[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

33061 Adv RvSt inzake aanpassing van wetgeving en vaststelling van overgangsrecht in verband met de herziening van de maatregelen van kinderbescherming

Aanpassing van wetgeving en vaststelling van overgangsrecht in verband met de herziening van de maatregelen van kinderbescherming

Advies Afdeling advisering Raad van State

Nummer: 2011D52421, datum: 2011-10-26, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Onderdeel van zaak 2011Z21066:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


No.W03.11.0036/II	's-Gravenhage, 24 maart 2011

Bij Kabinetsmissive van 15 februari 2011, no.11.000360, heeft Uwe
Majesteit, op voordracht van de Staatssecretaris van Veiligheid en
Justitie, mede namens de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn
en Sport, bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter
overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet houdende aanpassing
van wetgeving en vaststelling van overgangsrecht in verband met de
herziening van de maatregelen van kinderbescherming, met memorie van
toelichting.

Het wetsvoorstel betreft een aanpassing van Boek 1 van het Burgerlijk
Wetboek (BW) en enige andere wetten in verband met het wetsvoorstel
inzake de herziening van de maatregelen van kinderbescherming, dat thans
bij de Tweede Kamer der Staten-Generaal ligt ter behandeling.

De Afdeling advisering van de Raad van State onderschrijft de strekking
van het wetsvoorstel, maar maakt een opmerking over de verplichtingen
bij pleeg- en adoptiekinderen. Zij is van oordeel dat in verband daarmee
aanpassing van het voorstel wenselijk is.

1.	Toegevoegde waarde meldingsplicht

Naar aanleiding van het wetsvoorstel tot herziening van de
kinderbeschermingsmaatregelen moeten er in diverse wetten wijzigingen
worden aangebracht. Dit voorstel strekt daartoe. 

Het wetsvoorstel tot herziening van de kinderbeschermingsmaatregelen
heeft een groot deel van de Pleegkinderenwet overbodig gemaakt. In de
toelichting bij het wetsvoorstel herziening
kinderbeschermingsmaatregelen werd aangekondigd dat in de Aanpassingswet
de Pleegkinderenwet zou worden ingetrokken en dat voor de overgebleven
artikelen een passende plek in de bestaande wetgeving zou worden
gezocht. Het onderhavige wetsvoorstel geeft hieraan uitvoering: de
Pleegkinderenwet komt te vervallen en de overgebleven bepalingen worden
overgeheveld naar een nieuwe titel 15A van het BW, genaamd
"Verplichtingen bij pleeg- en adoptieouders". 

In deze titel is een meldingsplicht opgenomen voor ouders van een
pleegkind en voor aspirant-adoptiefouders die een buitenlands kind ter
adoptie hebben opgenomen. De meldingsplicht geldt overigens niet voor
ouders die een pleegkind verzorgen en opvoeden krachtens een
indicatiebesluit of krachtens een kinderbeschermingsmaatregel. De
melding moet binnen een week gedaan worden bij de gemeente. De gemeente
zendt deze melding onverwijld door aan de raad voor de
kinderbescherming, die een onderzoek kan instellen indien er een
redelijk vermoeden bestaat dat het kind in strijd met de daarvoor
bestaande procedures in het gezin is opgenomen of indien de melding is
nagelaten. De verplichting tot melden is strafrechtelijk gesanctioneerd.
 

De Afdeling merkt op dat in de toelichting geen aandacht wordt besteed
aan de meldingsplicht; voor een toelichting en achtergrond op de
artikelen wordt verwezen naar het wetsvoorstel inzake de herziening van
de kinderbeschermingsmaatregelen. In de memorie van toelichting bij dat
wetsvoorstel is over de verplichting tot melden opgemerkt dat deze
plicht is gehandhaafd vanuit een door de praktijk geuite wens. Evenmin
wordt in de toelichting ingegaan op de vraag of en hoe de meldingsplicht
en de doorzendplicht in de praktijk worden nageleefd en wat de
ervaringen en inzichten zijn van de verschillende betrokkenen.

Uit onderzoek kan worden afgeleid dat de bepalingen van de
Pleegkinderenwet betreffende de meldingsplicht, in de praktijk
nauwelijks worden toegepast; de raad voor de kinderbescherming houdt
geen systematisch toezicht op de naleving van de Pleegkinderenwet en
betwijfeld kan worden of meldingen bij de raad voor de kinderbescherming
aankomen. De Afdeling meent dat, voordat tot wetgeving wordt overgegaan,
nut en noodzaak van de regeling moeten vaststaan. De Afdeling mist in de
toelichting een beschouwing over de meldingsprocedure in de huidige
praktijk. Als het inderdaad zo is dat de meldingsplicht in de praktijk
niet wordt nageleefd, zal de toelichting ook moeten aangeven op welke
wijze het voorstel hierin verandering zal aanbrengen. Daarbij wijst de
Afdeling op het volgende.

Pleegouders zijn op grond van de Wet gemeentelijke basisadministratie
persoonsgegevens (Wet GBA) verplicht hun pleegkind binnen vijf dagen na
de aanvang van zijn verblijf te melden bij het college van B&W van de
gemeente. De ouders moeten de melding in persoon doen. Overtreding van
deze meldingsplicht wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste een
maand of een geldboete van de tweede categorie. 

De Afdeling stelt vast dat de toelichting geen melding maakt van deze
reeds bestaande procedure. Nu de in de Wet GBA neergelegde procedure
veel gelijkenis vertoont met de procedure van het onderhavige
wetsvoorstel, ligt het in de rede om daarop aan te sluiten. Zo wordt
voorkomen dat ouders worden belast met twee vrijwel identieke
meldingsprocedures, die ook allebei strafrechtelijk gesanctioneerd
kunnen worden. 

Voorts merkt de Afdeling op dat op grond van artikel 1:243 van het BW
over doormelding van deze gegevens tussen de raad voor de
kinderbescherming en B&W afspraken kunnen worden gemaakt. De raad voor
de kinderbescherming is vervolgens op basis van 1:241 van het BW bevoegd
onderzoek te doen. De Afdeling komt dan ook tot de conclusie dat titel
15A naast al het voorgaande geen toegevoegde waarde heeft. 

Wat de buitenlandse kinderen betreft die ter adoptie bij
aspirant-adoptiefouders worden opgenomen, merkt de Afdeling op dat de
Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie een groot aantal
verplichtingen aan deze ouders oplegt, die eveneens strafrechtelijk zijn
gesanctioneerd. De Afdeling wijst op artikel 2 (beginseltoestemming) en
artikel 8 (voorwaarden binnenkomst) van genoemde wet en de
strafbaarstelling van overtreding van deze verplichtingen in artikel 28.
De Afdeling meent dat deze wet een sluitend regime bevat en dat titel
15A ook om die reden geen toegevoegde waarde heeft. 

De Afdeling is er, gelet op het voorgaande, niet van overtuigd dat titel
15A voldoende inhoudelijk belang heeft en adviseert dan ook die titel te
laten vervallen en aan te sluiten bij de reeds bestaande wettelijke
procedures.

2.	Verplichtingen bij pleeg- en adoptiekinderen

a.	Rechtszekerheid

De meldingsplicht geldt voor twee categorieën van ouders: ouders die
een  pleegkind opvoeden zonder indicatiebesluit of
kinderbeschermingsmaatregel en ouders die een buitenlands kind met het
oog op adoptie wensen op te nemen of hebben opgenomen.

Ten aanzien van ouders die de verzorging en opvoeding van een pleegkind
zonder indicatiebesluit of kinderbeschermingsmaatregel op zich hebben
genomen, merkt de Afdeling het volgende op. In de toelichting bij het
wetsvoorstel herziening kinderbeschermingsmaatregelen is ingegaan op de
definitie van een pleegkind. Gesteld werd dat niet gekozen is om een
termijn op te nemen gedurende welke het kind bij zijn pleegouders dient
te verblijven. "Verzorgen en opvoeden" drukt reeds uit dat een zekere
duurzaamheid moet worden beoogd, aldus de toelichting. 

De Afdeling merkt op dat "een zekere duurzaamheid" niet nauwkeurig
bepaalt wanneer ouders precies moeten melden. Nu het niet-melden leidt
tot een strafbaar feit, meent de Afdeling dat, mede gelet op het
legaliteitsbeginsel, in de wet duidelijk omschreven dient te worden
wanneer de meldingsplicht geldt.

De Afdeling adviseert het voorstel aan te passen. 

b.	Wobka	

Voor adoptiefouders die een buitenlands kind wensen op te nemen, bestaat
de Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie. Deze wet bevat alle
regels omtrent het adopteren van een kind uit het buitenland. Uit het
oogpunt van eenvoud en overzichtelijkheid van regelgeving ligt het in de
rede om de meldingsplicht voor adoptiefouders in deze wet onder te
brengen. 

De Afdeling adviseert het voorstel zodanig aan te passen, dat de
bepalingen in het van het BW slechts betrekking hebben op de
verplichtingen van pleegouders. 

c.	"De bestaande procedures"

Artikel 1:377l, eerste lid, van het BW bepaalt dat de raad voor de
kinderbescherming een onderzoek kan instellen naar het pleegkind en het
gezin waarin het wordt verzorgd en opgevoed, indien er een redelijk
vermoeden bestaat dat het kind in strijd met de daarvoor bestaande
procedures in het pleeggezin is opgenomen. Het is echter niet duidelijk
wat bedoeld wordt met "de bestaande procedures". Voor pleegouders geldt
slechts de eis dat een pleegkind aangemeld wordt bij de gemeente.
Wellicht dat het een verwijzing betreft naar de bestaande procedures bij
het opnemen van buitenlandse kinderen ter adoptie, maar de wettekst en
toelichting zijn op dit punt niet duidelijk. 

De Afdeling adviseert toe te lichten waaruit de bestaande procedures
voor pleeggezinnen bestaan en zo nodig het wetsvoorstel op dit punt aan
te passen. 

3.	Voor een redactionele kanttekening verwijst de Afdeling naar de bij
het advies behorende bijlage.

De Afdeling advisering van de Raad van State geeft U in overweging het
voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal,
nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden.

De waarnemend vice-president

van de Raad van State,

Bijlage bij het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State
betreffende no.W03.11.0036/II met een redactionele kanttekening die de
Afdeling in overweging geeft.

De voorgestelde titel 15A, vernummeren tot titel 14A, aangezien de
nieuwe titel direct aansluit op titel 14 over gezag en in die titel ook
bepalingen zijn opgenomen als het gezag ontbreekt of niet wordt
uitgeoefend, hetgeen in de gevallen van de voorgestelde titel eveneens
aan de orde kan zijn.

	Kamerstukken II 2008/09, 32 015, nr. 2. 

	Kamerstukken II 2008/09, 32 015, nr. 3 (hoofdstuk 8).

	Voor de volledigheid dient te worden vermeld dat het voorgestelde
artikel 377j, tweede lid, bepaalt dat de pleegouders op gelijke voet
kennis geven van het vertrek en het overlijden van een pleegkind. 

	De voorgestelde artikelen 377i tot en met 337l van Boek 1 van het
Burgerlijk Wetboek.

	Artikelsgewijze toelichting, onderdeel I. 

	Punselie, E.C.C., Voor een pleegkind met recht een toekomst, Kluwer
2006, blz. 27 en 28, zoals aangehaald in Boele-Woelki, K, e.a.,
Draagmoederschap en illegale opneming van kinderen, Wetenschappelijk
Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC), 2011, blz. 67.

	Zie de artikelen 65 en 73 van de Wet GBA.

	Artikel 147 van de Wet GBA. 

	Dit kan worden vormgegeven door in artikel 34, eerste lid, onderdeel a,
van de Wet GBA een bepaling op te nemen waarin de eventuele status als
pleegkind wordt vastgelegd. 

	Kamerstukken II 2008/09, 32 015, nr. 3 (artikelsgewijze toelichting).

 PAGE    

 PAGE   2 

 PAGE   I 

AAN DE KONINGIN

........................................................................
...........