[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Inbreng verslag schriftelijk overleg inzake de geannoteerde agenda Informele JBZ-Raad 18-19 juli 2011

JBZ-Raad

Inbreng verslag schriftelijk overleg

Nummer: 2011D38119, datum: 2011-07-14, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Gerelateerde personen:

Onderdeel van zaak 2011Z15455:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


32317	Geannoteerde agenda informele JBZ-raad 18-19 juli 2011

Nr. 	Verslag van een schriftelijk overleg

Vastgesteld …

De vaste commissie voor Veiligheid en Justitie heeft een aantal vragen
voorgelegd aan de minister van Veiligheid en Justitie over de brief van
11 juli 2011 inzake de geannoteerde agenda van de informele JBZ-Raad
d.d. 18-19 juli 2011 (32317, nr. 65). 

Bij brief van ... heeft de minister deze vragen beantwoord. Vragen en
antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie,

De Roon

Adjunct-griffier van de commissie,

Hessing-Puts

I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

1. Gemeenschappelijk Europees asielstelsel

De leden van de VVD-fractie vragen wat de stand van zaken is ten aanzien
van de diverse onderhandelingen aangaande het Gemeenschappelijk Europees
Asielstelsel (hierna: GEAS) en de Dublinverordening, de
Eurodac-verordening, de Kwalificatierichtlijn en de Opvangrichtlijn. Kan
een overzicht worden gegeven van het Europees krachtenveld?   

Deze leden delen de mening dat een geharmoniseerd asielstelsel
uiteindelijk moet leiden tot een situatie waarin asielaanvragen in de
Europese Unie (hierna: EU) op gelijke wijze worden beoordeeld en dat
iedere lidstaat tot eenzelfde uitkomst van het beschermingsverzoek en
het niveau van bescherming komt. Wel zijn deze leden van mening dat er
sprake moet zijn van harmonisering in de gehele keten, van het moment
van de eerste beoordeling tot een eventuele terugkeer. De reden hiervoor
is dat als harmonisering in de gehele keten uitblijft het zogeheten
asielshoppen uitgelokt kan worden.

Ten aanzien van het EU-hervestigingsprogramma, merken voornoemde leden
op dat vooral van belang is dat de regional protection programs worden
uitgebreid. 

De leden van de VVD-fractie onderstrepen het standpunt dat er een
sterkere rol moet zijn voor het Europees Asiel Ondersteuningsbureau
(EASO). Deze groei moet dan echter wel worden bekostigd binnen de
EU-begroting en het ontwikkelingssamenwerkingsbudget van de EU.  

Voor wat betreft de harmonisatie van de bepalingen betreffende de
toegang tot de arbeidsmarkt onderstrepen voornoemde leden dat er zeer
veel aan gelegen is dat op nationaal niveau de zeggenschap voor toegang
tot de arbeidsmarkt ligt.

Deze leden roepen de recente schriftelijke vragen en antwoorden in
herinnering ten aanzien van de proactieve informatie en
communicatiestrategie van de EU op het terrein van arbeidsmigratie
(vragen gesteld op 14 juni, beantwoording ontvangen op 5 juli; kenmerk
2011Z12558). Graag zien deze leden dat de regering in de aankomende
JBZ-raad wijst op de onwenselijkheid van een proactieve informatie- en
communicatiestrategie door de Europese commissie met de inzet van
Europees geld.

Eveneens stond in het verslag van de vorige JBZ-raad vermeld dat enkele
lidstaten wezen op het belang van een verdeling van de
verantwoordelijkheden en de lasten voor de opvang van vluchtelingen in
de EU. Voornoemde leden merken hierbij op dat de aandachtspunten van
enkele andere lidstaten in het verslag zijn neergelegd, maar niet die
van Nederland. Wat is de reden hiervan en kan alsnog het standpunt van
Nederland worden neergelegd?

De leden van de PvdA-fractie zijn verheugd dat tijdens de aankomende
JBZ-Raad in Sopot wordt gesproken over de verdere totstandkoming van het
GEAS. Deze leden willen benadrukken dat naar hun mening dit GEAS de
sleutel is om problemen van asiel en migratie het meest efficiënt aan
te pakken. 

Deelt de minister de mening dat ook gewaarborgd moet zijn en blijven dat
in alle Europese lidstaten er fatsoenlijke opvang voor asielzoekers
bestaat en dat asielzoekers in alle Europese lidstaten een fatsoenlijke
asielprocedure kunnen doorlopen? Is de minister van mening dat dit in
alle lidstaten al voldoende gewaarborgd is, zowel wat betreft het
deelnemen aan richtlijnen als de uitvoering in de praktijk? Geldt dit
ook voor de (Noord- en Zuid-) Oost Europese lidstaten? Zo nee, is hij
bereid deze landen daarop aan te spreken en zijn invloed aan te wenden
dat ook die landen hun procedures, opvang en beschermingsmogelijkheden
volledig op orde brengen?

Deelt de minister de mening dat de discussie over solidariteit ten
onrechte een discussie is tussen de Noord en Zuid Europese lidstaten,
omdat beide groepen landen al een hoge migratiedruk hebben? Zouden niet
juist andere lidstaten, zoals de genoemde Oost Europese lidstaten, een
groter deel van de Europese solidariteit voor hun rekening moeten nemen?
Kan de minister deze landen verzoeken om bij het ontstaan van urgente
problemen, zoals een plotselinge grote instroom van immigranten, een
extra bijdrage te leveren?

Hoe schat de minister de sterkte van de positie van Nederland in bij de
onderhandelingen over het GEAS? Deelt hij de mening dat Nederland zijn
positie heeft verzwakt door in het gedoogakkoord en in het position
paper een groot aantal voorstellen te doen om allerlei bestaande
richtlijnen en verdragen te wijzigen? Kan hij dit antwoord toelichten?
Is het streven naar het GEAS niet strijdig met het neerleggen van een
geheel nieuwe, eigen, afwijkende wensenlijst door Nederland?

Worden bij de onderhandelingen over het GEAS tevens de voorstellen
betrokken die Nederland in het gedoogakkoord heeft opgenomen? Is de
minister bereid, zo nodig, vanuit de gememoreerde bereidheid om
compromissen te sluiten, een aantal van die voorstellen in te slikken om
tot overeenstemming over het GEAS te komen? Zo ja, welke? Zo ja, is hij
bereid de Kamer over de uitkomsten te informeren? 

De leden van de PvdA-fractie geven de minister in overweging om het
voorstel om de bewijslast voor asielzoekers aan te scherpen bij de
onderhandelingen als eerste in te leveren, aangezien dat voorstel de
meest kwetsbare groep vluchtelingen ernstig in hun belangen raakt en dit
geen onderdeel van het GEAS zou moeten zijn.

Is de minister bereid bij de onderhandelingen over het GEAS van het
streven naar een solide Europees hervestigingsprogramma, waaraan alle
lidstaten deelnemen, een zeer hard onderhandelingspunt te maken?

Kan de minister nader aangeven waarom hij tegenstander is van een
72-uurs toets in bewaringzaken? Deelt hij de mening dat zo’n toets de
rechtmatigheid van de bewaring ten goede kan komen en dat dit vanwege de
ingrijpendheid van de bewaringsmaatregel zeer te verdedigen valt? Kan
dit systeem niet in Nederland ingebouwd worden zonder dat de rechtspraak
extra wordt belast?

Is de minister bereid toe te zeggen dat hij enkel akkoord gaat met een
GEAS pakket als dat inhoudt en garandeert dat alle lidstaten gelijke
solidariteit betrachten, opvang, procedures en bescherming in alle
lidstaten voldoende gewaarborgd is en er een werkbare oplossing komt
voor de verdeling van de migratiedruk over de Europese lidstaten?

De leden van de SP-fractie constateren dat er gesproken zal worden over
het GEAS in het algemeen. Deze leden delen de mening dat het verstandig
is om naast de onderhandelingen over de individuele voorstellen ook het
pakket in zijn geheel te bespreken. Graag vernemen zij wat de inbreng
van de Nederlandse regering op dit punt zal zijn. Streeft Nederland nu
op ten aanzien van alle maatregelen op het gebied van asiel naar
harmonisatie of niet? Dat blijkt niet erg duidelijk uit de geannoteerde
agenda.

In een recent fiche aan de Tweede Kamer over de Procedurerichtlijn
(22112, nr. 983) wordt afstand genomen van het principe van
minimumnormen en wordt gesproken over gemeenschappelijke procedures. De
Nederlandse regering schrijft voorstander te zijn van harmonisering van
de Europese asielsystemen om nog voor 2012 te komen tot een
Gemeenschappelijk Europees Asielstelsel. Nog los van het feit dat dit
qua planning onrealistisch en onhaalbaar is, is dit bovendien
onwenselijk. 

In de eerste plaats vragen deze leden wat er eigenlijk mis is met het
principe van minimumnormen. Waarom wordt niet langer het uitgangspunt
gesteund dat in alle lidstaten een bepaalde bodem aan rechten en
waarborgen voor asielzoekers en hun procedures moet komen te gelden,
zonder over te gaan tot volledige harmonisatie, waarbij de Commissie de
lidstaten tot in detail gaat voorschrijven hoe de procedures er uit
moeten zien? Graag ontvangen deze leden daarop een reactie. 

In de tweede plaats zijn de leden van de SP-fractie van mening dat de
minister zou moeten benadrukken dat alle Europese lidstaten hun energie
moeten steken in het handhaven van hetgeen reeds is afgesproken, voordat
er weer nieuwe regels en maatregelen worden voorgesteld. De naleving van
de reeds afgesproken normen schiet nog steeds schromelijk tekort in veel
lidstaten. Zou daar niet eerst op ingezet moeten worden? Graag ontvangen
deze leden een reactie hierop. 

Tenslotte vinden de leden van de SP-fractie dat de minister een dubbel
signaal afgeeft, door enerzijds kritiek te leveren op de harmonisatie
omdat dan het Nederlandse éénstatusstelsel op de tocht komt te staan,
maar niet ten principale de harmonisatie afwijst. Waarom stelt Nederland
de vraag of het überhaupt wenselijk is over te gaan tot harmonisatie in
plaats van minimumnormen niet ter discussie?

De leden van de D66-fractie verwachten een actieve houding van de
minister om tot 

een geharmoniseerd asielstelsel in Europa te komen. Op welke wijze zal
de minister zich daarvoor inspannen? Op welke punten ziet hij ruimte
voor compromissen en welke punten beschouwt de minister als
niet-onderhandelbaar in het tot stand komen van het GEAS? Welke
invulling ziet de minister voor een sterke rol van het EASO? Op welke
punten wijkt het Nederlandse streven op dit moment af van andere
lidstaten om invulling te geven aan een geharmoniseerd asielstelsel en
aan de rol van het EASO? 

2. Toekomst van het Schengen-gebied

De leden van de VVD-fractie vragen wat de huidige stand van zaken is ten
aanzien van de onderhandelingen met betrekking tot de wijziging van het
Schengenevaluatiemechanisme. Kan een overzicht worden gegeven van het
Europees krachtenveld? Hoe verhoudt het Nederlandse standpunt met
betrekking tot de binnengrenzen zich tot de recente ontwikkelingen dan
wel ervaringen in andere lidstaten?

Deze leden vragen welke landen van mening verschillen over het
urgentiemechanisme in de Dublinverordening en wat deze verschillen zijn.


Gemeld wordt dat Nederland bereid is om tot compromissen te komen onder
vermelding van een aantal voorwaarden. De Nederlandse regering wil dat
handhavingsautoriteiten toegang krijgen tot de database van Eurodac. Is
het compromisvoorstel van Nederland voldoende om de impasse met
betrekking tot de Eurodacverordening te doorbreken? In hoeverre kan
sprake zijn van uitruil tussen deze op zichzelf staande verordeningen en
tot welke compromis zijn andere lidstaten bereid? Wat is het
krachtenveld ten aanzien van de toegang van handhavingsautoriteiten tot
Eurodac? Zal Nederland er zorg voor dragen dat de privacyaspecten met
betrekking tot Eurodac voldoende gewaarborgd worden?

De leden van de VVD-fractie vragen wat het krachtenveld is ten aanzien
van de ruimere financiering en de ruimere bevoegdheden van Frontex. De
Raad en het Europees Parlement hebben een ‘draft agreement’ gesloten
met betrekking tot Frontex. Zal deze overeenkomst worden besproken
tijdens de JBZ-raad en bestaat de kans dat er hierover brede
overeenstemming bestaat? Zo ja, dan brengen deze leden de motie Schouw/
Ten Broeke (32502, nr. 10) in herinnering die de regering verzocht om
voordat ze instemt met het agenderen als A-punt van een onderwerp voor
een Raad, altijd de afweging te maken of de Kamer hierover van tevoren
geïnformeerd zou behoren te worden, en in dat geval schriftelijk te
doen voordat de definitieve besluitvorming over het betreffende
hamerstuk plaatsvindt in de Raad. Voornoemde leden benadrukken dat in
hun ogen Frontex vooral een uitvoeringsorganisatie is en willen dan ook
nog van gedachten wisselen met de regering over de bereikte ‘draft
agreement’.

De leden van de PvdA-fractie zijn positief over de inzet van de regering
om het wederzijds vertrouwen onder de lidstaten van het Schengengebied
te vergroten. Deze leden zijn wel kritisch over de wijze waarop
geprobeerd wordt om dit vorm te geven. Kan de minister aangeven hoe het
aanvullend mechanisme om het vertrouwen tussen de Schengenlanden te
vergroten eruit gaat zien? Kan de minister aangeven bij welke
buitengewone omstandigheden dit mechanisme in werking moet kunnen
treden? Voornoemde leden achten het vrij verkeer van personen in Europa
een fundamenteel en essentieel element van de Europese samenwerking en
vinden dat daar niet aan getornd moet worden. De ontwikkeling waarbij de
afzonderlijke lidstaten zich vanuit wantrouwen naar andere lidstaten
meer gaan richten op nationale belangen en oplossingen vinden zij zeer
ongewenst omdat dit nieuwe vormen van Europese samenwerking om
migratieproblemen aan te pakken verder weg brengt. Europese burgers en
migranten worden daarvan de dupe. Voornoemde leden roepen de minister
dan ook op om bij de ontwikkeling van het aanvullend mechanisme de
Europese solidariteit voorop te stellen en niet te kiezen voor
maatregelen die de Nederlandse belastingbetaler alleen maar extra geld
kosten. Deze leden geven in overweging om de ontwikkeling van het
mechanisme te betrekken bij de gesprekken over het GEAS-pakket, om te
waarborgen dat het mechanisme in dat pakket past en er een totaal pakket
gerealiseerd kan worden dat tegelijkertijd de samenwerking en
solidariteit op het terrein van asiel en migratie dichterbij brengt.

Voornoemde leden steunen de inzet om de focus te leggen op het
versterken van de Europese buitengrenzen. Volgens hen zou hieromtrent
ook aan de Oost Europese grenzen een slag moeten worden gemaakt.

Deelt de minister de mening dat in het kader van operationele en
financiële steun een uitbreiding van het budget van de EASO in de rede
ligt? Zou naast Frontex ook de EASO niet de aangewezen organisatie zijn
om in het kader van operationele steun een prominente rol te spelen?

De leden van de SP-fractie onderschrijven de mening dat het invoeren van
binnengrenscontroles niet de gewenste oplossing is voor het probleem
waar we voor staan. Zij zijn van mening dat er nu serieus werk moet
worden gemaakt van het monitoren van elkaars rechtstaat in de EU en in
het elkaar helpen bij het versterken ervan. Bovendien hebben zij
ernstige twijfels over de effectiviteit van het invoeren van
binnengrenscontroles, al dan niet mobiel. Voornoemde leden vinden
samenwerking tussen lidstaten bij het versterken van buitengrenzen prima
zolang dat niet leidt tot een Fort Europa. Het recht op het aanvragen
van asiel van vluchtelingen moet gegarandeerd blijven. Deze leden zijn
van mening dat Frontex op dit moment niet goed is ingericht. De focus
ligt teveel op het tegenhouden van vluchtelingen waarbij voorbij wordt
gegaan aan de mensenrechten.

De leden van de D66-fractie vinden het buitengewoon onwenselijk dat
individuele lidstaten overwegen grenscontroles aan de binnengrenzen in
te voeren. Zij zijn verheugd dat de minister het belang van en haar
vertrouwen in Schengen heeft uitgesproken. Niettemin constateren deze
leden dat onlangs mobiel grenstoezicht is ingesteld dat zich niet alleen
richt op criminele netwerken, maar juist ook op migratiestromen. 

Hoe verhoudt volgens de minister het volledige behoud en zelfs
versterken van Schengen zich tot het reguleren van migratiestromen
binnen de EU door middel van grenstoezicht? Kan de minister toelichten
hoe andere lidstaten deze verhouding zien?  

Is de minister bereid om binnen zes maanden, na invoering van het
grenstoezicht, de effecten van het toezicht op het grensverkeer aan de
Kamer toe te lichten? 

Wat zijn de kosten van het instellen van extra toezicht op het
grensverkeer? Welke economische gevolgen brengt dit toezicht met zich
mee?

Er wordt door de Europese Raad een uitzonderingsmechanisme op Schengen
bepleit waarbij een rol zou zijn voorzien voor Frontex. Hoe beschouwt de
minister een mogelijke rol van Frontex bij het bewaken van de
binnengrenzen van lidstaten en ziet de minister hier noodzaak toe indien
de buitengrenzen op termijn wel afdoende versterkt zijn? 

3. Nieuwe uitdagingen in het drugsbeleid

De leden van de VVD-fractie zijn voorstander van het onlangs
aangekondigde Europese pact ter bestrijding van handel in synthetische
drugs zoals dat er ook al is inzake heroïne en cocaïne. Nederland
werkt al veel samen met andere landen die met dezelfde problematiek van
synthetische drugs te maken hebben. In de brief drugsbeleid van 27 mei
2011 (24077, nr. 259) wordt echter niet gesproken over enige
internationale samenwerking. Voornoemde leden vragen waaruit de inzet
van Nederland inzake de totstandkoming van het Europese pact precies zal
bestaan. Daarnaast verzoeken zij mee te delen wat de EU strategie van
Nederland inzake drugs zal zijn. 

Op maandag 3 oktober 2011 organiseert de vaste commissie voor Veiligheid
en Justitie een rondetafelgesprek inzake drugsbeleid waar ook bestaat
voor internationale aspecten. Deze leden verzoeken de minister voor 3
oktober 2011 mee te delen welke Europese en internationale activiteiten
van Nederland bijdragen aan de strijd tegen drugs in Europa. 

Wordt er in Europees verband gesproken over een scheiding tussen de
aanpak van hard- en softdrugs? Zo ja, wat is de lijn en wat zijn de
standpunten van de individuele landen?

De leden van de SP-fractie vragen wat het Europees pact voor
synthetische drugs, waar over gesproken zal worden, nu concreet aan
Europese maatregelen bevat. Deze leden lezen dat het pact moet voorzien
in een oplossing voor het probleem van nieuwe synthetische drugs en het
harmoniseren van procedures in alle lidstaten. Wat houdt dat laatste nu
precies in?

Deze leden vragen een visie op de Europese bevoegdheden op het gebied
van het drugsbeleid. In hoeverre vindt de minister dat het drugsbeleid
een nationale aangelegenheid is en zou moeten blijven? Vindt de minister
dat de Europese Unie zich primair zou moeten richten op het bestrijden
van grensoverschrijdende smokkel van illegale waar en
grensoverschrijdende samenwerking op dit gebied? Of vindt de minister
dat de Europese Unie ook mag bepalen dat bepaalde drugs in Nederland
verboden moeten worden?

Deze leden vragen naar de reacties van andere lidstaten op het
Nederlandse plan een wietpas in te voeren. Signaleert de minister niet
een tendens in andere lidstaten, zoals België en Spanje, die meer
neigen naar het reguleren van softdrugs dan dat het beleid repressiever
wordt (verbieden, opsporen en vervolgen)?

De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van het voornemen van
het Poolse voorzitterschap om vergelijkbaar met het bestaande Europese
pact illegale drugshandel gericht op heroïne en cocaïne, ook een pact
ter bestrijding van synthetische drugs op te stellen. Deze leden zijn
benieuwd naar de Nederlandse inzet bij de totstandkoming van het pact en
vragen de minister om een toelichting hierop.

Onlangs werd in een artikel in Revue van 6 juli 2011 bericht dat
Nederland zelf weliswaar effectief optreedt tegen handel in cocaïne en
heroïne, maar de invoer en handel zich nu heeft verplaatst van de
Rotterdamse haven naar de Antwerpse haven waarbij Nederlandse criminele
netwerken een hoofdrol spelen. Indien deze berichtgeving juist is,
constateren deze leden een verplaatsing van de drugscriminaliteit tussen
lidstaten in tegenstelling tot een Europese oplossing. Klopt de
berichtgeving? Zo ja, hoe strookt dit met de afspraken in het Europese
pact illegale drugshandel? Op welke wijze spant de minister zich in
zodat de handel in cocaïne en heroïne binnen Europa op meer
gelijkwaardige voet wordt bestreden?  

De huidige ‘Europese Drugs Strategie’ en het bijbehorende
‘Europese Drugs Actie Plan’ lopen in 2012 af. De leden van de
D66-fractie vinden het van groot belang dat een inhoudelijke discussie
wordt gevoerd over het toekomstige drugsbeleid. Zij vragen de minister
om de Kamer actief te betrekken en te informeren over haar inzet voor de
Europese drugsstrategie.  

In verband met het rondetafelgesprek van 3 oktober 2011 en een
daaropvolgend debat in de Kamer, verzoeken voornoemde leden nadrukkelijk
dat de Kamer vóór 26 september 2011 wordt geïnformeerd over de
Europese en internationale activiteiten van Nederland die bijdragen aan
de strijd tegen drugs in Europa zodat dit kan worden meegenomen bij de
behandeling van de brief van de minister inzake drugsbeleid (24077-259).


4. Europees contractenrecht

De leden van de VVD-fractie willen graag een bevestiging dat de
kabinetsreactie op het Groenboek Europees Contractenrecht nog steeds het
Nederlandse standpunt is. Waar neigt het Europees krachtenveld naar?
Neigt het naar een verplichtend dan wel naar een optioneel Europees
Contractenveld? Hoe haalbaar is het standpunt dat er een optionele
verordening moet komen? Kan een overzicht worden gegeven van de
standpunten van de diverse partijen? Voornoemde leden verzoeken de
minister de Kamer na de JBZ-raad te informeren over de haalbaarheid van
het Nederlandse standpunt met het oog op de posities van andere
lidstaten en de voorziene Nederlandse inzet richting de formulering van
de Raasconclusies in oktober.

Deze leden vragen welke landen het Nederlandse standpunt steunen inzake
de ontwikkeling van een ‘gereedschapskist’, zoals een gedegen impact
assessment, voldoende rechtsgrondslag, de eisen van subsidiariteit en
proportionaliteit en verduidelijking van de verhouding tot de regels van
het Internationaal Privaatrecht.

De leden van de VVD-fractie zien graag dat bij elk nieuw onderwerp
aangegeven wordt wat de verwachte effecten zijn op de Nederlandse
wetgeving. Deelt de minister de zorg dat implementatie van een Europees
Contractenrecht mogelijk op dit punt lastig is voor sommige
rechtsstelsels binnen de EU? 

Het standpunt van de leden van de SP-fractie dat er geen behoefte
bestaat aan een Europees Burgerlijk Wetboek is genoegzaam bekend. Deze
leden vragen een beschrijving van de stand van zaken op dit punt. Is de
minister bereid zich te verzetten, indien dat nodig is, tegen
voorstellen die gaan in de richting van een verplicht instrumentarium,
verplichtingen om het Europees contractenrecht te gaan gebruiken?

De leden van de D66-fractie vragen de minister om de Kamer na de
informele JBZ-Raad te informeren over de haalbaarheid van het
Nederlandse standpunt in verhouding tot de posities die worden ingenomen
door andere lidstaten. Welke Nederlandse inzet wordt daarnaast voorzien
bij de formulering van de Raadsconclusies in oktober? 

5. Bescherming van slachtoffers

De leden van de VVD-fractie hechten veel waarde aan bescherming van
slachtoffers en willen dat slachtoffers een zo goed mogelijke positie
krijgen in het strafproces. Deze maatregelen dienen wel uitvoerbaar en
financieel haalbaar te zijn. Uit het BNC-fiche inzake Verordening
wederzijdse erkenning beschermingsmaatregelen in burgerlijke zaken
(22112, nr. 1190) blijkt dat Nederland kritisch is over de wijze waarop
de reikwijdte van het voorstel geformuleerd is omdat de bepaling de
mogelijkheid creëert van kruislingse omzetting tussen civiel, straf- en
bestuursrecht. Dit is in de praktijk zeer lastig uitvoerbaar. Voornoemde
leden verzoeken aan te geven waarom kruislingse tenuitvoerlegging in
praktijk lastig uitvoerbaar is. Zijn hier voorbeelden van?

De leden van de VVD-fractie kunnen zich vinden in de kritiekpunten van
Nederland in het BNC-fiche inzake Richtlijn inzake minimumnormen voor
rechten en bescherming van slachtoffers van misdrijven ten aanzien van
het feit of (alle) lidstaten wel in staat zijn het onderhavig voorstel
volledig te implementeren gezien de huidige financieel-economische
situatie. Ditzelfde geldt voor de onbepaalde reikwijdte betreffende de
bescherming van slachtoffers en familieleden. Deze leden vinden dat
duidelijk moet zijn hoever en hoelang de zorgplicht van de overheid is.
Verder zijn zij het eens dat eerst helder moet zijn wat voor systeem de
Europese Commissie voor ogen heeft om slachtoffers te beoordelen of zij
kwetsbaar zijn voor secundaire en herhaalde victimisatie of intimidatie
voordat de politie ten aanzien van dit systeem extra taken krijgt
toebedeeld.

De leden van de PvdA-fractie waarderen de inzet voor een betere
bescherming van slachtoffers. Ook vinden zij het van belang dat er in de
EU voldoende aandacht is voor de uitvoering van huidige richtlijnen
voordat er gesproken wordt over nieuwe. Het is voor de geloofwaardigheid
van de EU schadelijk als afspraken niet nagekomen worden. Zij delen dan
ook de kritische kanttekeningen bij de uitvoering van het kaderbesluit
uit 2001 en de vraag om uitleg waarom de implementatie van deze
richtlijn beter zal verlopen.

Verder lezen deze leden dat de minister graag maatwerk aan slachtoffers
aan wil bieden, maar een screening of er sprake is van een kwetsbaar
slachtoffer van de hand wijst. Graag willen deze leden weten waarom deze
screening de mogelijkheden om maatwerk te leveren verkleint. Is het door
stelselmatig onderzoek juist niet beter mogelijk om de behoeften van het
slachtoffer in kaart te brengen?

Tenslotte lezen deze leden dat vraagtekens worden gesteld bij de
wenselijkheid van de uitbreiding van de rechten van slachtoffers in
relatie tot de financieel-economische situatie. De leden van de
PvdA-fractie vinden het zinvol dat de kosten van de richtlijn
inzichtelijk worden gemaakt, maar zij zijn van mening dat een goede
toegang voor iedereen tot het recht noodzakelijk is voor een goed
functionerende rechtstaat net als een goede bescherming van de rechten
van slachtoffers. Daarom zijn deze leden tegenstander van de plannen om
de griffierechten sterk te verhogen en te bezuinigingen op de
rechtsbijstand. Voordat financiële bezwaren worden opgeworpen tegen de
voorgestelde uitbreiding van de rechten van slachtoffers hechten deze
leden daarom aan een inhoudelijke weging van de wenselijkheid en de
noodzaak van de voorgestelde uitbreidingen.

De leden van de SP-fractie benadrukken het belang dat slachtoffers van
misdrijven, bedreigingen, huiselijk geweld of wat dan ook, altijd die
bescherming vinden en krijgen die zij nodig hebben. Dat hier in Europees
verband afspraken over worden gemaakt is positief. De leden vragen de
minister hier wel om een bredere visie. In hoeverre is het wenselijk en
noodzakelijk dat de Europese Unie de inhoud van het slachtofferbeleid
van de lidstaten bepaalt? Hoe ver vindt de minister dat dit zou moeten
gaan? Zouden de Europese voorstellen ook moeten gelden voor situaties
die puur betrekking hebben op interne (nationale) situaties? Of gelden
de Europese voorstellen slechts voor zaken van slachtoffers met een
grensoverschrijdend aspect, zoals slachtoffers die zich in een andere
lidstaat bevinden of die in een andere lidstaat bescherming nodig
hebben? Graag ontvangend deze leden de visie van de minister hierop. 

De leden van de SP-fractie vragen de minister toe te lichten wat de
consequenties zijn voor het Nederlandse beleid, wetten en regels van de
voorliggende Europese voorstellen. Noodzaken deze Europese voorstellen
tot veranderingen in het Nederlandse stelsel voor wat betreft de
civielrechtelijke, strafrechtelijke en bestuursrechtelijke aanpak? Welke
gevolgen hebben deze voorstellen precies?

Verder steunen de leden van de SP-fractie de kritische houding van de
minister dat eerdere afspraken op dit gebied nog niet geïmplementeerd
zijn en dat de vraag zou moeten zijn of het opstellen van nieuwe regels
dan wel de oplossing is. Graag zien deze leden op meerdere fronten deze
houding in JBZ-verband.

Voornoemde leden constateren dat Nederland op onderdelen kritisch is,
met name omdat de voorgestelde richtlijn financiële consequenties
heeft, waar het geld niet voor is. Het lijkt er op dat de minister
alleen de rechten van slachtoffers wil versterken zo lang dit gratis is,
zodra het geld kost kan het niet? Graag ontvangen deze leden een reactie
hierop. 

Tenslotte ontvangen deze leden graag een toelichting op de zin dat het
belangrijk is dat lidstaten worden ondersteund door middel van
flankerende maatregelen. Wat wordt hiermee precies bedoeld?

De leden van de D66-fractie vinden dat de positie van slachtoffers
verder kan en moet worden versterkt en juicht de inspanningen om dit
Europees te bewerkstelligen toe. Deze leden zien daarbij een
voortrekkersrol voor Nederland weggelegd. 

Voornoemde leden vinden het zonder meer van belang dat de positie van de
Kamer vroegtijdig wordt betrokken bij de onderhandelingen in Brussel en
zal in een algemeen overleg nader op haar positie ingaan. In aanloop
naar de JBZ-Raad en een nog te houden overleg met de Kamer, hebben deze
leden vragen over de aansluiting van de Europese plannen op het
Nederlandse rechtsstelsel. 

Er wordt gesproken over een kruislingse tenuitvoerlegging wat in de
Nederlandse praktijk niet uitvoerbaar lijkt. Kan de minister concrete
voorbeelden noemen van situaties waarin dit voor Nederland niet
uitvoerbaar zou zijn? 

In het BNC-fiche wordt aangehaald dat de omzetting van maatregelen
vragen oproept voor de uitvoerbaarheid en rechtszekerheid. Kan de
minister nader toelichten welke vragen hij aan de orde acht? 

Hoe schat de minister de kansen in dat het knelpunt van de kruislingse
tenuitvoerlegging en van de onduidelijke samenhang met andere Europese
civielrechtelijke maatregelen na onderhandeling in de Raad en het
Europees Parlement wordt verholpen in eventuele herziene voorstellen? 

In de BNC-fiche wordt gesteld dat in samenhang met een richtlijn inzake
een Europees beschermingsbevel in strafzaken een aanpassing van
regelgeving noodzakelijk lijkt voor een heldere uitvoeringspraktijk in
Nederland. Kan de minister toelichten welke aanpassingen daarvoor
concreet nodig zouden zijn? 

In hoeverre mag verwacht worden dat lidstaten nader tot het Nederlandse
standpunt komen over de formulering en beoordeling van kwetsbare groepen
slachtoffers?

Hoe verhoudt het recente voorstel om daders een schadevergoeding te
laten betalen aan de staatskas ten gunste van het slachtoffer en om
meerdere personen spreekrecht te geven tijdens het strafproces, zich
concreet tot de Europese richtlijn?

Kan de minister reeds een inschatting geven van de administratieve
lasten die hij verwacht voor de Nederlandse overheid bij het afgeven van
certificaten?

Welke financiële belemmeringen worden concreet voor Nederland voorzien
bij toekomstige implementatie van de richtlijn ter bescherming van
slachtoffers? 

II. Reactie van de minister