Staten- PRIVATE  

Generaal zendt bijgaand door

haar aangenomen wetsvoorstel

aan de Eerste Kamer.

De Voorzitter,

1 juni 2011



Uitvoering van het op 23 november 2007 te 's-Gravenhage tot stand
gekomen Verdrag inzake de internationale inning van levensonderhoud voor
kinderen en andere familieleden (PbEU PM) en van de verordening (EG)
nr. 4/2009 van de Raad van 18 december 2008 betreffende de bevoegdheid,
het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van
beslissingen, en de samenwerking op het gebied van
onderhoudsverplichtingen (PbEU L 7/1) (Uitvoeringswet internationale
inning levensonderhoud)







VOORSTEL VAN WET



		Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van
Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

	Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

	Alzo Wij in overweging hebben genomen dat wetgeving nodig is ter
uitvoering van het op 23 november 2007 te ’s-Gravenhage tot stand
gekomen Verdrag inzake de internationale inning van levensonderhoud voor
kinderen en andere familieleden (PbEU PM), van het op 23 november 2007
te ’s-Gravenhage gesloten protocol inzake het recht dat van toepassing
is op onderhoudsverplichtingen (PbEU 2009, L 331/17) en van de
verordening  (EG) nr. 4/2009 van de Raad van 18 december 2008
betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de
tenuitvoerlegging van beslissingen, en de samenwerking op het gebied van
onderhoudsverplichtingen (PbEU L 7/1);

	Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg
der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij
goedvinden en verstaan bij deze:

§ 1. Algemene bepalingen

Artikel 1

	In deze wet wordt verstaan onder:

	a. het verdrag: het op 23 november 2007 te ’s-Gravenhage tot stand
gekomen Verdrag inzake de internationale inning van levensonderhoud voor
kinderen en andere familieleden (PbEU PM);

	b. de verordening: de verordening (EG) nr. 4/2009 van de Raad van 18
december 2008 betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de
erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen, en de samenwerking
op het gebied van onderhoudsverplichtingen (PbEU L 7/1).

Artikel 2

	1. Als centrale autoriteit als bedoeld in artikel 4 van het verdrag en
artikel 49 van de verordening wordt aangewezen het Landelijk Bureau
Inning Onderhoudsbijdragen.

	2. De centrale autoriteit is belast met de in hoofdstuk II en III van
het verdrag onderscheidenlijk de in hoofdstuk VII van de verordening
omschreven taken.

Artikel 3

	1. De centrale autoriteit treedt op verzoek van de centrale autoriteit
van een verzoekende staat in en buiten rechte op ten behoeve van degene
die zich met een verzoek als bedoeld in artikel 10 van het verdrag of
artikel 56 van de verordening tot de centrale autoriteit van de
verzoekende staat heeft gewend. De centrale autoriteit treedt eveneens
in en buiten rechte op ten behoeve van de centrale autoriteit die zich
met een verzoek als bedoeld in artikel 7 van het verdrag of artikel 53
van de verordening tot haar heeft gewend.

	2. De centrale autoriteit behoeft, indien zij in rechte optreedt, in
zaken in eerste aanleg en in hoger beroep die met een verzoekschrift
worden ingeleid, niet de bijstand van een advocaat.

Artikel 4

	Voor het optreden van de centrale autoriteit als bedoeld in artikel 3,
eerste lid, wordt in zaken die met een verzoekschrift worden ingeleid,
geen griffierecht geheven.

§ 2. Erkenning en tenuitvoerlegging op grond van het verdrag

Artikel 5

	1. Verzoeken die betrekking hebben op de erkenning en de
tenuitvoerlegging van beslissingen inzake levensonderhoud op grond van
het verdrag worden bij verzoekschrift gedaan aan de voorzieningenrechter
van de rechtbank. Ten aanzien van het verlof tot tenuitvoerlegging zijn
de artikelen 985 tot en met 990 van het Wetboek van Burgerlijke
rechtsvordering niet van toepassing.

	2. In zaken betreffende de verzoeken, bedoeld in het eerste lid, is
bevoegd de voorzieningenrechter van de rechtbank binnen wier
rechtsgebied de persoon jegens wie de erkenning en tenuitvoerlegging
wordt gevraagd  gewone verblijfplaats heeft of de voorzieningenrechter
van de rechtbank binnen wier rechtsgebied de tenuitvoerlegging plaats
dient te vinden.

	3. Een verzoek als bedoeld in het eerste lid wordt ingediend door de
centrale autoriteit of, in geval van een verzoek waarbij de centrale
autoriteit niet als verzoeker optreedt, door een advocaat of
deurwaarder. In het geval van indiening door een advocaat of deurwaarder
geldt het kantoor van de advocaat of deurwaarder als gekozen woonplaats
van de verzoeker.

	4. In afwijking van het derde lid is, in het geval van een verzoek
waarbij de centrale autoriteit niet als verzoeker optreedt, de bijstand
van een advocaat of deurwaarder niet vereist indien het bedrag dat de
partij tegen wie de tenuitvoerlegging wordt gevraagd, moet voldoen in
hoofdsom niet hoger is dan het bedrag, genoemd in artikel 93, onder a,
van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Is het eerstbedoelde
bedrag uitgedrukt in een andere munteenheid dan de euro, dan moet het
worden omgerekend tegen de koers van de dag van de indiening van het
verzoek om verlof tot tenuitvoerlegging. De verzoeker die zonder
bijstand van een advocaat of deurwaarder een verzoek indient, dient
woonplaats te kiezen binnen Nederland.

	5. Een verzoek als bedoeld in het eerste lid wordt in de Nederlandse
taal gesteld, onverminderd artikel 7 van de Wet gebruik Friese taal in
het rechtsverkeer. De bij het verzoek horende stukken moeten in de
Nederlandse taal zijn vertaald.

	6. Bij ongenoegzaamheid van de bij het verzoek overgelegde documenten
wordt gelegenheid tot aanvulling gegeven.

	7. Inwilliging van een verzoek als bedoeld in het eerste lid geschiedt
in de vorm van een eenvoudig verlof, dat op het overgelegde afschrift
van de beslissing, dat door de bevoegde autoriteit is gewaarmerkt, wordt
gesteld.

	8. De voorzieningenrechter veroordeelt de schuldenaar in de kosten
welke op de afgifte van het verlof zijn gevallen.

	9. De voorzieningenrechter verklaart het verlof tot tenuitvoerlegging 
uitvoerbaar bij voorraad.

	10. Voor de toepassing van de Wet griffierechten burgerlijke zaken
wordt een verzoek als bedoeld in het eerste lid geacht geen eis tot
betaling van een bepaalde geldsom te zijn.

Artikel 6

	1. De rechtbank waarvan de voorzieningenrechter op een verzoek als
bedoeld in artikel 5, eerste lid, heeft beschikt, neemt kennis van het
rechtsmiddel bedoeld in artikel 23, vijfde lid, van het verdrag tegen
die beschikking.

	2. Het in artikel 23, tiende lid, van het verdrag bedoelde toegestane
rechtsmiddel is beroep in cassatie.

	3. Voor de toepassing van de Wet griffierechten burgerlijke zaken wordt
het  bij een rechtsmiddel gedaan verzoek geacht geen eis tot betaling
van een bepaalde geldsom te zijn.

§ 3. Erkenning en tenuitvoerlegging op grond van de verordening

Artikel 7

	1. Een verzoek tot heroverweging op grond van artikel 19 van de
verordening kan worden gedaan op de in dat artikel genoemde gronden en
binnen de in dit artikel genoemde termijnen aan het gerecht dat de
beslissing heeft gegeven.

	2. Voor de indiening van een verzoek tot heroverweging is de bijstand
van een advocaat niet vereist.

Artikel 8

	1. Op de verzoeken die betrekking hebben op de erkenning en de
tenuitvoerlegging van beslissingen inzake levensonderhoud op grond van
afdeling 2 van hoofdstuk IV van de verordening is artikel 5, eerste,
derde, vierde, vijfde lid, eerste volzin, zevende  tot en met tiende
lid, van overeenkomstige toepassing.

	2. Het in artikel 28, eerste lid, onder b, van de verordening bedoelde
formulier wordt in de Nederlandse taal vertaald.

	3. Onverminderd het bepaalde in artikel 29 van de verordening wordt bij
ongenoegzaamheid van de bij het verzoekschrift overgelegde documenten
gelegenheid tot aanvulling gegeven.

Artikel 9

	1. De rechtbank waarvan de voorzieningenrechter op een verzoek als
bedoeld in artikel 8, eerste lid, heeft beschikt, neemt kennis van het
rechtsmiddel, bedoeld in artikel 32 van de verordening.

	2. Het rechtsmiddel, bedoeld in artikel 32 van de verordening, wordt,
indien het wordt ingesteld door de verzoeker en is gericht tegen een
weigering om een verzoek als bedoeld in artikel 8, eerste lid, in te
willigen, ingesteld binnen een maand na de dagtekening van de
beschikking.

	3. Artikel 6, derde lid, is van toepassing.

	4. Het in artikel 33 van de verordening toegestane rechtsmiddel is
beroep in cassatie.

§ 4. Wijzigingen in andere wetten

Artikel 10

	De Wet Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen wordt als volgt
gewijzigd:

	Aan artikel 2, vierde lid, wordt een zin toegevoegd, luidende:

	Het Bureau treedt op als centrale autoriteit, bedoeld in artikel 4 van
het op 23 november 2007 te ’s-Gravenhage tot stand gekomen Verdrag
inzake de internationale inning van levensonderhoud voor kinderen en
andere familieleden (PbEU PM) en artikel 49 van verordening (EG) nr.
4/2009 van de Raad van 18 december 2008 betreffende de bevoegdheid, het
toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van
beslissingen, en de samenwerking op het gebied van
onderhoudsverplichtingen (PbEU L 7/1).

Artikel 11

	Indien het bij Koninklijke boodschap van 18 september 2009 ingediende
voorstel van wet tot vaststelling en invoering van Boek 10
(Internationaal privaatrecht) van het Burgerlijk Wetboek (Vaststellings-
en Invoeringswet Boek 10 Burgerlijk Wetboek) tot wet is of wordt
verheven en in werking treedt, wordt die wet als volgt gewijzigd:

A

	Artikel 90 komt te luiden:

Artikel 90

	Het recht dat van toepassing is op verplichtingen tot levensonderhoud
gedurende het geregistreerd partnerschap en na beëindiging daarvan
wordt bepaald door:

	a. het op 23 november 2007 te ’s-Gravenhage tot stand gekomen
Protocol inzake het recht dat van toepassing is op
onderhoudsverplichtingen (PbEU L331/17), of

	b. het op 2 oktober 1973 te ’s-Gravenhage tot stand gekomen Verdrag
inzake de wet die van  toepassing is op onderhoudsverplichtingen (Trb.
1974, 86).

B

	Aan artikel 116 wordt, onder verlettering van de onderdelen a en b tot
b en c, een onderdeel toegevoegd, luidende:

	a. het op 23 november 2007 te ’s-Gravenhage tot stand gekomen
Protocol inzake het recht dat van toepassing is op
onderhoudsverplichtingen (PbEU L 331/17),.

§ 5. Slotbepalingen

Artikel 12

	Deze wet treedt inwerking op een bij koninklijk besluit te bepalen
tijdstip.

Artikel 13

	Deze wet wordt aangehaald als: Uitvoeringswet internationale inning
levensonderhoud.

	Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en
dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks
aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, 

 

 

 PAGE    

 PAGE   5