[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

33065 Adv RvSt inzake Wijziging van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen

Wijziging van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in verband met aanpassing van de dienstverlening van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan werkgevers en werkzoekenden en de opheffing van de Raad voor werk en inkomen als publiekrechtelijke rechtspersoon met een wettelijke taak en van de Werkloosheidswet en enige andere wetten in verband met de beëindiging van de inzet van het re-integratiebudget Werkloosheidswet en van loonkostensubsidies

Advies Afdeling advisering Raad van State

Nummer: 2011D52375, datum: 2011-10-27, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Onderdeel van zaak 2011Z21280:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


No.W12.11.0276/III	's-Gravenhage, 14 oktober 2011

Bij Kabinetsmissive van 18 juli 2011, no.11.001756, heeft Uwe Majesteit,
op voordracht van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, bij
de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig
gemaakt het voorstel van wet tot wijziging van de Wet structuur
uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in verband met aanpassing van de
dienstverlening van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan
werkgevers en werkzoekenden en de opheffing van de Raad voor Werk en
Inkomen als publiekrechtelijke rechtspersoon met een wettelijke taak en
van de Werkloosheidswet en enige andere wetten in verband met de
beëindiging van de inzet van het re-integratiebudget Werkloosheidswet
en van loonkostensubsidies, met memorie van toelichting.

Het voorstel strekt er primair toe om een nieuw dienstverleningsconcept
van het WERKbedrijf van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
(UWV) te introduceren. Daarmee beoogt de regering een efficiëntere
werking van de arbeidsmarkt te realiseren. Dit nieuwe
dienstverleningsconcept kenmerkt zich door het vooropstellen van de
eigen verantwoordelijkheid van burgers en bedrijven. De dienstverlening
van het UWV WERKbedrijf is aansluitend en aanvullend op de
dienstverlening door gemeenten en private partijen, zoals
uitzendbureaus. De openbare kostenloze dienstverlening door het
WERKbedrijf blijft in stand met een voor iedereen toegankelijk
elektronisch registratiesysteem waarbij gegevens van werkzoekenden en
vacatures automatisch met elkaar verbonden worden. De dienstverlening
door het WERKbedrijf inzake arbeidsbemiddeling wordt met ingang van 1
januari 2015 van face-to-face-dienstverlening voor 90 procent vervangen
door digitale dienstverlening (ofwel E-coaching). Het aantal regionale
werkpleinen wordt teruggebracht van 98 naar 30 en daarmee wordt
aangesloten bij de bestaande arbeidsregio's. Met deze voorstellen wordt,
blijkens de toelichting, mede invulling gegeven aan de taakstelling
binnen het SZW-domein voor de jaren 2012-2015. 

Voorts strekt het voorstel er toe de Raad voor werk en inkomen (RWI) op
te heffen.

Ook vervallen de bepalingen die betrekking hebben op door het UWV in te
kopen externe re-integratieverlening ten behoeve van personen die een
uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontvangen (WW-gerechtigden).
Reden hiervoor is dat de regering heeft besloten het re-integratiebudget
niet langer in te zetten voor WW-gerechtigden.

Ten slotte vervalt het re-integratieinstrument van de
loonkostensubsidie. 

De Afdeling advisering van de Raad van State onderschrijft de strekking
van het wetsvoorstel, maar maakt een aantal opmerkingen met betrekking
tot de uitvoering daarvan. Die opmerkingen betreffen de digitale
dienstverlening en het landelijk systeem, de verplichte samenwerking
tussen UWV en gemeenten met betrekking tot de aanvraag op grond van de
Wet werk en bijstand (WWB), de doorstroming vanuit de WW naar de WWB en
de opheffing van de Raad voor werk en inkomen. Zij is van oordeel dat in
verband daarmee aanpassing van het voorstel wenselijk is.

1.	Digitale dienstverlening en landelijk systeem

Op grond van het voorgestelde artikel 32e van de Wet structuur
uitvoeringsorganisatie werk en inkomen (Wet SUWI) zal het verkeer tussen
het UWV en burgers nog uitsluitend digitaal plaatsvinden. Dit betreft
niet alleen de dienstverlening door het UWV met betrekking tot de door
hem uit te voeren wetten, maar ook met betrekking tot de algemene taken
als re-integratie en arbeidsbemiddeling, de registratie van
werkzoekenden en de uitkeringsintake. Besluiten in de zin van artikel
1:3 van de Algemene wet bestuursrecht zijn uitgezonderd van deze
exclusieve elektronische werkwijze.

In de toelichting wordt voorts aangegeven dat het aantal vestigingen van
waaruit het UWV opereert (de werkpleinen) de komende jaren wordt
teruggebracht van 98 naar 30. Redengeving hiervoor is het terugdringen
van kosten. Tevens is de gedachte bij dit voorstel dat de samenwerking
tussen het UWV en gemeenten op het terrein van re-integratie niet meer
een geïntegreerde zal zijn, maar het karakter van een aanvullende
samenwerking zal hebben.

De Afdeling merkt over de exclusieve digitale dienstverlening het
volgende op.

a. Landelijk digitaal systeem

Er is de afgelopen jaren fors geïnvesteerd in de samenwerking tussen
gemeenten en het UWV op de werkpleinen. Daartoe is gezamenlijk een
uniform systeem voor digitale gegevensverwerking ontwikkeld. Dit
landelijk systeem gaat de basis vormen voor de digitale dienstverlening.
De digitale dienstverlening bestaat uit (toegang tot) een landelijk
vacaturesysteem, digitale registratie van werkzoekenden en curricula
vitae en de mogelijkheid om deze kenmerken te matchen. In de
uitvoeringstoets van het UWV wordt gewezen op de risico’s van de
invoering van een dergelijk landelijk digitaal systeem op dít moment.
Daarbij wordt het accent gelegd op de geringe ervaring met
e-dienstverlening, de korte ontwikkelperiode hiervoor, de
toegankelijkheid van e-dienstverlening, stabiliteit- en
performanceproblemen van het systeem alsook het maatschappelijk
draagvlak van deze vorm van digitale dienstverlening. 

De Afdeling merkt op dat de uitvoering van het voorstel in hoge mate
afhangt van het welslagen van de opzet en invoering van deze digitale
dienstverlening. De Afdeling onderschrijft de signalen van het UWV en
wijst erop dat, als een systeem in de aanloop gebreken kent, daardoor
het vertrouwen in de toepassing daarvan bij de gebruikers op de proef
wordt gesteld of zelfs verloren kan gaan. In de toelichting wordt op de
hiervoor genoemde risico's nauwelijks ingegaan. Er wordt een eindbeeld
geschetst voor 2015. De Afdeling merkt op dat nog het nodige moet
gebeuren om dat eindbeeld zonder problemen te kunnen bereiken. 

De Afdeling adviseert om in de toelichting uiteen te zetten op welke
gronden wordt verondersteld dat een landelijk digitaal systeem reeds op
korte termijn zodanig ontwikkeld en betrouwbaar is, dat invoering
verantwoord is en niet tot problemen voor uitkeringsgerechtigden en
-aanvragers gaat leiden. 

b. Bekostiging

Voor het thans bestaande uniforme systeem voor digitale
gegevensverwerking bestaat een samenwerkingsverband tussen de gemeenten
en het UWV op de locaties werk en inkomen (werkpleinen). Daarbij wordt
een verrekensysteem gehanteerd waarbij door het UWV wordt betaald voor
het gebruik van de gemeentelijke pc-infrastructuur op dat werkplein.
Applicaties worden op kosten van het UWV aan gemeenten beschikbaar
gesteld. Door het groeiend aantal gebruikers van deze applicaties en de
financiële krapte is het UWV niet langer in staat om deze kosten te
dragen. Het UWV heeft in de uitvoerbaarheidstoets er voor gepleit dat
het UWV wordt betaald om deze applicaties ter beschikking van de
gemeenten te stellen. Het gebruik van deze applicaties is van wezenlijk
belang om het systeem van digitale gegevensverwerking in stand te kunnen
houden. 

De Afdeling constateert dat in de toelichting niet wordt ingegaan op de
bekostiging van het in stand houden van het systeem voor digitale
gegevensverwerking en de uitbreiding daarvan met digitale
dienstverlening. Dat de regering met het UWV in gesprek is over de
financiële middelen, zoals de toelichting vermeldt, biedt onvoldoende
zekerheid en duidelijkheid. Een systeem dat goed is opgezet en
functioneert - en daarvoor is een solide financiering een eerste
vereiste - is een essentiële voorwaarde voor de uitvoering van het
voorliggende voorstel. 

Hierbij merkt de Afdeling op dat sinds 2009 door zowel gemeenten als het
UWV fors is geïnvesteerd in de werkpleinen. De investeringen door
gemeenten worden door het verminderen van het aantal werkpleinen van
waaruit het UWV werkzaam is voor een belangrijk deel teniet gedaan. Uit
de toelichting blijkt niet of bij de berekening van het budgettaire
kader van dit voorstel rekening is gehouden met dit aspect.

De Afdeling adviseert in de toelichting op het voorgaande in te gaan.

c. Exclusieve elektronische dienstverlening en de gevolgen van deze
wijziging voor de bereikbaarheid van werkpleinen

Op grond van het voorgestelde artikel 32e van de Wet SUWI zullen de
activiteiten van het UWV primair elektronisch plaatsvinden. Dit betreft
niet alleen de dienstverlening door het UWV met betrekking tot de door
hem uit te voeren wetten, maar ook de algemene taken als re-integratie
en arbeidsbemiddeling, de registratie van werkzoekenden en de
uitkeringsintake. Besluiten in de zin van artikel 1:3 van de Algemene
wet bestuursrecht zijn uitgezonderd van deze exclusieve elektronische
werkwijze.

De Afdeling onderkent dat in een steeds verder gedigitaliseerde
samenleving ook overheidsorganen met belanghebbenden zoveel mogelijk
communiceren via elektronische weg. Veel burgers zijn inmiddels bekend
met deze wijze van communiceren. Daardoor kunnen zij zich vrij eenvoudig
elektronisch melden voor een uitkering, alsook zoeken naar een nieuwe
arbeidsplaats via de beschikbare programma’s op internet. Er zijn
echter nog steeds burgers die minder goed kunnen omgaan met de
voorgestelde wijze van digitale dienstverlening. De Afdeling merkt op
dat voor hen de voorgestelde wijziging mogelijk negatieve gevolgen kan
hebben. 

Wat de cliënten van het UWV betreft, wordt in artikel 32e Wet SUWI
weliswaar een afwijkingsmogelijkheid voorgesteld, maar uit de
artikelsgewijze toelichting op dat artikel blijkt dat
face-to-face-dienstverlening slechts voor een gequoteerde groep
beschikbaar zal zijn.

De Afdeling merkt in dit verband verder op dat niet iedereen die met
verlies van werk en inkomen wordt geconfronteerd, onmiddellijk de
flexibiliteit heeft of beschikt over een mate van zelfredzaamheid om via
internet naar een nieuwe functie of werkkring te zoeken. Dat geldt in
versterkte mate voor degenen die niet goed met het digitaal systeem
kunnen omgaan, dan wel inmiddels een grote achterstand tot de
arbeidsmarkt hebben opgelopen. 

Uitgesteld contact met de uitkeringsinstantie kan tot gevolg hebben dat
het voor betrokkene steeds moeilijker wordt om werk te vinden enerzijds
en dat hij langer een beroep moet doen op een uitkering anderzijds. In
die zin zal de beperking van het face-to-face contact in het algemeen
leiden tot kostenbesparing. Daar staat tegenover dat, doordat mensen
minder snel uitstromen uit de WW, deze besparing gedeeltelijk teniet
wordt gedaan.  

De Afdeling merkt op dat de voorgestelde wijzigingen kunnen leiden tot
uitholling van de rol van het UWV, als de betrokken werkzoekenden en
uitkeringsgerechtigden niet langer door het UWV worden bereikt en
alternatieven niet kunnen worden aangeboden. Een andere wijze van
uitvoering mag er naar het oordeel van de Afdeling niet toe leiden dat
de dienstverlening door het UWV voor bepaalde groepen niet langer
doelmatig is. 

Het exclusieve digitale verkeer gaat ook gelden voor de aanvraag om
algemene bijstand op grond van de WWB. De desbetreffende  personen
hebben over het algemeen een grotere afstand tot de arbeidsmarkt dan
WW-ers. Voor hen moeten zo min mogelijk drempels bij het zoeken naar
betaalde arbeid worden opgeworpen. Mede naar aanleiding van de
uitvoeringstoets van VNG en Divosa besteedt de Afdeling hierna in punt 2
aandacht aan de gevolgen van de voorgestelde wijziging voor deze
aanvragers.

De Afdeling adviseert naar aanleiding van het voorgaande in de
toelichting in te gaan op de bereikbaarheid en doelmatigheid van de
dienstverlening door het UWV.

d. Automatische matching van vacatures voor WW-gerechtigden

Met het voorstel wordt de eigen verantwoordelijkheid van werkzoekenden
voorop gesteld. Er wordt benadrukt dat de rol van de overheid bij
arbeidsbemiddeling aanvullend is op onder andere private partijen als
uitzendbureaus. In de toelichting wordt gesteld dat WW-gerechtigden
zullen worden verplicht zich in te schrijven bij uitzendbureaus. Dit zal
worden geregeld in het Besluit Sollicitatieplicht van het UWV.

In de toelichting wordt gesproken van "automatische matching van
vacatures voor WW-gerechtigden". Ziet de Afdeling het goed, dan wordt
hiermee bedoeld dat WW-gerechtigden die zich hebben ingeschreven bij
uitzendbureaus, via het digitale systeem worden gekoppeld aan een
vacature. In de toelichting wordt, naar het oordeel van de Afdeling
terecht, opgemerkt dat hierbij rekening wordt gehouden met de bepalingen
in de Richtlijn passende arbeid. Ook wordt opgemerkt dat de handhaving
met betrekking tot WW-gerechtigden wordt afgestemd op de digitale
dienstverlening en dat voor het UWV zichtbaar is welke acties
WW-gerechtigden hebben ondernomen op basis van de automatische matching
met vacatures.

In de toelichting wordt de indruk gewekt dat als het niet accepteren van
het aanbod tot het verrichten van betaalde arbeid dat uit de
automatische matching volgt, direct een verwijtbare gedraging als
bedoeld in artikel 27, tweede lid, van de WW oplevert. De Afdeling wijst
er op dat aan het opleggen van een maatregel onderzoek naar de relevante
aspecten van het individuele geval vooraf dient te gaan. Van een
'automatische maatregel' kan derhalve geen sprake zijn. 

De Afdeling adviseert de toelichting naar aanleiding van het voorgaande
aan te vullen.

2. 	Verplichte samenwerking tussen UWV en gemeenten met betrekking tot
de aanvraag op grond van de WWB

Op grond van het huidige artikel 10 van de Wet SUWI zijn UWV en
gemeenten verplicht geïntegreerde dienstverlening aan
uitkeringsgerechtigden, werkzoekenden en werkgevers te verlenen. Zij
werken daarbij samen in voldoende bereikbare locaties werk en inkomen
(werkpleinen). UWV en gemeenten voeren daarbij taken uit die zijn
gericht op het ondersteunen bij de arbeidsinschakeling en
vacaturevervulling, rekening houdend met de regionale arbeidsmarkt. Voor
het geval die samenwerking niet of niet voldoende van de grond zou
komen, kunnen op grond van het tweede lid van dat artikel regels worden
gesteld.

In dit voorstel wordt de voorgeschreven geïntegreerde dienstverlening
losgelaten. Wel blijven UWV en gemeenten samenwerken ten aanzien van
diensten aan werkgevers, taken met betrekking tot de regionale
arbeidsmarkt en registratie van werkzoekenden en vacatures. Het vereiste
van samenwerking op werkpleinen vervalt eveneens.

Met betrekking tot de thans voorgestelde samenwerking merkt de Afdeling
het volgende op.

Met het voorstel wordt artikel 30c van deWet SUWI niet gewijzigd. Dit
betekent dat ook in het nieuwe dienstverleningsconcept het UWV de
aanvragen om bijstand op grond van de WWB en andere in dat artikel
genoemde aanvragen in ontvangst neemt. In het voorgestelde artikel 30e
van de Wet SUWI wordt ook met betrekking tot de ontvangst van die
aanvragen (ook: intake) bepaald dat verkeer met de burger in dat verband
uitsluitend digitaal plaatsvindt. 

De VNG en Divosa hebben in hun uitvoeringstoets opgemerkt dat niet
duidelijk wordt hoe gemeenten invloed kunnen uitoefenen op de wijze
waarop het UWV voor de cliënten van gemeenten de intake verzorgt. Zij
wijzen op de beleidsvrijheid voor gemeenten als een van uitgangspunten
van de WWB. Voorts is het college van burgemeester en wethouders
verantwoordelijk voor de uitvoering van de WWB. Het werkt daarbij samen
met het UWV. Mede in het licht van de verschuiving van geïntegreerde
samenwerking naar complementaire samenwerking tussen het UWV en
gemeenten, menen VNG en Divosa dat de intake van WWB-aanvragen door de
gemeenten zelf zou moeten worden verzorgd. In de toelichting bij het
voorstel wordt dit verzoek om de taken voor de intake van een
WWB-aanvraag bij de gemeenten te leggen van de hand gewezen. Dit gebeurt
met het argument dat daarmee de registratie van de gegevens in één
systeem onvoldoende geborgd zou zijn. 

De Afdeling merkt op dat gemeenten ook nu, op grond van artikel 62 van
de Wet SUWI, verplicht zijn om onder meer aan het UWV gegevens te
verstrekken die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de wet. Daarin
wordt geen wijziging voorgesteld.

Blijkens de toelichting is er een landelijk elektronisch systeem
gegevensverwerking dat de basis vormt voor de digitale dienstverlening
waartoe, naast alle ketenpartners, ook alle werkzoekenden en werkgevers
toegang hebben. In de toelichting is, naar het oordeel van de Afdeling,
niet dragend gemotiveerd waarom de gemeente, gelet op haar
beleidsvrijheid en verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de WWB,
de intake van een WWB-aanvraag niet zelf kan verzorgen. Evenmin blijkt
waarom de aanvragers van een WWB-uitkering die werk dienen te zoeken,
niet vervolgens door de gemeente kunnen worden aangemeld en
geregistreerd in het onderdeel dienstverlening van het centrale digitale
systeem. Daarmee zou invulling kunnen worden gegevens aan de
complementaire samenwerking. De Afdeling merkt daarbij op dat de
aanvrager van een WWB-uitkering als regel een grotere afstand tot de
arbeidsmarkt heeft dan degene die recent nog werkzaam is geweest en een
WW-uitkering aanvraagt. Daar komt bij dat er ook aanvragers om een
WWB-uitkering zijn voor wie contact met een medewerker direct vanaf het
moment van aanvraag effectiever is, in die zin dat betrokkene sneller
uit de uitkeringsituatie kan worden geholpen. In dat verband is tevens
van belang dat het aantal werkpleinen wordt verminderd, van 98 naar 30.
Afstemmen van het aantal werkpleinen op het aantal arbeidsregio’s,
zoals wordt voorgesteld, is op zichzelf begrijpelijk. Dat kan echter
klemmen als de intake van aanvragers van een WWB-uitkering niet aan de
gemeenten wordt overgelaten. Voor deze aanvragers is de bereikbaarheid
van de instelling die de aanvraag in behandeling neemt en heeft, van
groot belang. 

Door de aanvraag om een WWB-uitkering zelf in ontvangst te nemen, zou de
gemeente, in het kader van haar verantwoordelijkheid voor de uitvoering
van de WWB, invulling kunnen geven aan haar beleid om de aanvrager van
een uitkering zo snel mogelijk weer aan het werk en uit het
uitkeringstraject te helpen. 

Tot slot merkt de Afdeling op dat op grond van artikel 9 van de WWB 
degene die een WWB-aanvraag heeft gedaan en degene die algemene bijstand
ontvangt verplicht is zich te registreren bij het UWV. Deze personen
zullen worden opgenomen in één systeem waarin ook vacatures zullen
worden opgenomen, zodat werkzoekenden zo snel mogelijk op het spoor van
betaald werk komen. In de hiervoor aangehaalde uitvoeringstoets hebben
de VNG en Divosa er op gewezen dat niet alle bijstandsgerechtigden een
sollicitatieplicht hebben. In de toelichting wordt hierop niet ingegaan.

De Afdeling adviseert de keuze om de intake van de WWB-aanvraag door het
UWV te laten verzorgen dragend te motiveren en zo nodig het voorstel aan
te passen.

3.	Doorstroming vanuit WW naar WWB

In de toelichting wordt aangegeven dat de regering heeft besloten geen
re-integratiebudget meer in te zetten voor WW-gerechtigden. Dit betekent
dat het UWV voor deze groep geen middelen meer heeft om externe
re-integratiedienstverlening in te kopen. Daarom vervallen met het
voorstel bepalingen die zien op die inkoop van externe dienstverlening.

Het niet langer inzetten van re-integratiebudget voor WW-gerechtigden is
blijkens de toelichting ingegeven door het uitgangspunt dat ieder
primair zelf verantwoordelijk is voor het verkrijgen en behouden van
betaald werk en dat de overheid alleen die mensen steunt, die dit echt
nodig hebben. Daarbij is van belang dat WW-gerechtigden over het
algemeen recente werkervaring hebben en derhalve een korte afstand tot
de arbeidsmarkt. 

De Afdeling ondersteunt de gedachte dat werkzoekenden in eerste
instantie zelf verantwoordelijk zijn voor hun re-integratie. Veel
WW-gerechtigden zullen op eigen kracht en zonder hulp van het UWV zelf
betaald werk kunnen vinden. Dit zal naar het zich laat aanzien niet voor
alle WW-gerechtigden gelden. Naar het oordeel van de Afdeling bestaat
het risico dat door het ontbreken van re-integratieinstrumenten voor
WW-gerechtigden betrokken personen na afloop van de periode waarin zij
recht hebben op een WW-uitkering, zullen zijn aangewezen op bijstand.
Een grotere instroom in de WWB zal financiële gevolgen hebben voor
gemeenten. Zij zullen dan immers meer kosten hebben van begeleiding en
scholing van bijstandsgerechtigden in het kader van hun re-integratie.
Daar komt bij dat, ondanks het feit dat de arbeidsmarkt door ontgroening
en vergrijzing minder concurrerend wordt of zal worden, recente
werkloosheidscijfers laten zien dat het in economisch minder goede
tijden toch moeilijk kan zijn om aan de slag te komen.

De Afdeling heeft in de toelichting aandacht gemist voor de vraag in
hoeverre verwacht mag worden dat WW-gerechtigden hun eigen
re-integratieverantwoordelijkheid ook zodanig zullen nemen dat voor een
verhoogde instroom in de WWB van ex-WW-gerechtigden niet hoeft te worden
gevreesd.

De Afdeling wijst in dit verband op de volgende aspecten.

Allereerst merkt de Afdeling op dat in de toelichting wordt gesteld dat
de structurele korting van het re-integratiebudget WW met €67 miljoen
een toename van de uitkeringslasten WW van €33,5 miljoen met zich
meebrengt. Ziet de Afdeling het goed, dan verwacht de regering dat de
besparing op het re-integratiebudget WW tot een hoger aantal werklozen
leidt die niet op eigen kracht een baan kunnen vinden en daardoor niet
uitstromen uit de WW. Dat zou betekenen dat het ontbreken van middelen
voor re-integratie van werklozen zich ook kan vertalen in een hogere
instroom in de WWB.

Verder wijst de Afdeling op het verzoek van het Uitvoeringspanel dat het
UWV gemeenten een signaal geeft over WW-gerechtigden die zonder
ondersteuning niet uit de WW zullen stromen. De regering reageert hierop
met de opmerking dat zij het UWV heeft gevraagd in overleg met gemeenten
een voorziening tot stand te brengen waardoor in bedoelde
informatiebehoefte kan worden voorzien.

De Afdeling merkt op dat het enkele informeren van gemeenten over de
verwachte instroom in de WWB van ex-WW-gerechtigden die instroom niet
kan doen beperken. Gemeenten hebben hier immers geen invloed op.

De Afdeling adviseert in de toelichting op het bovenstaande in te gaan. 

4.	Opheffing Raad voor werk en inkomen

Met het voorstel wordt de RWI opgeheven. Blijkens de toelichting is het
opheffen van de RWI ingegeven door het streven om te besparen op de
uitgaven van het Ministerie van SZW. In mei 2011 heeft de Tweede Kamer
de motie Vermeij aangenomen.  In die motie werd gewezen op de
belangrijke rol die de RWI speelt in de informatievoorziening omtrent
arbeidsmarktbeleid en werd gevraagd de expertise van de RWI te behouden.

In de toelichting bij het voorstel wordt met betrekking tot het behoud
van de expertise van de RWI aangegeven dat de Staatssecretaris van SZW
sociale partners en de VNG heeft uitgenodigd om hiervoor, binnen het
taakstellings- en budgettaire kader, een voorstel te doen en dit met hem
te bespreken. Uit de toelichting wordt duidelijk dat een dergelijke
gedachtewisseling nog niet heeft plaatsgevonden. 

Het valt de Afdeling op dat de opheffing van het RWI en deze bespreking
elkaar in de tijd lijken op te volgen.

De Afdeling wijst er in dat verband op dat niet uit te sluiten valt dat,
als het RWI is opgeheven, de expertise waarop de motie ziet, verloren is
gegaan nog voordat mogelijk een voorziening tot behoud daarvan tot stand
wordt gebracht. In de toelichting is daaraan geen aandacht besteed. De
Afdeling adviseert dat alsnog te doen. 

5.	Voor een redactionele kanttekening verwijst de Afdeling naar de bij
het advies behorende bijlage.

De Afdeling advisering van de Raad van State geeft U in overweging het
voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal,
nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden.

De vice-president van de Raad van State,

Bijlage bij het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State
betreffende no.W12.11.0276/III met een redactionele kanttekening die de
Afdeling in overweging geeft.

In artikel 30a, tiende lid, van de Wet SUWI (voorheen artikel 30a,
negende lid) de verwijzing naar "het derde en het achtste lid" vervangen
door: het derde en het negende lid.

	"Het UWV en de CWI zetten een gezamenlijk WERKbedrijf op dat aan de kop
van het proces van dienstverlening aan cliënten, samen met gemeenten
een volwaardig pakket aan dienstverlening aanbiedt dat past bij hetgeen
de lokale/regionale arbeidsmarkt vraagt. In het WERKbedrijf worden de op
werk (bemiddeling, activering, re-integratie) gerichte activiteiten van
de betrokken organisaties (de CWI en het UWV) gebundeld." (Zie
Kamerstukken II 2007/08, 31 514, nr. 3, par. 3.2).

	Dit zijn de WW, de Wet inkomensvoorzieningen oudere werklozen en de
Toeslagenwet.

	Het UWV neemt naast aanvragen om uitkering op grond van door hem uit te
voeren wetten ook aanvragen in het kader van de Wet werk en bijstand
(WWB), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk
arbeidsongeschikte werknemers (IOAW) en voor een werkleeraanbod op grond
van de Wet investeren in jongeren (WIJ) in ontvangst.

	Memorie van toelichting, paragraaf 2.1.2.

	Artikel 62, tweede lid, van de Wet SUWI.

	Brief van het UWV aan de Minister en Staatssecretaris van SZW d.d. 16
juni 2011 (kenmerk SBK/83182/HvS).

	Memorie van toelichting, paragraaf 3, blz. 17.

	Brief van de VNG en Divosa aan de Minister en Staatssecretaris van SZW
d.d. 9 juni 2011 (kenmerk BAWI/U201101068).

	Dit zijn de WW, de Wet inkomensvoorzieningen oudere werklozen en de
Toeslagenwet.

	Het UWV neemt naast aanvragen om uitkering op grond van door hem uit te
voeren wetten ook aanvragen in het kader van de Wet werk en bijstand
(WWB), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk
arbeidsongeschikte werknemers (IOAW) en voor een werkleeraanbod op grond
van de Wet investeren in jongeren (WIJ) in ontvangst.

	Waaronder sommige jonggehandicapten of ongeschoolden.

	Artikel 32e Wet SUWI, eerste lid:"…vindt…het verkeer tussen het
Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen en burgers…uitsluitend
plaats langs elektronische weg, tenzij naar het oordeel van het
Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen sprake is van
omstandigheden die zich daartegen verzetten."

	Zie het voorgestelde artikel 32e Wet SUWI juncto huidig artikel 30c Wet
SUWI.

	Brief van de VNG en Divosa aan de Minister en Staatssecretaris van SZW
d.d. 9 juni 2011 (kenmerk BAWI/U201101068).

	Memorie van toelichting, paragraaf 2.2.

	Stcrt. 2008, 123.

	Memorie van toelichting, paragraaf 2.2.

	Zie Kamerstukken II 2007/08, nr. 3, paragrafen 2.3 en 4.1.

	Wet inkomensvoorzieningen oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte
werkloze werknemers; werkleeraanbod op grond van de Wet investeren in
jongeren en in een later stadium ook de aangekondigde Wet werken naar
vermogen. 

	Brief van de VNG en Divosa aan de Minister en Staatssecretaris van SZW
d.d. 9 juni 2011 (kenmerk BAWI/U201101068).

	Artikel 7, eerste en tweede lid, van de WWB.

	Memorie van toelichting, paragraaf 2.2.

	Gedacht kan worden aan nieuwe categorieën aanvragers om een uitkering
op grond van de aangekondigde Wet werken naar vermogen.

 Zie ook voetnoot 19

	Memorie van toelichting, paragraaf 2.2.

	Zie paragraaf 2.4.1 van de memorie van toelichting.

	Het gaat hierbij om bepalingen over de aanspraken van WW-gerechtigden
op re-integratievoorzieningen, het opstellen van een re-integratievisie
of –plan, de verplichte uitbesteding van re-integratietrajecten en de
mogelijkheid voor WW-gerechtigden om met behulp van een individuele
re-integratieovereenkomst hun re-integratie zelf ter hand te nemen.

	Blijkens een persbericht van het CBS van 18 augustus 2011 bedroeg de
werkloosheid in juli 2011 413.000 personen, hetgeen neerkomt op 5,3% van
de beroepsbevolking. Volgens het CBS zijn dat er voor het eerst in 2011
meer dan 400.000.

	Memorie van toelichting, paragraaf 4.

	Memorie van toelichting, paragraaf 3, onder "Uitvoerbaarheid en
handhaafbaarheid".

	Memorie van toelichting, paragraaf 1.

	Kamerstukken II 2010/11, 32 500 XV, nr. 95

 PAGE    

  PAGE  2 

 PAGE   I 

AAN DE KONINGIN

........................................................................
...........