[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

32271,bijgewerkt t/m nr. 13 (derde NvW d.d. 27 januari 2014)

Nieuwe regels met betrekking tot de verdeling van woonruimte en de samenstelling van de woonruimtevoorraad (Huisvestingswet 2012)

Bijgewerkte tekst

Nummer: 2011D42242, datum: 2014-01-27, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Onderdeel van zaak 2009Z25256:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Bijgewerkt t/m nr. 13 (derde NvW d.d. 27 januari 2014)



32 271	Nieuwe regels met betrekking tot de verdeling van woonruimte en
de samenstelling van de woonruimtevoorraad (Huisvestingswet 2014)



	Nr. 2	VOORSTEL VAN WET



Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins
van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

	Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

	Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is nieuwe
regels te stellen met betrekking tot de verdeling van woonruimte en de
samenstelling van de woonruimtevoorraad;

	Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg
der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij
goedvinden en verstaan bij deze:

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

§ 1. Begripsbepalingen

Artikel 1

	1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

	a. huishoudinkomen: gezamenlijke verzamelinkomens als bedoeld in
artikel 2.3 van de Wet op de inkomstenbelasting 2001 van de aanvragers
van een huisvestingsvergunning voor een bij huisvestingsverordening
aangewezen woonruimte, met uitzondering van kinderen in de zin van
artikel 4 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen, met dien
verstande dat in het eerste lid van dat artikel voor
‘belanghebbende’ telkens wordt gelezen ‘aanvrager’;

	b. huisvestingsvergunning: vergunning als bedoeld in artikel 8, eerste
lid;

	c. huisvestingsverordening: verordening als bedoeld in artikel 4;

	d. Onze Minister: Onze Minister voor Wonen en Rijksdienst;

	e. taakstelling: aantal in opvangcentra of op gemeentelijke
opvangplaatsen verkerende vergunninghouders in wier huisvesting per
gemeente per kalenderhalfjaar dient te worden voorzien;

 	f. toegelaten instelling: instelling als bedoeld in artikel 70 van de
Woningwet;

	g. vergunninghouder: vreemdeling die in Nederland een
verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft aangevraagd en als
gevolg daarvan een verblijfsvergunning heeft ontvangen als bedoeld in
artikel 8, onderdeel a, b, c, of d, van de Vreemdelingenwet 2000;

	h. woningmarktregio: gebied dat vanuit het oogpunt van het functioneren
van de woningmarkt als een geheel kan worden beschouwd;

	i. woonruimte: besloten ruimte die, al dan niet tezamen met een of meer
andere ruimten, bestemd of geschikt is voor bewoning door een
huishouden.

	2. Indien de gemeenteraad bij de aanwijzing van categorieën woonruimte
op grond van artikel 7 gebruik maakt van huurprijsgrenzen wordt verstaan
onder huurprijs prijs die bij huur en verhuur is verschuldigd voor het
enkele gebruik van een woonruimte, uitgedrukt in een bedrag per maand.

	3. Een plusregio als bedoeld in artikel 104 van de Wet
gemeenschappelijke regelingen wordt in ieder geval aangemerkt als een
woningmarktregio.

§ 2. Toepassing bevoegdheden

Artikel 2

	1. De gemeenteraad maakt van zijn bevoegdheden op grond van deze wet
slechts gebruik indien dat noodzakelijk en geschikt is voor het
bestrijden van onevenwichtige en onrechtvaardige effecten van schaarste
aan goedkope woonruimte. 

	2. De gemeenteraad kan van zijn bevoegdheden op grond van de artikelen
12 en 13, alsmede, voor zover daartoe noodzakelijk, van die op grond van
artikel 7, ook gebruik maken indien daartoe geen noodzaak is vanuit het
oogpunt van het bestrijden van onevenwichtige en onrechtvaardige
effecten van schaarste aan goedkope woonruimte.

Artikel 3

	Indien een gemeente is gelegen in een plusregio als bedoeld in artikel
104 van de Wet gemeenschappelijke regelingen treedt het algemeen bestuur
van die plusregio voor de toepassing van deze wet in de plaats van de
gemeenteraad en treedt het dagelijks bestuur van die regio voor de
toepassing van artikel 6, eerste lid, in de plaats van burgemeester en
wethouders.

§ 3. De huisvestingsverordening

Artikel 4

	De gemeenteraad kan uitsluitend bij verordening voor de duur van ten
hoogste vier jaar regels geven met betrekking tot:

	a. het in gebruik nemen of geven van voor verhuur bestemde goedkope
woonruimte, en

	b. wijzigingen in de bestaande woonruimtevoorraad.

Artikel 5

	De gemeenteraad stelt, indien hij toepassing heeft gegeven aan artikel
7, 22 of 23, in de huisvestingsverordening regels over:

	a. de wijze van aanvragen van vergunningen als bedoeld in die
artikelen, en

	b. de gegevens die door de aanvrager worden verstrekt bij de aanvraag
van een vergunning als bedoeld in die artikelen.

Artikel 6

	1. Bij de voorbereiding van de vaststelling of wijziging van een
huisvestingsverordening plegen burgemeester en wethouders overleg met de
in de gemeente werkzame toegelaten instellingen, met
woonconsumentenorganisaties en met andere daarvoor naar hun oordeel in
aanmerking komende organisaties.

	2. Indien de gemeente niet is gelegen in een plusregio als bedoeld in
artikel 104 van de Wet gemeenschappelijke regelingen stemmen
burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van de vaststelling of
wijziging van een huisvestingsverordening deze af met de besturen van de
overige gemeenten die deel uitmaken van de woningmarktregio waarin de
gemeente is gelegen.

HOOFDSTUK 2 DE HUISVESTINGSVERGUNNING

§ 1. Aanwijzing van vergunningplichtige woonruimte

Artikel 7

	In de huisvestingsverordening kan de gemeenteraad categorieën voor
verhuur bestemde goedkope woonruimte aanwijzen die niet voor bewoning in
gebruik mogen worden genomen of gegeven indien daarvoor geen
huisvestingsvergunning is verleend.

Artikel 8

	1. Het is verboden om woonruimte die is aangewezen krachtens artikel 7
voor bewoning in gebruik te nemen zonder vergunning van burgemeester en
wethouders.

	2. Het is verboden om woonruimte die is aangewezen krachtens artikel 7
voor bewoning in gebruik te geven aan een persoon die niet beschikt over
een huisvestingsvergunning.

§ 2. Criteria voor verlening van de huisvestingsvergunning

 Artikel 9

	1. Indien de gemeenteraad toepassing heeft gegeven aan artikel 7 legt
hij in de huisvestingsverordening de criteria vast voor de verlening van
huisvestingsvergunningen. 

	2. De criteria, bedoeld in het eerste lid, hebben geen betrekking op
het stellen van eisen aan de minimale hoogte van het huishoudinkomen. 

	3. De criteria, bedoeld in het eerste lid, hebben niet tot gevolg dat
toegelaten instellingen die feitelijk werkzaam zijn in de gemeente
belemmerd worden om bij de toewijzing van hun woongelegenheden
uitvoering te geven aan wettelijke voorschriften die zijn gegeven met
het oog op de nakoming van voor Nederland verbindende internationale
verplichtingen.

Artikel 10

	1. De gemeenteraad wijst indien hij toepassing heeft gegeven aan
artikel 7 in de huisvestingsverordening de categorieën woningzoekenden
aan die voor het verkrijgen van een huisvestingsvergunning in aanmerking
komen.

	2. Voor een huisvestingsvergunning komen slechts in aanmerking
woningzoekenden die:

	a. de Nederlandse nationaliteit bezitten of op grond van een wettelijke
bepaling als Nederlander worden behandeld, of

	b. vreemdeling zijn en rechtmatig verblijf in Nederland hebben als
bedoeld in artikel 8, onderdelen a tot en met e en l, van de
Vreemdelingenwet 2000.

Artikel 11

	In de huisvestingsverordening kan de gemeenteraad bepalen dat voor een
of meer daarbij aangewezen categorieën woonruimte in verband met de
aard, grootte of prijs van die woonruimte bij het verlenen van
huisvestingsvergunningen voorrang wordt gegeven aan een daarbij
aangewezen gedeelte van de overeenkomstig artikel 10, eerste lid,
aangewezen categorieën woningzoekenden.

Artikel 12

	1. In de huisvestingsverordening kan de gemeenteraad bepalen dat voor
een of meer daarbij aangewezen categorieën woonruimte bij het verlenen
van huisvestingsvergunningen voorrang wordt gegeven aan woningzoekenden
waarvoor de voorziening in de behoefte aan woonruimte dringend
noodzakelijk is.

	2. De gemeenteraad legt, indien hij toepassing heeft gegeven aan het
eerste lid, in de huisvestingsverordening de criteria vast volgens welke
de woningzoekenden, bedoeld in dat lid, worden ingedeeld in
urgentiecategorieën.

	3. Woningzoekenden die verblijven in een voorziening voor tijdelijke
opvang van personen, die in verband met problemen van relationele aard
of geweld hun woonruimte hebben verlaten, woningzoekenden die mantelzorg
als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel b, van de Wet
maatschappelijke ondersteuning verlenen alsmede vergunninghouders als
bedoeld in artikel 29 behoren in ieder geval tot de woningzoekenden,
bedoeld in het eerste lid.

Artikel 13

	1. Burgemeester en wethouders beslissen over de indeling van
woningzoekenden in de urgentiecategorieën, bedoeld in artikel 12,
tweede lid. Burgemeester en wethouders kunnen van deze bevoegdheid
mandaat verlenen.

	2. In de huisvestingsverordening stelt de gemeenteraad regels omtrent
de wijze waarop woningzoekenden kunnen verzoeken om indeling in een
urgentiecategorie.

Artikel 14

	[vervallen]

Artikel 15

	1. In de huisvestingsverordening kan de gemeenteraad bepalen dat bij de
verlening van huisvestingsvergunningen voorrang wordt gegeven aan
woningzoekenden die economisch of maatschappelijk gebonden zijn aan de
woningmarktregio, de gemeente of een tot de gemeente behorende kern:

	a. voor een of meer daarbij aangewezen categorieën woonruimte voor
zover de gemeente als gevolg van regels gesteld bij of krachtens een
algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 4.3 van de Wet
ruimtelijke ordening of bij een provinciale verordening als bedoeld in
artikel 4.1 van die wet geringe of geen mogelijkheden heeft tot
uitbreiding van de woonruimtevoorraad;

	b. voor een door de gemeenteraad te bepalen gedeelte van maximaal de
helft van een of meer daarbij aangewezen categorieën woonruimte voor
zover het een andere gemeente dan die, bedoeld in onderdeel a, betreft.

	2. Voor de toepassing van het eerste lid is een woningzoekende:

	a. economisch gebonden aan de woningmarktregio, de gemeente of de kern
indien hij met het oog op de voorziening in het bestaan een redelijk
belang heeft zich in die woningmarktregio, die gemeente of die kern te
vestigen, en

	b. maatschappelijk gebonden aan de woningmarktregio, de gemeente of de
kern indien hij:

	1º. een redelijk, met de plaatselijke samenleving verband houdend
belang heeft zich in die woningmarktregio, die gemeente of die kern te
vestigen, of 

	2º. ten minste zes jaar onafgebroken ingezetene is dan wel gedurende
de voorafgaande tien jaar ten minste zes jaar onafgebroken ingezetene is
geweest van die woningmarktregio, die gemeente of die kern.

§ 3. Verlening en intrekking van de huisvestingsvergunning

Artikel 16

	1. Een huisvestingsvergunning wordt verleend indien de aanvrager
behoort tot een krachtens artikel 10, eerste lid, aangewezen categorie
woningzoekenden en hij voldoet aan het bepaalde in artikel 10, tweede
lid.

	2. Indien de woonruimte is aangewezen op grond van artikel 11, 12,
eerste lid, of 15, eerste lid, kan de huisvestingsvergunning worden
geweigerd indien een of meer andere woningzoekenden aan wie op grond van
die artikelen voorrang kan worden gegeven in aanmerking wensen te komen
voor die woonruimte.

Artikel 17

	Artikel 16, tweede lid, is met betrekking tot een op grond van artikel
15, eerste lid, aangewezen woonruimte niet van toepassing ten aanzien
van:

	a. vergunninghouders die na de verlening van de verblijfsvergunning
voor de eerste maal woonruimte zoeken, en

	b. woningzoekenden die verblijven in een voorziening voor tijdelijke
opvang van personen die in verband met problemen van relationele aard of
geweld hun woonruimte hebben verlaten.

Artikel 18

	1. Artikel 16, tweede lid, is met betrekking tot een op grond van
artikel 15, eerste lid, aangewezen woonruimte voorts niet van toepassing
indien de eigenaar van de woonruimte gedurende een door de gemeenteraad
in de huisvestingsverordening vastgestelde termijn die woonruimte
vruchteloos heeft aangeboden aan woningzoekenden als bedoeld in dat lid,
en:

	a. ingeval onderafdeling 2 van afdeling 5 van titel 4 van Boek 7 van
het Burgerlijk Wetboek op die woonruimte van toepassing is, de gevraagde
huurprijs niet hoger is dan de voor die woonruimte ingevolge die
onderafdeling geldende maximale huurprijsgrens, en

	b. ingeval de in onderdeel a genoemde onderafdeling op die woonruimte
niet van toepassing is, de gevraagde huurprijs niet hoger is dan
redelijk is, gelet op de huurprijs die in het economisch verkeer voor
vergelijkbare woonruimten wordt overeengekomen.

	2. De gemeenteraad stelt in de huisvestingsverordening een termijn als
bedoeld in het eerste lid van ten hoogste dertien weken en stelt regels
met betrekking tot de wijze waarop de aanbieding, bedoeld in het eerste
lid, dient plaats te vinden. De gemeenteraad kan daarbij regels stellen
omtrent de wijze waarop ten genoegen van burgemeester en wethouders moet
worden aangetoond dat de aanbieding in overeenstemming met het bij en
krachtens deze wet bepaalde heeft plaatsgevonden, alsmede met betrekking
tot de wijze waarop aan burgemeester en wethouders verslag moet worden
uitgebracht over het verloop van de aanbiedingsprocedure.

Artikel 19

	Burgemeester en wethouders kunnen een huisvestingsvergunning intrekken
indien:

	a. de vergunninghouder de in die vergunning vermelde woonruimte niet
binnen de door burgemeester en wethouders bij de verlening gestelde
termijn in gebruik heeft genomen, of

	b. die vergunning is verleend op grond van door de vergunninghouder
verstrekte gegevens waarvan deze wist of redelijkerwijs moest vermoeden
dat zij onjuist of onvolledig waren.

Artikel 20

	Burgemeester en wethouders kunnen van de bevoegdheden krachtens de
artikelen 16 tot en met 18 mandaat verlenen aan eigenaren of beheerders
van woonruimte voor zover het die woonruimte betreft.

HOOFDSTUK 3 AANBIEDING VAN WOONRUIMTE

Artikel 21

	In de huisvestingsverordening kan de gemeenteraad regels stellen
omtrent de wijze van bekendmaken van het aanbod van de op grond van
artikel 7 aangewezen categorieën woonruimte die bestemd zijn voor
verhuur.

HOOFDSTUK 4 WIJZIGINGEN IN DE WOONRUIMTEVOORRAAD

§ 1. Aanwijzing vergunningplichtige woonruimte

Artikel 22

	Het is verboden om een woonruimte, behorend tot een met het oog op het
behoud of de samenstelling van de woonruimtevoorraad door de
gemeenteraad in de huisvestingsverordening aangewezen categorie
gebouwen, zonder vergunning van burgemeester en wethouders:

	a. aan de bestemming tot bewoning te onttrekken;

	b. met andere woonruimte samen te voegen;

	c. van zelfstandige in onzelfstandige woonruimte om te zetten.

Artikel 23

	1. Het is verboden om een recht op een gebouw dat behoort tot een door
de gemeenteraad in de huisvestingsverordening daartoe aangewezen
categorie gebouwen zonder vergunning van burgemeester en wethouders te
splitsen in appartementsrechten als bedoeld in artikel 106, eerste en
vierde lid, van Boek 5 van het Burgerlijk Wetboek indien een of meer
appartementsrechten de bevoegdheid omvatten tot het gebruik van een of
meer gedeelten van het gebouw als woonruimte.

	2. Op het verlenen van deelnemings- of lidmaatschapsrechten of het
aangaan van een verbintenis daartoe door een rechtspersoon is het eerste
lid van overeenkomstige toepassing.

Artikel 24

	Een vergunning als bedoeld in artikel 22 of 23 kan slechts worden
aangevraagd door de eigenaar van de woonruimte respectievelijk het
gebouw.

§ 2. Criteria voor verlening van de vergunning

Artikel 25

	De gemeenteraad stelt in de huisvestingsverordening regels omtrent de
gronden die tot weigering van een vergunning als bedoeld in artikel 22
of 23 kunnen leiden en de voorwaarden en voorschriften die burgemeester
en wethouders kunnen verbinden aan een vergunning als bedoeld in die
artikelen.

§ 3. Verlening van de vergunning

Artikel 26

	1. Burgemeester en wethouders beslissen op de aanvraag om een
vergunning als bedoeld in artikel 22 of 23 binnen acht weken na de datum
van ontvangst van de aanvraag.

	2. Burgemeester en wethouders kunnen de termijn, bedoeld in het eerste
lid, eenmaal verlengen met ten hoogste zes weken. Zij maken hun besluit
daartoe bekend binnen de termijn, bedoeld in het eerste lid.

	3. Afdeling 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht is van
toepassing.

Artikel 27

	Burgemeester en wethouders kunnen een vergunning als bedoeld in artikel
22 of 23 intrekken indien:

	a. de houder van die vergunning niet binnen een jaar nadat die
vergunning onherroepelijk is geworden is overgegaan tot onttrekking,
samenvoeging of omzetting, onderscheidenlijk tot inschrijving in de
openbare registers van de akte van splitsing in appartementsrechten,
bedoeld in artikel 109 van Boek 5 van het Burgerlijk Wetboek, of tot het
verlenen van deelnemings- of lidmaatschapsrechten;

	b. die vergunning is verleend op grond van door de houder van die
vergunning verstrekte gegevens waarvan deze wist of redelijkerwijs moest
vermoeden dat zij onjuist of onvolledig waren, of

c. de voorwaarden of voorschriften, bedoeld in artikel 25, niet worden
nageleefd.

§ 4. Inschrijving splitsingsakte

Artikel 28

	Inschrijving in de openbare registers van een akte als bedoeld in
artikel 109 van Boek 5 van het Burgerlijk Wetboek vindt alleen plaats
indien onder de akte een notariële verklaring is opgenomen dat ten
tijde van het verlijden van de akte een vergunning als bedoeld in
artikel 23 niet was vereist dan wel onherroepelijk is geworden.

HOOFDSTUK 5 BOVENGEMEENTELIJKE VOORSCHRIFTEN

§ 1. Huisvesting van vergunninghouders 

Artikel 29

	Burgemeester en wethouders dragen zorg voor de voorziening in de
huisvesting van vergunninghouders in de gemeente overeenkomstig de voor
de gemeente geldende taakstelling.

Artikel 30

	1. De taakstelling, bedoeld in artikel 29, is de uitkomst, naar boven
afgerond op een geheel getal, van de formule:

 ,

	in welke formule voorstelt:

	a. vg: het door Onze Minister van Veiligheid en Justitie in de
Staatscourant bekendgemaakte totale aantal vergunninghouders in wier
huisvesting in het daarbij aangegeven kalenderhalfjaar naar verwachting
voorzien zal moeten worden, welke bekendmaking ten minste dertien weken
voor de aanvang van het kalenderhalfjaar geschiedt;

	b. iG: het aantal inwoners van de gemeente volgens de door het Centraal
bureau voor de statistiek gepubliceerde bevolkingscijfers op 1 januari
van het kalenderjaar dat voorafgaat aan het kalenderjaar waartoe het
kalenderhalfjaar, bedoeld in onderdeel a, behoort onderscheidenlijk het
door gedeputeerde staten op grond van artikel 31, eerste lid,
vastgestelde aantal inwoners;

	c. iN: het aantal inwoners van Nederland volgens de door het Centraal
bureau voor de statistiek gepubliceerde bevolkingscijfers op 1 januari
van het kalenderjaar dat voorafgaat aan het kalenderjaar waartoe het
kalenderhalfjaar, bedoeld in onderdeel a, behoort.

	2. Burgemeester en wethouders van twee of meer gemeenten kunnen
gezamenlijk besluiten de taakstelling die voor hun onderscheidenlijke
gemeenten volgt uit de formule, genoemd in het eerste lid, te wijzigen,
met dien verstande dat de som van de aantallen vergunninghouders in wier
huisvesting na die wijziging in de betrokken gemeenten tezamen dient te
worden voorzien niet wijzigt.

Artikel 31

	1. Gedeputeerde staten van de betrokken provincie of de betrokken
provincies stellen het aantal inwoners van een gemeente op de datum,
bedoeld in artikel 30, eerste lid, onderdeel a, vast voor de gemeenten
die zijn betrokken bij een wijziging van de gemeentelijke indeling met
ingang van 1 januari van het kalenderjaar waartoe het kalenderhalfjaar,
bedoeld in artikel 30, eerste lid, onderdeel c, behoort. 

	2. Bij de vaststelling, bedoeld in het eerste lid, wordt zo veel
mogelijk rekening gehouden met de aantallen inwoners van de
samenstellende delen van de bij de wijziging van de gemeentelijke
indeling betrokken gemeenten. 

	3. Gedeputeerde staten maken het aantal inwoners bekend voor 1 oktober
van het in artikel 30, eerste lid, onderdeel a, laatstbedoelde
kalenderjaar.

§ 2. Huisvesting bijzondere groepen

Artikel 32

	1. Bij ministeriële regeling kunnen categorieën van woningzoekenden
worden aangewezen, wier huisvesting bijzondere zorg van rijkswege
behoeft.

	2. Onze Minister kan burgemeester en wethouders een aanwijzing geven
met betrekking tot de voorziening in de huisvesting van een of meer
personen die behoren tot een krachtens het eerste lid aangewezen
categorie indien dat met het oog op de huisvesting van die persoon of
personen noodzakelijk is. Alvorens een aanwijzing te geven pleegt Onze
Minister overleg met burgemeester en wethouders.

	3. Burgemeester en wethouders zijn verplicht aan een aanwijzing gevolg
te geven.

	4. Onze Minister stelt een regeling als bedoeld in het eerste lid
slechts vast indien omstandigheden van bijzondere aard naar zijn oordeel
daartoe aanleiding geven. De regeling geldt voor een daarbij aangegeven
periode van ten hoogste twee jaar.

HOOFDSTUK 6 HANDHAVING EN TOEZICHT

§ 1. Bestuursrechtelijke handhaving

Artikel 33

	Burgemeester en wethouders dragen zorg voor de bestuursrechtelijke
handhaving van het bij of krachtens deze wet bepaalde.

Artikel 34

	1. Met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens deze wet
bepaalde zijn belast de bij besluit van burgemeester en wethouders
aangewezen ambtenaren.

	2. Van een besluit als bedoeld in het eerste lid wordt mededeling
gedaan door plaatsing in de Staatscourant.

Artikel 35

	De toezichthouder is bevoegd, met medeneming van de benodigde
apparatuur, een woning binnen te treden zonder toestemming van de
bewoner.

§ 2. Bestuurlijke boete

Artikel 36

	1. De gemeenteraad kan in de huisvestingsverordening bepalen dat een
bestuurlijke boete kan worden opgelegd ter zake van de overtreding van
de verboden bedoeld in de artikelen 8, 22 of 23, of van het handelen in
strijd met de voorwaarden of voorschriften, bedoeld in artikel 25.
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd tot het opleggen van een
bestuurlijke boete.

2. De op te leggen bestuurlijke boete bedraagt ten hoogste:

a. het bedrag dat is vastgesteld voor de eerste categorie, bedoeld in
artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, voor overtreding
van het verbod, bedoeld in artikel 8, eerste lid, en

b. het bedrag dat is vastgesteld voor de vierde categorie, bedoeld in
artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, voor overtreding
van de verboden, bedoeld in de artikelen 8, tweede lid, 22 of 23, of
voor het handelen in strijd met de voorwaarden of voorschriften, bedoeld
in artikel 25.

	3. De gemeenteraad stelt in de huisvestingsverordening het bedrag vast
van de bestuurlijke boete die voor de verschillende overtredingen kan
worden opgelegd.

§ 3. Toezicht door het Rijk

Artikel 37

	Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat
bestuursorganen die met de uitvoering of de handhaving van het bij of
krachtens deze wet bepaalde zijn belast Onze Minister daarbij aan te
geven gegevens verstrekken. Bij die maatregel kunnen regels worden
gesteld met betrekking tot het tijdstip waarop, de frequentie waarmee en
de vorm waarin de gegevens worden verstrekt. Tevens kan bij die
maatregel worden bepaald dat daarbij gestelde regels slechts gelden in
daarbij aangegeven gevallen.

Artikel 38

	1. Indien burgemeester en wethouders geheel of gedeeltelijk nalaten
uitvoering te geven aan de verplichting, bedoeld in artikel 29, voorzien
gedeputeerde staten in de uitvoering namens burgemeester en wethouders
en ten laste van de gemeente.

	2. Alvorens toepassing te geven aan het eerste lid plegen gedeputeerde
staten overleg met burgemeester en wethouders van de betrokken gemeente
en stellen zij burgemeester en wethouders een termijn, waarbinnen zij
alsnog zelf in de uitvoering van de verplichting, bedoeld in artikel 29,
kunnen voorzien, tenzij de geboden spoed zich daartegen verzet. De
termijn, bedoeld in de eerste volzin, bedraagt ten hoogste zes maanden
gerekend vanaf het einde van het kalenderhalfjaar waarop die
verplichting van toepassing was.

	3. Indien gedeputeerde staten geheel of gedeeltelijk nalaten uitvoering
te geven aan de verplichting, bedoeld in artikel 29, voorziet Onze
Minister in de uitvoering van die verplichting namens gedeputeerde
staten en ten laste van de provincie.

	4. Alvorens toepassing te geven aan het derde lid pleegt Onze Minister
overleg met gedeputeerde staten en stelt hij gedeputeerde staten een
termijn, waarbinnen zij alsnog in de uitvoering van die verplichting
kunnen voorzien, tenzij de geboden spoed zich daartegen verzet. Het
tweede lid is niet van toepassing.

Artikel 39

	1. Burgemeester en wethouders brengen binnen vier weken na afloop van
het kalenderhalfjaar aan gedeputeerde staten verslag uit over de
voortgang van de uitvoering van de verplichting, bedoeld in artikel 29,
met toezending van een afschrift van dat verslag aan Onze Minister van
Veiligheid en Justitie. Burgemeester en wethouders verstrekken daarbij
tevens inzicht in de maatregelen die worden voorbereid of zijn genomen
teneinde geheel uitvoering te geven aan de bedoelde verplichting.

	2. Gedeputeerde staten brengen binnen acht weken na afloop van het
kalenderhalfjaar aan Onze Minister gemotiveerd verslag uit over het al
dan niet toepassen van artikel 31 of artikel 38, eerste en tweede lid,
met toezending van een afschrift van dat verslag aan Onze Minister van
Veiligheid en Justitie.

HOOFDSTUK 7 WIJZIGING VAN ENKELE WETTEN

Artikel 40

	In de artikelen 267, zesde lid, 268, derde lid, onderdeel c, 269,
tweede lid, onderdeel d, 270, eerste lid, en 274, vijfde lid, onderdeel
a, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek wordt “hoofdstuk II van de
Huisvestingswet” vervangen door “hoofdstuk 2 van de Huisvestingswet
2014” en wordt “artikel 7 lid 1 van die wet” vervangen door:
artikel 8 van die wet.

Artikel 40a

	De aanhef van artikel IVAD, onderdeel C, onder 1, van de Evaluatie- en
uitbreidingswet Bibob komt te luiden:

	1. Onder plaatsing van de aanduiding “3.” voor de huidige tekst
worden voorafgaand aan dit lid twee leden ingevoegd, luidende:.

Artikel 41

	In artikel 3, eerste lid, van de Leegstandwet vervalt: , niet zijnde
woonruimte.

Artikel 42

	Artikel 5 van de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte wordt als volgt
gewijzigd:

	1. Het eerste lid vervalt onder vernummering van het tweede tot en met
vierde lid tot eerste tot en met derde lid.

	2. In het tweede lid (nieuw), tweede volzin, vervalt: , tenzij het
belang daarvan gelegen is in de toepassing van artikel 1, vierde lid,
van de Huisvestingswet.

Artikel 43

	De Wet bijzondere maatregelen grootstedelijke problematiek wordt als
volgt gewijzigd:

A

	Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

	1. In onderdeel b wordt “artikel 7, eerste lid, van de
Huisvestingswet” vervangen door: artikel 8 van de Huisvestingswet
2014.

	2. In onderdeel d wordt “artikel 2 van de Huisvestingswet”
vervangen door: artikel 4 van de Huisvestingswet 2014.

B

	Artikel 8, derde en vierde lid, komt te luiden:

	3. De artikelen 8 en 36 van de Huisvestingswet 2014 zijn van
overeenkomstige toepassing.

	4. De artikelen 15 en 16 van de Huisvestingswet 2014 zijn niet van
toepassing.

C

In artikel 9, tweede lid, wordt “bedoeld in artikel 11, eerste lid,
van de Huisvestingswet” vervangen door: bedoeld in artikel 12, eerste
lid, van de Huisvestingswet 2014.

D

	In artikel 10 wordt “artikel 2, derde lid, van de Huisvestingswet”
vervangen door: artikel 3 van de Huisvestingswet 2014.

Artikel 44

	In artikel 3, eerste lid, onderdeel d, van de Wet Centraal Orgaan
opvang asielzoekers wordt “artikel 60a, onderdeel a, van de
Huisvestingswet” vervangen door: artikel 1, eerste lid, onderdeel g,
van de Huisvestingswet 2014.

Artikel 44a

	In artikel 1 van de Wet geluidhinder wordt “als bedoeld in artikel 1,
eerste lid, onder e, van de Huisvestingswet” vervangen door: als
bedoeld in artikel 1, onder j, van de Wet op de huurtoeslag.

Artikel 44b

	In de artikelen 3.16, twaalfde lid, 3.19, vijfde lid, onderdeel a,
3.93, derde lid, en 3.111, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting
2001 wordt “als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder f, van de
Huisvestingswet” vervangen door: als bedoeld in artikel 1, onder l,
van de Wet op de huurtoeslag.

Artikel 45

	De Wet op de huurtoeslag wordt als volgt gewijzigd:

A

	Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd

	1. Onderdeel c komt te luiden:

	c. huurder: persoon die zijn hoofdverblijf heeft in een door hem
gehuurde woning, daaronder begrepen een woonwagen, tenzij de
overeenkomst van huur en verhuur een gebruik van de woning betreft dat
naar zijn aard van korte duur is;.

	2. In onderdeel g wordt “Onze Minister voor Wonen, Wijken en
Integratie” vervangen door: Onze Minister voor Wonen en Rijksdienst.

	3. Onder lettering van de onderdelen j en k als k en l wordt na
onderdeel i een onderdeel ingevoegd luidende:

	j. standplaats: kavel, bestemd voor het plaatsen van een woonwagen,
waarop voorzieningen aanwezig zijn die op het leidingnet van de openbare
nutsbedrijven, andere instellingen of van gemeenten kunnen worden
aangesloten;.

	4. Onderdeel l (nieuw) komt te luiden:

	l. woonwagen: voor bewoning bestemd gebouw dat is geplaatst op een
standplaats en dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst. 

 

B

 

	In artikel 5, eerste lid, onderdeel b, wordt "woonwagen" vervangen
door: woonwagen zonder eigen aandrijving.

 

C

	Artikel 11, derde lid, wordt als volgt gewijzigd:

	1. In de aanhef wordt “woonwagen” vervangen door: woonwagen zonder
eigen aandrijving.

	2. In onderdeel a vervalt: als bedoeld in artikel 1, eerste lid onder
e, van de Huisvestingswet,. 

Artikel 45abis

	In artikel 10, tweede lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969
wordt “als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder f, van de
Huisvestingswet” vervangen door: als bedoeld in artikel 1, onder l,
van de Wet op de huurtoeslag.

Artikel 45b

	Artikel 1 van de Wet op het overleg huurders verhuurder wordt als volgt
gewijzigd:

	1. In het eerste lid, onderdeel a, wordt “Onze Minister voor Wonen,
Wijken en Integratie” vervangen door: Onze Minister voor Wonen en
Rijksdienst.

	2. In het eerste lid, onderdeel e, sub 2º, wordt “als bedoeld in
artikel 1, eerste lid, onder e, van de Huisvestingswet” vervangen
door: als bedoeld in artikel 1, onder j, van de Wet op de huurtoeslag.

	3. In het eerste lid, onderdeel e, sub 3º, wordt “als bedoeld in
artikel 1, eerste lid, onder f, van de Huisvestingswet” vervangen
door: als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder l, van de Wet op de
huurtoeslag.

Artikel 46

	De volgende wetten worden ingetrokken:

	a. de wet van 30 maart 1995 tot wijziging van de Huisvestingswet
(voorziening in de huisvesting van bepaalde categorieën
verblijfsgerechtigden) (Stb. 159);

	b. de wet van 14 december 1995 tot wijziging van de Huisvestingswet
(provinciale toets toewijzingscriteria voor woonruimte veilig stellen)
(Stb. 620);

	c. de wet van 1 juli 1998 tot wijziging van de Huisvestingswet, de
Woningwet en enige andere wetten in verband met de integratie van de
woonwagen- en woonschepenregelgeving (Stb. 459), en

	d. de wet van 2 maart 2005, houdende wijziging van de Huisvestingwet
(wijziging bepalingen met betrekking tot de huisvesting van
verblijfsgerechtigden) (Stb. 136).

HOOFDSTUK 8 OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 47

	1. De Huisvestingswet wordt ingetrokken.

	2. Een verordening die berust op de Huisvestingswet vervalt zes maanden
na het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet.

	3. Een vergunning als bedoeld in de artikelen 25 en 26, eerste en
tweede lid, van de Huisvestingswet, die is verleend voor het tijdstip
van inwerkingtreding van een huisvestingsverordening, wordt
gelijkgesteld met een huisvestingsvergunning.

	4. Een vergunning als bedoeld in de artikelen 30, eerste lid, en 33,
van de Huisvestingswet, die is verleend voor het tijdstip van
inwerkingtreding van een huisvestingsverordening, wordt gelijkgesteld
met een vergunning die is verleend met toepassing van artikel 22
onderscheidenlijk 23.

	5. Aanvragen om een vergunning die zijn ingediend voor het tijdstip van
inwerkingtreding van een huisvestingsverordening, worden behandeld
volgens het voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet geldende
recht.

Artikel 48

	Onze Minister zendt binnen vijf jaar na het tijdstip van
inwerkingtreding van deze wet aan de Staten-Generaal een verslag over de
doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk.

Artikel 49

	Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen
tijdstip.

Artikel 50

	Deze wet wordt aangehaald als: Huisvestingswet 2014.

	Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en
dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks
aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Minister voor Wonen en Rijksdienst,

 PAGE    

 PAGE   1