[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

eindtekst

Wijziging van de Wet milieubeheer in verband met de invoering van geluidproductieplafonds en de overheveling van hoofdstuk IX van de Wet geluidhinder naar de Wet milieubeheer (modernisering instrumentarium geluidbeleid, geluidproductieplafonds)

Eindtekst

Nummer: 2011D38753, datum: 2011-07-27, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Onderdeel van zaak 2009Z23672:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


De Tweede Kamer der Staten- PRIVATE  

Generaal zendt bijgaand door

haar aangenomen wetsvoorstel

aan de Eerste Kamer.

De Voorzitter,

30 juni 2011



Wijziging van de Wet milieubeheer in verband met de invoering van
geluidproductieplafonds en de overheveling van hoofdstuk IX van de Wet
geluidhinder naar de Wet milieubeheer (modernisering instrumentarium
geluidbeleid, geluidproductieplafonds) 



	GEWIJZIGD VOORSTEL VAN WET



	Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van
Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

	Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

	Alzo Wij in overweging genomen hebben dat het wenselijk is om de
geluidregelgeving te herzien door het opnemen van regels met betrekking
tot geluidproductieplafonds voor wegen en spoorwegen,
geluidsbelastingkaarten en actieplannen in de Wet milieubeheer;

	Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg
der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij
goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

	De Wet milieubeheer wordt als volgt gewijzigd:

	Hoofdstuk 11 komt te luiden:

HOOFDSTUK 11 GELUID

TITEL 11.1 ALGEMEEN

Artikel 11.1

	1. In dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan
onder:

	beheerder: beheerder van de weg of spoorweg;

	bestemmingsplan: bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.1 van de Wet
ruimtelijke ordening;

	binnenwaarde: binnenwaarde als bedoeld in artikel 11.2;

	brongegevens: bij ministeriële regeling als zodanig aangewezen
gegevens, benodigd voor de vaststelling van de geluidproductie en de
geluidsbelasting vanwege een weg of spoorweg;

	geluidbeperkende maatregel: bij ministeriële regeling aangewezen
maatregel die de geluidproductie vanwege een weg of spoorweg beperkt,
met uitzondering van een maatregel inzake het gebruik van de weg of
spoorweg;

	geluidplafondkaart: kaart met daarop aangegeven de wegen en spoorwegen,
alsmede de geprojecteerde wegen en spoorwegen, waarop titel 11.3 en de
daarop berustende bepalingen van toepassing zijn;

	geluidproductie: geluidwaarde vanwege een weg of spoorweg in Lden;

	geluidproductieplafond: toegestane geluidproductie;

	geluidsbelasting: geluidsbelasting in Lden;

	geluidsbelasting Lnight: geluidsbelasting van een plaats en vanwege een
bron over alle perioden van 23.00 - 07.00 uur van een jaar als
omschreven in bijlage I, onderdeel 2, van richtlijn nr. 2002/49/EG van
het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 25 juni 2002
inzake de evaluatie en de beheersing van omgevingslawaai (PbEG L 189);

	geluidsgevoelig object: bij algemene maatregel van bestuur als zodanig
aangewezen gebouw of terrein dat vanwege de bestemming of het gebruik
daarvan bijzondere bescherming tegen geluid behoeft;

	geluidsgevoelige ruimte: bij algemene maatregel van bestuur als zodanig
aangewezen ruimte van een geluidsgevoelig object;

	geluidwerende maatregel: maatregel aan een geluidsgevoelig object die
de geluidsbelasting binnen de geluidsgevoelige ruimten van dat object
beperkt;

	geprojecteerde weg of spoorweg: nog niet aangelegde weg of spoorweg, in
de aanleg waarvan een geldend bestemmingsplan, projectbesluit of
tracébesluit voorziet;

	hoofdspoorweg: krachtens artikel 2 van de Spoorwegwet aangewezen
hoofdspoorweg;

	Lden: maat ter bepaling van de geluidsbelasting of een andere
geluidwaarde op een plaats en vanwege een bron over alle perioden van
07.00 - 19.00 uur, van 19.00 - 23.00 uur en van 23.00 - 07.00 uur van
een jaar als omschreven in bijlage I, onderdeel 1, van richtlijn nr.
2002/49/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie
van 25 juni 2002 inzake de evaluatie en de beheersing van
omgevingslawaai (PbEG L 189);

	maximale waarde: ten hoogste toelaatbare waarde van de geluidsbelasting
als bedoeld in artikel 11.2;

	Onze Ministers: Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister van
Verkeer en Waterstaat;

	projectbesluit: besluit als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, onder
f, van de Wet ruimtelijke ordening;

	spoorweg: spoorweg als bedoeld in artikel 1 van de Spoorwegwet;

	tracébesluit: besluit als bedoeld in artikel 15 van de Tracéwet;

	verzameling van inrichtingen:

	a. inrichtingen op een industrieterrein als bedoeld in artikel 1 van
de Wet geluidhinder;

	b. bij algemene maatregel van bestuur aangewezen inrichtingen, die
zijn gelegen binnen een daarbij aangegeven gebied;

	voorkeurswaarde: voorkeurswaarde van de geluidsbelasting, als bedoeld
in artikel 11.2;

	weg: voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande weg, met
inbegrip van de daarin liggende bruggen of viaducten.

	2. Voor de toepassing van het bij of krachtens dit hoofdstuk bepaalde
wordt mede verstaan onder:

	a. bestemmingsplan: inpassingsplan als bedoeld in artikel 3.26 of
artikel 3.28 van de Wet ruimtelijke ordening;

	b. geluidsgevoelig object: nog niet aanwezig geluidsgevoelig object
waarvoor een geldend bestemmingsplan of projectbesluit verlening van de
bouwvergunning toelaat, ongeacht of deze vergunning reeds is afgegeven;

	c. weg, spoorweg of hoofdspoorweg: deel van een weg, spoorweg of
hoofdspoorweg.

Artikel 11.2

	1. Voor de toepassing van dit hoofdstuk en de daarop berustende
bepalingen gelden de in de onderstaande tabel aangegeven
voorkeurswaarden, maximale waarden en binnenwaarden, in dB.

	Tabel voorkeurswaarden, maximale waarden en binnenwaarden

	voorkeurswaarde	maximale waarde	binnenwaarde A	binnenwaarde B

wegen 	50	65	36	41

spoorwegen	55	70	36	41



	2. De voorkeurswaarden en de maximale waarden hebben betrekking op de
geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten.

	3. Binnenwaarde A is van toepassing op geluidsgevoelige ruimten van:

	a. geluidsgevoelige objecten, voor zover deze zijn gelegen langs:

	1o. wegen die in gebruik zijn genomen op of na 1 januari 1982;

	2o. spoorwegen die in gebruik zijn genomen op of na 1 juli 1987;

	b. geluidsgevoelige objecten langs overige wegen of spoorwegen, indien
voor de bouw van die objecten een bouwvergunning is afgegeven na 1
januari 1982.

	4. Binnenwaarde B is van toepassing op geluidsgevoelige ruimten van
andere geluidsgevoelige objecten dan bedoeld in het derde lid.

Artikel 11.3

	1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden eisen gesteld
met betrekking tot de akoestische kwaliteit van wegen in beheer bij het
Rijk en hoofdspoorwegen.

	2. De beheerder draagt er zorg voor dat een weg of spoorweg die wordt
aangelegd of vervangen, ten minste voldoet aan deze eisen, tenzij
overwegende bezwaren van technische aard zich hiertegen verzetten.

	3. Onze Ministers evalueren de eisen in 2017 en vervolgens ten minste
eenmaal in de vijf jaar.

TITEL 11.2 GELUIDSBELASTINGKAARTEN EN ACTIEPLANNEN

§ 11.2.1 Algemeen

Artikel 11.4

	1. Gedeputeerde staten melden vóór 1 april 2015 en vervolgens elke
vijf jaar vóór 1 april aan Onze Minister:

	a. op welke delen van provinciale wegen naar verwachting in het
daaropvolgende kalenderjaar meer dan drie miljoen maal een motorvoertuig
zal passeren;

	b. op welke delen van andere spoorwegen dan hoofdspoorwegen naar
verwachting in het daaropvolgende kalenderjaar meer dan 30 000 maal een
trein zal passeren.

	2. Onze Minister publiceert vóór 30 juni 2015 en vervolgens elke vijf
jaar vóór 30 juni in de Staatscourant welke delen van wegen en
spoorwegen overeenkomstig het eerste lid zijn gemeld.

Artikel 11.5

	Onze Minister wijst vóór 30 juni 2015 en vervolgens elke vijf jaar
vóór 30 juni als agglomeratie aan verstedelijkte gebieden met ten
minste 100 000 inwoners.

§ 11.2.2 Geluidsbelastingkaarten

Artikel 11.6

	1. Onze Minister van Verkeer en Waterstaat stelt
geluidsbelastingkaarten vast voor wegen in beheer bij het Rijk en
hoofdspoorwegen.

	2. Gedeputeerde staten stellen geluidsbelastingkaarten vast voor de
krachtens artikel 11.4, tweede lid, gepubliceerde delen van wegen en
spoorwegen.

	3. De geluidsbelastingkaarten hebben betrekking op:

	a. de geluidsbelasting en de geluidsbelasting Lnight van
geluidsgevoelige objecten vanwege de betrokken wegen en spoorwegen;

	b. de bij algemene maatregel van bestuur of overeenkomstig de maatregel
als stille gebieden aangewezen categorieën van gebieden die zijn
gelegen in de omgeving van wegen en spoorwegen als bedoeld onder a.

	4. Burgemeester en wethouders van gemeenten die behoren tot krachtens
artikel 11.5 aangewezen agglomeraties, stellen geluidsbelastingkaarten
vast die betrekking hebben op de geluidsbelasting en de geluidsbelasting
Lnight vanwege:

	a. wegen, daaronder begrepen spoorwegen die deel uitmaken van een weg;

	b. spoorwegen die niet deel uitmaken van een weg;

	c. luchthavens als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet
luchtvaart;

	d. de luchthaven Schiphol, bedoeld in hoofdstuk 8 van de Wet
luchtvaart;

	e. inrichtingen of verzamelingen van inrichtingen.

	5. De geluidsbelastingkaarten geven ten minste een weergave van:

	a. de geluidsbelasting en de geluidsbelasting Lnight veroorzaakt door
de in het eerste, tweede onderscheidenlijk vierde lid, bedoelde
geluidsbronnen in het kalenderjaar voorafgaand aan dat van de
vaststelling van de geluidsbelastingkaart;

	b. het aantal geluidsgevoelige objecten en bewoners van woningen die
aan bepaalde waarden van de geluidsbelasting en de geluidsbelasting
Lnight worden blootgesteld.

	6. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels
gesteld omtrent de inhoud, vormgeving en inrichting van
geluidsbelastingkaarten, welke regels kunnen verschillen voor wegen en
spoorwegen als bedoeld in het eerste en tweede lid en agglomeraties.

	7. De vaststelling van de geluidsbelastingkaarten geschiedt ten minste
elk vijf jaar vóór 30 juni, te rekenen vanaf 2012.

Artikel 11.7

	1. Ten behoeve van de vaststelling van een geluidsbelastingkaart als
bedoeld in artikel 11.6, eerste en tweede lid, verstrekken burgemeester
en wethouders aan Onze Minister van Verkeer en Waterstaat
onderscheidenlijk gedeputeerde staten op hun verzoek, alle inlichtingen
en gegevens waarover zij kunnen beschikken, voor zover die voor het
opstellen van die kaart noodzakelijk zijn.

	2. Ten behoeve van de vaststelling van een geluidsbelastingkaart als
bedoeld in artikel 11.6, vierde lid, verstrekken Onze Minister, Onze
Minister van Verkeer en Waterstaat, gedeputeerde staten en burgemeester
en wethouders aan betrokken burgemeester en wethouders op hun verzoek,
alle inlichtingen en gegevens waarover zij kunnen beschikken, voor zover
die voor het opstellen van die kaart noodzakelijk zijn. Op een dergelijk
verzoek verstrekt Onze Minister van Defensie de contourenkaarten,
bedoeld in artikel 10.23 van de Wet Luchtvaart.

	3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels
worden gesteld inzake de te verstrekken inlichtingen en gegevens,
waaronder de wijze waarop en de termijn waarbinnen of de datum waarvoor
deze verstrekt worden.

Artikel 11.8

	1. Ten behoeve van de bepaling van de geluidsbelasting en de
geluidsbelasting Lnight vanwege een weg, spoorweg, inrichting of
verzameling van inrichtingen worden bij regeling van Onze Minister
regels gesteld.

	2. Ten behoeve van de bepaling van de geluidsbelasting en de
geluidsbelasting Lnight vanwege een luchthaven kunnen bij regeling van
Onze Minister in overeenstemming met Onze Ministers van Verkeer en
Waterstaat en van Defensie regels worden gesteld.

Artikel 11.9

	1. Binnen één maand na de vaststelling van een geluidsbelastingkaart
als bedoeld in artikel 11.6, eerste, tweede en vierde lid, geven Onze
Minister van Verkeer en Waterstaat, gedeputeerde staten,
onderscheidenlijk burgemeester en wethouders van deze vaststelling
kennis in één of meer dag-, nieuws-, of huis-aan-huisbladen, dan wel
op andere geschikte wijze. Hierbij geven zij aan op welke wijze kennis
kan worden gekregen van de inhoud van de geluidsbelastingkaart.

	2. De in het eerste lid bedoelde bestuursorganen:

	a. stellen de geluidsbelastingkaart voor een ieder langs elektronische
weg beschikbaar;

	b. voegen bij de geluidsbelastingkaart een overzicht van de
belangrijkste punten van die kaart.

	3. Binnen één maand na vaststelling zenden Onze Minister van Verkeer
en Waterstaat, gedeputeerde staten, onderscheidenlijk burgemeester en
wethouders de geluidsbelastingkaart langs elektronische weg aan Onze
Minister.

	4. Bij regeling van Onze Minister kunnen nadere regels worden gesteld
over de wijze waarop de geluidsbelastingkaart ter beschikking van Onze
Minister wordt gesteld.

Artikel 11.10

	1. Indien gedeputeerde staten niet of niet tijdig voldoen aan een
verplichting als bedoeld in artikel 11.6, tweede lid, is artikel 121 van
de Provinciewet van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat
Onze Minister in de plaats treedt van Onze Minister van Binnenlandse
Zaken en Koninkrijksrelaties.

	2. Indien burgemeester en wethouders niet of niet tijdig voldoen aan
een verplichting als bedoeld in artikel 11.6, vierde lid, is artikel 124
van de Gemeentewet van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat
Onze Minister in de plaats treedt van gedeputeerde staten.

§ 11.2.3 Actieplannen

Artikel 11.11

	1. Onze Ministers stellen vóór 18 juli 2013 aan de hand van de
geluidsbelastingkaarten, bedoeld in artikel 11.6, eerste lid, een
actieplan vast met betrekking tot de wegen in beheer bij het Rijk en
hoofdspoorwegen. Indien er sprake is van een belangrijke ontwikkeling
die van invloed is op de geluidhindersituatie, en daarnaast ten minste
elke vijf jaar na de vaststelling, wordt het actieplan opnieuw overwogen
en zo nodig aangepast.

	2. Een actieplan bevat ten minste een beschrijving van:

	a. het te voeren beleid om de geluidsbelasting en de geluidsbelasting
Lnight te beperken, en

	b. de voorgenomen in de eerstvolgende vijf jaar te treffen maatregelen
om overschrijding van overeenkomstig algemene maatregel van bestuur vast
te stellen waarden van de geluidsbelasting of de geluidsbelasting Lnight
te voorkomen of ongedaan te maken en de te verwachten effecten van die
maatregelen.

	3. Het actieplan houdt rekening met de resultaten van de evaluatie,
bedoeld in artikel 11.3, derde lid.

	4. In het actieplan wordt aangegeven in hoeverre het voornemen bestaat
om de geluidproductieplafonds voor wegen en spoorwegen aan te passen aan
ontwikkelingen met betrekking tot het bronbeleid.

	5. Het actieplan bevat tevens:

	a. een overzicht van de geldende overschrijdingsbesluiten, bedoeld in
artikel 11.49;

	b. een beschrijving van de ontwikkelingen met betrekking tot het
bronbeleid en andere relevante ontwikkelingen die van invloed kunnen
zijn op een of meer van de geldende overschrijdingsbesluiten;

	c. een motivering of de in onderdeel b bedoelde ontwikkelingen
aanleiding geven tot het intrekken of wijzigen van een of meer van de
geldende overschrijdingsbesluiten.

Artikel 11.12

	1. Gedeputeerde staten stellen vóór 18 juli 2013 aan de hand van de
geluidsbelastingkaarten, bedoeld in artikel 11.6, tweede lid, een
actieplan vast met betrekking tot de krachtens artikel 11.4, tweede lid,
gepubliceerde delen van wegen en spoorwegen. Indien er sprake is van een
belangrijke ontwikkeling die van invloed is op de geluidhindersituatie,
en daarnaast ten minste elke vijf jaar na de vaststelling, wordt het
actieplan opnieuw overwogen en zo nodig aangepast.

	2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op burgemeester en
wethouders van gemeenten die behoren tot krachtens artikel 11.5
aangewezen agglomeraties, met dien verstande dat het actieplan
betrekking heeft op de in artikel 11.6, vierde lid, bedoelde
geluidsbronnen.

	3. Artikel 11.11, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 11.13

	1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels
gesteld omtrent de inhoud, vormgeving en inrichting van actieplannen.
Deze regels kunnen verschillen voor wegen en spoorwegen als bedoeld in
artikel 11.6, eerste en tweede lid, en agglomeraties.

	2. Een actieplan met betrekking tot een weg wordt niet vastgesteld, dan
nadat daarover overleg is gevoerd met de beheerder van die weg en de
verantwoordelijke voor het bronbeleid.

Artikel 11.14

	1. Een actieplan wordt voorbereid met overeenkomstige toepassing van de
in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht geregelde procedure,
met dien verstande dat in afwijking van artikel 3:15 van de Algemene wet
bestuursrecht, een ieder zienswijzen naar voren kan brengen.

	2. Burgemeester en wethouders stellen een actieplan niet vast dan nadat
de gemeenteraad een ontwerp van het actieplan is toegezonden en deze in
de gelegenheid is gesteld zijn wensen en zienswijze ter kennis van
burgemeester en wethouders te brengen.

Artikel 11.15

	Artikel 11.9 is van overeenkomstige toepassing op de vaststelling van
actieplannen.

§ 11.2.4 Inlichtingen aan een andere lidstaat van de Europese Unie

Artikel 11.16

	1. Onze Minister van Verkeer en Waterstaat, gedeputeerde staten en
burgemeester en wethouders verstrekken op verzoek van een bevoegde
autoriteit van een van de lidstaten van de Europese Unie alle
inlichtingen en gegevens waarover zij kunnen beschikken, voor zover die
voor het opstellen van een geluidsbelastingkaart in de desbetreffende
lidstaat noodzakelijk zijn. Op een dergelijk verzoek verstrekt Onze
Minister van Defensie de contourenkaarten, bedoeld in artikel 10.23 van
de Wet luchtvaart.

	2. Artikel 11.7, derde lid, is van overeenkomstige toepassing.

TITEL 11.3 WEGEN EN SPOORWEGEN MET GELUIDPRODUCTIEPLAFONDS

AFDELING 11.3.1 ALGEMEEN

Artikel 11.17

	1. Deze titel is van toepassing op de wegen in het beheer van het Rijk
en de hoofdspoorwegen, alsmede de aan te leggen wegen in het beheer van
het Rijk en hoofdspoorwegen, die zijn aangegeven op de
geluidplafondkaart.

	2. Op de geluidplafondkaart kunnen andere wegen en spoorwegen, alsmede
aan te leggen wegen en spoorwegen, worden aangegeven, waarop deze titel
van toepassing is.

Artikel 11.18

	1. De geluidplafondkaart wordt bij regeling van Onze Minister
vastgesteld.

	2. Onze Minister stelt de geluidplafondkaart voor een ieder langs
elektronische weg beschikbaar.

Artikel 11.19

	1. Aan weerszijden van een weg of spoorweg of een geprojecteerde weg of
spoorweg bevinden zich referentiepunten.

	2. Op elk referentiepunt geldt een geluidproductieplafond:

	a. dat tot stand gekomen is met toepassing van artikel 11.45;

	b. dat vastgesteld is op grond van artikel 11.27, of

	c. dat gewijzigd is op grond van artikel 11.28.

AFDELING 11.3.2 NALEVING EN REGISTRATIE VAN GELUIDPRODUCTIEPLAFONDS

§ 11.3.2.1 Naleving van de geluidproductieplafonds

Artikel 11.20

	De beheerder draagt zorg voor de naleving van de
geluidproductieplafonds.

Artikel 11.21

	Een maatregel die de geluidoverdracht vanwege een weg of spoorweg
beperkt, wordt ten aanzien van de naleving van de
geluidproductieplafonds in de beschouwing betrokken, indien zij in het
geluidregister is opgenomen. De beheerder kan daartoe een verzoek doen
als bedoeld in artikel 11.31, tweede lid.

Artikel 11.22

	1. De beheerder zendt voor 1 oktober 2012 en vervolgens elk
kalenderjaar voor 1 oktober aan Onze Minister en Onze Minister van
Verkeer en Waterstaat een verslag met betrekking tot de naleving van de
geluidproductieplafonds in het voorafgaande kalenderjaar.

	2. Onze Minister stelt het verslag, vergezeld van de bevindingen van
Onze Ministers, voor een ieder langs elektronische weg beschikbaar.

	3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels
gesteld met betrekking tot de gegevens die het verslag ten minste bevat.

	4. Tot de in het derde lid bedoelde gegevens behoren in elk geval:

	a. een vergelijking van de hoogte van de berekende geluidproductie op
de referentiepunten met de geldende geluidproductieplafonds;

	b. een overzicht van de weg- of baanvakken waar de berekende
geluidproductie op een of meer referentiepunten 0,5 dB of minder onder
het geldende geluidproductieplafond ligt;

	c. een verantwoording van de validatie van de berekende waarden voor de
referentiepunten, waarbij de validatie in ieder geval plaatsvindt
middels steekproefsgewijze metingen door een onafhankelijke partij.

Artikel 11.23

	1. Artikel 11.20 geldt niet met betrekking
tot geluidproductieplafonds voor een spoorweg, die tot stand zijn
gekomen met toepassing van artikel 11.45, waarvoor door de beheerder op
verzoek van een gerechtigde als bedoeld in artikel 57 van de Spoorwegwet
extra capaciteit is verdeeld, indien:

	a. op die spoorweg op een of meer dagen in het kalenderjaar voorafgaand
aan  een of meer
goederentreinen hebben gereden tussen 23.00 en 07.00 uur, en

	b. de geluidproductie op de langs die spoorweg gelegen referentiepunten
inclusief de extra vervoerscapaciteit niet meer bedraagt dan 60 dB.

	2. Deze vrijstelling is eenmalig voor een termijn van vier jaren met
ingang van het kalenderjaar waarin de extra capaciteit is verdeeld. De
vrijstelling geldt alleen voor de referentiepunten waarvoor de
geluidproductieplafonds sinds 
niet zijn gewijzigd.

	3. Een wijziging van een geluidproductieplafond op grond van artikel
11.28, vijfde lid, wordt voor de toepassing van het tweede lid buiten
beschouwing gelaten.

	4. De beheerder meldt onverwijld en gemotiveerd aan Onze Minister dat:

	a. hij een verzoek als bedoeld in het eerste lid heeft ingewilligd;

	b. daardoor een overschrijding optreedt van een of meer
geluidproductieplafonds langs het daarbij aangegeven baanvak;

	c. is voldaan aan de voorwaarden van dit artikel.

	5. Onze Minister doet mededeling van de vrijstelling in de
Staatscourant. De mededeling bevat ten minste de kalenderjaren waarvoor
de vrijstelling geldt, alsmede een geografische omschrijving van het
baanvak waarop de vrijstelling betrekking heeft.

Artikel 11.24

	1. Onze Minister kan op verzoek van de beheerder in verband met
bijzondere omstandigheden voor een termijn van ten hoogste vijf jaar
ontheffing verlenen van de verplichting tot naleving van een
geluidproductieplafond.

	2. Onze Minister beslist binnen vier weken na ontvangst van de
aanvraag. Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht is van
toepassing.

	3. Onze Minister kan aan de ontheffing voorschriften verbinden met
betrekking tot:

	a. de mate en de duur van de overschrijding van het
geluidproductieplafond;

	b. het treffen van geluidwerende maatregelen aan de gevel van een
geluidsgevoelige object, indien de ontheffing kan leiden tot een
overschrijding van de binnenwaarde voor het betrokken geluidsgevoelig
object met meer dan 5 dB.

	4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels
gesteld met betrekking tot de gegevens die bij de aanvraag worden
verstrekt.

	5. Onze Minister kan de voorschriften die aan de ontheffing verbonden
zijn, wijzigen of de ontheffing geheel of gedeeltelijk intrekken, indien
gewijzigde omstandigheden daartoe aanleiding geven.

	6. De artikelen 11.37 en 11.39 zijn van overeenkomstige toepassing.

§ 11.3.2.2 Het geluidregister

Artikel 11.25

	1. Er is een openbaar geluidregister dat gegevens bevat met betrekking
tot de geldende geluidproductieplafonds.

	2. Voor zover in artikel 11.46, tweede lid, niet anders is bepaald,
worden de gegevens in het register opgenomen op de dag van de
bekendmaking van het besluit tot vaststelling of wijziging van een
geluidproductieplafond of tot verlening of wijziging van een ontheffing
dan wel op de dag waarop mededeling wordt gedaan van een vrijstelling.

	3. Tot de gegevens behoren ten minste voor elk geluidproductieplafond:

	a. het laatstelijk genomen besluit waarbij het geluidproductieplafond
is vastgesteld of gewijzigd;

	b. de ligging van de referentiepunten;

	c. de brongegevens;

	d. indien van toepassing:

	1º. de mededeling, bedoeld in artikel 11.36;

	2º. een krachtens artikel 11.23, vijfde lid, gepubliceerde
vrijstelling;

	3º. een krachtens artikel 11.24, eerste lid, verleende ontheffing.

	4. Het register wordt beheerd door Onze Minister van Verkeer en
Waterstaat.

	5. Het register is voor een ieder langs elektronische weg toegankelijk.

	6. Onze Minister kan nadere regels stellen omtrent de inhoud, vorm en
inrichting van het register, alsmede omtrent de wijze waarop het
register wordt beheerd, bijgehouden en gecontroleerd.

AFDELING 11.3.3 VASTSTELLING OF WIJZIGING VAN GELUIDPRODUCTIEPLAFONDS

§ 11.3.3.1 Algemeen

Artikel 11.26

	In deze afdeling wordt onder bevoegd gezag verstaan: het bevoegd gezag,
genoemd in artikel 11 van de Tracéwet, dan wel indien de Tracéwet niet
van toepassing is, de Minister van Verkeer en Waterstaat.

Artikel 11.27

	1. Het bevoegd gezag stelt een geluidproductieplafond vast op elk
daartoe door hem aangegeven referentiepunt.

	2. Het eerste lid is niet van toepassing indien op een referentiepunt
reeds een geluidproductieplafond geldt, dat tot stand is gekomen met
toepassing van artikel 11.45.

Artikel 11.28

	1. Het bevoegd gezag kan op verzoek een geluidproductieplafond
wijzigen. Een ambtshalve besluit tot wijziging van een
geluidproductieplafond wordt genomen door Onze Ministers.

	2. Indien de beheerder een verzoek heeft ingediend tot verhoging van
een geluidproductieplafond, wordt dat geluidproductieplafond niet
verhoogd indien:

	a. de beheerder niet heeft voldaan aan de verplichting, bedoeld in
artikel 11.3, tweede lid, of

	b. het geldende geluidproductieplafond naar redelijke verwachting niet
binnen een periode van tien jaar volledig zal worden benut.

	3. Een geluidproductieplafond wordt niet op verzoek verlaagd indien het
gewijzigde geluidproductieplafond na verlaging naar redelijke
verwachting binnen een periode van minder dan tien jaar volledig zou
worden benut.

	4. Een geluidproductieplafond wordt verlaagd, indien de
geluidsbelasting vanwege de weg of spoorweg van geluidsgevoelige
objecten is verminderd ten gevolge van de toepassing van afdeling 3 van
hoofdstuk VI van de Wet geluidhinder.

	5. Het bevoegd gezag kan op verzoek van burgemeester en wethouders van
een gemeente een geluidproductieplafond verlagen, indien de gemeente
voornemens is een maatregel te treffen of te bekostigen dan wel een
maatregel heeft getroffen of bekostigd die de geluidsbelasting vanwege
een weg of spoorweg vermindert.

	6. Artikel 11.29 is bij de behandeling van een aanvraag als bedoeld in
het vijfde lid niet van toepassing.

Artikel 11.29

	1. Bij de voorbereiding van een besluit omtrent het vaststellen of
wijzigen van een geluidproductieplafond neemt het bevoegd gezag een
geluidbeperkende maatregel niet in aanmerking, indien het treffen
daarvan:

	a. financieel niet doelmatig is met betrekking tot het beperken van de
geluidsbelasting van een of meer geluidsgevoelige objecten, dan wel

	b. stuit op overwegende bezwaren van stedenbouwkundige,
verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of technische aard.

	2. Het eerste lid, aanhef en onder a, is niet van toepassing, indien de
beheerder het bevoegd gezag uitdrukkelijk verzoekt om bij de
besluitvorming rekening te houden met een door hem voorgestelde
financieel niet doelmatige geluidbeperkende maatregel.

	3. Op uitdrukkelijk verzoek van de beheerder houdt het bevoegd gezag
bij de voorbereiding van een besluit omtrent het vaststellen of wijzigen
van een geluidproductieplafond rekening met een door de beheerder
voorgestelde maatregel die niet is aangewezen als geluidbeperkende
maatregel.

	4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels
gesteld voor de toepassing van het criterium, bedoeld in het eerste lid,
onder a.

Artikel 11.30

	1. Het bevoegd gezag stelt een geluidproductieplafond op een zodanige
waarde vast dat de geluidsbelasting die de geluidsgevoelige objecten
vanwege de betrokken weg of spoorweg ondervinden, de voorkeurswaarde
niet overschrijdt.

	2. Bij wijziging wordt een geluidproductieplafond op een zodanige
waarde vastgesteld dat de geluidsbelasting vanwege de weg of spoorweg
niet hoger is dan de geluidsbelasting, die de betrokken
geluidsgevoelige objecten vanwege die weg of spoorweg ondervinden bij
volledige benutting van het geldende geluidproductieplafond.

	3. Het tweede lid is niet van toepassing, indien de geluidsbelasting na
de wijziging van het geluidproductieplafond de voorkeurswaarde niet
overschrijdt.

	4. Het bevoegd gezag kan afwijken van het eerste of tweede lid, indien
geen geluidbeperkende maatregelen in aanmerking komen om aan die leden
te voldoen. De afwijking wordt zoveel mogelijk beperkt door het treffen
van geluidbeperkende maatregelen.

	5. Het bevoegd gezag kan voorts afwijken van het eerste of tweede lid,
indien een geluidsgevoelig object tevens een geluidsbelasting boven de
voorkeurswaarde kan ondervinden vanwege een andere geluidsbron die
behoort tot een bij ministeriële regeling aangegeven categorie. Artikel
11.29, eerste lid, onder a, is niet van toepassing.

	6. Bij de toepassing van het vierde en vijfde lid wordt de maximale
waarde niet overschreden.

	7. Het zesde lid is niet van toepassing indien in samenhang met het
besluit tot het wijzigen van een geluidproductieplafond een
overschrijdingsbesluit als bedoeld in artikel 11.49 wordt genomen.

§ 11.3.3.2 Procedures voor vaststelling of wijziging van
geluidproductieplafonds

Artikel 11.31

	1. Vaststelling of wijziging van een geluidproductieplafond geschiedt
ambtshalve of op verzoek.

	2. Een verzoek tot vaststelling of wijziging van een
geluidproductieplafond kan worden gedaan door de beheerder van de
betreffende weg of spoorweg.

	3. Een verzoek tot wijziging van een geluidproductieplafond kan tevens
worden gedaan door burgemeester en wethouders van de gemeente:

	a. waarin het desbetreffende referentiepunt is gelegen, of

	b. waartoe gronden behoren die zijn gelegen langs de betreffende weg of
spoorweg binnen de zone, bedoeld in hoofdstuk VI van de Wet
geluidhinder.

	4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels
gesteld met betrekking tot de gegevens die bij de aanvraag worden
verstrekt.

Artikel 11.32

	Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing op de
voorbereiding van een besluit tot vaststelling of wijziging van een
geluidproductieplafond dat wordt genomen op een verzoek als bedoeld in
artikel 11.31, tweede of derde lid. Zienswijzen kunnen naar voren worden
gebracht door een ieder.

Artikel 11.33

	1. Ter voorbereiding van een besluit tot vaststelling of wijziging van
een geluidproductieplafond wordt een akoestisch onderzoek verricht.

	2. Het akoestisch onderzoek heeft betrekking op de geluidsbelasting die
vanwege de weg of spoorweg zou kunnen worden ondervonden door
geluidsgevoelige objecten, andere objecten en gebieden. Het onderzoek
bevat een berekening van de geluidproductie op elk betrokken
referentiepunt.

	3. Bij het berekenen van de geluidproductie, bedoeld in het vorige lid,
wordt uitgegaan van de gemiddelde waarden over de technische levensduur
van de weg of spoorweg, welke zijn gevalideerd door metingen uitgevoerd
door een onafhankelijke partij.

	4. Het akoestisch onderzoek wordt uitgevoerd:

	a. bij een ambtshalve besluit: door de beheerder;

	b. bij een besluit op verzoek: door de aanvrager.

	5. In afwijking van het vierde lid wordt de geluidproductie op de
referentiepunten in alle gevallen berekend door de beheerder. De
beheerder stelt de resultaten desgevraagd ter beschikking van een
aanvrager als bedoeld in het derde lid, onder b.

	6. Degene die het akoestisch onderzoek uitvoert, doet tevens akoestisch
onderzoek naar de effecten van de samenloop van de geluidsbelasting van
de weg of spoorweg en een andere geluidsbron als bedoeld in artikel
11.30, vijfde lid.

	7. Onze Minister stelt nadere regels omtrent:

	a. de wijze waarop het akoestisch onderzoek en de berekeningen worden
uitgevoerd;

	b. de situaties waarop het akoestisch onderzoek en de berekeningen
betrekking hebben;

	c. de gevallen waarin redelijkerwijs kan worden aangenomen dat geen
behoefte bestaat aan een onderzoek naar de effecten van samenloop.

Artikel 11.34

	Ter voorbereiding van een besluit tot ambtshalve vaststelling of
wijziging van een geluidproductieplafond verstrekt de beheerder op
verzoek van Onze Ministers en binnen de gestelde termijn, alle
inlichtingen en gegevens die zij redelijkerwijs nodig hebben ter
voorbereiding van het besluit, waaronder de resultaten van het
akoestisch onderzoek en de berekeningen, bedoeld in artikel 11.33.

Artikel 11.35

	In het besluit tot vaststelling of wijziging van een
geluidproductieplafond wordt aangegeven welke maatregelen met toepassing
van artikel 11.29 bij de besluitvorming in aanmerking zijn genomen.

Artikel 11.36

	In een besluit tot wijziging van een geluidproductieplafond dat wordt
genomen op een verzoek als bedoeld in artikel 11.31, derde lid, in
verband met door de aanvrager voorgenomen maatregelen tot verlaging van
de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, wordt bepaald dat de
werking van het besluit in afwijking van artikel 20.3 wordt opgeschort
totdat het bevoegd gezag heeft medegedeeld dat de in aanmerking komende
maatregelen ten genoegen van het bevoegd gezag zijn getroffen. Deze
mededeling geschiedt op dezelfde wijze als waarop is kennisgegeven van
het besluit.

Artikel 11.37

	Een afschrift van het besluit tot vaststelling of wijziging van een
geluidproductieplafond wordt gezonden aan burgemeester en wethouders van
de gemeente:

a. waarin het desbetreffende referentiepunt is gelegen;

b. waartoe de gronden behoren die zijn gelegen langs de desbetreffende
weg of spoorweg binnen de zone, bedoeld in hoofdstuk VI van de Wet
geluidhinder.

§ 11.3.3.3 De binnenwaarde

Artikel 11.38

	1. Indien in een onherroepelijk besluit tot vaststelling of wijziging
van een geluidproductieplafond toepassing is gegeven aan artikel 11.30,
vierde of vijfde lid, en het geluidproductieplafond een zodanige waarde
heeft dat de binnenwaarde bij volledige benutting van het
geluidproductieplafond wordt overschreden, treft de beheerder
geluidwerende maatregelen.

	2. De verplichting, bedoeld in het eerste lid, strekt ertoe dat binnen
een termijn van twee jaar nadat het besluit onherroepelijk is geworden
de geluidsbelasting binnen de geluidsgevoelige ruimten van het
betreffende geluidsgevoelige object wordt teruggebracht tot een waarde
die ten minste 3 dB is gelegen onder de binnenwaarde.

	3. Onze Minister kan op verzoek van de beheerder een andere termijn
vaststellen waarbinnen de maatregelen worden getroffen.

	4. Indien een geluidproductieplafond wordt verlaagd, is dit artikel
uitsluitend van toepassing ten aanzien van geluidsgevoelige objecten
waarvan de geluidsbelasting vanwege de weg of spoorweg toeneemt bij
volledige benutting van het verlaagde geluidproductieplafond.

Artikel 11.39

	1. Indien de rechthebbende ten aanzien van een geluidsgevoelig object
niet heeft toegestemd mee te werken aan maatregelen die moeten worden
getroffen ingevolge artikel 11.38, eerste lid, verklaart Onze Minister,
op verzoek van de beheerder, de verplichting, bedoeld in artikel 11.38,
eerste lid, vervallen.

	2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels
gesteld met betrekking tot de wijze waarop aan de rechthebbende wordt
verzocht om mee te werken aan de realisatie van de maatregelen en de
wijze waarop deze zijn toestemming verleent of onthoudt.

	3. Onze Minister zendt een afschrift van de vervallenverklaring bij
aangetekend schrijven aan de rechthebbende.

	4. Onze Minister zendt onverwijld een afschrift van de
vervallenverklaring aan de Dienst voor het kadaster en de openbare
registers ter inschrijving van die verklaring in de openbare registers,
bedoeld in afdeling 2 van titel 1 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek.
De artikelen 24, eerste lid, en 26 van Boek 3 van dat wetboek zijn niet
van toepassing.

§ 11.3.3.4 Verdere bepalingen omtrent vaststelling en wijziging van
geluidproductieplafonds

Artikel 11.40

	De artikelen 11.30 en 11.38 zijn niet van toepassing op een
geluidsgevoelig object met betrekking waartoe met toepassing van de
Interimwet stad-en-milieubenadering een hogere geluidsbelasting is
toegestaan dan de wettelijke maximumwaarde ingevolge de Wet
geluidhinder.

Artikel 11.41

	Bij vaststelling of wijziging van een geluidproductieplafond wordt de
geluidproductie vanwege een spoorwegemplacement als bedoeld in het
Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer, bijlage I, categorie
14, onder a, alleen betrokken voor zover op die geluidproductie
hoofdstuk 8 niet van toepassing is.

Artikel 11.42

	1. Indien een verzoek tot wijziging van een
geluidproductieplafond geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op een
wegvak en die wijziging gevolgen heeft voor de geluidsbelasting vanwege
die weg van een geluidsgevoelig object dat is gemeld op grond van
artikel 88 van de Wet geluidhinder, stelt de aanvrager een programma van
maatregelen vast als bedoeld in artikel 89 van de Wet geluidhinder,
tenzij voor het betrokken object reeds een dergelijk programma is
vastgesteld.

	2. Het bevoegd gezag houdt bij de beslissing op de aanvraag, bedoeld in
het eerste lid, rekening met het besluit van Onze Minister, bedoeld in
artikel 90, vijfde lid, van de Wet geluidhinder.

	3. Indien een verzoek tot wijziging van een
geluidproductieplafond geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op een
baanvak en die wijziging gevolgen heeft voor de geluidsbelasting vanwege
die spoorweg van een geluidsgevoelig object dat is gemeld op grond van
artikel 4.17 van het Besluit geluidhinder, stelt de aanvrager een
saneringsprogramma vast als bedoeld in artikel 4.18 van het Besluit
geluidhinder, tenzij voor het betrokken object reeds een dergelijk
programma is vastgesteld .

	4. Het bevoegd gezag houdt bij de beslissing op de aanvraag, bedoeld in
het derde lid, rekening met het besluit van Onze Minister, bedoeld in
artikel 4.23, derde lid, van het Besluit geluidhinder.

Artikel 11.43

	1. Voor zover de in artikel 11.35 bedoelde maatregelen en het
bestemmingsplan, of de beheersverordening, bedoeld in artikel 3.38,
eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening, niet met elkaar in
overeenstemming zijn, geldt het besluit tot vaststelling of wijziging
van het geluidproductieplafond voor de uitvoering van de daarin
opgenomen maatregelen als een projectbesluit, onderscheidenlijk als een
besluit als bedoeld in artikel 3.42 van de Wet ruimtelijke ordening.

	2. Artikel 3.13 van de Wet ruimtelijke ordening is van overeenkomstige
toepassing, met dien verstande dat:

	a. Onze Minister in de plaats treedt van burgemeester en wethouders, en

	b. in afwijking van het eerste lid van dat artikel, de termijn
waarbinnen het bestemmingsplan in ontwerp ter inzage wordt gelegd,
begint te lopen op het tijdstip waarop Onze Minister heeft medegedeeld
dat met de tenuitvoerlegging van de maatregelen daadwerkelijk is
begonnen.

	3. Voor zover een bestemmingsplan of een ander besluit een vergunning
als bedoeld in artikel 3.3 van de Wet ruimtelijke ordening vereist,
geldt zodanige eis niet voor de uitvoering van de in het eerste lid
bedoelde maatregelen.

AFDELING 11.3.4 GELUIDPRODUCTIEPLAFONDS VOOR OP  BESTAANDE OF GEPROJECTEERDE WEGEN EN
SPOORWEGEN

§ 11.3.4.1 Het tot stand komen van de geluidproductieplafonds

Artikel 11.44

	Deze afdeling is van toepassing op geluidproductieplafonds die tot
stand zijn gekomen met toepassing van artikel 11.45 voor een op  bestaande weg of spoorweg en
geprojecteerde weg of spoorweg, die wordt geplaatst op de
geluidplafondkaart.

Artikel 11.45

	1. De geluidproductieplafonds voor de wegen of spoorwegen, bedoeld in
artikel 11.44, zijn de over de door Onze Minister aangewezen
referentieperiode door hem berekende heersende geluidproducties op de
daartoe door hem aangegeven referentiepunten, vermeerderd met 1,5 dB.

	2. In afwijking van het eerste lid zijn de geluidproductieplafonds voor
bij algemene maatregel van bestuur aangewezen wegen of spoorwegen de in
die maatregel aangegeven, of de op basis van de in de maatregel
aangegeven gegevens door Onze Minister berekende, geluidproducties op de
desbetreffende referentiepunten.

	3. In afwijking van het eerste lid zijn voor een spoorweg waarvan de
heersende geluidproductie op referentiepunten lager is dan 50,5 dB, de
geluidproductieplafonds op 
52,0 dB.

	4. De heersende geluidproductie wordt met betrekking tot bij algemene
maatregel van bestuur aangewezen wegen, bepaald op basis van de situatie
waarbij een daarbij aangegeven wegdek is aangebracht.

	5. Indien de heersende geluidproductie op een referentiepunt langs een
weg als bedoeld in het vierde lid, blijkens het verslag hoger is dan het
krachtens het vierde lid berekende geluidproductieplafond, geldt voor
het betreffende referentiepunt een vrijstelling van artikel 11.20 totdat
door vervanging van de wegverharding het geluidproductieplafond wordt
nageleefd, maar uiterlijk tot 1 januari 2016.

Artikel 11.46

	1. Onze Minister stelt nadere regels omtrent de wijze waarop de
heersende geluidproductie, als bedoeld in artikel 11.45, wordt berekend.

	2. In afwijking van artikel 11.25, tweede en derde lid, worden ten
minste de navolgende gegevens in het geluidregister opgenomen op :

	a. de ligging van de referentiepunten, bedoeld in artikel 11.45, eerste
tot en met derde lid;

	b. de heersende geluidproductie op elk van die referentiepunten;

	c. de hoogte van het geluidproductieplafond op elk van die
referentiepunten;

	d. een vermelding van het lid van artikel 11.45 met toepassing waarvan
elk van die geluidproductieplafonds tot stand is gekomen;

	e. de brongegevens die behoren bij elk van deze
geluidproductieplafonds.

§ 11.3.4.2 Bijzondere bepalingen met betrekking tot het wijzigen van
geluidproductieplafonds die tot stand zijn gekomen met toepassing van
artikel 11.45, eerste lid

Artikel 11.47

	1. De artikelen 11.30, 11.32 en 11.38 blijven buiten toepassing indien
een geluidproductieplafond wordt gewijzigd omdat:

	a. onjuiste brongegevens met betrekking tot de weg of spoorweg zijn
opgenomen in het geluidregister, bedoeld in artikel 11.25;

	b. het geluidproductieplafond niet overeenkomt met de brongegevens.

	2. In een geval als bedoeld in het eerste lid, kan Onze Minister
besluiten dat de beheerder geluidbeperkende of geluidwerende maatregelen
treft ten behoeve van geluidsgevoelige objecten die geprojecteerd zijn
na . De artikelen 11.29, 11.39
en 11.43 zijn van overeenkomstige toepassing.

	3. Onze Minister kan een termijn stellen waarbinnen de beheerder de
maatregelen treft.

Artikel 11.48

	1. Tot 18 juli 2018 wordt een geluidproductieplafond op verzoek van
burgemeester en wethouders van een gemeente slechts verlaagd in verband
met door die gemeente te treffen of te bekostigen dan wel getroffen of
bekostigde maatregelen tot verlaging van de geluidsbelasting van
geluidsgevoelige objecten.

	2. In afwijking van het eerste lid kan verlaging van een
geluidproductieplafond op verzoek van burgemeester en wethouders van een
gemeente eerder dan 18 juli 2018 plaatsvinden, indien uit de gegevens
van het verslag, bedoeld in artikel 11.22, vierde lid, onder a, blijkt
dat de berekende geluidproductie ten minste 5 dB lager is dan het
geldende geluidproductieplafond.

	3. Onze Ministers overwegen in het actieplan dat in 2018 wordt
vastgesteld, of de geluidproductieplafonds, bedoeld in artikel 11.45,
eerste lid, gelet op de geluidproductie van de weg of spoorweg, kunnen
worden verlaagd.

AFDELING 11.3.5 OVERSCHRIJDING VAN DE MAXIMALE WAARDE

Artikel 11.49

	1. Onze Ministers kunnen op verzoek van de beheerder een besluit nemen,
inhoudende dat het naar hun oordeel onvermijdelijk is om met toepassing
van artikel 11.30, zevende lid, een geluidproductieplafond zodanig te
wijzigen dat een geluidsgevoelig object vanwege een weg of spoorweg bij
volledige benutting van dat plafond een geluidsbelasting ondervindt die
de maximale waarde overschrijdt.

	2. Een overschrijdingsbesluit als bedoeld in het eerste lid kan slechts
worden genomen, indien:

	a. een geluidproductieplafond:

	1o. niet kan worden nageleefd met maatregelen die ingevolge artikel
11.29, eerste lid, in aanmerking komen;

	2o. ingevolge artikel 11.30, zesde lid, niet kan worden gewijzigd,

	3o. niet kan worden nageleefd met toepassing van de maatregelen,
bedoeld in artikel 11.50, eerste lid, en

	b. voor de overschrijding van het geluidproductieplafond geen
ontheffing van de verplichting tot naleving van het
geluidproductieplafond, bedoeld in artikel 11.24, kan worden verleend.

	3. Onze Ministers kunnen aan een overschrijdingsbesluit voorschriften
verbinden, inhoudende dat de beheerder binnen een daarbij aangegeven
termijn maatregelen treft die de geluidsbelasting vanwege de weg of
spoorweg beperken.

	4. Toepassing van het eerste lid laat de toepasselijkheid van de
artikelen 11.38 en 11.39 onverlet.

Artikel 11.50

	1. In een overschrijdingsbesluit wordt gemotiveerd aangegeven op welke
gronden de volgende maatregelen in het specifieke geval in redelijkheid
te kostbaar zijn, of op maatschappelijke bezwaren of de bezwaren,
genoemd in artikel 11.29, eerste lid, onder b, stuiten, dan wel niet
geschikt of niet voldoende zijn om de overschrijding van de maximale
waarde, of een verdere toename van die overschrijding, te voorkomen:

	a. een minnelijke overeenkomst met de rechthebbende over:

	1°. het nemen van bouwkundige maatregelen met betrekking tot een
geluidsgevoelig object of een wijziging van de bestemming of functie van
het geluidsgevoelige object, tegen vergoeding van de kosten daarvan, of

	2°.de aankoop van het geluidsgevoelige object;

	b. het treffen van andere maatregelen tot verlaging van de
geluidsbelasting dan geluidbeperkende maatregelen;

	c. het treffen van geluidbeperkende maatregelen die financieel niet
doelmatig zijn als bedoeld in artikel 11.29;

	d. het gaan voldoen aan de akoestische kwaliteit, bedoeld in artikel
11.3, terwijl geen sprake is van aanleg of vervanging;

	e. onteigening van het geluidsgevoelige object.

	2. De beheerder verstrekt bij een verzoek om een overschrijdingsbesluit
alle inlichtingen en gegevens die noodzakelijk zijn voor de
voorbereiding en motivering van het overschrijdingsbesluit.

	3. Indien het verzoek om een overschrijdingsbesluit wordt geweigerd,
bevorderen Onze Ministers de naleving van de geldende
geluidproductieplafonds door:

	a. het benutten van hun wettelijke bevoegdheden met het oog op het
treffen van maatregelen als bedoeld in het eerste lid, of

	b. het ter beschikking stellen van budget voor het treffen van bedoelde
maatregelen, voor zover de kosten van die maatregelen redelijkerwijze
niet ten laste van de beheerder behoren te komen.

	4. Indien de beheerder ingevolge het derde lid van artikel 11.49 een of
meer maatregelen als bedoeld in het eerste lid moet treffen, bevorderen
Onze Ministers het treffen van die maatregelen op de wijze, aangegeven
in het derde lid, onder a en b.

Artikel 11.51

	1. Indien een belanghebbende ten gevolge van een overschrijdingsbesluit
schade lijdt of zal lijden, die redelijkerwijs niet of niet geheel te
zijnen laste behoort te blijven en ten aanzien waarvan de vergoeding
niet of niet voldoende anderszins is verzekerd, kennen Onze Ministers
hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding
toe.

	2. Bij regeling van Onze Ministers kunnen regels worden gesteld omtrent
de indiening en afhandeling van een verzoek om schadevergoeding.

Artikel 11.52

	1. De voorbereiding, het nemen en het ter inzage leggen van een
overschrijdingsbesluit vinden gelijktijdig plaats met de voorbereiding,
het nemen en het ter inzage leggen van het besluit tot wijziging van een
geluidproductieplafond.

	2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing met betrekking tot
het weigeren van de in dat lid bedoelde besluiten.

	3. De artikelen 11.32 en 11.37 zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 11.53

	1. Onze Minister zendt onverwijld een afschrift van het
overschrijdingsbesluit aan de Dienst voor het kadaster en de openbare
registers ter inschrijving van dat besluit in de openbare registers,
bedoeld in afdeling 2 van titel 1 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek.
De artikelen 24, eerste lid, en 26 van Boek 3 van dat wetboek zijn niet
van toepassing.

	2. Indien een overschrijdingsbesluit ingevolge een besluit of uitspraak
in rechte is vernietigd, is ingetrokken of gewijzigd, doet Onze Minister
daarvan mededeling aan de Dienst, bedoeld in het eerste lid. Het eerste
lid is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 11.54

	1. Onze Ministers kunnen een overschrijdingsbesluit wijzigen of
intrekken.

	2. Op een besluit tot wijziging van een overschrijdingsbesluit zijn de
artikelen 11.50, 11.51, 11.52 en 11.53 van overeenkomstige toepassing.

	3. Op een besluit tot intrekking van een overschrijdingsbesluit zijn de
artikelen 11.52 en 11.53 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 11.55

	1. Voor de mogelijkheid van beroep worden als één besluit aangemerkt
het overschrijdingsbesluit en het besluit tot wijziging van het
geluidproductieplafond, dan wel de weigering om deze besluiten te nemen.

	2. Indien het overschrijdingsbesluit wordt vernietigd, vervalt het
besluit tot wijziging van het geluidproductieplafond van rechtswege.

AFDELING 11.3.6 OVERIGE BEPALINGEN

Artikel 11.56

	Onze Ministers zenden op  aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en
de effecten van dit hoofdstuk in de praktijk.

ARTIKEL II

	Voor de plaatsing van deze wet in het Staatsblad vervangt Onze
Minister van Justitie de zinsnede "" in het opschrift van afdeling 4 van titel 11.3 en in de artikelen
11.23, 11.44, 11.45 en 11.47 door de datum van inwerkingtreding van deze
wet en de zinsnede 
in artikel 11.56 door de datum van inwerkingtreding van deze wet met
daarbij opgeteld een periode van tien jaar.

ARTIKEL III

	Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen
tijdstip.

	Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en
dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks
aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu,

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu,

 PAGE    

 PAGE   4