[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [šŸ” uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Nader rapport inzake Een regeling in de sociale zekerheid van de rechtsgevolgen van het niet aantonen van de leefsituatie na het aanbod van een huisbezoek (31 929)

Nader rapport

Nummer: 2011D34508, datum: 2011-06-24, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Gerelateerde personen:

Onderdeel van zaak 2011Z13976:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (šŸ”— origineel)


  DOCPROPERTY  kOnderwerp  \* MERGEFORMAT  Betreft 	Nader rapport inzake
de nota van wijziging bij het voorstel van wet houdende een regeling in
de sociale zekerheid van de rechtsgevolgen van het niet aantonen van de
leefsituatie na het aanbod van een huisbezoek 



Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw Kabinet van 4 april 2011,
nr. 11.000839, machtigde Uwe Majesteit de Afdeling advisering van de
Raad van State haar advies inzake het bovenvermelde voorstel van wet
rechtstreeks aan mij te doen toekomen.

Dit advies, gedateerd 10 mei 2011, nr. W12.11.0101/III, bied ik U
hierbij aan.

De Afdeling advisering van de Raad van State maakt enkele opmerkingen
over de proportionaliteit van het aanbod tot huisbezoek met andere
mogelijkheden tot het aantonen van de leefsituatie. De Afdeling
Advisering van de Raad van State adviseert de nota van wijziging niet
aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden, dan nadat met deze
opmerkingen rekening zal zijn gehouden.

Het advies van de Afdeling Advisering geeft aanleiding tot de
hiernavolgende opmerkingen.

Noodzaak en proportionaliteit

a. Noodzaak

De Afdeling merkt op dat in de toelichting niet wordt aangegeven wat de
omvang van de besparingen als gevolg van de huisbezoeken zijn en niet
wordt ingegaan op recente jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep
(CRvB). De afdeling adviseert daarom in de toelichting de noodzaak van
het aanbieden van een huisbezoek nader te onderbouwen. 

Reikwijdte wetsvoorstel 

Bij een vermoeden van fraude bestaat nu al de mogelijkheid om een
huisbezoek af te leggen en als hieraan geen medewerking wordt verleend,
uitkeringsgevolgen te verbinden. Het voorliggend wetsvoorstel ziet
evenwel op een andere situatie. Bij geen vermoeden van fraude krijgt de
uitvoeringsinstantie door de voorgestelde regeling een aanvullende
mogelijkheid om de leefsituatie (leefvorm en woonsituatie) van
betrokkene te kunnen verifiƫren. Hiertoe wordt door de
uitvoeringsinstantie een aanbod tot huisbezoek gedaan als over de
leefsituatie onvoldoende duidelijkheid bestaat. Met het aanbod voor een
huisbezoek wordt het zowel voor de cliƫnt als voor de
uitvoeringsinstantie eenvoudig gemaakt om de leefsituatie te kunnen
aantonen respectievelijk te kunnen verifiƫren. Het wetsvoorstel regelt
verder de uitkeringsgevolgen wanneer de leefsituatie niet kan worden
aangetoond en evenmin wordt meegewerkt aan een huisbezoek. De uitkering
wordt dan op het (lagere) niveau vastgesteld waarbij de leefvorm niet
relevant is. In de huidige situatie kan conform jurisprudentie een
uitvoeringsinstantie bij geen vermoeden van fraude een aanbod tot
huisbezoek doen, maar kunnen bij weigering van de betrokkene hieraan
geen uitkeringsgevolgen worden verbonden. De uitvoeringsinstantie is dan
niet in staat de rechtmatigheid van de aanvraag tot uitkering en/of de
lopende uitkering te beoordelen. Dit vindt de regering geen gewenste
situatie. 

De regering vindt het belangrijk dat de sociale zekerheidswetten worden
gehandhaafd. Om het maatschappelijk draagvlak voor de sociale zekerheid
in stand te houden, is het belangrijk dat de uitvoeringsorganisaties
goed controleren. Onderhavige regeling geeft de uitvoering een
aanvullend instrument in handen. Als gevolg hiervan zal de
rechtmatigheid toenemen. Dit zal een dempend effect hebben op de
uitkeringslasten. De mate waarin, en dus de uiteindelijke besparingen,
zijn op voorhand moeilijk in te schatten. Dit komt omdat de maatregel
ingrijpt op het gedrag van individuen. Dergelijke gedragseffecten zijn
per definitie op voorhand moeilijk te kwantificeren. 

Anders dan de Afdeling meent de regering dat dit gegeven niet de
conclusie rechtvaardigt dat de voorgestelde regeling dus niet
noodzakelijk zou zijn.   

Uit de praktijk blijkt dat een aanbod tot huisbezoek nodig kan zijn
omdat niet zonder meer uit registraties binnen de overheid of op grond
van andere informatie betrouwbaar de leefsituatie kan worden
vastgesteld. Ter illustratie: woont iemand wel feitelijk op het
opgegeven adres en in welke vorm? Ook komt het voor dat mensen gebruik
maken van betaalde postadressen om zo een bijstandsuitkering aan te
vragen. Verificatie van de leefsituatie via raadpleging van de GBA en/of
bestandsvergelijking biedt in deze gevallen niet altijd soelaas. 

Onderhavige regeling geeft de uitvoeringsinstantie de bevoegdheid om in
het geval er geen vermoeden van fraude is naast de al bestaande
instrumenten (zoals raadpleging van de GBA en inzet van risicoprofielen)
de situatie ter plekke in ogenschouw te nemen.  Bij weigering door
betrokkene om mee te werken aan een huisbezoek worden hieraan
uitkeringsgevolgen verbonden.     

Andere instrumenten

De Afdeling wijst verder op het ontwikkelde softwareprogramma Diagnose-
Plan- en Sturingsinstrument (DPS) dat in de gemeente Boxmeer de noodzaak
van een huisbezoek tot een minimum zou hebben beperkt. 

De DPS is een applicatie waarmee de gemeente het risico op fraude kan
beoordelen zodat zij een keuze kan maken om wel of niet op huisbezoek te
gaan teneinde gegevens te verifiƫren. Een risico-indicator in dit
systeem is bijvoorbeeld de vorm waarin men woont (zoals bij familie, in
onderhuur) enĀ al dan niet met medebewoners. Deze omstandigheden worden
tevens gerelateerd aan de hoogte van woonlasten en eventuele
schulden.Ā Door dit digitale instrument kan een gemeente haar menskracht
selectiever inzetten bij huisbezoeken. 

Dergelijke ontwikkelingen zijn toe te juichen. Ook het nieuwe
Handhavingsprogramma 2011- 2014 (Tweede Kamer 2010- 2011, 17 050 nr.
402) bevordert het gebruik van klant- en risicoprofielen. De DPS en de
verdere uitrol daarvan past daar goed in. 

Anders dan de Afdeling is de regering van mening dat hiermee niet de
noodzaak van een huisbezoek is komen te vervallen. Huisbezoeken blijven
immers noodzakelijk voor die gevallen waarin de beoordeling van de
feiten en omstandigheden niet betrouwbaar via andere wijzen is te
verifiƫren.   

Relevante Jurisprudentie

De CRvB heeft op 11 april 2007 een aantal uitspraken gedaan, waarnaar
ook in het algemeen deel van de toelichting op het wetsvoorstel is
verwezen, die tot op heden leidend zijn bij de beoordeling van de
rechtmatigheid van huisbezoeken. Gewezen kan worden op o.a. de uitspraak
van 11 april 2007, LJN: BA2410.

In deze uitspraak heeft de CRvB geoordeeld dat huisbezoeken als zodanig
een noodzakelijk en adequaat controle-instrument kunnen zijn om de
aanspraak op bijstand te kunnen vaststellen. Bij het inzetten ervan moet
echter recht worden gedaan aan de in artikel 8 EVRM besloten liggende
waarborgen voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de
cliƫnt. Dit betekent dat aan de cliƫnt/bewoner vooraf toestemming moet
worden gevraagd voor het binnentreden en dat hem vooraf moet worden
verteld dat het eventuele weigeren van toestemming geen directe gevolgen
heeft voor de uitkeringsverstrekking. 

Slechts wanneer de gemeente op grond van feiten en omstandigheden reden
heeft om te twijfelen aan de rechtmatigheid van de bijstandsverlening,
behoeft het weigeren van toestemming niet zonder gevolgen te blijven. In
deze situatie is sprake van een redelijk vermoeden van fraude. 

Deze jurisprudentie biedt in de situatie dat geen sprake is van een
redelijk fraudevermoeden de uitvoeringspraktijk onvoldoende
aanknopingspunten, omdat gegevens over de leefsituatie die van belang
zijn om vast te stellen of een uitkering rechtmatig is of kan worden
vastgesteld, uiteindelijk alleen via een huisbezoek kunnen worden
geverifieerd. Ondanks het gegeven dat de meeste mensen wel toestemming
voor een huisbezoek geven, is er een minderheid die dat niet doet.
Wanneer de cliƫnt niet op enige andere manier de door hem gemelde
leefsituatie kan aantonen, is de uitvoering niet in staat om de door de
cliƫnt verstrekte informatie afdoende te controleren. Om die reden
wordt daartoe in dit wetsvoorstel een regeling opgenomen. De in dit
wetsvoorstel opgenomen regeling die een inbreuk op het huisrecht
inhoudt, dient als zodanig ook gerechtvaardigd te zijn en te voldoen aan
de criteria van artikel 8, tweede lid, EVRM. De regering heeft
afgewogen, dat de voorgestelde regeling in het belang van een
rechtmatige uitvoering van uitkeringswetten noodzakelijk is, omdat het
element van de leefsituatie uiteindelijk alleen op de voorgestelde wijze
kan worden vastgesteld.

De noodzaak voor de voorgestelde regeling blijft ook in het licht van de
door de Afdeling aangehaalde rechtspraak van de CRvB onverkort gelden.
In de aangehaalde uitspraken CRvB 24 november 2009, LJN BK4063 en CRvB
12 april 2011, LJN BQ2068 was juist sprake van een redelijke grond voor
een huisbezoek. Hiervan is sprake indien voorafgaand aan het huisbezoek
duidelijk is dat en op grond van welke concrete objectieve feiten en
omstandigheden redelijkerwijs kan worden getwijfeld aan de juistheid of
volledigheid van de door betrokkene verstrekte gegevens, voor zover deze
van belang zijn voor het vaststellen van (de omvang van) het recht op
bijstand en deze niet op een andere effectieve en voor betrokkene minder
belastende wijze kunnen worden geverifieerd. Het wetsvoorstel heeft
daarentegen geen betrekking op de situatie dat er een redelijke grond is
voor huisbezoek (vermoeden van fraude) maar geeft een aanvullende
controlemogelijkheid voor de uitvoeringsinstantie om de leefsituatie te
verifiƫren zonder dat sprake is van een vermoeden van fraude. Hiermee
geeft het wetsvoorstel ook een effectieve en rechtstreekse mogelijkheid
voor belanghebbende zijn leefsituatie aan te kunnen tonen. De
uitvoeringsinstantie is dus niet afhankelijk van secundaire bronnen,
zoals bijvoorbeeld energie- en waterverbruik, waarvan op voorhand
onzeker is in hoeverre deze bronnen voldoende bewijs opleveren omtrent
de leefsituatie. 

In het kader van de aangehaalde rechtspraak waarbij sprake is van
redelijk fraudevermoeden en daarmee een grondslag voor huisbezoek, kan
de uitkering worden ingetrokken of onthouden. In de praktijk is niet
altijd sprake van een redelijke vermoeden van fraude. Er kunnen zich
omstandigheden voordoen waarbij de leefsituatie niet duidelijk is
terwijl niet gesproken kan worden van een vermoeden van fraude.
Voorbeelden illustreren dit. Een bestandkoppeling met het waterbedrijf
laat bijvoorbeeld een hoger waterverbruik zien dan gemiddeld voor een
alleenstaande mag worden verwacht. De belanghebbende stelt echter dat
hij een grote tuin heeft en veel water sproeit. Of, nog een voorbeeld,
uit de GBA blijkt dat belanghebbende met een andere persoon samenwoont.
Belanghebbende stelt daarentegen feitelijk niet samen te wonen. Omdat de
partner in een vakantiewoning woont maar zich (nog) niet heeft laten
uitschrijven uit de GBA. Ook een anonieme tip over de woon- en
leefsituatie van degene die bijstand aanvraagt of ontvangt vormt als
zodanig naar vaste rechtspraak van de CRvB geen redelijke grond voor het
afleggen van een huisbezoek (onder meer de uitspraak van 2 oktober 2007,
LJN BB5534). Wanneer geen redelijk vermoeden van fraude kan worden
aangenomen zal bij weigering van een huisbezoek de geclaimde (hogere)
uitkering voor een alleenstaande niet kunnen worden geweigerd of
verlaagd. Het wetsvoorstel maakt het juist mogelijk dat wanneer de
leefsituatie niet kan worden aangetoond en ook een huisbezoek wordt
geweigerd, de uitkering wordt vastgesteld op een niveau waarbij de
leefsituatie niet relevant is.

De Afdeling refereert verder aan de uitspraak van de CRvB van 24
november 2009, LJN BK4057. In de betreffende casus is na een
onrechtmatig bevonden huisbezoek een nader onderzoek ingesteld. De
Afdeling heeft in zijn advies r.o. 6.8 aangehaald; in beginsel mogen de
bevindingen uit een nader onderzoek worden gebruikt bij de beoordeling
van het recht op bijstand van degene jegens wie dat huisbezoek
onrechtmatig was. Van meer betekenis is echter hetgeen in r.o. 6.6 is
gesteld: ā€œDe omstandigheid dat een huisbezoek een onrechtmatig
karakter draagt brengt in gevallen als de onderhavige, waarin een
redelijke grond voor het afleggen van een huisbezoek ontbreekt, naar het
oordeel van de Raad mee dat de bevindingen van dat huisbezoek niet mogen
worden gebruikt bij de beoordeling van het recht op bijstand van degene
jegens wie dat huisbezoek onrechtmatig is. De Raad ziet geen
aanknopingspunten om in het geval van betrokkene van dit uitgangspunt af
te wijken. Dat betekent dat hetgeen tijdens het huisbezoek van 27 maart
2006 is verklaard en waargenomen buiten beschouwing dient te blijven bij
de beantwoording van de vraag of betrokkene een gezamenlijke huishouding
voerde met ..ā€. Gelet op deze rechtsoverweging doet deze uitspraak
evenmin afbreuk aan de noodzaak voor de onderhavige regeling. Een nader
onderzoek is mogelijk ook na een onrechtmatig huisbezoek. Maar wanneer
een nader onderzoek geen aanknopingspunten biedt voor een vermoeden van
fraude, kunnen op basis van dit nader onderzoek geen uitkeringsgevolgen
worden verbonden. 

Met toepassing van het wetsvoorstel kan in de situatie dat geen sprake
is van een vermoeden van fraude en de leefsituatie niet kan worden
aangetoond, ook niet door het toestaan van een huisbezoek, de uitkering
worden verlaagd. Dit laat onverlet dat door de uitvoeringsinstantie in
deze situatie een nader onderzoek kan worden ingesteld. Indien op basis
van dit nader onderzoek (alsnog) een redelijk grond voor een huisbezoek
kan worden gebaseerd en vervolgens een huisbezoek wordt geweigerd kan de
uitkering worden geweigerd of ingetrokken. 

De nota van toelichting is op het punt van de noodzaak van het
wetsvoorstel aangevuld.

b. Proportionaliteit  

De Afdeling heeft ten aanzien van de eis van proportionaliteit gesteld
dat is vereist dat het huisbezoek noodzakelijk en evenredig is in
verhouding tot het nagestreefde belang. Van onevenredigheid is sprake
indien er geen mogelijkheid voor de cliƫnt is om op andere wijze dan
via het aanbod tot huisbezoek bewijs te leveren dat aan de
uitkeringseisen met betrekking tot de leefsituatie is voldaan. 

Anders dan de Afdeling kennelijk veronderstelt is er bij de onderhavige
regeling wel degelijk ruimte om de leefsituatie op andere wijze dan door
een huisbezoek vast te stellen. Een aanbod voor een huisbezoek wordt
gedaan om het zowel voor de cliƫnt als voor de uitvoering eenvoudig te
maken om de leefsituatie aan te kunnen tonen onderscheidenlijk te
verifiƫren. Maar dit betekent niet dat alternatieve mogelijkheden om de
leefsituatie aan te kunnen tonen buiten beeld worden gelaten. Daarbij
speelt ook het evenredigheidsbeginsel op grond van artikel 3:4 van de
Algemene wet bestuursrecht (Awb). In het kader van de rechtspraak
omtrent de redelijke grond voor een huisbezoek is geoordeeld dat hiervan
sprake is indien de door betrokkene verstrekte gegevens niet op een
andere effectieve en voor betrokkene minder belastende wijze kunnen
worden geverifieerd. Het evenredigheidbeginsel brengt ook bij het doen
van een aanbod voor een huisbezoek met zich mee dat wordt bezien of er
andere effectieve en mindere belastende mogelijkheden dan het huisbezoek
zijn om de leefsituatie te verifiƫren.

Als een cliƫnt een uitkering aanvraagt die of waarvan de hoogte is
gebaseerd op de leefsituatie als alleenstaande of alleenstaande ouder,
dan dient diegene aan te tonen dat hij verkeert in de leefsituatie die
recht geeft op die uitkering of een hogere uitkering. De cliƫnt kan in
beginsel op elke door hem gewenste wijze aantonen dat hij alleenstaand
is. Het is vervolgens aan het desbetreffende uitvoeringsorgaan om te
beslissen of dit op basis van het vigerende uitvoeringsbeleid afdoende
is. Het is afhankelijk van de wet die het betreft, de aantallen
uitkeringsgerechtigden en de uitvoerder, en van de plaatselijke
situatie, welke stappen de uitvoering in welke volgorde zet bij de
controle van de geleverde gegevens. 

De uitvoering zal de gegevens vergelijken met andere gegevens die
voorhanden zijn, zoals de registratie in de GBA en de registratie van
andere uitkeringen die iemand krijgt. Opgemerkt zij dat de burger zelf
verantwoordelijk is voor een juiste inschrijving in de GBA en voor het
juist doorgeven van mutaties. Inschrijving in de GBA kan daarmee
afwijken van de feitelijke situatie. Daarnaast kunnen instrumenten
worden gebruikt als het opstellen van risicoprofielen en het vergelijken
met gegevens over bijvoorbeeld het watergebruik als basis voor
steekproeven. In het kader van de inlichtingenplicht verschaft de
uitkeringsgerechtigde zelf de nodige inlichtingen en verder kan ook
andere informatie, zoals verklaringen van derden worden gebruikt. Tot
slot kan het uitvoeringsorgaan op basis van dit wetsvoorstel de cliƫnt
verzoeken om aan te tonen dat hij alleenstaand is. In dat geval biedt
het uitvoeringsorgaan aan de woning van de cliƫnt met diens toestemming
te betreden. Een aanbod tot huisbezoek kan nodig zijn omdat niet zonder
meer uit registraties binnen de overheid of op grond van andere
informatie betrouwbaar de leefsituatie kan worden vastgesteld. Daarmee
voldoet het voorliggende wetsvoorstel, alsmede de andere hiervoor
geschetste activiteiten, ook aan de eis van proportionaliteit en het
subsidiariteitsbeginsel, omdat deze informatie niet op andere
betrouwbare wijze kan worden verkregen. 

De Afdeling wijst in dit verband naar de werkwijze van het UWV. Wanneer
de cliƫnt toestemming weigert voor een huisbezoek wordt hij direct
uitgenodigd voor een gesprek ten kantore van het UWV waarin de
leefsituatie door hem kan worden aangetoond. Pas wanneer hij niet voor
het gesprek verschijnt wordt de betaling van de toeslag geschorst. 

De regering wijst er op dat deze werkwijze ook bij toepassing van het
wetsvoorstel kan worden gevolgd. Wanneer de cliƫnt echter wel
verschijnt op het spreekuur maar de leefsituatie kan niet worden
aangetoond dan kan de uitvoeringinstantie bij het opnieuw weigeren van
een huisbezoek hieraan alleen uitkeringsgevolgen verbinden indien een
redelijk vermoeden van fraude is gerezen en dit laatste is lang niet
altijd het geval. Bijvoorbeeld in de situatie dat tijdens het gesprek
wel duidelijk wordt dat betrokkene formeel samenwoont (bijvoorbeeld
volgens de GBA) maar zou de partner feitelijk elders wonen en zich (nog)
niet hebben laten uitschrijven uit de GBA. Een ander voorbeeld dat kan
worden genoemd is de situatie dat een kind na echtscheiding van de
ouders in het kader van co-ouderschap de helft van de tijd bij de ene en
de andere helft van de tijd bij de andere ouder verblijft. Dat kind
staat slechts op het adres van Ć©Ć©n van de ouders in de GBA. Het recht
op kinderbijslag moet dan naar de feitelijke situatie kunnen worden
beoordeeld. Er is dan onduidelijkheid over de situatie maar zal in de
regel niet gelijk leiden tot de conclusie dat er sprake is van een
fraudevermoeden. Juist voor deze situaties kan het wetsvoorstel uitkomst
bieden door een huisbezoek aan te bieden en wanneer een huisbezoek wordt
geweigerd wordt het uitkeringsniveau aangepast.   

Voorts acht de regering de voorgestelde regeling proportioneel, omdat de
gevolgen van het niet verlenen van de toestemming zijn geregeld. De
regering hecht eraan te benadrukken dat in het kader van dit
wetsvoorstel een cliƫnt nooit tegen zijn wil met een huisbezoek kan
worden geconfronteerd. De cliƫnt maakt de afweging of hij al dan niet
gebruik maakt van het aanbod van de  uitvoeringsinstantie om via een
huisbezoek aan te tonen dat hij alleenstaand is. Als de cliƫnt aangeeft
dat hij geen gebruik wil maken van het aanbod tot een huisbezoek, zal
het uitvoeringsorgaan niet overgaan tot het afleggen van een huisbezoek.
De regering stelt zich op het standpunt dat dit wetsvoorstel daarmee
niet onevenredig ingrijpt in de persoonlijke levenssfeer van mensen,
omdat men zelf een afweging kan maken om het aanbod tot een huisbezoek
wel of niet te accepteren wanneer de leefsituatie ook niet op een andere
kan worden aangetoond. Op deze manier wordt er een beroep gedaan op de
eigen verantwoordelijkheid van de cliƫnt om een afweging te maken. Deze
afweging kan er toe leiden dat diegene een hoger belang hecht aan de
eerbieding van zijn persoonlijke levenssfeer zoals bedoeld in artikelen
8 van het EVRM en 10 van de Grondwet, dan aan het tegenover de
uitvoering aantonen van zijn leefsituatie. Als diegene dan kiest voor
eerbiediging van zijn levenssfeer en niet anderszins zijn leefsituatie
kan aantonen, zal het uitvoeringsorgaan de uitkering vaststellen op een
niveau waarbij de leefsituatie niet relevant is. 

Door de in het wetsvoorstel opgenomen vormgeving van de verplichting van
de cliƫnt om zijn leefsituatie aan te tonen en de rechtsgevolgen indien
hij daarin niet slaagt, is er een evenwicht gecreƫerd tussen het
maatschappelijke en economisch belang van een rechtmatige
uitkeringsverstrekking en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer
van de burgers. Immers, de burger mag te allen tijde ervoor kiezen zijn
persoonlijke levenssfeer te beschermen, maar dient de eventueel daaruit
voortvloeiende rechtsgevolgen met betrekking tot zijn sociale
zekerheidsuitkering dan onder ogen te zien. 

De nota van toelichting is op het punt van de proportionaliteit van het
wetsvoorstel aangevuld.

Opschorting en aantonen woonsituatie

In de IOAW, IOAZ, de WIJ en de WWB is voorgesteld dat wanneer de
belanghebbende niet door middel van een huisbezoek zijn feitelijke
woonsituatie aantoont, de uitbetaling van de uitkering (en in voorkomend
geval het werkleeraanbod) wordt opgeschort en hij binnen een door het
college van Burgemeester en Wethouders gestelde termijn in de
gelegenheid wordt gesteld om op andere wijze aan te tonen dat zijn
feitelijke woonadres overeenstemt met het verstrekte adres alvorens de
uikering of het werkleeraanbod wordt beƫindigd. De toelichting op dit
punt is, zoals de Afdeling heeft geconstateerd, inderdaad niet geheel in
overeenstemming met de voorgestelde wijzigingen. De nota van toelichting
is op dit punt verbeterd. 

Anders dan de Afdeling is de regering van mening dat uitbetaling van de
uitkering moet worden opgeschort, zolang de woonsituatie niet is
aangetoond. Dit is in lijn met de bestaande bepalingen in genoemde
wetten die zien op de verificatie van de adresgegevens met het adres
waaronder betrokkene staat ingeschreven in de GBA. De voorgestelde
bepalingen zijn aan deze bestaande bepalingen ontleend. 

Verder wordt er op gewezen dat ook met betrekking tot de verificatie van
de leefvorm en woonsituatie in de andere gewijzigde wetten dan de
hiervoor genoemde het wetsvoorstel steeds de mogelijkheid biedt voor de
uitvoeringsinstantie eerst de uitkering te schorsen of op te schorten.
Zodat de mogelijkheid bestaat om op andere wijze dan een huisbezoek de
leefsituatie aan te kunnen tonen alvorens de uitkeringsgevolgen door te
voeren. 

De Afdeling adviseert om wettelijk te regelen dat de cliƫnt na zijn
weigering van toestemming voor een huisbezoek op andere wijze zijn
woonsituatie of leefvorm kan aantonen. In dit verband wordt er op
gewezen dat bij het wetsvoorstel in de betreffende wijzigingsonderdelen
is bepaald dat de uitvoeringsinstantie aan de cliƫnt kan vragen om de
leefsituatie aan te tonen. Hierbij is voor de uitvoeringsinstantie de
mogelijkheid geboden om een huisbezoek aan te bieden en voor de cliƫnt
een mogelijkheid gecreƫerd om op een eenvoudige manier de leefsituatie
aan te kunnen tonen. Er is geen reden om hierbij expliciet te bepalen
dat op een andere wijze dan door middel van een huisbezoek de
leefsituatie kan worden aangetoond. Het is aan de uitvoeringinstantie te
beoordelen of de leefsituatie voldoende is aangetoond. Daarbij dient de
uitvoeringsinstantie ook, mede gelet op het evenredigheidsbeginsel in de
Awb, oog te hebben voor de mogelijkheid dat op andere, minder
belastende, wijze dan het huisbezoek de leefsituatie zo mogelijk kan
worden aangetoond. Kortheidshalve wordt op dit punt verwezen naar wat
hierboven onder b (proportionaliteit) is gesteld. 

 

Redactionele kanttekeningen

De redactionele opmerkingen van de Raad zijn verwerkt. 

3. Overige wijzigingen

Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om de nota van wijziging op een
aantal punten te verbeteren. In het in artikel IV (wijziging
Toeslagenwet) voorgestelde 

artikel 12a,  tweede lid, wordt geregeld dat de uitkeringsconsequentie
voor alleenstaanden als bedoeld in artikel 2, derde lid, onderdeel b,
van de Toeslagenwet niet alleen geldt voor de leeftijdscategorieƫn 23
jaar en ouder en 22 jaar, maar ook voor die van 21 jaar. Tevens wordt
aan artikel 11a van de Toeslagenwet de uitkeringsconsequentie toegevoegd
wanneer iemand huisbezoek in verband met het vaststellen van de
woonsituatie weigert. 

Ik moge U verzoeken in te stemmen met toezending van de gewijzigde nota
van wijziging en de gewijzigde toelichting aan de Tweede Kamer der
Staten-Generaal.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken 

en Werkgelegenheid,

P. de Krom



 PAGE   8 

	  DOCPROPERTY  kPagina  \* MERGEFORMAT  Pagina    PAGE   \* MERGEFORMAT
 8    DOCPROPERTY  kPaginaVan  \* MERGEFORMAT  van    NUMPAGES   \*
MERGEFORMAT  8 



  DOCPROPERTY  kDatum  \* MERGEFORMAT  Datum  	  DOCPROPERTY  iDatum  \@
"d MMMM yyyy"  20 juni 2011 



Aan de Koningin	  DOCPROPERTY  kPagina  \* MERGEFORMAT  Pagina    PAGE  
\* MERGEFORMAT  1    DOCPROPERTY  kPaginaVan  \* MERGEFORMAT  van   
NUMPAGES   \* MERGEFORMAT  8 

  IF   DOCPROPERTY  i2eGeledingTxt  \* MERGEFORMAT    = "" ""  
DOCPROPERTY  i2eGeledingTxt  \* MERGEFORMAT  i2eGeledingTxt       IF  
DOCPROPERTY  i2eGeledingTxt  \* MERGEFORMAT    = "" "" "

"     IF   DOCPROPERTY  i3eGeledingTxt  \* MERGEFORMAT    = "" ""  
DOCPROPERTY  i3eGeledingTxt  \* MERGEFORMAT  i3eGeledingtxt     

  DOCPROPERTY  kDatum  \* MERGEFORMAT  Datum 

  DOCPROPERTY  iDatum  \@ "d MMMM yyyy"  20 juni 2011 

  DOCPROPERTY  kOnsKenmerk  \* MERGEFORMAT  Onze referentie 

  DOCPROPERTY  iOnskenmerk  \* MERGEFORMAT  IVV/OOG/2011/11112 

Ministerie van Sociale Zaken

en Werkgelegenheid

Postbus 90801

2509 LV  Den Haag

Anna van Hannoverstraat 4

T	070 333 44 44

F	070 333 40 33

www.szw.nl



  DOCPROPERTY  kOnsKenmerk  \* MERGEFORMAT  Onze referentie 

  DOCPROPERTY  iOnskenmerk  \* MERGEFORMAT  IVV/OOG/2011/11112