33062 Adv RvSt inzake de verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling
Wijziging van diverse wetten in verband met de invoering van de verplichting voor bepaalde instanties waar professionals werken en voor bepaalde zelfstandige professionals om te beschikken over een meldcode voor huiselijk geweld en kindermishandeling en de kennis en het gebruik daarvan te bevorderen, onderscheidenlijk die meldcode te hanteren (verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling)
Advies Afdeling advisering Raad van State
Nummer: 2011D52398, datum: 2011-10-27, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1
Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Onderdeel van zaak 2011Z21272:
- Indiener: M.L.L.E. Veldhuijzen van Zanten-Hyllner , staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
- Medeindiener: I.W. Opstelten, minister van Veiligheid en Justitie
- Volgcommissie: vaste commissie voor Veiligheid en Justitie (2010-2017)
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport
- 2011-11-01 15:00: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2011-11-08 15:01: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2011-11-08 16:00: Procedurevergadering - Let op!!! Afwijkende dag en tijdstip (Procedurevergadering), vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport
- 2011-11-16 14:30: Procedurevergadering (Procedurevergadering), algemene commissie Jeugdzorg
- 2011-12-08 14:00: Verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling - 33062 (Inbreng verslag (wetsvoorstel)), algemene commissie Jeugdzorg
- 2012-04-25 14:30: Procedurevergadering (Procedurevergadering), algemene commissie Jeugdzorg
- 2012-05-24 15:30: Procedurevergadering (Procedurevergadering), algemene commissie Jeugdzorg
- 2012-05-30 14:30: Procedurevergadering (o.a. controversieel verklaring) (Procedurevergadering), algemene commissie Jeugdzorg
- 2012-06-14 14:10: Aanvang middagvergadering: regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2013-01-31 11:15: Verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling (33062) (Plenair debat (wetgeving)), TK
- 2013-02-05 15:15: Stemmingen (Stemmingen), TK
Preview document (🔗 origineel)
No.W13.11.0204/III 's-Gravenhage, 3 augustus 2011 Bij Kabinetsmissive van 9 juni 2011, no.11.001387, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, mede namens de Minister van Veiligheid en Justitie, bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet tot wijziging van diverse wetten in verband met de invoering van de verplichting voor instanties waar professionals werken en zelfstandige professionals die beroepshalve te maken hebben met signalen van huiselijk geweld en kindermishandeling om te beschikken over een meldcode en de kennis en het gebruik daarvan te bevorderen (verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling), met memorie van toelichting. Het wetsvoorstel verplicht organisaties om een meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling vast te stellen en het gebruik ervan te bevorderen. Het gaat daarbij om organisaties in de sectoren gezondheidszorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning, langdurige zorg en justitie. In de meldcode dient stapsgewijs te worden aangegeven hoe met signalen van huiselijk geweld of kindermishandeling moet worden omgegaan. Voor het melden van huiselijk geweld tussen volwassenen voorziet het voorstel in een meldrecht voor beroepskrachten bij het steunpunt huiselijk geweld. Hiertoe worden de gemeenten verplicht om zorg te dragen voor het inrichten van een steunpunt huiselijk geweld. De mogelijkheid voor de professional om vermoedens van kindermishandeling te melden - zonder toestemming van betrokkenen - is thans reeds mogelijk bij het bestaande Advies- en meldpunt kindermishandeling (AMK). De Afdeling advisering van de Raad van State maakt naar aanleiding van het wetsvoorstel een aantal opmerkingen over de meerwaarde van een verplichte meldcode, de kring van meldingsbevoegden, het functioneren van de steunpunten huiselijk geweld en de wenselijkheid van een wettelijke regeling daarvan, de uitvoering door het AMK en de verwerking van bijzondere persoonsgegevens. Zij is van oordeel dat in verband daarmee het voorstel nader dient te worden overwogen. 1. Inleiding Kindermishandeling en huiselijk geweld komen op grote schaal voor. Naar schatting zijn jaarlijks tussen de 200.000 en 230.000 personen slachtoffer van evident huiselijk geweld en is een miljoen personen slachtoffer van incidenteel huiselijk geweld. Daarnaast blijkt dat ruim 100.000 kinderen worden verwaarloosd of mishandeld. In de Tweede Kamer zijn de laatste jaren veelvuldig de problemen omtrent huiselijk geweld en kindermishandeling aan de orde geweest. Op 20 december 2007 zijn twee moties aangenomen over de aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling. In de motie, ingediend door de Kamerleden Arib en Teeven, werd de regering verzocht om een verplichte meldcode voor huiselijk geweld en kindermishandeling landelijk in te voeren. De motie van het Lid Arib betrof het verzoek aan de regering om de meerwaarde van een wettelijke meldplicht te onderzoeken. Naar aanleiding van deze moties is onderzoek uitgevoerd naar de voor- en nadelen van een meldplicht voor professionals. De regering kwam tot de conclusie dat, mede gelet op de ervaring in het buitenland en het geringe draagvlak onder de professionals, een meldplicht niet behulpzaam is bij het terugdringen van huiselijk geweld en kindermishandeling; het invoeren van een verplichte meldcode werd door de regering een effectievere weg geacht. Het onderhavige wetsvoorstel ziet op een verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling. Organisaties en zelfstandige beroepsbeoefenaars die beroepshalve te maken hebben met signalen van huiselijk geweld en kindermishandeling worden verplicht om over een meldcode te beschikken en het gebruik ervan te bevorderen. De meldcode leidt de professional stap voor stap door het proces vanaf het moment dat hij signalen opvangt die hem doen vermoeden dat er sprake zou kunnen zijn van huiselijk geweld of kindermishandeling tot aan het moment dat hij een beslissing neemt over het al dan niet doen van een melding. De meldcode ondersteunt professionals bij het maken van deze afweging. De meldcode moet door de organisatie zelf worden opgesteld; bij algemene maatregel van bestuur zullen slechts elementen worden benoemd die een meldcode minimaal dient te bevatten. 2. Toegevoegde waarde van een verplichte meldcode De Afdeling onderkent de aard, ernst en omvang van het probleem waarop het voorstel ziet. Zij onderschrijft de keuze van de regering om niet het melden zelf verplicht te stellen. Het hanteren van een meldcode kan de professional behulpzaam zijn bij het onderkennen van signalen en het nemen van de beslissing om al dan niet te melden. In zoverre onderschrijft de Afdeling het nut van een meldcode. Zij betwijfelt echter of een wettelijke verplichting tot het opstellen van een meldcode noodzakelijk is. Naar het oordeel van de Afdeling zijn er redenen om de toegevoegde waarde van de verplichting te relativeren. In de praktijk wordt reeds een Basismodel meldcode gehanteerd. Daardoor is het aantal meldingen van in het bijzonder kindermishandeling sterk toegenomen. Het valt niet uit te sluiten dat door deze resultaten en doordat meer bekendheid wordt gegeven aan het Basismodel meldcode, het hanteren daarvan als een onderdeel van goed bestuur in een organisatie of als onderdeel van kwalitatief goede zorg kan en zal worden aangemerkt. Daardoor kan hetzelfde doel worden bereikt als met een wettelijk verplichte meldcode. Voor de professional die de meldcode moet gebruiken, kan het een wezenlijk verschil uitmaken of sprake is van een verplichte meldcode. Zo'n verplichting kan ertoe leiden dat de meldcode wordt gezien als een maatregel die nauwgezet gevolgd moet en zal worden. Door de verplichting van een meldcode kan de betreffende beroepskracht zich onder druk gezet voelen om zekerheidshalve steeds te melden. Hij kan aldus de code zo hanteren dat zijn verantwoordelijkheid wordt doorgeschoven naar het meldpunt. Op die manier kan de verplichte meldcode een risico met zich brengen dat er meer meldingen worden gedaan dan noodzakelijk en wenselijk is. Dat kan leiden tot bureaucratisering, waarbij de melding doel in zichzelf wordt. Indien onnodige meldingen worden gedaan, heeft dat voorts als risico dat achteraf kan blijken dat de melding geenszins in het belang van het kind of de ouder is geweest. Ook moet rekening worden gehouden met mogelijke stigmatiserende effecten voor degene die als mishandelaar wordt aangemerkt. Op dergelijke gevolgen van het instellen van een verplichte meldcode wordt in de toelichting niet ingegaan. Daar staat tegenover dat een wettelijk verplichte meldcode er ook toe kan leiden dat een beroepskracht er voor kiest om het eerste signaal te negeren en het te laten rusten. Hij kan daartoe besluiten omdat de signalen nog onvoldoende evident zijn, zodat hij op dat moment nog niet kan worden aangesproken op het niet onderkennen van die eerste signalen. Aldus kan hij zich gelegitimeerd achten om (vooralsnog) af te zien van elke actie. Het zetten van de eerste stap van de meldcode verplicht hem immers tot het verder doorlopen van het stappenplan. Dat brengt risico's met zich van aansprakelijkheid in het geval van niet adequaat uitvoeren van de genomen stappen. Immers, als er niet wordt gemeld en het gaat fout met bijvoorbeeld het kind, dan zullen de toezichthouder en mogelijk het openbaar ministerie als eerste beoordelen of de meldcode op de juiste wijze is gevolgd en toegepast. Dit laatste leidt de Afdeling af uit de toelichting. De toelichting stelt dat er bij een incident met ernstige afloop wordt nagegaan of de organisatie of de zelfstandige beroepsbeoefenaar over een meldcode beschikt èn of de bij het incident betrokken beroepskrachten gehandeld hebben conform die meldcode. De meldcode krijgt zo de functie van toetssteen. Het toezicht zal zich toespitsen op de vraag of de beroepskracht in het concrete geval goed heeft gehandeld. Goed wil in dit geval zeggen: of het stappenplan van de code is gevolgd en adequaat is toegepast. Mocht uit onderzoek blijken dat dit niet het geval is, dan is de beroepskracht hiervoor verantwoordelijk te houden. Ook op eventuele juridische consequenties van de verplichte meldcode voor de beroepskracht wordt in de toelichting niet ingegaan. Ten slotte merkt de Afdeling op dat de verplichte meldcode de beroepskracht kan beperken in de ruimte die hij moet hebben bij de beoordeling of hij zelf effectieve hulp kan bieden of organiseren, dan wel tot melding over moet gaan en aldus anderen zal inschakelen. Ook een verplichte meldcode is uiteindelijk geen garantie dat er nooit meer iets zal misgaan. De Afdeling is van oordeel dat in de toelichting aandacht besteed dient te worden aan de hiervoor genoemde mogelijke neveneffecten en risico's die zijn verbonden aan de invoering van een wettelijke verplichte meldcode. Zij adviseert dragend te motiveren waarom er is gekozen voor een wettelijk verplichte meldcode en het voorstel op dat punt zo nodig nader te overwegen. 3. Kring van meldingsbevoegden Bij de in het voorstel genoemde organisaties wordt de meldcode vastgesteld voor de personeelsleden en medewerkers. De zelfstandige beroepsbeoefenaar genoemd in het voorgestelde artikel 40a van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg, dient ook een meldcode te hanteren. In de toelichting wordt gesteld dat het systeem van meldcodes zal gaan gelden voor “professionals”. De Afdeling merkt allereerst op dat het begrip "professional" een verzamelbegrip is waarvan het bereik weinig bepaald is. Het begrip "professional" wordt overigens niet nader toegelicht. Het lijkt, naast de zelfstandige beroepsbeoefenaren in de zorg, alle personeelsleden en medewerkers van de genoemde organisatie te omvatten, zoals personen die werkzaam zijn in justitiële jeugdinrichtingen, tbs-instellingen, penitentiaire inrichtingen, onderwijsinstellingen, kindercentra, gastouderbureaus, peuterspeelzalen, zorginstellingen, personen of instellingen die maatschappelijke ondersteuning verlenen en gemeentelijke gezondheidsdiensten. Bij genoemde instellingen is echter ook personeel werkzaam dat ondersteunende functies vervult, zoals administratieve medewerkers of schoonmakers. Met name bij instellingen waarin mensen dag en nacht verblijven, kunnen ook deze ondersteunende medewerkers veelvuldig contact hebben met de personen over wie meldingen van huiselijk geweld gedaan kunnen worden. Daarnaast kan het gaan om medewerkers die uit hoofde van hun functie signalen kunnen vaststellen die wijzen op misbruik of geweld, maar die niet beschikken over bijzondere deskundigheid bij het beoordelen van psychische en sociale problemen. Dit zal bijvoorbeeld gelden voor de meeste penitentiaire inrichtingswerkers of voor alfahulpen. De bedoeling van het voorstel is te vertrouwen op het (eind-)oordeel van de medewerkers over de vraag welke gebeurtenissen ernstig genoeg zijn om over te gaan tot het gebruik van de meldcode en het doen van een melding, zo nodig met voorbijgaan van het beroepsgeheim (waar van toepassing). Het zou daarom naar het oordeel van de Afdeling in de rede liggen het bereik van het voorstel te beperken door te bepalen wie in een organisatie, na het volgen van het voorgestelde stappenplan in de meldcode, de eindverantwoordelijkheid heeft voordat eventueel tot melding wordt overgegaan. De Afdeling adviseert in de toelichting op het bovenstaande in te gaan en het voorstel op dit aspect te preciseren. 4. De steunpunten huiselijk geweld De Tijdelijke stimuleringsregeling advies- en steunpunten huiselijk geweld, die in 2004 in werking trad en eind 2007 is komen te vervallen, heeft ertoe bijgedragen dat alle centrumgemeenten thans een steunpunt voor huiselijk geweld (steunpunt) hebben ingericht. Op grond van de regeling werden de steunpunten belast met drie basistaken: telefonische informatie en advies, doorverwijzen en het voeren van eerste gesprekken voor vraagverheldering. Met het voorstel wordt het steunpunt huiselijk geweld formeel het meldpunt voor redelijke vermoedens van huiselijk geweld. In het wetsvoorstel worden de taken van het steunpunt als volgt omschreven: het fungeren als meldpunt van huiselijk geweld, het in kennis stellen van een instantie die passende professionele hulp kan verlenen, het in kennis stellen van de politie, het in kennis stellen van het AMK en ten slotte het op de hoogte stellen van degene die een melding heeft gedaan. De Afdeling merkt over de steunpunten het volgende op. a. Functioneren steunpunten In 2008 is de werking van de steunpunten geëvalueerd. Die evaluatie laat zien dat niet alle steunpunten hun drie basistaken naar behoren uitvoeren. Dat werpt de vraag op naar de uitvoeringscapaciteit van de steunpunten. Zo stelt de projectgroep regionale aanpak kindermishandeling dat de taken en bevoegdheden met het wetsvoorstel zullen toenemen, terwijl nu al duidelijk is dat de steunpunten onvoldoende operationeel zijn om deze taakuitbreiding waar te kunnen maken. De Afdeling merkt op dat met het wetsvoorstel extra taken worden belegd bij en bevoegdheden worden toegekend aan de steunpunten en dat met de verplichte meldcode een extra beroep op hun diensten zal worden gedaan. Om tot een juiste uitvoering van deze taken te kunnen komen, is een specifieke deskundigheid bij het personeel noodzakelijk. De toelichting maakt niet duidelijk dat buiten twijfel is dat thans over deze deskundigheid kan worden beschikt. Om op juiste wijze uitvoering te kunnen geven aan de voorgestelde wettelijke taken, zal ook de bereikbaarheid van deze steunpunten moeten worden uitgebreid. In de bestaande situatie kunnen de steunpunten hun basistaken al niet naar behoren uitvoeren als gevolg van capaciteitsproblemen. Zonder aanvullende financiële middelen en met de voorgestelde uitbreiding van taken en bevoegdheden, zal dit probleem alleen maar groter worden. In de toelichting wordt op de personele en financiële gevolgen van de uitbreiding van de taken en bevoegdheden van de steunpunten voor de gemeenten niet ingegaan. De Afdeling mist in de toelichting een beschouwing over de wijze waarop de steunpunten thans functioneren en hoe geborgd wordt dat zij ook de nieuwe taken aankunnen. Immers, indien aan deze voorwaarde niet is voldaan, verzanden de meldingen die op grond van de verplichte meldcode worden gedaan. De Afdeling adviseert de toelichting aan te vullen en de voorgestelde wettelijke uitbreiding van taken en bevoegdheden van het steunpunt nader te bezien in relatie tot de beschikbare uitvoeringscapaciteit en -kwaliteit. b. Bevoegdheden steunpunt In de toelichting wordt over de werkwijze van de steunpunten opgemerkt dat ze thans functioneren als vraagbaak voor burgers en professionals. Ingevolge het voorstel worden ze een meldpunt waar meldingen worden geregistreerd en toeleiding naar hulpverleners en politie wordt georganiseerd, eventueel ook zonder medeweten van betrokkene, aldus de toelichting. Met deze nieuwe bevoegdheden gaan de steunpunten lijken op de AMK's. In het gezamenlijke advies van de federatie opvang, Mogroep en GGD Nederland wordt geconstateerd dat er weinig draagvlak is onder de steunpunten om zich om te vormen naar organisaties die naar aard en werkwijze sterke overeenkomsten vertonen met de AMK's. Volgens het advies is de kracht van het steunpunt juist gelegen in de laagdrempeligheid, het snel contact kunnen leggen met de cliënt en hem in een vertrouwelijk gesprek ertoe brengen om hulp te zoeken, als dat aan de orde is. Ook wordt genoemd dat het AMK kan treden in de gezagsverhouding als het slachtoffer minderjarig is – het steunpunt kan dit niet en dat zou men ook niet moeten willen. Het ontbreken van draagvlak kan leiden tot een gebrekkige samenwerking tussen het AMK en de steunpunten, aldus het advies. De Afdeling constateert dat in de toelichting geen aandacht wordt besteed aan het risico dat door de nieuwe taken en bevoegdheden, waaronder het zonder medeweten van betrokkenen verwerken van persoonsgegevens, het draagvlak onder professionals vermindert en afbreuk wordt gedaan aan de laagdrempeligheid van het steunpunt. De Afdeling adviseert in de toelichting op het bovenstaande in te gaan. c. Eén meldpunt Het AMK en het steunpunt moeten op grond van dit wetsvoorstel gaan samenwerken. Het AMK wordt verplicht om het steunpunt in kennis te stellen van een melding van kindermishandeling gepleegd door iemand uit de huiselijke kring. Het steunpunt krijgt als taak om het AMK in kennis te stellen van een melding van huiselijk geweld, als er kinderen in het gezin zijn. Door verschillende adviesinstanties is gepleit voor samenvoeging van de twee steunpunten tot één meldpunt. Volgens het advies van de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst (KNMG) bestaat er verwarring over wat bij welk meldpunt gemeld moet worden en zijn afstemmingsproblemen tussen de twee meldpunten voorzienbaar. Blijkens de toelichting is het niet de intentie van de regering om nu reeds de integratie van het steunpunt en het AMK te bewerkstellingen. Wel is ervoor gekozen om in dit voorstel de samenwerking met het AMK alvast wettelijk vast te leggen en, vooruitlopend op de stelselherziening in de jeugdzorg, een eventuele integratie van beide meldpunten niet uit te sluiten. 'Immers, in veel gevallen blijkt huiselijk geweld gepaard te gaan met kindermishandeling en blijkt de samenwerking tussen de twee meldpunten niet altijd optimaal en effectief te zijn', aldus de toelichting. De Afdeling is van oordeel dat daarmee vooralsnog onduidelijkheid blijft bestaat over de toekomst van de twee organisaties. Zij adviseert in de toelichting nadere duidelijkheid te geven over de termijn waaraan gedacht wordt voor de besluitvorming over eventuele integratie. De Afdeling adviseert op grond van het bovenstaande de wettelijke grondslag voor de steunpunten in de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) dragend te motiveren en het voorstel ook op dit punt nader te bezien. 5. Gevolgen van het voorstel voor het AMK In het Basismodel meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling speelt het AMK een centrale rol. De advies- en meldpunten voor kindermishandeling maken deel uit van de Bureaus Jeugdzorg en zijn gevestigd in elke provincie en grootstedelijke regio. Bij een vermoeden van kindermishandeling zal de professional het AMK raadplegen. Ook de feitelijke melding gebeurt bij het AMK, dat vervolgens toeleiding naar hulp organiseert. Professionals die het AMK inschakelen voor een advies of een melding, dienen op adequate wijze te worden geholpen. Evenals bij de steunpunten, zoals aangegeven onder punt 4, rijst hier de vraag hoe de AMK’s nu functioneren en tevens of ze voor een eventueel sterk toegenomen beroep op hun diensten zijn toegerust. In de toelichting wordt hieraan geen aandacht besteed. De Afdeling wijst in dit verband op twee recente onderzoeken van de Inspectie jeugdzorg over het functioneren van de AMK’s, waaruit blijkt dat de AMK's thans niet alle taken naar behoren uitvoeren. Door het verplichten van de meldcode zal het beroep op het AMK sterk kunnen toenemen, hetgeen het belang van een goede toerusting van de AMK’s vergroot. De Afdeling mist in de toelichting een beschouwing over de capaciteit van de AMK's om goede kwaliteit te leveren. De Afdeling adviseert om in de toelichting nader op het voorgaande in te gaan. 6. Het verwerken van bijzondere persoonsgegevens Het voorgestelde artikel 21c, tweede lid, Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) bepaalt dat een steunpunt huiselijk geweld uitsluitend bijzondere persoonsgegevens kan verwerken zonder toestemming van degene die het betreft, indien uit een melding redelijkerwijs een vermoeden van huiselijk geweld kan worden afgeleid en deze verwerking noodzakelijk is voor de taakuitoefening van het steunpunt. Bijzondere persoonsgegevens zijn gegevens die in de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) en de privacyrichtlijn bijzondere bescherming genieten. Blijkens de toelichting is de grondslag voor verwerking van deze gegevens artikel 23, eerste lid, aanhef en onder e, Wbp. Dit artikel regelt dat de verwerking van bijzondere persoonsgegevens gerechtvaardigd kan worden door een zwaarwegend algemeen belang, mits passende waarborgen worden geboden en er een specifieke juridische grondslag wordt gecreëerd. In de toelichting wordt aangegeven dat de bevoegdheid om bijzondere persoonsgegevens te verwerken wezenlijk bijdraagt aan het stoppen van huiselijk geweld. De Afdeling merkt hierover het volgende op. a. In het advies van de KNMG over het voorontwerp van het voorstel wordt ingegaan op het wetsvoorstel tot wijziging van de Wbp in verband met de vermindering van administratieve lasten en nalevingskosten, wijzigingen teneinde wetstechnische gebreken te herstellen en enige andere wijzigingen, dat thans ter behandeling in de Tweede Kamer ligt. Dat wetsvoorstel voegt een nieuw onderdeel d toe aan artikel 23 Wbp: het verwerken van bijzondere persoonsgegevens is ook toegestaan indien dit noodzakelijk is ter verdediging van de vitale belangen van de betrokkene of van een derde en als het vragen van diens uitdrukkelijke toestemming onmogelijk blijkt. De KNMG vraagt zich af of dat nieuwe artikelonderdeel niet een betere wettelijke basis biedt dan het voorgenomen beroep op (het huidige) onderdeel e van artikel 23, eerste lid, van de Wbp, aangezien het nieuwe onderdeel d tegemoetkomt aan het uitgangspunt dat bijzondere persoonsgegevens bij voorkeur met uitdrukkelijke toestemming van de betrokkene worden verwerkt. Deze uitdrukkelijke toestemming geldt met name bij volwassen slachtoffers van huiselijk geweld zonder kinderen, omdat de weloverwogen weigering van een volwassene om hulp voor zichzelf te ontvangen in beginsel moet worden gerespecteerd. Pas als het op geen enkele wijze lukt om door middel van overreding uitdrukkelijke toestemming te verkrijgen, en het geweld zo ernstig is dat zwaar lichamelijk letsel of zelfs de dood dreigt, zou naar de mening van de KNMG een melding zonder toestemming aan de orde kunnen zijn. Bij het melden van kindermishandeling ligt deze drempel lager. De KNMG is dan ook van oordeel dat artikel 21c, tweede lid, Wmo dient te worden aangescherpt, zodat duidelijk wordt dat bijzondere persoonsgegevens pas verwerkt mogen worden, indien het onmogelijk bleek om toestemming te verkrijgen. De Afdeling merkt op dat in de toelichting geen aandacht wordt besteed aan bovenstaande opmerkingen van de KNMG. De Afdeling onderschrijft het standpunt van de KNMG dat het verschil tussen huiselijk geweld waarbij uitsluitend volwassenen betrokken zijn en huiselijk geweld in een gezin met kind(eren) tot uitdrukking moet komen in de wijze waarop bijzondere persoonsgegevens zonder toestemming mogen worden verwerkt. In een situatie waarbij uitsluitend volwassenen betrokken zijn, zal de professional gelet op de wettelijke geheimhoudingsplicht pas bijzondere persoonsgegevens mogen verwerken indien het onmogelijk blijkt om toestemming te krijgen. b. Verder merkt de Afdeling op dat waar het gaat om een melding van huiselijk geweld in een gezin met kind(eren), het steunpunt deze melding moet doorgeven aan het AMK. Na deze melding bij het AMK zijn de bepalingen van de Wet op de jeugdzorg van toepassing. Het AMK kan op grond van artikel 53 onder bepaalde voorwaarden bijzondere persoonsgegevens verwerken zonder toestemming van degene die het betreft. Het steunpunt echter kan dit op grond van het voorgestelde artikel 21c, tweede lid, Wmo, eveneens. Volgens de toelichting moeten het AMK en het steunpunt in deze situatie elkaar op de hoogte brengen van een melding en afstemming plegen over de regievoering. Dat sluit echter niet uit dat deze bijzondere persoonsgegevens tweemaal kunnen worden verwerkt, zowel door het steunpunt als door het AMK. Voorts kan op deze wijze door zowel het steunpunt als binnenkort door het AMK, wanneer het wetsvoorstel herziening kinderbeschermingsmaatregelen door de Eerste Kamer wordt aanvaard, aan derden om inlichtingen worden gevraagd die op grond van een wettelijk voorschrift of op grond van hun ambt of beroep tot geheimhouding zijn verplicht. Naar het oordeel van de Afdeling is dit niet gewenst. Bij vermoedens van huiselijk geweld in een gezin met kind(-eren) ligt het naar het oordeel van de Afdeling het meest voor de hand dat het AMK de leidende instantie is, in het belang van het kind. Alleen het AMK zal dan onder bepaalde voorwaarden zonder medeweten van betrokkenen bijzondere persoonsgegevens moeten kunnen verwerken en inlichtingen moeten kunnen inwinnen. In deze situatie zal dan ook kunnen worden volstaan met hetgeen in de Wet op de jeugdzorg hierover is geregeld. Op grond van het vermelde onder a en b komt de Afdeling tot de conclusie dat het steunpunt in een situatie van huiselijk geweld waarbij uitsluitend volwassenen betrokken zijn, slechts bijzondere persoonsgegevens mag verwerken indien het onmogelijk blijkt om toestemming te krijgen. In een situatie van huiselijk geweld in een gezin met kind(eren) zal het steunpunt daarentegen het AMK in kennis stellen, dat vervolgens de behandeling overneemt. De Afdeling adviseert het voorgestelde artikel 21c, tweede en derde lid, Wmo te beperken tot de situaties van meldingen van huiselijk geweld, waarbij uitsluitend volwassenen betrokken zijn. c. De Afdeling merkt voorts op dat voor het derde lid blijkens de toelichting de bepaling met betrekking tot de gegevensverwerking op grond van de Wet op de jeugdzorg, het te wijzigen artikel 53, model heeft gestaan. De Afdeling stelt vast dat op grond van artikel 53, derde lid, Wet op de jeugdzorg degene die op grond van zijn beroep of ambt tot geheimhouding verplicht is, zonder toestemming gegevens kan verstrekken als dit noodzakelijk wordt geacht om de situatie te beëindigen of om een redelijk vermoeden van kindermishandeling te onderzoeken. In het derde lid van artikel 21 Wmo is dat reeds mogelijk bij “een vermoeden van huiselijk geweld”. Dit betekent een uitbreiding van de reikwijdte van deze bepaling. In de toelichting wordt niet dragend gemotiveerd waarom deze afwijking noodzakelijk is. De Afdeling adviseert artikel 21c, derde lid, Wmo aan te passen. 7. Voor redactionele kanttekeningen verwijst de Afdeling naar de bij het advies behorende bijlage. De Afdeling advisering van de Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet niet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal dan nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden. De vice-president van de Raad van State, Bijlage bij het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State betreffende no.W13.11.0204/III met redactionele kanttekeningen die de Afdeling in overweging geeft. In de considerans ook de zelfstandige werkende beroepsbeoefenaars opnemen. In onderdeel C, artikel 21c, eerste lid, Wmo de laatste punt schrappen. In de memorie van toelichting, in de inhoudsopgave, de cijfers "7.1 tot en met 7.5" vervangen door: 6.1 tot en met 6.5. Verder ook de cijfers "9.1"en "9.2" vervangen door: 8.1 en 8.2. Toelichting, Hoofdstuk 1. Inleiding, § 1.1 Aanleiding. Handelingen II 2007/08, nr. 39, blz. 3086-3089. Kamerstukken II 2007/08, 28 345, nr. 54 Kamerstukken II 2007/08, 28 345, nr. 55. Ministerie van Justitie, Meldplicht bij huiselijke geweld, literatuurverkenning naar de ervaringen met de meldplicht in het buitenland, mei 2008. Kamerstukken II 2007/08, 28 345, nr. 71 Een organisatie stelt voor zijn personeelsleden en medewerkers een meldcode vast en een zelfstandige beroepsbeoefenaar moet een meldcode hanteren. De considerans en de memorie van toelichting, gebruiken voor beide categorieën het begrip “professional”. Zie hierna het vermelde onder 3. Om verwarring te voorkomen hanteert de Afdeling in dit advies ook het begrip "professional". In de praktijk wordt gebruikgemaakt van het “Basismodel meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling“, uitgave van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, van december 2009. Brief aan de voorzitter van de Tweede Kamer van 2 februari 2011, kenmerk DMO/SSO-3041245. In de Toelichting, Hoofdstuk 1, 5 , Probleemanalyse, wordt vermeld dat uit een onderzoek uit 2008 blijkt dat ongeveer 45% van de organisaties al over een meldcode beschikt. 82% van de ondervraagde zelfstandige beroepsbeoefenaren heeft gevraagd om een verplichte meldcode. Toelichting, Hoofdstuk 4. Toezicht. Zie voetnoot 8. Vink, R. en Geurts, E. Op weg naar volwassenheid, Evaluatie van de Tijdelijke stimuleringsregeling Advies- en steunpunten huiselijke geweld, Leiden, TNO 2008. De AMK's zijn op grond van de Wet op de jeugdzorg reeds meldpunt als het gaat om vermoedens van kindermishandeling. Het voorgestelde artikel 21a, tweede lid, Wet maatschappelijke ondersteuning. Vink, R. en Geurts, E. Op weg naar volwassenheid, Evaluatie van de Tijdelijke stimuleringsregeling Advies- en steunpunten huiselijke geweld, Leiden, TNO 2008. Projectgroep Regionale Aanpak Kindermishandeling Limburg, bestaande uit de vertegenwoordigers van centrumgemeenten RAK, Bureau Jeugdzorg Limburg, provincie Limburg en implementatie-adviseur Rak Limburg van het Nederlands Jeugd Instituut. Toelichting, Hoofdstuk 7. Administratieve lasten en financiële gevolgen, Steunpunten Huiselijk Geweld. Advies van de Federatie Opvang, Mogroep welzijn en maatschappelijke dienstverlening en de GGD Nederland. Zie hiervoor ook punt 6 van het advies. Het voorgestelde artikel 11, eerste lid, onderdeel f, Wet op de jeugdzorg. Het voorgestelde artikel 21a, tweede lid, onderdeel d, Wmo. Zie onder meer het advies van de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst, Referentie RRo/10-12942, 19 februari 2010. Toelichting, Hoofdstuk 9. Consultatie, Steunpunten huiselijk geweld en AMK's. Inspectie Jeugdzorg, De bruikbaarheid van adviezen en consulten van het AMK, Het landelijk beeld naar aanleiding van onderzoek van de Inspectie Jeugdzorg bij de Advies- en Meldpunten Kindermishandeling, Utrecht maart 2011 en Inspectie Jeugdzorg, Landelijk toezicht AMK 2009, Ziet het AMK het kind en koppelt zij terug aan de melder? Utrecht, januari 2010. Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens. Toelichting, Hoofdstuk 6. Bescherming persoonsgegevens, § 6.4 Verwerking van bijzondere persoonsgegevens, Zwaarwegend algemeen belang. Kamerstukken II 2008/09, 31 841. Met het voorstel tot wijziging van de Wet bescherming persoonsgegevens in verband met de vermindering van administratieve lasten en nalevingskosten, wijzigingen teneinde wetstechnische gebreken te herstellen en enige andere wijzigingen wordt onderdeel e van artikel 23, eerste lid, verletterd tot onderdeel f. Het advies van de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst, Referentie RRo/10-12942, 19 februari 2010. Artikel 21a, tweede lid, onderdeel d, Wmo. Toelichting, hoofdstuk 5. Gemeenten en Steunpunten Huiselijk Geweld, 5.4 Samenwerking met Advies- en Meldpunt Kindermishandeling. Het steunpunt kan inlichtingen inwinnen op grond van het voorgestelde artikel 21c, derde lid, Wmo. Het AMK heeft deze bevoegdheid thans niet maar wel wanneer het wetsvoorstel tot herziening van de kinderbeschermingsmaatregelen door de Eerste Kamer wordt aanvaard, Kamerstukken I 2010/11, 32 015, nr. A. Kamerstukken II 2008/09, 32 015, nr. 2. PAGE PAGE 2 PAGE I AAN DE KONINGIN ........................................................................ ...........