[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

32830 NR inzake Wijziging van de Wegenverkeerswet 1994 en de Wet rijonderricht motorrijtuigen 1993 in verband met de implementatie van de derde rijbewijsrichtlijn

Wijziging van de Wegenverkeerswet 1994 en de Wet rijonderricht motorrijtuigen 1993 in verband met de implementatie van de derde rijbewijsrichtlijn

Nader rapport

Nummer: 2011D35140, datum: 2011-06-28, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Gerelateerde personen:

Onderdeel van zaak 2011Z14227:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 26 april
2011, 

nr. 11.001024, machtigde Uwe Majesteit de Afdeling advisering van de
Raad van State haar advies inzake het bovenvermelde voorstel van wet
rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 27 mei
2011, no. W14.11.0136/IV, bied ik U hierbij aan.

De Afdeling advisering van de Raad van State maakt een aantal
opmerkingen over de geldigheidsduur van de rijbewijzen, de beperking,
schorsing of intrekking van een rijbewijs in een andere lidstaat en de
implementatietermijn. Daarnaast maakt de Raad enkele redactionele
kanttekeningen. 

Ad 1. Geldigheidsduur van de rijbewijzen.

In reactie op de opmerking van de Afdeling advisering van de Raad van
State dat de geldigheidsduur van rijbewijzen en de bevoegdheid tot het
vaststellen van minimumleeftijden voor het niveau van de regelgeving van
gelijke orde zijn en dat beide ook zijn gerelateerd aan categorieën
motorrijtuigen die bij algemene maatregel van bestuur worden
vastgesteld, is er alsnog voor gekozen ook de geldigheidsduur bij
algemene maatregel van bestuur te regelen. De bepaling in het
oorspronkelijke wetsvoorstel waarin de geldigheidsduur was geregeld is
daartoe vervangen door een delegatiegrondslag om die geldigheidsduur bij
algemene maatregel van bestuur te regelen. 

Ad 2. Beperking, schorsing of intrekking van een rijbewijs in een andere
lidstaat 

Op grond van artikel 11, vierde lid, eerste alinea, van richtlijn
2006/126/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006
betreffende het rijbewijs (PbEU L 403; verder de derde
rijbewijsrichtlijn) weigert een lidstaat een rijbewijs af te geven aan
een aanvrager wiens rijbewijs in een andere lidstaat is beperkt,
geschorst of ingetrokken. Dit artikellid betreft alleen de omwisseling
van EU-rijbewijzen en laat onverlet dat een nieuw rijbewijs kan worden
behaald als is voldaan aan de daarvoor gestelde voorwaarden. Deze
bepaling is daarom aldus geïnterpreteerd dat in deze gevallen het
desbetreffende rijbewijs niet zonder meer kan worden afgegeven, maar dat
het voor een persoon wel mogelijk moet blijven in bepaalde gevallen toch
weer een nieuw rijbewijs te verkrijgen, mits hij dan wel aan nader te
bepalen voorwaarden heeft voldaan. Stel bijvoorbeeld het geval dat van
een persoon in een lidstaat het rijbewijs is ingetrokken en die persoon
vervolgens zijn gewone woonplaats verplaatst naar Nederland. Door in het
geheel niets te regelen, dan wel door vast te leggen dat de buitenlandse
maatregel niet mag leiden tot afgifte van een rijbewijs, wordt het
betrokkene onmogelijk gemaakt ooit weer een rijbewijs te halen: in de
lidstaat van afgifte kan hij niet meer een rijbewijs aanvragen, omdat
hij niet langer aan het woonplaatsvereiste voldoet en in Nederland, waar
zijn normale woonplaats dan is, zou hij dat niet kunnen, omdat in dat
geval geen rijbewijs zou mogen worden afgegeven. Dit is een onwenselijke
situatie, die bovendien leidt tot een nadelige positie van de
EU-onderdanen ten opzichte van de Nederlandse ingezetenen. Deze laatsten
kunnen immers, ook na een maatregel die heeft geleid tot ongeldigheid of
ongeldigverklaring van het rijbewijs, weer een nieuw rijbewijs
aanvragen. Zij moeten dan, afhankelijk van de omstandigheden waaronder
zij hun rijbewijs zijn kwijtgeraakt, wel aan bepaalde voorwaarden
voldoen. Is bijvoorbeeld het rijbewijs ongeldig geworden op grond van
artikel 123b, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (de
recidiveregeling voor ernstige verkeersdelicten), dan zal betrokkene
eerst zijn rijvaardigheid en geschiktheid moeten aantonen voor de
categorie of categorieën waarop de aanvraag betrekking heeft. Daarom is
ervoor gekozen om in de door de Afdeling bedoelde gevallen voor de
afgifte van een rijbewijs aansluiting te zoeken bij de voorwaarden
waaronder het voor rijbewijshouders, van wie het rijbewijs in Nederland
zijn geldigheid heeft verloren, mogelijk is om een nieuw rijbewijs aan
te vragen. Omdat deze voorwaarden bij algemene maatregel van bestuur
zijn geregeld, voorziet het wetsvoorstel in een delegatiegrondslag
daartoe.

Ad 3. Implementatietermijn

Overeenkomstig de opmerking van de Afdeling is de memorie van
toelichting aangevuld met een aparte paragraaf over de
implementatietermijn. In deze paragraaf is tevens ingegaan op de
gevolgen van de te late implementatie.

Ad 4. Redactionele kanttekeningen

De redactionele kanttekeningen van de Afdeling zijn overgenomen.

Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om het wetsvoorstel op één ander
punt aan te passen. De derde rijbewijsrichtlijn verplicht de lidstaten
tot het wederzijds erkennen van elkaars rijbewijzen en maakt de
wederzijdse omwisseling van rijbewijzen mogelijk. De richtlijn geeft de
lidstaten echter de ruimte om rijbewijzen die oorspronkelijk in derde
landen zijn afgegeven en door een andere lidstaat zijn omgewisseld niet
te erkennen. In het oorspronkelijke wetsvoorstel was, om de integriteit
van de Nederlandse rijbewijzen te waarborgen, ervoor gekozen om enkel
die rijbewijzen uit derde landen te erkennen die ook direct in Nederland
erkend worden op basis van de Regeling omwisseling niet-Nederlandse
rijbewijzen. Een uitzondering zou dan worden gemaakt voor die gevallen,
waarin men tevens houder is van een rijbewijscategorie, afgegeven door
een lidstaat, die tevens het bezit van een andere – lagere –
rijbewijscategorie impliceert. In dergelijke gevallen zou dan wel het
volledige rijbewijs worden erkend. Bij de uitwerking hiervan in de
lagere regelgeving en bij de voorbereiding van de inwerkingtreding bleek
dit echter op veel praktische problemen te stuiten. Daarom is ervoor
gekozen deze beperking op de wederzijdse erkenning van rijbewijzen
alsnog te schrappen. Dit houdt in dat, net zoals thans het geval is,
altijd alle rijbewijzen afgegeven door het daartoe bevoegde gezag in een
andere lidstaat van de Europese Unie of in een andere staat die partij
is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, of in
Zwitserland, worden erkend.

Ik moge U verzoeken het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van wet en
de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der
Staten-Generaal te zenden.

DE MINISTER VAN INFRASTRUCTUUR EN MILIEU,