32856 Adv RvSt inzake Wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en enkele andere wetten teneinde nader inhoud te geven aan het beginsel van openbaarheid van de behandeling van zaken betreffende het personen- en familierecht
Wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en enkele andere wetten teneinde nader inhoud te geven aan het beginsel van openbaarheid van de behandeling van zaken betreffende het personen- en familierecht
Advies Afdeling advisering Raad van State
Nummer: 2011D39380, datum: 2011-08-08, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1
Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Onderdeel van zaak 2011Z15993:
- Indiener: F. Teeven, staatssecretaris van Veiligheid en Justitie
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Veiligheid en Justitie (2010-2017)
- 2011-09-06 15:00: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2011-09-14 14:30: Procedurevergadering commissie Veiligheid en Justitie (Procedurevergadering), vaste commissie voor Veiligheid en Justitie (2010-2017)
- 2011-10-27 14:00: Wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en enkele andere wetten teneinde nader inhoud te geven aan het beginsel van openbaarheid van de behandeling van zaken betreffende het personen- en familierecht (32856) (Inbreng verslag (wetsvoorstel)), vaste commissie voor Veiligheid en Justitie (2010-2017)
- 2012-03-14 14:30: Procedures en brieven (Procedurevergadering), vaste commissie voor Veiligheid en Justitie (2010-2017)
- 2012-03-28 14:30: Procedures en brieven (Procedurevergadering), vaste commissie voor Veiligheid en Justitie (2010-2017)
- 2012-03-29 13:35: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2012-04-05 10:14: Wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en enkele andere wetten teneinde nader inhoud te geven aan het beginsel van openbaarheid van de behandeling van zaken betreffende het personen- en familierecht (Hamerstukken), TK
Preview document (🔗 origineel)
No.W03.10.0583/II 's-Gravenhage, 10 februari 2011 Bij Kabinetsmissive van 29 december 2010, no.10.003629, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet tot wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en de Wet op de rechterlijke organisatie teneinde nader inhoud te geven aan het beginsel van openbaarheid van de behandeling van zaken betreffende het personen- en familierecht, met memorie van toelichting. Het wetsvoorstel strekt ertoe de regel dat zaken met betrekking tot personen- en familierecht altijd met gesloten deuren worden behandeld, te wijzigen naar aanleiding van een tweetal uitspraken van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: EHRM). Deze wijziging houdt in dat, hoewel de geslotenheid in deze zaken het uitgangspunt blijft, de rechter kan bepalen dat de behandeling in het openbaar plaatsvindt. De Afdeling advisering van de Raad van State onderschrijft de strekking van het wetsvoorstel, maar maakt een aantal opmerkingen met betrekking tot de beslissing van de rechter omtrent de openbaarheid, de mogelijkheid van beroep tegen een dergelijke beslissing en het aanpassen van de Uitvoeringswet verdragen inzake internationale ontvoering van kinderen. Zij is van oordeel dat in verband daarmee enige aanpassing van het voorstel wenselijk is. 1. Openbaarheid Openbaarheid van zittingen is van groot algemeen belang. In onder andere het personen- en familierecht spelen echter de bescherming van de belangen van minderjarigen en de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van belanghebbenden een bijzondere rol. Dit komt tot uitdrukking in het eerste lid van het voorgestelde artikel 803 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv), waarin juist vanwege deze belangen is bepaald dat zaken van personen- en familierecht in principe met gesloten deuren worden behandeld. De toelichting geeft dan ook terecht aan dat afwijking van dit uitgangspunt slechts in zeer bijzondere gevallen overwogen mag worden. De Afdeling is van oordeel dat het voorgaande onvoldoende tot uiting komt in het tweede lid van het voorgestelde artikel 803 Rv. Zij meent dat bij het nemen van een beslissing omtrent openbaarheid niet alleen de zwaarwegende belangen van openbaarheid moeten worden betrokken, maar dat deze dienen te worden afgewogen tegen de belangen, genoemd in het eerste lid van artikel 803 Rv. Een beslissing strekkende tot openbaarheid mag alleen genomen worden, indien laatstgenoemde belangen zich daartegen niet verzetten. De Afdeling adviseert het voorstel en de toelichting in verband met het voorgaande aan te passen. Voorts stelt de toelichting dat de rechter, ook naar aanleiding van een verzoek daartoe, gebruik kan maken van zijn discretionaire bevoegdheid om te bepalen dat de behandeling geheel of gedeeltelijk openbaar is. De Afdeling merkt op dat de kring van gerechtigden die een verzoek tot een openbare behandeling kan indienen, als omschreven in de toelichting zeer ruim is. Daaruit volgt dat niet alleen de belanghebbenden op wie de zaak betrekking heeft, een verzoek tot een openbare behandeling kunnen indienen, maar ook bijvoorbeeld de media. Gelet op de cruciale betekenis van de eerdergenoemde belangen in het personen- en familierecht en het feit dat in de zaken waar het hier om gaat, de kring van belanghebbenden beperkt is, is de Afdeling van oordeel dat benadrukt moet worden dat de rechter niet verplicht is om te reageren op ieder verzoek tot een openbare behandeling, ingediend door een willekeurige derde. Een verplichting om op ieder verzoek inhoudelijk te reageren vloeit evenmin voort uit de jurisprudentie van het EHRM. De Afdeling is dan ook van oordeel dat alleen als de belanghebbende om een openbare behandeling vraagt, de rechter gehouden is daarop te beslissen. Alleen zij behoren derhalve ook tegen deze beslissing in hoger beroep te kunnen gaan (zie hierna). De Afdeling adviseert het voorstel en de toelichting aan te passen. 2. Beroepsmogelijkheid Volgens het voorgestelde derde lid van artikel 4 van de Wet op de rechterlijke organisatie (hierna: Ro) worden de redenen voor een openbare behandeling in zaken van personen- en familierecht, of in zaken waarop artikel 803 Rv van overeenkomstige toepassing is, in het proces-verbaal van de zitting vermeld. Deze regel sluit aan bij het tweede lid van artikel 4 Ro, waarin wordt bepaald dat de redenen voor een gesloten behandeling, indien daartoe om gewichtige redenen wordt besloten, in het proces-verbaal worden vermeld. De rechterlijke beslissing omtrent de openbaarheid van zittingen wordt thans gezien als een procesbeslissing, waartegen geen zelfstandig beroep kan worden ingediend. Een zelfstandige beroepsmogelijkheid ten aanzien van dergelijke beslissingen is uitgesloten met het oog op, onder meer, het risico op vertraging van het proces en de efficiency van de rechtspleging in het algemeen. In de meeste gevallen wegen deze belangen inderdaad op tegen het nadeel van het ontbreken van een zelfstandige beroepsmogelijkheid. Gelet op de bijzondere aard van zaken betreffende het personen- en familierecht, waarin aan de bescherming van de belangen van minderjarigen en van de persoonlijke levenssfeer een bijzonder gewicht toekomt, en op het feit dat het, anders dan in de meeste andere zaken van civielrechtelijke, bestuursrechtelijke of strafrechtelijke aard, in deze gevallen niet gaat om een beslissing tot sluiting van de deuren maar om een beslissing tot opening van de deuren, is de Afdeling van oordeel dat een uitzondering op dit stelsel gewenst is. Dit betekent dat van een beslissing tot openbare behandeling afzonderlijk beroep zou moeten worden toegestaan. Argumenten van efficiency en proceseconomie wegen in deze gevallen niet op tegen de redelijke wens om tegen een dergelijke voor belanghebbenden verstrekkende beslissing tussentijds in beroep te kunnen gaan. De Afdeling adviseert het wetsvoorstel aan te passen. 3. Uitvoeringswet verdragen inzake internationale ontvoering van kinderen Ingevolge artikel 13, tweede lid, van de Uitvoeringswet verdragen inzake internationale ontvoering van kinderen worden verzoeken in kinderontvoeringszaken zonder uitzonderingen behandeld met gesloten deuren. Nu deze uitsluiting niet direct uit de desbetreffende verdragen voortvloeit en het EHRM de mogelijkheid van een uitzondering op de hoofdregel van behandeling met gesloten deuren vereist, adviseert de Afdeling het nieuwe artikel 803 Rv van overeenkomstige toepassing te verklaren op kinderontvoeringszaken. 4. Voor een redactionele kanttekening verwijst de Afdeling naar de bij het advies behorende bijlage. De Afdeling advisering van de Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden. De waarnemend vice-president van de Raad van State, (get.) Van DijkBijlage bij het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State betreffende no.W03.10.0583/II met een redactionele kanttekening die de Afdeling in overweging geeft. In Onderdeel B, in het eerste lid van artikel 803 "partijen" vervangen door: belanghebbenden, gelet op artikel 798 Rv. EHRM 21 december 2006, nr. 12643/02; EHRM 5 september 2001, nrs. 36337/97 en 35974/97. Wet van 2 mei 1990, tot uitvoering van het op 20 mei 1980 te Luxemburg tot stand gekomen Europese Verdrag betreffende de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen inzake het gezag over kinderen en betreffende het herstel van het gezag over kinderen, uitvoering van het op 25 oktober 1980 te 's-Gravenhage tot stand gekomen Verdrag inzake de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen alsmede algemene bepalingen met betrekking tot verzoeken tot teruggeleiding van ontvoerde kinderen over de Nederlandse grens en de uitvoering daarvan. In het eerste lid van het voorgestelde artikel 803 Rv wordt abusievelijk gesproken van 'partijen' in plaats van 'belanghebbenden' in de zin van artikel 798 Rv. Volgens artikel 798 Rv wordt onder belanghebbende verstaan degene op wiens rechten en verplichtingen de zaak rechtstreeks betrekking heeft. Toelichting, punt 3. Toelichting, punt 3 en artikelsgewijs, Artikel I, onderdeel B. Zie ook toelichting, punt 3. De rechter kan een dergelijk verzoek wel in zijn ambtshalve beslissing betrekken. PAGE PAGE 2 PAGE I AAN DE KONINGIN ........................................................................ ...........