[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

32539 Wijziging van de Scheepvaartverkeerswet en de Binnenvaartwet in verband met de invoering van de ontzegging van de vaarbevoegdheid

Wijziging van de Scheepvaartverkeerswet en de Binnenvaartwet in verband met de invoering van de ontzegging van de vaarbevoegdheid

Eindtekst

Nummer: 2011D35616, datum: 2011-06-09, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Onderdeel van zaak 2010Z14964:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


De Tweede Kamer der Staten- PRIVATE  

Generaal zendt bijgaand door

haar aangenomen wetsvoorstel

aan de Eerste Kamer.

De Voorzitter,

9 juni 2011



Wijziging van de Scheepvaartverkeerswet en  de Binnenvaartwet in verband
met de invoering van de ontzegging van de vaarbevoegdheid 







GEWIJZIGD VOORSTEL VAN WET



		Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van
Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

	Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

	Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is om de
strafrechtelijke ontzegging van de vaarbevoegdheid op de binnenwateren
te regelen;

	Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg
der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij
goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

	De Scheepvaartverkeerswet wordt als volgt gewijzigd:

A

	Aan artikel 1, eerste lid, worden onder vervanging van de punt aan het
slot van onderdeel s door een puntkomma, twee onderdelen toegevoegd,
luidende:

	t. vaarbewijs: document ten bewijze van de bevoegdheid om op de
Nederlandse binnenwateren een schip te voeren, waaronder begrepen een
daarmee vergelijkbaar document dat is afgegeven door een buitenlandse
autoriteit;

	u. snelle motorboot: schip dat een lengte heeft van minder dan 20 meter
en dat bij gebruikmaking van zijn mechanische middelen tot
voortbeweging, sneller dan 20 km per uur ten opzichte van het water kan
varen.

B

	In hoofdstuk 7 worden na artikel 35 drie artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 35a

	1. In de gevallen, bedoeld in het tweede lid, onderdelen a, b of c,
overhandigt de houder van een vaarbewijs tegen wie proces-verbaal wordt
opgemaakt wegens overtreding van een voorschrift als bedoeld in artikel
35b, eerste lid, zijn vaarbewijs op eerste vordering aan de
opsporingsambtenaar.

	2. Vaarbewijzen die ingevolge het eerste lid zijn ingevorderd worden
onverwijld overgedragen aan de officier van justitie. De officier van
justitie is bevoegd ingevorderde vaarbewijzen onder zich te houden
totdat de veroordeling onherroepelijk is geworden of, indien de
bevoegdheid tot het voeren van schepen onvoorwaardelijk is ontzegd, tot
het tijdstip waarop de ontzegging is verstreken, indien:

	a. bij onderzoek is gebleken of, bij ontbreken van een dergelijk
onderzoek, een ernstig vermoeden bestaat dat het alcoholgehalte van de
adem van degene die een schip voert of stuurt, hoger is dan 785
microgram alcohol per liter uitgeademde lucht, onderscheidenlijk het
alcoholgehalte van zijn bloed hoger blijkt te zijn dan 1,8 milligram
alcohol per milliliter bloed;

	b. met een zodanige snelheid is gevaren dat ernstig gevaar voor de
veiligheid van personen of goederen is ontstaan; of

	c. op grond van andere feiten of omstandigheden ernstig rekening moet
worden gehouden met de mogelijkheid dat de bestuurder opnieuw een feit
als bedoeld in artikel 35b, eerste lid, zal begaan.

	3. De officier van justitie geeft het ingevorderde vaarbewijs
onverwijld terug aan de houder:

	a. indien hij binnen tien dagen na de dag van invordering geen
toepassing geeft aan het tweede lid;

	b. indien ernstig rekening moet worden gehouden met de mogelijkheid dat
aan de houder in geval van veroordeling door de rechter geen
onvoorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid tot het voeren van een
schip zal worden opgelegd, dan wel geen onvoorwaardelijke ontzegging van
langere duur dan de tijd gedurende welke het vaarbewijs is ingevorderd
of ingehouden geweest, of

	c. indien het onderzoek van de zaak op de terechtzitting niet binnen 26
weken na de dag van invordering is aangevangen.

	4. Tegen toepassing van het eerste of tweede lid kan de belanghebbende
bij klaagschrift opkomen. Zolang in de zaak nog geen vervolging is
ingesteld, wordt het klaagschrift ingediend ter griffie van de rechtbank
in het arrondissement waar het in het eerste lid bedoelde feit werd
begaan, en anders ter griffie van het gerecht in feitelijke aanleg
waarvoor de vervolging plaatsvindt of het laatst plaatsvond. Artikel
552a, vierde en zesde lid, van het Wetboek van Strafvordering is van
overeenkomstige toepassing. De raadkamer van het gerecht geeft zo
spoedig mogelijk, na de belanghebbende, desverlangd bijgestaan door
diens raadsman, te hebben gehoord, althans opgeroepen, zijn met redenen
omklede beslissing, die onverwijld aan de belanghebbende wordt betekend.
Tegen de beslissing kan door het openbaar ministerie binnen veertien
dagen daarna en door de belanghebbende binnen veertien dagen na de
betekening beroep in cassatie worden ingesteld. De Hoge Raad beslist zo
spoedig mogelijk.

	5. Indien de zaak eindigt zonder oplegging van straf of maatregel of
met zodanige oplegging, maar op grond van een feit waarvoor de
toepassing van het eerste of tweede lid niet is toegelaten, kan de
rechter op verzoek van de gewezen verdachte hem een vergoeding ten laste
van de Staat toekennen voor de schade die hij ten gevolge van die
toepassing heeft geleden, waaronder begrepen nadeel dat niet in
vermogensschade bestaat. De artikelen 89, derde tot en met zesde lid,
90, 91 en 93 van het Wetboek van Strafvordering zijn van overeenkomstige
toepassing.

Artikel 35b

	1. De houder van een vaarbewijs kan de bevoegdheid tot het voeren van
schepen, voor zover daartoe een vaarbewijs is vereist, voor ten hoogste
vijf jaren worden ontzegd wegens het op de binnenwateren voeren of doen
voeren van:

	a. een snelle motorboot in strijd met voorschriften gesteld krachtens
artikel 4, eerste lid, onderdelen a en d, en derde lid, en waarbij
ernstig gevaar voor de veiligheid van personen of goederen is ontstaan,
of in strijd met artikel 27, of

	b. een schip waarvoor een bij ministeriële regeling aan te wijzen
vaarbewijs is vereist, herhaaldelijk in strijd met artikel 27.

	2. Indien tijdens het plegen van een van de feiten, bedoeld in het
eerste lid, nog geen vijf jaren zijn verlopen na het einde van de
tijdsduur waarvoor bij een vroegere onherroepelijke veroordeling wegens
een van die feiten de betrokkene de bevoegdheid tot het voeren van
schepen, voor zover daartoe een vaarbewijs is vereist, is ontzegd, kan
hem die bevoegdheid voor ten hoogste tien jaren worden ontzegd.

	3. Bij het opleggen van de straf, bedoeld in het eerste en tweede lid,
wordt de tijd gedurende welke het vaarbewijs van de veroordeelde
ingevolge artikel 35a vóór het tijdstip waarop die straf ingaat,
ingevorderd of ingehouden is geweest, op de duur van die straf in
mindering gebracht.

	4. De tenuitvoerlegging van de veroordeling vindt niet plaats dan nadat
aan de veroordeelde in persoon een schrijven is uitgereikt, volgens de
artikelen 587 en 588 van het Wetboek van Strafvordering, waarin het
tijdstip van ingang en de duur van de ontzegging, de verplichting tot
inlevering van het vaarbewijs uiterlijk op dat tijdstip, alsmede het
gevolg van niet tijdige inlevering worden medegedeeld.

	5. De houder levert het vaarbewijs, tenzij het is ingevorderd en niet
teruggegeven, in op het parket van het openbaar ministerie vanwaar hij
het schrijven, bedoeld in het vierde lid, heeft ontvangen, uiterlijk op
het tijdstip van ingang van de ontzegging.

	6. Teruggave van het vaarbewijs vindt plaats zodra de termijn van de
ontzegging is verstreken.

	7. De termijn van ontzegging van de bevoegdheid tot het voeren van
schepen wordt van rechtswege verlengd met het aantal dagen dat is
verstreken tussen het tijdstip waarop het vaarbewijs ingevolge het
vijfde lid had moeten worden ingeleverd en het tijdstip waarop nadien
die inlevering heeft plaatsgevonden.

Artikel 35c

	De opsporingsambtenaar die bij de uitoefening van de hem bij of
krachtens wet verleende bevoegdheden de beschikking krijgt over een
vaarwijs waarvan ingevolge dit hoofdstuk de overgifte is gevorderd,
waarvan een verplichting tot inlevering bestaat of dat ingevolge de
Binnenvaartwet zijn geldigheid heeft verloren, is bevoegd dat vaarbewijs
in te nemen en het door te geleiden naar het betrokken parket van het
openbaar ministerie, naar degene bij wie de houder dat vaarbewijs had
dienen in te leveren onderscheidenlijk naar de instantie die het heeft
afgegeven.

ARTIKEL II

	De Binnenvaartwet wordt als volgt gewijzigd:

A

	In artikel 25 komt het vijfde lid te luiden:

	5. Het voeren of als gezagvoerder doen voeren van een binnenschip is
verboden aan degene:

	a. die weet of redelijkerwijs moet weten dat een op zijn naam gesteld
vaarbewijs voor een gedeelte of het geheel van de geldigheidsduur
ongeldig is verklaard, gedurende dat gedeelte of het geheel van de
geldigheidsduur,

	b. aan wie ingevolge artikel 35b van de Scheepvaartverkeerswet de
bevoegdheid tot het voeren van schepen is ontzegd, gedurende de termijn
van ontzegging, of

	c. van wie het vaarbewijs of het bewijs van vrijstelling of ontheffing,
bedoeld in artikel 31, met toepassing van de artikelen 35a of 35c van de
Scheepvaartverkeerswet is ingenomen en niet is teruggegeven.

B

	Artikel 27, eerste lid, komt te luiden:

	1. Een vaarbewijs of bewijs van vrijstelling of ontheffing, bedoeld in
artikel 31, wordt niet afgegeven aan degene:

	a. die de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft bereikt;

	b. van wie het bewijs ongeldig is verklaard, gedurende de termijn van
ongeldigheid;

	c. aan wie ingevolge artikel 35b van de Scheepvaartverkeerswet de
bevoegdheid tot het voeren van schepen is ontzegd, gedurende de termijn
van ontzegging; of

	d. van wie het bewijs met toepassing van de artikelen 35a of 35c van de
Scheepvaartverkeerswet is ingenomen en niet is teruggegeven.

C

	Na artikel 35 wordt een paragraaf ingevoegd, luidende:

§ 5. Vaarbevoegdheid en registratie van gegevens

Artikel 35a

	1. Onze Minister houdt een register bij van:

	a. ontzeggingen van de vaarbevoegdheid als bedoeld in artikel 35b van
de Scheepvaartverkeerswet;

	b. vaarbewijzen of bewijzen van vrijstelling of ontheffing als bedoeld
in artikel 31, die:

	1°. zijn ingeleverd of ingevorderd ingevolge de artikelen 35a, 35b of
35c van de Scheepvaartverkeerswet, of

	2°. ongeldig zijn verklaard.

	2. Het verzamelen van gegevens als bedoeld in het eerste lid, geschiedt
voor de volgende doeleinden:

	a. een goede en adequate uitvoering van deze wet, voor zover het gaat
om de ontzegging van de vaarbevoegdheid en de ongeldigverklaring van
vaardocumenten, bedoeld in artikel 25, vijfde lid;

	b. de handhaving van bij of krachtens deze wet vastgestelde
voorschriften, voor zover het gaat om ontzegging van de
vaarbevoegdheid en de ongeldigverklaring van vaardocumenten, bedoeld in
artikel 25, vijfde lid.

	3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels
gesteld omtrent de inrichting en het beheer van het register. Deze
regels betreffen in ieder geval:

	a. de periode gedurende welke de gegevens worden bewaard;

	b. de waarborgen dat de persoonlijke levenssfeer van de betrokkene niet
onevenredig wordt geschaad;

	c. de genomen maatregelen om de beveiliging van de verwerking te
waarborgen;

	d. de verbetering, aanvulling of verwijdering van gegevens, al dan niet
op verzoek van betrokkene;

	e. de ontvangers of categorieën van ontvangers aan wie de gegevens
kunnen worden verstrekt;

	f. de voorgenomen doorgiften van gegevens naar landen buiten de
Europese Unie.

Artikel 35b

	1. Aan autoriteiten die betrokken zijn bij de uitvoering van deze wet
of zijn belast met de handhaving van de bij of krachtens deze wet
vastgestelde voorschriften, worden op bij of krachtens algemene
maatregel van bestuur te bepalen wijze gegevens verstrekt omtrent
ontzeggingen van de vaarbevoegdheid die deze autoriteiten voor de
uitoefening van hun taak behoeven.

	2. Aan de met de afgifte van vaarbewijzen belaste autoriteiten buiten
Nederland worden inlichtingen als in het eerste lid bedoeld verstrekt in
de gevallen en op de wijze, zoals bij of krachtens algemene maatregel
van bestuur bepaald.

Artikel 35c

	1. Onze Minister is op bij algemene maatregel van bestuur bepaalde
wijze bevoegd tot het invoeren, wijzigen dan wel verwijderen van
gegevens die van belang zijn voor het bijhouden van het register.

	2. Het openbaar ministerie bij de rechtbank waar een ontzegging van de
vaarbevoegdheid wordt uitgesproken, doet binnen twee weken mededeling
aan Onze Minister van die ontzegging, waarbij de termijn van ontzegging
wordt vermeld.

D

	Artikel 39 wordt als volgt gewijzigd:

	1. De aanhef van het eerste lid komt te luiden:

	Persoonsgegevens betreffende de gezondheid of strafrechtelijke
persoonsgegevens als bedoeld in artikel 16 van de Wet bescherming
persoonsgegevens, worden verwerkt ter uitvoering van:.

	2. Aan het eerste lid wordt onder vervanging van de punt aan het slot
van onderdeel d door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidend:

	e. artikel 35a, ter handhaving van rechterlijke uitspraken houdende
ontzegging van de vaarbevoegdheid en ter voorkoming van de afgifte van
vaarbewijzen of bewijzen van vrijstelling of ontheffingen, bedoeld in
artikel 31, aan personen als bedoeld in artikel 25, vijfde lid.

E

	Aan artikel 48 wordt een lid toegevoegd, luidend:

	5. Geen bestuurlijke boete wordt opgelegd inzake overtredingen als
bedoeld in de artikelen 25, vierde lid en vijfde lid, 28, zevende lid,
31, vierde lid, en 33, tweede lid, voor zover het betreft bij
ministeriële regeling aangewezen categorieën vaarbewijzen.

F

	Artikel 49, tweede lid, komt te luiden:

	2. Handelen in strijd met artikel 17, vijfde lid, alsmede met de
bepalingen, bedoeld in artikel 48, vijfde lid, voor zover het betreft
bij ministeriële regeling aangewezen categorieën vaarbewijzen, is een
strafbaar feit.

ARTIKEL III

	Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen
tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan
verschillend kan worden vastgesteld.

	Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en
dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks
aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Minister van Infrastructuur en Milieu, 

 

 

 PAGE    

 PAGE   7