[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

32856 Adv RvSt inzake Wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en enkele andere wetten teneinde nader inhoud te geven aan het beginsel van openbaarheid van de behandeling van zaken betreffende het personen- en familierecht

Wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en enkele andere wetten teneinde nader inhoud te geven aan het beginsel van openbaarheid van de behandeling van zaken betreffende het personen- en familierecht

Advies Afdeling advisering Raad van State

Nummer: 2011D39380, datum: 2011-08-08, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Onderdeel van zaak 2011Z15993:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


No.W03.10.0583/II	's-Gravenhage, 10 februari 2011

Bij Kabinetsmissive van 29 december 2010, no.10.003629, heeft Uwe
Majesteit, op voordracht van de Staatssecretaris van Veiligheid en
Justitie, bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter
overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet tot wijziging van het
Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en de Wet op de rechterlijke
organisatie teneinde nader inhoud te geven aan het beginsel van
openbaarheid van de behandeling van zaken betreffende het personen- en
familierecht, met memorie van toelichting.

Het wetsvoorstel strekt ertoe de regel dat zaken met betrekking tot
personen- en familierecht altijd met gesloten deuren worden behandeld,
te wijzigen naar aanleiding van een tweetal uitspraken van het Europees
Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: EHRM). Deze wijziging houdt in
dat, hoewel de geslotenheid in deze zaken het uitgangspunt blijft, de
rechter kan bepalen dat de behandeling in het openbaar plaatsvindt.

De Afdeling advisering van de Raad van State onderschrijft de strekking
van het wetsvoorstel, maar maakt een aantal opmerkingen met betrekking
tot de beslissing van de rechter omtrent de openbaarheid, de
mogelijkheid van beroep tegen een dergelijke beslissing en het aanpassen
van de Uitvoeringswet verdragen inzake internationale ontvoering van
kinderen. Zij is van oordeel dat in verband daarmee enige aanpassing van
het voorstel wenselijk is.

   

1.	Openbaarheid

Openbaarheid van zittingen is van groot algemeen belang. In onder andere
het personen- en familierecht spelen echter de bescherming van de
belangen van minderjarigen en de eerbiediging van de persoonlijke
levenssfeer van belanghebbenden een bijzondere rol. Dit komt tot
uitdrukking in het eerste lid van het voorgestelde artikel 803 van het
Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv), waarin juist
vanwege deze belangen is bepaald dat zaken van personen- en familierecht
in principe met gesloten deuren worden behandeld. De toelichting geeft
dan ook terecht aan dat afwijking van dit uitgangspunt slechts in zeer
bijzondere gevallen overwogen mag worden. 

De Afdeling is van oordeel dat het voorgaande onvoldoende tot uiting
komt in het tweede lid van het voorgestelde artikel 803 Rv. Zij meent
dat bij het nemen van een beslissing omtrent openbaarheid niet alleen de
zwaarwegende belangen van openbaarheid moeten worden betrokken, maar dat
deze dienen te worden afgewogen tegen de belangen, genoemd in het eerste
lid van artikel 803 Rv. Een beslissing strekkende tot openbaarheid mag
alleen genomen worden, indien laatstgenoemde belangen zich daartegen
niet verzetten. De Afdeling adviseert het voorstel en de toelichting in
verband met het voorgaande aan te passen.

Voorts stelt de toelichting dat de rechter, ook naar aanleiding van een
verzoek daartoe, gebruik kan maken van zijn discretionaire bevoegdheid
om te bepalen dat de behandeling geheel of gedeeltelijk openbaar is. De
Afdeling merkt op dat de kring van gerechtigden die een verzoek tot een
openbare behandeling kan indienen, als omschreven in de toelichting zeer
ruim is. Daaruit volgt dat niet alleen de belanghebbenden op wie de zaak
betrekking heeft, een verzoek tot een openbare behandeling kunnen
indienen, maar ook bijvoorbeeld de media. Gelet op de cruciale betekenis
van de eerdergenoemde belangen in het personen- en familierecht en het
feit dat in de zaken waar het hier om gaat, de kring van belanghebbenden
beperkt is, is de Afdeling van oordeel dat benadrukt moet worden dat de
rechter niet verplicht is om te reageren op ieder verzoek tot een
openbare behandeling, ingediend door een willekeurige derde. Een
verplichting om op ieder verzoek inhoudelijk te reageren vloeit evenmin
voort uit de jurisprudentie van het EHRM. De Afdeling is dan ook van
oordeel dat alleen als de belanghebbende om een openbare behandeling
vraagt, de rechter gehouden is daarop te beslissen. Alleen zij behoren
derhalve ook tegen deze beslissing in hoger beroep te kunnen gaan (zie
hierna).

De Afdeling adviseert het voorstel en de toelichting aan te passen. 

2.	Beroepsmogelijkheid 

Volgens het voorgestelde derde lid van artikel 4 van de Wet op de
rechterlijke organisatie (hierna: Ro) worden de redenen voor een
openbare behandeling in zaken van personen- en familierecht, of in zaken
waarop artikel 803 Rv van overeenkomstige toepassing is, in het
proces-verbaal van de zitting vermeld. Deze regel sluit aan bij het
tweede lid van artikel 4 Ro, waarin wordt bepaald dat de redenen voor
een gesloten behandeling, indien daartoe om gewichtige redenen wordt
besloten, in het proces-verbaal worden vermeld. 

De rechterlijke beslissing omtrent de openbaarheid van zittingen wordt
thans gezien als een procesbeslissing, waartegen geen zelfstandig beroep
kan worden ingediend. Een zelfstandige beroepsmogelijkheid ten aanzien
van dergelijke beslissingen is uitgesloten met het oog op, onder meer,
het risico op vertraging van het proces en de efficiency van de
rechtspleging in het algemeen. In de meeste gevallen wegen deze belangen
inderdaad op tegen het nadeel van het ontbreken van een zelfstandige
beroepsmogelijkheid.

Gelet op de bijzondere aard van zaken betreffende het personen- en
familierecht, waarin aan de bescherming van de belangen van
minderjarigen en van de persoonlijke levenssfeer een bijzonder gewicht
toekomt, en op het feit dat het, anders dan in de meeste andere zaken
van civielrechtelijke, bestuursrechtelijke of strafrechtelijke aard, in
deze gevallen niet gaat om een beslissing tot sluiting van de deuren
maar om een beslissing tot opening van de deuren, is de Afdeling van
oordeel dat een uitzondering op dit stelsel gewenst is. Dit betekent dat
van een beslissing tot openbare behandeling afzonderlijk beroep zou
moeten worden toegestaan. Argumenten van efficiency en proceseconomie
wegen in deze gevallen niet op tegen de redelijke wens om tegen een
dergelijke voor belanghebbenden verstrekkende beslissing tussentijds in
beroep te kunnen gaan. 

De Afdeling adviseert het wetsvoorstel aan te passen.

 

3.	Uitvoeringswet verdragen inzake internationale ontvoering van
kinderen 

Ingevolge artikel 13, tweede lid, van de Uitvoeringswet verdragen inzake
internationale ontvoering van kinderen worden verzoeken in
kinderontvoeringszaken zonder uitzonderingen behandeld met gesloten
deuren. Nu deze uitsluiting niet direct uit de desbetreffende verdragen
voortvloeit en het EHRM de mogelijkheid van een uitzondering op de
hoofdregel van behandeling met gesloten deuren vereist, adviseert de
Afdeling het nieuwe artikel 803 Rv van overeenkomstige toepassing te
verklaren op kinderontvoeringszaken.

4.	Voor een redactionele kanttekening verwijst de Afdeling naar de bij
het advies behorende bijlage.

De Afdeling advisering van de Raad van State geeft U in overweging het
voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal,
nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden.

De waarnemend vice-president

van de Raad van State, 

(get.) Van DijkBijlage bij het advies van de Afdeling advisering van de
Raad van State betreffende no.W03.10.0583/II met een redactionele
kanttekening die de Afdeling in overweging geeft.

In Onderdeel B, in het eerste lid van artikel 803 "partijen" vervangen
door: belanghebbenden, gelet op artikel 798 Rv. 

	EHRM 21 december 2006, nr. 12643/02; EHRM 5 september 2001, nrs.
36337/97 en 35974/97.

	Wet van 2 mei 1990, tot uitvoering van het op 20 mei 1980 te Luxemburg
tot stand gekomen Europese Verdrag betreffende de erkenning en de
tenuitvoerlegging van beslissingen inzake het gezag over kinderen en
betreffende het herstel van het gezag over kinderen, uitvoering van het
op 25 oktober 1980 te 's-Gravenhage tot stand gekomen Verdrag inzake de
burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen
alsmede algemene bepalingen met betrekking tot verzoeken tot
teruggeleiding van ontvoerde kinderen over de Nederlandse grens en de
uitvoering daarvan.

	In het eerste lid van het voorgestelde artikel 803 Rv wordt
abusievelijk gesproken van 'partijen' in plaats van 'belanghebbenden' in
de zin van artikel 798 Rv. Volgens artikel 798 Rv wordt onder
belanghebbende verstaan degene op wiens rechten en verplichtingen de
zaak rechtstreeks betrekking heeft.

	Toelichting, punt 3.

	Toelichting, punt 3 en artikelsgewijs, Artikel I, onderdeel B.

	Zie ook toelichting, punt 3.

	De rechter kan een dergelijk verzoek wel in zijn ambtshalve beslissing
betrekken.

 PAGE    

  PAGE  2 

 PAGE   I 

AAN DE KONINGIN

........................................................................
...........