[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Eindtekst

Wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en de Wet op de rechterlijke organisatie in verband met de invoering van de mogelijkheid tot het stellen van prejudiciële vragen aan de civiele kamer van de Hoge Raad (Wet prejudiciële vragen aan de Hoge Raad)

Eindtekst

Nummer: 2011D49343, datum: 2011-10-04, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Onderdeel van zaak 2011Z01715:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


De Tweede Kamer der Staten- PRIVATE  

Generaal zendt bijgaand door

haar aangenomen wetsvoorstel

aan de Eerste Kamer.

De Voorzitter,

4 oktober 2011



Wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en de Wet op
de rechterlijke organisatie in verband met de invoering van de
mogelijkheid tot het stellen van prejudiciële vragen aan de civiele
kamer van de Hoge Raad (Wet prejudiciële vragen aan de Hoge Raad)







GEWIJZIGD VOORSTEL VAN WET



		Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van
Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

	Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

	Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is het Wetboek
van Burgerlijke Rechtsvordering en de Wet op de rechterlijke organisatie
aan te passen in verband met de invoering van mogelijkheid tot het
stellen van prejudiciële vragen aan de civiele kamer van de Hoge Raad;

	Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg
der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij
goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

	In het Eerste Boek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering
wordt na de tiende titel een nieuwe titel ingevoegd, luidende:

TIENDE TITEL A

Prejudiciële vragen aan de Hoge Raad

Artikel 392

	1. De rechter kan in de procedure op verzoek van een partij of
ambtshalve de Hoge Raad een rechtsvraag stellen ter beantwoording bij
wijze van prejudiciële beslissing, indien een antwoord op deze vraag
nodig is om op de eis of het verzoek te beslissen en rechtstreeks van
belang is:

	a. voor een veelheid aan vorderingsrechten die gegrond zijn op dezelfde
of soortgelijke feiten en uit dezelfde of soortgelijke samenhangende
oorzaken voortkomen, of

	b. voor de beslechting of beëindiging van talrijke andere uit
soortgelijke feiten voortvloeiende geschillen, waarin dezelfde vraag
zich voordoet.

	De bevoegdheid, bedoeld in de vorige volzin, komt niet toe aan de
rechter bij wie een verzoek, bedoeld in artikel 907, eerste lid, van
Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, in behandeling is.

	2. Alvorens de vraag te stellen, stelt de rechter partijen in de
gelegenheid zich uit te laten over het voornemen om een vraag te
stellen, alsmede over de inhoud van de te stellen vraag.

	3. De beslissing waarbij de vraag wordt gesteld, vermeldt voorts het
onderwerp van geschil, de door de rechter vastgestelde feiten en de door
partijen ingenomen standpunten. Tevens bevat de beslissing een
uiteenzetting dat met de beantwoording van de vraag wordt voldaan aan
onderdeel a of b van het eerste lid. Tegen de beslissing om een vraag te
stellen, alsmede tegen de beslissing ter zake van de inhoud van de
vraag, staat geen voorziening open.

	4. De griffier zendt onverwijld een afschrift van de beslissing aan de
Hoge Raad. De griffier zendt afschriften van de andere op de procedure
betrekking hebbende stukken op diens verzoek aan de griffier van de Hoge
Raad.

	5. De rechter houdt de beslissing op de eis of het verzoek aan totdat
een afschrift van de beslissing van de Hoge Raad is ontvangen.

	6. Indien in een andere lopende procedure het antwoord op de vraag
rechtstreeks van belang is om op de eis of het verzoek te beslissen, kan
de rechter op verzoek van een partij of ambtshalve de beslissing
aanhouden totdat de Hoge Raad uitspraak heeft gedaan. Alvorens te
beslissen als bedoeld in de eerste zin, stelt de rechter partijen in de
gelegenheid zich daarover uit te laten. De rechter houdt de beslissing
niet aan indien partijen te kennen hebben gegeven voortzetting van de
procedure te verlangen. Tegen de beslissing om al dan niet aan te
houden, staat geen voorziening open.

Artikel 393

	1. Tenzij de Hoge Raad, gehoord de procureur-generaal bij de Hoge Raad,
aanstonds beslist overeenkomstig het achtste lid, stelt hij partijen in
de gelegenheid om binnen een door de Hoge Raad te bepalen termijn
schriftelijk opmerkingen te maken.

	2. De Hoge Raad kan bepalen dat ook anderen dan partijen binnen een
daartoe te bepalen termijn in de gelegenheid worden gesteld om
schriftelijke opmerkingen te maken. De aankondiging hiervan geschiedt op
een door de Hoge Raad te bepalen wijze.

	3. Schriftelijke opmerkingen worden door een advocaat bij de Hoge Raad
getekend en ter griffie van de Hoge Raad ingediend. De schriftelijke
opmerkingen gaan vergezeld van zoveel afschriften als er partijen zijn.
De griffier zendt onverwijld een afschrift aan partijen.

	4. Indien het belang der zaak dit geraden doet voorkomen, kan de Hoge
Raad, hetzij ambtshalve, hetzij op een daartoe strekkend verzoek, een
dag bepalen voor mondelinge of schriftelijke toelichting door de
advocaten van partijen. De Hoge Raad kan, indien hij een mondelinge
toelichting heeft bevolen, degenen die ingevolge het tweede lid
schriftelijke opmerkingen hebben gemaakt, uitnodigen ter zitting
aanwezig te zijn teneinde over hun opmerkingen te worden gehoord.

	5. De in het vierde lid bedoelde toelichting kan worden gegeven door
een andere dan de volgens het derde lid aangewezen advocaat. De daaruit
voor een partij ontstaande vermeerdering van kosten is niet in de in
artikel 394, tweede lid, bedoelde beslissing over de kosten begrepen.
Een schriftelijke toelichting wordt door de advocaat getekend en ter
griffie van de Hoge Raad ingediend. Zij gaat vergezeld van zoveel
afschriften als er andere partijen zijn. De griffier zendt onverwijld
een afschrift aan de door deze andere partijen gestelde advocaten bij de
Hoge Raad.

	6. Na het verstrijken van de termijn voor het maken van schriftelijke
opmerkingen, dan wel na de mondelinge of schriftelijke toelichting,
neemt de procureur-generaal bij de Hoge Raad conclusie, hetzij
onmiddellijk, hetzij op een daartoe te bepalen dag. De griffier zendt
onverwijld een afschrift van de conclusie aan de door partijen gestelde
advocaten bij de Hoge Raad.

	7. Nadat de procureur-generaal bij de Hoge Raad overeenkomstig het
zesde lid conclusie heeft genomen, bepaalt de Hoge Raad de dag waarop
hij zal beslissen. De Hoge Raad kan de vraag herformuleren. Tenzij de
herformulering van ondergeschikte betekenis is, stelt de Hoge Raad
partijen in de gelegenheid om binnen een door hem te bepalen termijn
schriftelijke opmerkingen te maken.

	8. De Hoge Raad ziet af van beantwoording indien hij oordeelt dat de
vraag zich niet voor beantwoording bij wijze van prejudiciële
beslissing leent of de vraag van onvoldoende gewicht is om beantwoording
te rechtvaardigen. De Hoge Raad kan zich bij de vermelding van de
gronden van zijn beslissing beperken tot dit oordeel.

	9. Indien het antwoord op de vraag, nadat deze is gesteld, niet meer
nodig is om in de procedure als bedoeld in artikel 392, eerste lid, op
de eis of het verzoek te beslissen, kan de Hoge Raad, indien hem dat
geraden voorkomt, de vraag desondanks beantwoorden.

	10. De Hoge Raad begroot in zijn beslissing de kosten die partijen
ingevolge dit artikel hebben gemaakt.

	11. De griffier zendt onverwijld een afschrift van de beslissing aan de
rechter die de vraag heeft gesteld en aan partijen. De griffier zendt
eveneens onverwijld aan de rechter die de vraag heeft gesteld een
afschrift van de conclusie van de procureur-generaal en afschriften van
de in het derde en vierde lid genoemde schriftelijke opmerkingen en
schriftelijke toelichtingen.

Artikel 394

	1. Behoudens indien het antwoord op de vraag niet meer nodig is om op
de eis of het verzoek te beslissen, beslist de rechter, nadat hij
partijen de gelegenheid heeft gegeven zich schriftelijk over de
uitspraak van de Hoge Raad uit te laten, met inachtneming van deze
uitspraak.

	2. De rechter kan onder de proceskosten waarin een partij veroordeeld
wordt, ook opnemen het door de Hoge Raad begrote bedrag voor de
ingevolge artikel 393, derde en vierde lid, door de wederpartij gemaakte
kosten.

ARTIKEL II

	In de Wet op de rechterlijke organisatie wordt na artikel 81 een nieuw
artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 81a

	De Hoge Raad neemt kennis van door de rechtbanken en de gerechtshoven
gestelde prejudiciële vragen.

ARTIKEL III

	Artikel 4, eerste lid, van de Wet griffierechten burgerlijke zaken
wordt als volgt gewijzigd:

	1. In onderdeel d wordt «, en» vervangen door een puntkomma.

	2. Onder vervanging van de punt na onderdeel e door «, en» wordt een
nieuw onderdeel toegevoegd, luidende:

	f. partijen en anderen die verschijnen in de prejudiciële procedure
als bedoeld in artikel 393 van het Wetboek van Burgerlijke
Rechtsvordering.

ARTIKEL IV

	Onze Minister van Veiligheid en Justitie zendt binnen vijf jaren na
inwerkingtreding van deze wet aan de Staten-Generaal een verslag over de
doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk.

ARTIKEL V

	Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen
tijdstip.

ARTIKEL VI

	Deze wet wordt aangehaald als: Wet prejudiciële vragen aan de Hoge
Raad.

	Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en
dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks
aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Minister van Veiligheid en Justitie,

 

 

 PAGE    

 PAGE   4