32885 Adv RvSt inzake de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties
Implementatie van kaderbesluit 2008/909/JBZ van de Raad van de Europese Unie van 27 november 2008 inzake toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op strafvonnissen waarbij vrijheidsstraffen of tot vrijheidsbeneming strekkende maatregelen zijn opgelegd, met het oog op tenuitvoerlegging ervan in de Europese Unie (PbEU L 327), van kaderbesluit 2008/947/JBZ van de Raad van de Europese Unie van 27 november 2008 inzake toepassing van het beginsel van de wederzijdse erkenning op vonnissen en proeftijdbeslissingen met het oog op het toezicht op proeftijdvoorwaarden en alternatieve straffen (PbEU L 337) en van kaderbesluit 2009/299/JBZ van de Raad van de Europese Unie van 26 februari 2009 tot wijziging van kaderbesluit 2002/584/JBZ, kaderbesluit 2005/214/JBZ, kaderbesluit 2006/783/JBZ,kaderbesluit 2008/909/JBZ en kaderbesluit 2008/947/JBZ en tot versterking van de procedurele rechten van personen, tot bevordering van de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op beslissingen gegeven ten aanzien van personen die niet verschenen zijn tijdens het proces (PbEU L 81) (Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties)
Advies Afdeling advisering Raad van State
Nummer: 2011D42775, datum: 2011-09-07, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 2
Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Onderdeel van zaak 2011Z17062:
- Indiener: I.W. Opstelten, minister van Veiligheid en Justitie
- Volgcommissie: vaste commissie voor Europese Zaken
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Veiligheid en Justitie (2010-2017)
- 2011-09-08 13:05: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2011-09-27 15:00: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2011-09-28 13:15: Procedurevergadering commissie Veiligheid en Justitie (Procedurevergadering), vaste commissie voor Veiligheid en Justitie (2010-2017)
- 2011-11-24 14:00: Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties (32885) (Inbreng verslag (wetsvoorstel)), vaste commissie voor Veiligheid en Justitie (2010-2017)
- 2012-02-08 14:30: Procedures en brieven (Procedurevergadering), vaste commissie voor Veiligheid en Justitie (2010-2017)
- 2012-02-09 12:45: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2012-03-29 10:15: Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties (32885) (Plenair debat (wetgeving)), TK
- 2012-04-03 15:00: Stemmingen (Stemmingen), TK
Preview document (đ origineel)
No.W03.11.0110/II 's-Gravenhage, 13 mei 2011 Bij Kabinetsmissive van 12 april 2011, no.11.000932, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Veiligheid en Justitie, mede namens de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voostel van wet houdende Implementatie van kaderbesluit 2008/909/JBZ van de Raad van de Europese Unie van 27 november 2008 inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op strafvonnissen waarbij vrijheidsstraffen of tot vrijheidsbeneming strekkende maatregelen zijn opgelegd, met het oog op tenuitvoerlegging ervan in de Europese Unie (PbEU L 327), kaderbesluit 2008/947/JBZ van de Raad van de Europese Unie van 27 november 2008 inzake de toepassing van het beginsel van de wederzijdse erkenning op vonnissen en proeftijdbeslissingen met het oog op het toezicht op proeftijdvoorwaarden en alternatieve straffen (PbEU L 337) en kaderbesluit 2009/299/JBZ van de Raad van de Europese Unie van 26 februari 2009 tot wijziging van kaderbesluit 2002/584/JBZ, kaderbesluit 2005/214/JBZ, kaderbesluit 2006/783/JBZ, kaderbesluit 2008/909/JBZ en kaderbesluit 2008/947/JBZ en tot versterking van de procedurele rechten van personen, tot bevordering van de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op beslissingen gegeven ten aanzien van personen die niet verschenen zijn tijdens het proces (PbEU L 81) (Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties), met memorie van toelichting. Het wetsvoorstel strekt tot implementatie van een drietal kaderbesluiten: a. kaderbesluit 2008/909/JBZ van de Raad van de Europese Unie van 27 november 2008 inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op strafvonnissen waarbij vrijheidsstraffen of tot vrijheidsbeneming strekkende maatregelen zijn opgelegd, met het oog op tenuitvoerlegging ervan in de Europese Unie; b. kaderbesluit 2008/947/JBZ van de Raad van de Europese Unie van 27 november 2008 inzake de toepassing van het beginsel van de wederzijdse erkenning op vonnissen en proeftijdbeslissingen met het oog op het toezicht op proeftijdvoorwaarden en alternatieve straffen en c. kaderbesluit 2009/299/JBZ van de Raad van de Europese Unie van 26 februari 2009 tot wijziging van onder meer 2008/909/JBZ en kaderbesluit 2008/947/JBZ en tot versterking van de procedurele rechten van personen, tot bevordering van de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op beslissingen gegeven ten aanzien van personen die niet verschenen zijn tijdens het proces. De Afdeling advisering van de Raad van State onderschrijft de strekking van het wetsvoorstel, maar maakt een aantal opmerkingen. Zij is van oordeel dat in verband daarmee aanpassing van het voorstel wenselijk is. 1. Inleiding De kaderbesluiten 2008/909/JBZ en 2008/947/JBZ beogen de strafrechtelijke samenwerking tussen de lidstaten van de Europese Unie op het terrein van de tenuitvoerlegging van vrijheidsstraffen, voorwaardelijke en alternatieve straffen te versnellen en te vereenvoudigen door deze samenwerking vorm te geven volgens het beginsel van wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging van strafrechtelijke beslissingen. Dit beginsel brengt mee dat een strafrechtelijke beslissing genomen in een andere lidstaat wordt erkend en ten uitvoer gelegd als ware het een beslissing genomen door de eigen nationale autoriteiten. Kaderbesluit 2008/909/JBZ vervangt in de relatie tussen de lidstaten van de Europese Unie het Verdrag van 21 maart 1983 inzake de overbrenging van gevonniste personen (VOGP) en het aanvullend protocol. In de kaderbesluiten zijn keuzes gemaakt die de beslissingsruimte voor de nationale autoriteiten waar het gaat om de erkenning van een buitenlandse rechterlijke uitspraak aanzienlijk inperken. Het buitenlandse vonnis wordt in beginsel erkend. De kaderbesluiten gaan uit van de procedure van voortgezette tenuitvoerlegging, hetgeen betekent dat de tenuitvoerlegging van de straf opgelegd in een lidstaat in beginsel zonder enige aanpassing door de andere lidstaat wordt overgenomen. De wijze van tenuitvoerlegging geschiedt overeenkomstig het recht van de lidstaat waar de tenuitvoerlegging plaatsvindt. De ruimte van de aangezochte staat om een gevraagde handeling niet uit te voeren, is beperkt en aanzienlijke kleiner dan in het kader van de traditionele rechtshulp. De lidstaten zijn, behoudens een beperkt aantal weigeringsgronden, verplicht de tenuitvoerlegging van sancties over te nemen als het gaat om eigen onderdanen die in het land van hun nationaliteit hun vaste en wettige woonplaats hebben en in de gevallen dat de veroordeelde een onderdaan is die niet in het land van zijn nationaliteit woont, maar die daar naar wordt uitgewezen omdat hij zijn verblijfsrecht in het land van veroordeling heeft verloren (voorgesteld artikel 2:4). Uitgangspunt is dat de rechtsbescherming ter zake van de voortgezette tenuitvoerlegging wordt geboden in de beslissingsstaat. Verder volgt uit de jurisprudentie van het Europese Hof voor de rechten van de Mens (EHRM) ten aanzien van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de rechten van de Mens (EVRM) dat genoemd artikel niet van toepassing is op procedures die de tenuitvoerlegging van de straf betreffen. Mede gelet op de ontvangen adviezen heeft de regering de rol van de rechter versterkt. Een aantal, vanuit het perspectief van de veroordeelde meest wezenlijke onderdelen van de erkenningsbeslissing wordt ter beoordeling voorgelegd aan de penitentiaire kamer van het gerechtshof Arnhem. De minister van Veiligheid en Justitie is gehouden de beslissing van de penitentiaire kamer te volgen. Wat het voornemen betreft van de minister om een rechterlijke uitspraak inhoudende een in Nederland opgelegde vrijheidsbenemende sanctie toe te zenden aan een andere lidstaat van de EU is voorzien in de mogelijkheid voor de veroordeelde om daartegen een bezwaarschrift in te dienen bij het gerechtshof Arnhem. 2. Handvest van de Grondrechten Het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) en het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie bevatten bepalingen over rechtsbescherming. Artikel 19 van het VEU verplicht de lidstaten te voorzien in de nodige rechtsmiddelen om daadwerkelijke rechtsbescherming op de onder het recht van de Unie vallende gebieden te verzekeren. Artikel 47 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie waarborgt het recht op een eerlijke en openbare behandeling, binnen een redelijke termijn, door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld en de mogelijkheid zich te laten adviseren, verdedigen en vertegenwoordigen. Artikel 47 Handvest kent niet de beperkingen in werkingssfeer die artikel 6 Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) kent. In de considerans bij de kaderbesluiten wordt het Handvest genoemd. Aangezien hier duidelijk sprake is van een EU-context, dient in de toelichting te worden ingegaan op de bepalingen van het Handvest. 3. Relatie kaderbesluit 2008/909/JBZ tot het kaderbesluit Europees aanhoudingsbevel (EAB) wat betreft de overlevering van eigen onderdanen Artikel 25 van het kaderbesluit 2008/909/JBZ geeft de relatie aan tussen het besluit en kaderbesluit EAB. Ingevolge die bepaling zijn, kort samengevat, de regels van eerstgenoemd kaderbesluit, voor zover verenigbaar, van overeenkomstige toepassing op de tenuitvoerlegging van vonnissen in het kader van het Europees aanhoudingsbevel. In de toelichting wordt vermeld dat Nederland in de onderhandelingen over het kaderbesluit 2008/909/JBZ heeft benadrukt dat bij de toepassing van het onderhavige kaderbesluit in geval van de overlevering van Nederlanders ingevolge een EAB de garantie van teruglevering wordt gevraagd en, na de teruglevering van Nederlandse onderdanen ten behoeve van de tenuitvoerlegging van de straf, de buitenlandse vrijheidsbenemende straf of maatregel wordt omgezet naar een straf of maatregel naar Nederlands recht. De Afdeling is van oordeel dat in het bijzonder het standpunt dat na overlevering de buitenlandse straf of maatregel wordt omgezet naar een passende straf of maatregel naar Nederlands recht, nadere motivering behoeft. In het Kaderbesluit EAB is de wijze van teruglevering van een overgeleverde onderdaan ter tenuitvoerlegging van het buitenlandse strafvonnis niet geregeld. In het Kaderbesluit 2008/909/JBZ wordt uitgegaan van de voortgezette tenuitvoerlegging van de straf, waarbij geen plaats is voor de omzetting van de door de buitenlandse autoriteit opgelegde straf. Daaruit zou de conclusie kunnen worden getrokken dat in overleveringszaken die eigen onderdanen betreffen, het beleid van de omzetting van de in het buitenland opgelegde straf niet kan worden gecontinueerd. De Afdeling adviseert de verhouding tussen de relevante bepalingen van het EAB en het kaderbesluit 2008/909/JBZ in de toelichting nader uiteen te zetten. 4. Vervroegde/voorwaardelijke invrijheidstelling Op de tenuitvoerlegging is het recht van de uitvoerende lidstaat van toepassing, waaronder de Nederlandse regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling (v.i.). In de toelichting wordt vermeld dat aangezien de tijdstippen waarop veroordeelden in aanmerking komen voor v.i. in de verschillende lidstaten nogal uiteenlopen, in het kaderbesluit is voorzien in de mogelijkheid dat bij de tenuitvoerlegging van de straf in de uitvoerende lidstaat rekening kan worden gehouden met het tijdstip waarop de veroordeelde in de lidstaat van veroordeling in aanmerking zou zijn gekomen voor v.i. Voorgesteld wordt een nieuw lid aan artikel 15 van het Wetboek van Strafrecht toe te voegen, zodat het mogelijk wordt de voorwaardelijke invrijheidstelling op een eerder tijdstip te laten aanvangen dan na het ondergaan van tweederde gedeelte van de straf. Aan de Minister van Veiligheid en Justitie wordt hiertoe een discretionaire bevoegdheid toegekend. Aannemelijk en wenselijk is dat de minister op dit punt beleid ontwikkelt. In de toelichting wordt evenwel niet ingegaan op de vraag hoe de minister invulling gaat geven aan zijn discretionaire bevoegdheid. De Afdeling adviseert de toelichting aan te vullen. 5. Levenslange gevangenisstraf In de toelichting wordt ingegaan op de overgenomen tenuitvoerlegging van een opgelegde levenslange gevangenisstraf. Daarbij doet zich het probleem voor dat Nederland als enige land in de EU geen voorwaardelijke of vervroegde invrijheidstelling kent bij een levenslange gevangenisstraf. De toelichting vermeldt dat het gerechtshof Arnhem bij de beoordeling van de buitenlandse levenslange gevangenisstraf die ook naar Nederlands recht op het desbetreffende delict is gesteld, de mogelijkheid heeft om de buitenlandse levenslange gevangenisstraf om te zetten in een tijdelijke straf die in Nederland vrijwel altijd als alternatief voor de levenslange gevangenisstraf mogelijk is, mede gelet op het feit dat in het buitenland vervroegde invrijheidstelling van een levenslange gevangenisstraf mogelijk is. Naar het oordeel van de Afdeling is dit standpunt omtrent de omzetting van de levenslange gevangenisstraf niet zonder meer verenigbaar met de criteria van artikel 8, tweede lid, van het kaderbesluit 2008/909/JBZ en het voorgestelde artikel 2:11, derde en vierde lid, van de uitvoeringswet. Daarin is bepaald dat de duur van de sanctie slechts aanpassing mag ondergaan voor zover deze zwaarder is dan de maximumsanctie welke naar het recht van de uitvoerende staat op vergelijkbare strafbare feiten is gesteld. Dit zou betekenen dat een buitenlandse levenslange gevangenisstraf een Nederlandse levenslange gevangenisstraf wordt. De Afdeling adviseert nader in te gaan op de tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf en op de verenigbaarheid van de voorgestelde regeling met de bepalingen van het kaderbesluit 2008/909/JBZ en het wetsvoorstel en de toelichting op elkaar te laten aansluiten. 6. Afzonderlijk wetsvoorstel Er is voor gekozen om de uitvoering van de kaderbesluiten in een afzonderlijke wet op te nemen en niet de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging strafrechtelijke sancties 2008 aan te passen met als reden dat deze recente wet intussen alweer ingrijpend is herzien en dan opnieuw ingrijpend zou moeten worden herzien. De Afdeling is van oordeel dat het onderwerp van het onderhavige wetsvoorstel naar zijn aard thuishoort in de genoemde Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging strafrechtelijke sancties. De Afdeling adviseert toe te lichten op welke termijn de op zichzelf wenselijke ineenschuiving van beide wetten gerealiseerd zou kunnen worden. 7. Voor redactionele kanttekeningen verwijst de Afdeling naar de bij het advies behorende bijlage. De Afdeling advisering van de Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden. De vice-president van de Raad van State, Bijlage bij het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State betreffende no.W03.11.0110/II met redactionele kanttekeningen die de Afdeling in overweging geeft. Artikel 2:17 en artikel 3:12, telkens onderdeel h onder 2°, vormgeven conform aanwijzing 100 van de Aanwijzingen voor de regelgeving. In de transponeringstabel: - bij artikel 7 kaderbesluit 2008/909/JBZ de verwijzing naar artikel 2:13, eerste lid, onder d, wetsvoorstel vervangen door: artikel 2:13, eerste lid, onder f; - bij artikel 17, vierde lid, kaderbesluit 2008/909/JBZ de verwijzing naar artikel 4:3, onderdeel A, wetsvoorstel vervangen door: artikel 4:5, onderdeel A; - bij artikel 19 kaderbesluit 2008/909/JBZ de verwijzing naar artikel 4:4 wetsvoorstel vervangen door: artikel 4:1 en 4:6; - bij artikel 10 van het kaderbesluit 2008/947/JBZ de verwijzing naar artikel 3:12, eerste lid, onder d, vervangen door: artikel 3:12, eerste lid, onder f; - bij artikel 19, eerste lid, van het kaderbesluit 2008/947/JBZ de verwijzing naar artikel 4:4 vervangen door: artikel 4:6. In de transponeringstabel nader ingaan op het begrip "behoeft (naar zijn aard) geen implementatie" en de tabel vormgeven met inachtneming van aanwijzing 338, derde lid, van de Aanwijzingen voor de regelgeving. Artikel 26 kaderbesluit 2008/909/JBZ. EHRM 14 september 2000, zaaknummer 41954/98, Aydin vs. Turkije. EHRM 27 juni 2006, zaaknummer 22318/02, Csoszånski vs. Zweden, EHRM 27 juni 2006, zaaknummer 28578/03, Szabó vs. Zweden. Overnameprocedures in confiscatiebeslissingen vallen volgens het EHRM onder de reikwijdte van artikel 6, eerste lid EVRM, omdat de oplegging van de ontnemingssanctie het vaststellen van burgerlijke rechten en verplichtingen betreft, EHRM 18 december 2008, zaaknummer 69917/01, Saccoccia vs. Oostenrijk. Zie Toelichtingen bij het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie, Pb. 2007, C 303/30. Zie ook het arrest van het Hof van Justitie EU van 22 december 2010 in zaak C-279/09 (DEB), www.curia.europa.eu. Overweging 13 van de considerans. Artikel 25 kaderbesluit 2008/909/JBZ luidt: "Onverminderd kaderbesluit 2002/584/JBZ zijn de bepalingen van het onderhavige kaderbesluit, voor zover verenigbaar met kaderbesluit 2002/584/JBZ, van overeenkomstige toepassing op de tenuitvoerlegging van vonnissen in het geval dat een lidstaat zich op grond van artikel 4, lid 6, van kaderbesluit 2002/584/JBZ ertoe verbonden heeft een vonnis ten uitvoer te leggen, dan wel op grond van artikel 5, lid 3, van genoemd kaderbesluit als voorwaarde heeft gesteld dat de betrokkene naar de uitvoerende lidstaat zal worden teruggezonden om er de sanctie te ondergaan, zulks teneinde straffeloosheid te voorkomen." Artikel 4, zesde lid en artikel 5, derde lid kaderbesluit EAB houden in dat overlevering van eigen onderdanen ter fine van strafexecutie en strafvervolging kan worden geweigerd respectievelijk afhankelijk kan worden gesteld van de voorwaarde dat betrokkene de straf in eigen land mag uitzitten. Memorie van toelichting, paragraaf "Verhouding tot het Europees aanhoudingsbevel". Behoudens uitzonderingen "aard van de straf" en "duur van de straf" indien een langere straf is opgelegd dan de maximumstraf in de tenuitvoerleggingsstaat op het feit gesteld. Artikel 17, vierde lid, kaderbesluit 2008/909/JBZ. Van belang hierbij is wel dat voldoende vaststaat dat de veroordeelde op dat eerdere tijdstip in het land van veroordeling ook daadwerkelijk in vrijheid zou zijn gesteld. In het certificaat (onder j) dient de uitvaardigende lidstaat aan te geven op welke moment de veroordeelde naar het recht van die staat in aanmerking komt voor voorwaardelijke invrijheidstelling. Artikelsgewijze toelichting op artikel 2:11, kopje "Aanpassing van de duur van de vrijheidsbenemende sanctie". PAGE PAGE 5 PAGE I AAN DE KONINGIN ........................................................................ ...........