Onderzoeksvoorstel van de vaste commissie voor Infrastructuur en Milieu voor de Toekomst- en Onderzoeksagenda 2012 van de Tweede Kamer: onderzoek naar de kosten en de effectiviteit van het Nederlandse klimaat- en energiebeleid
Brief commissie
Nummer: 2011D47957, datum: 2011-10-04, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1
Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: J.F. Snijder-Hazelhoff, voorzitter van de vaste commissie voor Infrastructuur en Milieu (Ooit VVD kamerlid)
Onderdeel van zaak 2011Z19312:
- Gericht aan: H.P.J. van Gerven, voorzitter van de commissie voor de Rijksuitgaven
- Indiener: J.F. Snijder-Hazelhoff, voorzitter van de vaste commissie voor Infrastructuur en Milieu
- Volgcommissie: commissie voor de Rijksuitgaven
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Infrastructuur en Milieu (2010-2017)
- 2011-10-13 13:00: Procedurevergadering commissie voor Infrastructuur en Milieu (Procedurevergadering), vaste commissie voor Infrastructuur en Milieu (2010-2017)
- 2011-11-03 10:15: Procedurevergadering Rijksuitgaven (Procedurevergadering), commissie voor de Rijksuitgaven
- 2011-11-24 10:15: Procedurevergadering Rijksuitgaven (Procedurevergadering), commissie voor de Rijksuitgaven
- 2011-12-13 13:15: Gezamenlijke procedurevergadering van de commissies I&M en EL&I ivm het parlementair onderzoek «Effectiviteit en kosten van het Nederlandse klimaat- en energiebeleid» (Procedurevergadering), vaste commissie voor Infrastructuur en Milieu (2010-2017)
- 2011-12-20 13:30: Procedurevergadering I&M en EL&I ivm het parlementair onderzoek «Effectiviteit en kosten van het Nederlandse klimaat- en energiebeleid» (Procedurevergadering), vaste commissie voor Infrastructuur en Milieu (2010-2017)
Preview document (🔗 origineel)
Onderzoeksvoorstel van de vaste commissie voor Infrastructuur en Milieu voor de Toekomst- en Onderzoeksagenda van de Tweede Kamer voor 2012 d.d. 4 oktober 2011 Van inzicht in kosten naar een effectief instrumentarium voor het Nederlandse klimaat- en energiebeleid 1. Nederlands klimaatbeleid: duurzaam en effectief Nederland staat aan de vooravond van nieuwe grote uitgaven voor klimaat en energie. Deze uitgaven worden bijvoorbeeld gedaan vanuit stimuleringsprogramma’s, door investeringen en met verschillende fiscale maatregelen. Diverse onderzoeken hebben op basis van maatschappelijke kosten- batenanalyses aangetoond dat investeren in een duurzame samenleving loont. Echter, er is maar zeer beperkt zicht op het totaal van alle investeringen die gepaard gaan met bijvoorbeeld het beprijzen, normeren en stimuleren van verschillende energievormen. De meeste kosten-batenanalyses zijn gedaan voor individuele projecten, zonder de echte samenhang te bekijken en beoordelen. Voor burgers en politiek is het moeilijk om een totaal beeld te krijgen op de directe en indirecte voordelen en bijdragen die er in Nederland zijn voor zowel klimaatmaatregelen, hernieuwbare-, als niet hernieuwbare energie. 2. Doel van het onderzoek Het doel is te komen tot een effectiever instrumentarium. Door integraal inzicht te krijgen in inspanningen door de overheid (nationaal en lokaal) in combinatie tot de opbrengsten daarvan kan een effectiever instrumentarium ontwikkeld worden. Bij de effectiviteit van de opbrengsten is de bijdrage van een maatregel tot het halen van de Europese doelstellingen leidend, Met de uitkomsten van het onderzoek moet een helder beeld ontstaan van alle investeringen in het klimaatbeleid en in de energiehuishouding als gevolg van overheidsingrijpen, teneinde beargumenteerde keuzes te kunnen maken om de Europese doelen te kunnen halen. Hiermee moet de Tweede Kamer de besluitvorming kunnen baseren op de feitelijke kosten die gepaard gaan met de verschillende maatregelen. Hierbij moet worden gekeken naar maatregelen van uit de rijksoverheid maar ook naar die van alle andere staatsdeelnemingen en (semi-) overheidsinstellingen zoals waterschappen en luchthavens. Het beoogde resultaat is verbeterd inzicht ten bate van een zo effectief mogelijke allocatie van middelen binnen de Nederlandse energiesector. 3. Afbakening Er zijn verschillende deelonderzoeken gedaan. Dit onderzoek moet geen dubbelwerk doen, maar de gaten tussen de onderzoeken opvullen, aanvullen en verbinden, zodat een goed integraal overzicht ontstaat. Bij Europese doelstellingen gaat het om huidige harde doelstellingen. De uitkomst van het onderzoek moet leidend zijn voor een effectief instrumentarium om eventuele nieuwe Europese doelstellingen te halen. 4. Een centrale rol voor ministeries De ministeries van I&M en EL&I spelen een centrale rol bij de vorming van het beleid op het terrein van klimaat en energie. Het moment en de manier waarop de overheid ingrijpt heeft invloed op de omvang van de maatschappelijke kosten en op de plek waar de rekening wordt neergelegd in de periode tot 2020 en de periode daarna. Vanuit de ministeries worden diverse uitgaven en investeringen voorgesteld, echter de rijksuitgaven weerspiegelen slechts een deel van de totale kosten van het beleid. Lokale overheden hebben eigen programma's en onderdelen van beleid - zoals de verplichte aansluiting van energie centrales - vinden we niet terug op een begroting van een overheid, maar wel als kosten wel op de energierekening van een huishouden. 5. Europese doelstellingen leidend Zoals in het regeerakkoord is opgenomen, zijn de Europese doelen voor een duurzame energievoorziening leidend. Voor Nederland betekent dit 20% CO2-reductie en 14% duurzame energie in 2020. Dit komt voor duurzame energie overeen met 83 TWH en wordt ingevuld met duurzame elektriciteit, groen gas, duurzame warmte en de Europese bijmengverplichting voor biobrandstoffen. Een aandeel duurzame elektriciteit van circa 30% t.o.v. de totale energieproductie is waarschijnlijk wel noodzakelijk gezien het beperkte potentieel van o.a. hernieuwbare energie in de vervoersector. Dat komt overeen met circa 37 TWH. Voor doelen betreffende CO2-reductie komt dit overeen met een besparing van 20% CO2 reductie ten opzichte van 1990. De Europese doelstelling heeft zich vertaald in een gezamenlijk Europees plafond voor alle ETS-sectoren van -21% in 2020 ten opzichte van 2005 en een doelstelling van -10% in 2020 ten opzichte van 20-5 voor de non-ETS sectoren. De verschillende Europese subdoelstellingen zijn vertaald in nationale regels en plannen. Naarmate de tijd verstrijkt blijkt de samenhang in beleid te kunnen worden vergroot, ten einde de effectiviteit te vergroten. 6. Verschillende rollen overheid De overheid speelt op diverse manieren een rol op het terrein van energie en klimaat, zoals bijvoorbeeld die van toezichthouder, aandeelhouder en gebruiker. Vanuit de diverse rollen kunnen verschillende maatregelen worden genomen waardoor middelen beschikbaar komen ten bate van verschillende onderdelen binnen den Nederlandse energiehuishouding. Voorbeelden van diverse maatregelen zijn: Het stimuleren van duurzame energieopwekking door het verstrekken van subsidies als vergoeding van de onrendabele top; Fiscale regelingen waarmee salderen van decentraal opgewekte energie mogelijk wordt gemaakt; Extra investeringen in onderzoek en innovatie door het verlenen van budget dat binnen de topsector energie kan worden ingezet middels verschillende instrumenten zoals subsidies, kredietfaciliteiten, fiscale kortingen en aanbestedingen voor innovatieve oplossingen; Verplichtingen voor energiegerelateerde staatsbedrijven zoals TenneT, waaronder de verplichting tot het aansluiten van hernieuwbare energie; Nieuwe kapitaalinvesteringen in transportnetten en maatregelen ten behoeven van het handhaven van de noodzakelijke energiebalans; Diverse energiegerelateerde investeringsprogramma’s van staatsdeelnemingen ander (semi-) overheidsinstellingen; Kosten die gepaard gaan met de implementatie van een emissiehandelssysteem voor toewijzing en handel van CO2-rechten; Verplichting van het bijmengen of bijstoken van biobrandstoffen voor verschillende toepassingen; Fiscale voordelen voor energiebesparende investeringen bij bedrijven en instellingen in Nederland; Voorlichtingsprogramma's en onderzoeksprogramma's voor klimaatbeleid Fiscale voordelen voor investeringen in diverse (duurzame) energievormen; Subsidie voor ontwikkeling en implementatie van afvang en opslag van CO2; Vrijstellingen voor diverse (groot-)verbruikers van elektriciteit en brandstoffen ; Vermindering van de aansprakelijkheid van energiecentrales in geval van een ramp zodat schade verhaald kan worden; Verstrekken van extra (gratis) emissierechten voor bedrijfslocaties; Vrijstelling van belasting van diverse voertuigen op basis van hybride of elektrische aandrijving; Programma’s ter voorlichting en stimulering rondom verschillende energievormen; Etc. 7. Onderzoeksvragen Wat is het totaal aan klimaatmaatregelen sinds 2000, wat waren de kosten en wat was het resultaat? Welke maatregelen waren effectief en welke niet. Wat maakt maatregelen effectief en wat kunnen wij daarvan leren voor de toekomst? Wat is de verdeling tussen klimaatprogramma’s die te maken hebben met onderzoek, proces en communicatie, hernieuwbare energie en andere fysieke projecten Hoeveel wordt door Nederlandse private en publieke partijen uitgegeven aan de verschillende energievormen en transport van energie? Welke wijzen van stimulering en beprijzen van verschillende energievormen worden in Nederland toegepast? Hoe hoog zijn de (gemiste) inkomsten en uitgaven die gepaard gaan met het stimuleren en beprijzen van verschillende energievormen? Welke wijzen van normering van verschillende energievormen worden in Nederland toegepast? Hoe hoog zijn de kosten van de normeringen die worden opgelegd aan de verschillende energievormen? Welke energiegerelateerde investeringen zijn in het beheer van de overheid en welke (des-)investeringen staan gepland? Hoe hoog zijn de (verwachte) rendementen op energiegerelateerde investering in het beheer van de Nederlandse overheid? Hoe hoog zijn de (verwachte) kosten van de verschillende aanpassingen van het energie distributienetwerk en door wie worden deze betaald? Wat is de effectiviteit van alle verschillende beleidsmaatregelen met betrekking tot energie? Bij welke instanties of instellingen ligt de beslissingsbevoegdheid over de verschillende maatregelen die genomen worden betreffende de Nederlandse energiehuishouding? PAGE PAGE 1