[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

32752, bijgewerkt t/m nr. 37 (Vierde NvW d.d. 23 maart 2012)

Regels inzake de subsidiëring en het toezicht op de financiën van politieke partijen (Wet financiering politieke partijen)

Bijgewerkte tekst

Nummer: 2011D53109, datum: 2012-03-23, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 5

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Onderdeel van zaak 2011Z08898:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Bijgewerkt t/m nr. 37 (Vierde NvW d.d. 23/03/2012)



32 752	Regels inzake de subsidiëring en het toezicht op de financiën
van politieke partijen (Wet financiering politieke partijen)







Nr. 2	VOORSTEL VAN WET



		

	Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van
Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

	Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

	Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is regels te
stellen over de administratie en de openbaarmaking van bijdragen aan
politieke partijen;

	Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State
gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden
en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

§ 1. Algemene bepalingen

Artikel 1

	In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

	a. Onze Minister: Onze Minister van Binnenlandse Zaken en
Koninkrijksrelaties;

	b. politieke partij: vereniging die met haar conform artikel G 1 of Q 6
van de Kieswet geregistreerde aanduiding boven de kandidatenlijst heeft
deelgenomen aan de laatstgehouden verkiezing van de Tweede Kamer of de
Eerste Kamer der Staten-Generaal, waarbij aan die lijst ten minste een
kamerzetel is toegewezen;

	c. lid van een politieke partij: lid als bedoeld in artikel 6, eerste
lid;

	d. lid van een politieke jongerenorganisatie: lid als bedoeld in
artikel 3, tweede lid;

	e. afdeling van een politieke partij: lokale, regionale of provinciale
organisatorische eenheid van een politieke partij;

	f. neveninstelling: politiek-wetenschappelijk instituut als bedoeld in
artikel 2, een politieke jongerenorganisatie als bedoeld in artikel 3,
een instelling voor buitenlandse activiteiten als bedoeld in artikel 3a
of een rechtspersoon als bedoeld in artikel 4;

	g. subsidie: subsidie als bedoeld in artikel 6;

	h. bijdrage: geldelijke bijdrage, anders dan subsidie, erfstelling of
legaat dan wel bijdrage in natura;

	i. bijdrage in natura: zaak of dienst, op verzoek van een politieke
partij aan haar geleverd dan wel door deze aanvaard, waar geen of geen
evenredige tegenprestatie tegenover staat;

	j. kamerzetel: zetel in de Tweede Kamer der Staten-Generaal, dan wel in
de Eerste Kamer der Staten-Generaal indien aan de lijst van een
politieke partij op grond van de Kieswet geen zetel in de Tweede Kamer,
maar wel in de Eerste Kamer der Staten-Generaal is toegewezen;

	k. peildatum: de eerste dag van het kalenderjaar.

Artikel 2

	1. Een politieke partij kan één politiek-wetenschappelijk instituut
aanwijzen als neveninstelling. Een politiek-wetenschappelijk instituut
kan slechts door één politieke partij zijn aangewezen en het instituut
dient schriftelijk met de aanwijzing in te stemmen. De partij stelt Onze
Minister schriftelijk in kennis van de aanwijzing en van de instemming
van het instituut.

	2. Om een politiek-wetenschappelijk instituut als neveninstelling aan
te wijzen is vereist dat het instituut een rechtspersoon is die
uitsluitend of in hoofdzaak politiek-wetenschappelijke activiteiten ten
behoeve van de politieke partij verricht.

Artikel 3

	1. Een politieke partij kan één politieke jongerenorganisatie
aanwijzen als neveninstelling. Een politieke jongerenorganisatie kan
slechts door één politieke partij zijn aangewezen en de
jongerenorganisatie dient schriftelijk met de aanwijzing in te stemmen.
De partij stelt Onze Minister schriftelijk in kennis van de aanwijzing
en van de instemming van de jongerenorganisatie, bedoeld in het tweede
lid, onder d.

	2. Om een politieke jongerenorganisatie als neveninstelling aan te
wijzen is vereist dat:

	a. de organisatie een vereniging is die uitsluitend of in hoofdzaak
activiteiten verricht ter bevordering van de politieke participatie van
jongeren,

	b. de vereniging ten minste honderd leden telt die niet jonger zijn dan
14 jaar en niet ouder zijn dan 27 jaar, die per jaar € 5 of meer
contributie betalen,

	c. de leden, bedoeld onder b, ten minste tweederde deel van het
ledenbestand vormen, en

	d. de jongerenorganisatie schriftelijk instemt met de aanwijzing als
jongerenorganisatie door de politieke partij.

	3. Het lidmaatschap blijkt uit een uitdrukkelijke wilsverklaring van
betrokkene.

Artikel 3a

	1. Een politieke partij kan één instelling voor buitenlandse
activiteiten aanwijzen als neveninstelling. Een instelling voor
buitenlandse activiteiten kan slechts door één politieke partij zijn
aangewezen en de instelling dient schriftelijk met de aanwijzing in te
stemmen. De partij stelt Onze Minister schriftelijk in kennis van de
aanwijzing en de instemming van de instelling.

	2. Om een instelling voor buitenlandse activiteiten als neveninstelling
aan te wijzen is vereist dat het een rechtspersoon is die uitsluitend of
in hoofdzaak activiteiten verricht ter ondersteuning van zusterpartijen
en – organisaties buiten Nederland bij vormings- en
scholingsactiviteiten. 

Artikel 4

	1. Indien een rechtspersoon uitsluitend of in hoofdzaak erop is gericht
stelselmatig of structureel ten bate van een politieke partij
activiteiten of werkzaamheden te verrichten en de partij daar kennelijk
voordeel bij heeft, wijst de partij deze rechtspersoon aan als
neveninstelling.

	2. Een rechtspersoon kan slechts door één politieke partij als
nevenstelling worden aangewezen en de rechtspersoon dient schriftelijk
met de aanwijzing in te stemmen. De partij stelt Onze Minister
schriftelijk in kennis van de aanwijzing en van de instemming van de
rechtspersoon.

	3. Indien ten aanzien van een rechtspersoon als bedoeld in het eerste
lid ten onrechte geen aanwijzing heeft plaatsgevonden, wijst Onze
Minister de rechtspersoon als neveninstelling aan. Onze Minister stelt
de rechtspersoon en de politieke partij in de gelegenheid te worden
gehoord alvorens tot aanwijzing te besluiten.

Artikel 5

	1. Indien van een politieke partij een andere politieke groepering lid
is, worden de leden van deze politieke groepering aangemerkt als leden
van deze politieke partij, voor zover deze politieke groepering:

	a. haar aanduiding heeft laten registreren op grond van artikel G 1, G
2 of G 3 van de Kieswet;

	b. bij de laatstgehouden verkiezing van ten minste één orgaan
waarvoor haar aanduiding is geregistreerd, een of meer zetels heeft
behaald;

	c. niet zelfstandig in aanmerking komt voor subsidie en

	d. instemming van haar leden heeft om te worden aangemerkt als lid van
de politieke partij.

	2. Op het lidmaatschap van de leden van de politieke groepering zijn de
vereisten, genoemd in artikel 6, eerste lid, van overeenkomstige
toepassing.

§ 2. De subsidie

Artikel 6

	1. Onze Minister verstrekt na een daartoe strekkende aanvraag subsidie
aan een politieke partij indien die partij op de peildatum beschikt over
1000 leden die vergader- en stemrechten hebben in de politieke partij en
elk per jaar minimaal € 12 contributie betalen. Het lidmaatschap
blijkt uit een uitdrukkelijke wilsverklaring van betrokkene.

	2. De subsidie wordt verstrekt voor uitgaven die direct samenhangen met
de volgende activiteiten:

	a. politieke vormings- en scholingsactiviteiten;

	b. informatievoorziening;

	c. het onderhouden van contacten met zusterpartijen buiten Nederland en
het ondersteunen van vormings- en scholingsactiviteiten ten behoeve van
het kader van die partijen;

	d. politiek-wetenschappelijke activiteiten;

	e. activiteiten ter bevordering van de politieke participatie van
jongeren;

	f. het werven van leden;

	g. het betrekken van niet-leden bij activiteiten van de politieke
partij;

	h. werving, selectie en begeleiding van politieke ambtsdragers;

	i. activiteiten in het kader van verkiezingscampagnes.

	3. De subsidie wordt per kalenderjaar verstrekt.

Artikel 7

	1. De subsidie bedraagt ten hoogste de som van de volgende bedragen:

	a. een basisbedrag van € 178.384, per kamerzetel van de politieke
partij een bedrag van € 51.740 en per lid van de politieke partij een
bedrag dat gelijk is aan € 1.953.202 gedeeld door het totale aantal
leden van de politieke partijen die op de peildatum subsidie ontvangen;

	b. indien de politieke partij op de peildatum een
politiek-wetenschappelijk instituut heeft aangewezen als neveninstelling
als bedoeld in artikel 2, een basisbedrag van € 125.287 en een bedrag
van € 12.877 per kamerzetel van de politieke partij;

	c. indien de politieke partij op de peildatum een politieke
jongerenorganisatie heeft aangewezen als neveninstelling als bedoeld in
artikel 3, een bedrag per kamerzetel van de politieke partij en een
bedrag per lid van de politieke jongerenorganisatie, berekend
overeenkomstig het tweede lid;

d. indien de politieke partij op de peildatum een instelling voor
buitenlandse activiteiten heeft aangewezen als neveninstelling als
bedoeld in artikel 3a, een basisbedrag en een bedrag per kamerzetel van
de politieke partij, berekend overeenkomstig het derde lid.	

2. Het bedrag per kamerzetel, bedoeld in het eerste lid, onder c, wordt
berekend door € 502.223 te delen door het totale aantal kamerzetels
van de politieke partijen die op de peildatum een politieke
jongerenorganisatie hebben aangewezen. Het bedrag per lid van de
politieke jongerenorganisatie wordt berekend door € 502.223 te delen
door het totale aantal leden van alle aangewezen politieke
jongerenorganisaties.

	3. Het basisbedrag, bedoeld in het eerste lid, onder d, wordt berekend
door € 615 000 te delen door het totale aantal politieke partijen dat
op de peildatum een instelling voor buitenlandse activiteiten heeft
aangewezen. Het bedrag per kamerzetel, bedoeld in het eerste lid, onder
d, wordt berekend door € 885 000 te delen door het totale aantal
kamerzetels van de politieke partijen die op de peildatum een instelling
voor buitenlandse activiteiten hebben aangewezen.

	4. Voor de toepassing van het eerste, tweede en derde lid wordt voor de
vaststelling van het aantal kamerzetels van een politieke partij, het
aantal leden van een politieke partij en het aantal leden van een
politieke jongerenorganisatie uitgegaan van de peildatum.

	5. De bedragen, genoemd in het eerste, tweede en derde lid, worden
jaarlijks met ingang van 1 januari bij ministeriële regeling gewijzigd,
overeenkomstig de voor de rijksbegroting gehanteerde loon- en
prijsbijstelling en afgerond op het naastbij gelegen gehele getal.

Artikel 8

	1. De subsidie, bedoeld in artikel 7, eerste lid, onder b, wordt
slechts verstrekt voor die uitgaven van het aangewezen
politiek-wetenschappelijk instituut, die zijn gericht op
politiek-wetenschappelijke activiteiten met als voorwaarde dat de
politieke partij ten minste het ten behoeve van het
politiek-wetenschappelijk instituut verstrekte bedrag betaalt aan het
politiek-wetenschappelijk instituut.

	2. De subsidie, bedoeld in artikel 7, eerste lid, onder c, wordt
slechts verstrekt voor die uitgaven van de aangeduide politieke
jongerenorganisatie, die zijn gericht op activiteiten ter bevordering
van de politieke participatie van jongeren met als voorwaarde dat de
partij ten minste het ten behoeve van de politieke jongerenorganisatie
verstrekte bedrag aan de politieke jongerenorganisatie betaalt.

	3. De subsidie, bedoeld in artikel 7, eerste lid, onder d, wordt
slechts verstrekt voor die uitgaven van de aangewezen instelling voor
buitenlandse activiteiten, die zijn gericht op activiteiten ter
ondersteuning van zusterpartijen en – organisaties buiten Nederland
bij vormings- en scholingsactiviteiten, met als voorwaarde dat de
politieke partij ten minste het ten behoeve van de instelling voor
buitenlandse activiteiten verstrekte bedrag betaalt aan de instelling
voor buitenlandse activiteiten.

	4. Aan de betaling, bedoeld in het eerste tot en met derde lid,
verbindt de politieke partij geen andere voorwaarden dan die welke
voortvloeien uit de toepassing van deze wet.

Artikel 9

	1. Indien politieke partijen bij de laatstgehouden verkiezing van de
Eerste of Tweede Kamer der Staten-Generaal een samenvoeging van hun
geregistreerde aanduidingen of afkortingen daarvan boven de
kandidatenlijst hebben geplaatst, gelden in afwijking van artikel 7,
eerste lid, de basisbedragen, genoemd in dat lid, voor deze partijen
gezamenlijk en worden deze bedragen verdeeld naar evenredigheid van hun
kamerzetels. Voor de vaststelling van het aantal kamerzetels van de
betrokken politieke partijen, wordt uitgegaan van een daartoe strekkende
verklaring van de betrokken politieke partijen. Bij gebreke van een
zodanige verklaring, worden de basisbedragen verdeeld naar evenredigheid
van het aantal betrokken partijen.

	2. De verdeling van het basisbedrag voor het politiek-wetenschappelijk
instituut, bedoeld in artikel 7, eerste lid, onder b, vindt slechts
plaats voor zover de politieke partijen een politiek-wetenschappelijk
instituut hebben aangewezen. De verdeling van het basisbedrag voor een
instelling voor buitenlandse activiteiten als bedoeld in artikel 7,
eerste lid, onder d, vindt slechts plaats voor zover de politieke
partijen een instelling voor buitenlandse activiteiten hebben
aangewezen.

Artikel 10

	1. De aanvraag tot verlening van de subsidie en een voorschot op deze
subsidie voor een kalenderjaar worden voor 1 november van het
voorafgaande jaar bij Onze Minister ingediend.

	2. De aanvraag gaat vergezeld van een activiteitenplan, een begroting,
een raming van de ledentallen van de politieke partij op de peildatum
en, indien van toepassing, van de aangewezen politieke
jongerenorganisatie.

	3. Onze Minister verleent na een daartoe strekkende aanvraag een
voorschot op de subsidie. Het voorschot bedraagt 80% van de subsidie die
aan de politieke partij wordt verleend.

	4. Onze Minister verleent de subsidie en het voorschot op de subsidie
vóór 1 januari van het kalenderjaar.

	5. Indien Onze Minister de subsidie of het voorschot niet binnen de
termijn, genoemd in het vierde lid, kan verlenen, stelt Onze Minister de
politieke partij daarvan schriftelijk in kennis en noemt hij een
redelijke termijn waarbinnen de beschikking alsnog wordt genomen.

	6. Bij ministeriële regeling kunnen eisen worden gesteld aan de
inrichting van het activiteitenplan, de begroting en de opgave van de
ledentallen van de politieke partij en van de aangeduide politieke
jongerenorganisatie voorzover van belang voor de verlening van de
subsidie.

	7. De artikelen 4:37 en 4:40 van de Algemene wet bestuursrecht zijn
niet van toepassing.

Artikel 11

	1. De aanvraag tot vaststelling van de subsidie voor een kalenderjaar
wordt vóór 1 juli van het volgende kalenderjaar ingediend bij Onze
Minister, tezamen met het financieel verslag, bedoeld in de artikelen
24, eerste lid, onder a, en 25, en het activiteitenverslag, bedoeld in
artikel 24, onder e.

	2. Onze Minister stelt vervolgens de subsidie vast vóór 1 november.

	3. Indien Onze Minister de subsidie niet voor de in het tweede lid
bepaalde datum kan vaststellen, stelt Onze Minister de politieke partij
daarvan schriftelijk in kennis en noemt hij een redelijke termijn
waarbinnen de beschikking alsnog wordt genomen.

	4. Indien bij de vaststelling de accountantsverklaring omtrent de
juistheid van de opgegeven ledentallen, bedoeld in artikel 25, onder d,
ontbreekt, vervallen voor deze partij de op deze ledentallen gebaseerde
bedragen per lid, bedoeld in artikel 7, eerste lid.

Artikel 12

	1. Indien een verkiezing van de Eerste of Tweede Kamer der
Staten-Generaal voor een politieke partij leidt tot een toename van het
aantal kamerzetels waarop de subsidie is gebaseerd, past Onze Minister
de subsidie die aan de politieke partij is verleend ambtshalve aan met
ingang van de eerste dag van de vierde kalendermaand, volgend op die
waarin de stemming plaatsvond.

	2. Bij de toepassing van het eerste lid blijven de op grond van artikel
7 berekende bedragen ongewijzigd.

Artikel 13

	1. Indien een verkiezing van de Eerste of Tweede Kamer der
Staten-Generaal er toe leidt dat een politieke partij die subsidie
ontvangt geen of minder kamerzetels krijgt toegewezen, past Onze
Minister de subsidie die is verleend ambtshalve aan met ingang van de
eerste dag van de vierde kalendermaand, volgend op die waarin de
stemming plaatsvond.

	2. Bij de toepassing van het eerste lid blijven de op grond van artikel
7 berekende bedragen ongewijzigd.

Artikel 14

	1. Indien een verkiezing van de Eerste of Tweede Kamer der
Staten-Generaal er toe leidt dat aan de lijst van een politieke partij
waaraan bij de voorgaande verkiezingen geen zetels waren toegewezen,
één of meer kamerzetels worden toegewezen, komt deze partij voor
subsidie in aanmerking met ingang van de eerste dag van de derde
kalendermaand, voorafgaand aan de maand waarin de stemming plaatsvond.
Voor die politieke partij geldt, in afwijking van artikel 1, onder k, de
eerste dag van de kalendermaand die volgt op de maand waarin de stemming
plaatsvond, als peildatum.

	2. De aanvraag tot de verlening van de subsidie en een voorschot op
deze subsidie wordt zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen vier
maanden na de peildatum, bedoeld in het eerste lid, ingediend. Artikel
10 is van toepassing met dien verstande dat Onze Minister de subsidie en
het voorschot op de subsidie verleent binnen twee maanden na ontvangst
van de aanvraag.

	3. Bij de toepassing van het eerste en tweede lid blijven de op grond
van artikel 7 berekende bedragen ongewijzigd.

	4. Een op grond van dit artikel verleende subsidie kan mede worden
aangewend voor de uitgaven, bedoeld in artikel 6 die samenhangen met
activiteiten die plaatsvonden in de periode die aanvangt op de eerste
dag van de zesde maand voorafgaande aan de maand waarin de stemming
plaatsvond.

Artikel 15

	1. Indien een fractie van een politieke partij in de Tweede Kamer der
Staten-Generaal wordt gesplitst en een nieuwe fractie die als gevolg
hiervan is ontstaan, verbonden is met een vereniging waarvan de
aanduiding op grond van artikel G 1 van de Kieswet is geregistreerd in
het register van aanduidingen voor de verkiezing van leden van de Tweede
Kamer der Staten-Generaal, wordt deze vereniging aangemerkt als
politieke partij als bedoeld in artikel 1, onder b, en komt deze
vereniging als politieke partij voor subsidie in aanmerking met ingang
van het eerste kalenderjaar na het jaar waarin de splitsing heeft
plaatsgevonden. De verbondenheid met de politieke partij dient te
blijken uit een gezamenlijke verklaring van de nieuwe fractie en de
partij.

	2. Indien de politieke partij, bedoeld in het eerste lid, een aanvraag
voor de verlening van de subsidie heeft ingediend, geldt dat de
basisbedragen, bedoeld in artikel 7, eerste lid, verdeeld worden naar
evenredigheid van de kamerzetels van de betrokken fracties. Voor de
vaststelling van het aantal kamerzetels van de betrokken fracties wordt
uitgegaan van een daartoe strekkende verklaring van de voorzitter van de
Tweede Kamer der Staten-Generaal.

	3. Indien alle leden van een fractie een nieuwe fractie vormen, wordt
dit voor de toepassing van dit artikel gelijkgesteld met een splitsing
van een fractie.

	4. Indien aan een politieke partij op grond van dit artikel wegens
splitsing van een fractie subsidie is verleend over het kalenderjaar
waarin de verkiezing van de Eerste of Tweede Kamer der Staten-Generaal
plaatsvindt, wordt deze politieke partij, voor de toepassing van deze
paragraaf en in afwijking van artikel 14, gelijkgesteld met een
politieke partij waaraan bij de laatstgehouden verkiezing zetels waren
toegewezen.

Artikel 16

	Artikel 15 is van overeenkomstige toepassing indien een fractie van een
politieke partij in de Eerste Kamer der Staten-Generaal wordt gesplitst
en aan deze politieke partij subsidie wordt verstrekt op basis van
kamerzetels in de Eerste Kamer der Staten-Generaal.

Artikel 17

	Indien twee of meer politieke partijen die subsidie ontvangen worden
samengevoegd tot een nieuwe vereniging, komt deze nieuwe vereniging als
politieke partij met ingang van het volgende kalenderjaar voor subsidie
in aanmerking, dit onder gelijktijdige intrekking van de subsidie die is
toegekend aan de partijen die zijn samengevoegd.

Artikel 18

	Onze Minister zendt ieder jaar aan de Staten-Generaal een overzicht van
de subsidies die aan de politieke partijen zijn verstrekt. Een verslag
als bedoeld in artikel 4:24 van de Algemene wet bestuursrecht kan
achterwege blijven.

§ 3. Administratie, openbaarmaking en beperking bijdragen

Artikel 19

	1. Een politieke partij voert een zodanige administratie dat deze een
betrouwbaar beeld geeft van de financiële positie van de partij, door
het opnemen van:

	a. de ontvangen subsidies;

	b. de ontvangen bijdragen;

	c. de overige inkomsten;

	d. de vermogenspositie;

	e. de schulden van de politieke partij.

	2. De administratie en de daartoe behorende bescheiden worden gedurende
tien jaren door de politieke partij bewaard.

Artikel 20

	1. Een politieke partij registreert van ontvangen bijdragen:

	a. de naam en het adres van de gever;

	b. het bedrag of de waarde van de bijdrage;

	c. de datum van de bijdrage.

	2. In afwijking van het eerste lid kan registratie achterwege blijven
van:

	a. bijdragen van € 1000 of minder;

	b. bijdragen van neveninstellingen van de partij.

	3. Een politieke partij registreert van de schulden van de partij:

	a. de naam en het adres van de crediteur onderscheidenlijk
geldverstrekker en, indien van toepassing, de gegevens van de
instelling;

	b. de hoogte van de schuld.

	4. Bij ministeriele regeling kunnen nadere regels worden gesteld over
de op grond van het derde lid te registreren gegevens.

Artikel 21

	1. Als waarde van een bijdrage in natura geldt het verschil tussen de
gebruikelijke waarde van het geleverde in het economisch verkeer en de
waarde van de tegenprestatie.

	2. Voor de toepassing van deze wet worden bijdragen bestaande uit
persoonlijke arbeid of activiteiten van leden van de politieke partij
niet als bijdragen in natura aangemerkt.

	3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald
welke zaken of diensten in ieder geval als bijdrage in natura worden
aangemerkt en kunnen regels worden gesteld over de wijze waarop
bijdragen in natura financieel gewaardeerd worden. 

Artikel 22

	1. Indien een politieke partij een anonieme geldelijke bijdrage van
meer dan € 1000 ontvangt, maakt zij het gedeelte dat het bedrag van
€ 1000 te boven gaat, over op de daartoe aangewezen rekening van Onze
Minister. Indien een politieke partij een anonieme bijdrage in natura
van meer dan € 1000 ontvangt, dan maakt zij het gedeelte van de
tegenwaarde dat het bedrag van € 1000 te boven gaat over aan Onze
Minister, dan wel vernietigt zij de bijdrage.

	2. Een op grond van het eerste lid overgemaakte geldelijke bijdrage of
tegenwaarde van een bijdrage in natura komt toe aan de Staat.

Artikel 23

	De artikelen 19 tot en met 22 zijn niet van toepassing op afdelingen
van een politieke partij.

Artikel 24

	1. Voor 1 juli van elk kalenderjaar zendt een politieke partij aan Onze
Minister:

	a. een financieel verslag over het voorafgaande kalenderjaar met daarin
een weergave van de gegevens, die op grond van artikel 19 in de
administratie zijn opgenomen;

	b. een overzicht van de bijdragen van in totaal € 4500 of meer die de
partij in dat kalenderjaar van een gever heeft ontvangen, met daarbij de
gegevens die op grond van artikel 20, eerste lid, zijn geregistreerd;

	c. een overzicht van de schulden van € 25.000 of meer, met daarbij de
gegevens die op grond van artikel 20, derde lid, zijn geregistreerd, en

	d. de schriftelijke verklaring van de accountant, bedoeld in het derde
lid.

	2. De politieke partij geeft opdracht tot onderzoek van het financieel
verslag aan een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van
Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek. De accountant onderzoekt of het
financieel verslag en de overzichten, genoemd in het eerste lid, onder b
en c, voldoen aan de bij of krachtens de wet gestelde voorschriften.

	3. De accountant geeft de uitslag van zijn onderzoek weer in een
schriftelijke verklaring omtrent de getrouwheid van het financieel
verslag en de overzichten, genoemd in het eerste lid onder b en c.

	4. Een bij Onze Minister berustend financieel verslag is openbaar.

	5. Onze Minister maakt de overzichten, genoemd in het eerste lid, onder
b en c, openbaar, in ieder geval door publicatie in de Staatscourant.
Van de gegevens over het adres van een natuurlijke persoon, wordt
uitsluitend de woonplaats openbaar gemaakt. Op verzoek van een politieke
partij blijft in het overzicht, genoemd in het eerste lid, onder b,
openbaarmaking van de gegevens over de naam en de woonplaats van de
gever, zijnde een natuurlijke persoon, achterwege, indien dit naar het
oordeel van Onze Minister gelet op het belang van de veiligheid van die
persoon is aangewezen.

	6. Op de bij Onze Minister berustende informatie inzake bijdragen aan
politieke partijen is de Wet openbaarheid van bestuur niet van
toepassing.

Artikel 25

	Indien aan een politieke partij subsidie is verstrekt, geldt dat:

	a. de administratie, bedoeld in artikel 19, tevens de voor de
vaststelling van de subsidie van belang zijnde gegevens omtrent het
ledental van de politieke partij en, indien van toepassing, van de
aangewezen politieke jongerenorganisatie bevat;

	b. de administratie, bedoeld in artikel 19, zodanig is ingericht dat
daaruit tevens te allen tijde de voor de vaststelling van de subsidie
van belang zijnde rechten en verplichtingen alsmede de kosten en
opbrengsten kunnen worden nagegaan;

	c. het financieel verslag, bedoeld in artikel 24, eerste lid, onder a,
tevens volgens de normen die in het maatschappelijk verkeer als
aanvaardbaar worden beschouwd, een rekening van de kosten en opbrengsten
met de bijbehorende toelichting van belang zijnde voor de vaststelling
van de subsidie omvat;

	d. het financieel verslag tevens een opgave omvat van de voor de
vaststelling van de subsidie van belang zijnde gegevens omtrent het
ledental van de politieke partij en, indien van toepassing, van de
aangewezen politieke jongerenorganisatie;

	e. het financieel verslag vergezeld gaat van een activiteitenverslag;

	f. de accountantsverklaring, bedoeld in artikel 24, derde lid, tevens
de verenigbaarheid van het activiteitenverslag met het financieel
verslag betreft;

	g. de accountantsverklaring, bedoeld in artikel 24, derde lid, tevens
de rechtmatigheid van de besteding van de subsidie betreft en

	h. de accountantsverklaring, bedoeld in artikel 24, derde lid, tevens
de naleving van de aan de subsidie verbonden verplichtingen en de
juistheid van opgegeven ledentallen van de politieke partij en, indien
van toepassing, van de aangewezen politieke jongerenorganisatie betreft.

Artikel 26

	1. Bij ministeriële regeling kunnen eisen worden gesteld aan de
inrichting van het financieel verslag, het activiteitenverslag, de
opgave van de ledentallen van de politieke partij en van de aangewezen
politieke jongerenorganisatie en aan de in artikel 24, eerste lid, onder
b en c, genoemde overzichten.

	2. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over de
reikwijdte, de intensiteit en de verslaglegging van het onderzoek,
bedoeld in de artikelen 24, tweede en derde lid, en 25, onder f tot en
met h.

	3. De politieke partij werkt mee aan onderzoeken die worden ingesteld
door de accountant of accountantsdienst daartoe aangewezen door Onze
Minister.

	4. De politieke partij draagt er zorg voor dat de accountant, bedoeld
in artikel 24, tweede lid, meewerkt aan onderzoeken naar zijn
werkzaamheden, die worden ingesteld door de accountant of
accountantsdienst daartoe aangewezen door Onze Minister.

	5. Het derde en vierde lid zijn van overeenkomstige toepassing op
onderzoeken door de Algemene Rekenkamer.

Artikel 27

	1. Onverminderd artikel 24 verstrekt een politieke partij die deelneemt
aan een verkiezing van de Tweede Kamer der Staten-Generaal tussen de
eenentwintigste en de veertiende dag voor de dag van de stemming voor
deze verkiezing aan Onze Minister per kalenderjaar een overzicht van:

	a. de bijdragen van in totaal € 4500 of meer die de partij in een
kalenderjaar van een gever heeft ontvangen, met daarbij de gegevens die
op grond van artikel 20, eerste lid, zijn geregistreerd;

	b. de schulden van € 25.000 of meer, met daarbij de gegevens die op
grond van artikel 20, derde lid, zijn geregistreerd.

	2. Het overzicht bevat de in het eerste lid bedoelde bijdragen en
schulden in de periode die aanvangt op 1 januari van het kalenderjaar
voorafgaand aan het jaar waarin de stemming plaatsvindt en die eindigt
op de eenentwintigste dag voor de dag van stemming

	3. Onze Minister maakt het overzicht zo spoedig mogelijk, doch
uiterlijk op de zevende dag voor de dag van de stemming, openbaar. Onze
Minister maakt het overzicht openbaar, in ieder geval door publicatie in
de Staatscourant. Van de gegevens over het adres van een natuurlijke
persoon, wordt uitsluitend de woonplaats openbaar gemaakt. Op verzoek
van een politieke partij blijft in het overzicht, genoemd in het eerste
lid, onder a, openbaarmaking van de gegevens over de naam en de
woonplaats van de gever, zijnde een natuurlijke persoon, achterwege,
indien dit naar het oordeel van Onze Minister gelet op het belang van de
veiligheid van die persoon is aangewezen. Artikel 24, zesde lid, is van
overeenkomstige toepassing. 

Artikel 28

	1. Indien een kandidaat geplaatst op een kandidatenlijst van een
politieke partij die deelneemt aan een verkiezing van de Tweede Kamer
der Staten-Generaal van een gever in een kalenderjaar bijdragen heeft
ontvangen van in totaal € 4500 of meer, verstrekt de partij tussen de
eenentwintigste en de veertiende dag voor de dag van de stemming voor
deze verkiezing aan Onze Minister een overzicht van deze bijdragen, met
daarbij de gegevens, bedoeld in artikel 20, eerste lid. Op bijdragen aan
een kandidaat is artikel 22 van overeenkomstige toepassing.

	2. Het overzicht bevat de bijdragen die zijn ontvangen in de periode
die aanvangt op 1 januari van het tweede kalenderjaar voorafgaand aan
het jaar waarin de stemming plaatsvindt en die eindigt op de
eenentwintigste dag voor de dag van stemming.

	3. Onverminderd artikel 1, onder h en i, wordt voor de toepassing van
dit artikel onder bijdrage aan een kandidaat verstaan een bijdrage ten
bate van de politieke activiteiten of van de werkzaamheden in het kader
van de verkiezingscampagne van de kandidaat.

	4. Onze Minister maakt het overzicht zo spoedig mogelijk, doch
uiterlijk op de zevende dag voor de dag van stemming, openbaar. Onze
Minister maakt het overzicht openbaar, in ieder geval door publicatie in
de Staatscourant. Van de gegevens over het adres van een natuurlijke
persoon, wordt uitsluitend de woonplaats openbaar gemaakt. Op verzoek
van een politieke partij blijft in het overzicht openbaarmaking van de
gegevens over de naam en de woonplaats van de gever, zijnde een
natuurlijke persoon, achterwege, indien dit naar het oordeel van Onze
Minister gelet op het belang van de veiligheid van die persoon is
aangewezen. Artikel 24, zesde lid, is van overeenkomstige toepassing.

	5. De kandidaten verstrekken de politieke partij de benodigde gegevens.

	6. Indien dit artikel een deel van het kalenderjaar op een kandidaat
van toepassing is, geldt het bedrag, genoemd in het eerste lid, naar
rato.

§ 4. Verbrede toepassing

Artikel 29

	1. Op een neveninstelling van een politieke partij zijn de artikelen 20
en 22 van overeenkomstige toepassing.

	2. Voor 1 juli van elk kalenderjaar zendt een neveninstelling van een
politieke partij aan Onze Minister een overzicht van:

	a. de bijdragen van in totaal € 4500 of meer die in het voorafgaande
kalenderjaar van een gever zijn ontvangen, met daarbij de gegevens die
op grond van artikel 20, eerste lid, zijn geregistreerd.

	b. de schulden van € 25.000 of meer, met daarbij de gegevens die op
grond van artikel 20, derde lid, zijn geregistreerd.

	3. Voor de toepassing van artikel 20, eerste en tweede lid, kan
registratie achterwege blijven van bijdragen van de politieke partij.

	4. Onze Minister maakt het overzicht openbaar, in ieder geval door
publicatie in de Staatscourant. Van de gegevens over het adres van een
natuurlijke persoon, wordt uitsluitend de woonplaats openbaar gemaakt.
Op verzoek van een politieke partij blijft in het overzicht, genoemd in
het tweede lid, onder a, openbaarmaking van de gegevens over de naam en
de woonplaats van de gever, zijnde een natuurlijke persoon, achterwege,
indien dit naar het oordeel van Onze Minister gelet op het belang van de
veiligheid van die persoon is aangewezen. Artikel 24, zesde lid, is van
overeenkomstige toepassing.

	5. Indien aan een politieke partij subsidie wordt verleend voor een
politiek-wetenschappelijk instituut of een politieke
jongerenorganisatie, is artikel 19 op deze neveninstellingen van
overeenkomstige toepassing.

Artikel 30

	1. Indien een vereniging waarvan de aanduiding op grond van artikel G 1
van de Kieswet is geregistreerd in het register van aanduidingen voor de
verkiezing van leden van de Tweede Kamer der Staten-Generaal deelneemt
aan een verkiezing van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, terwijl aan
die vereniging bij de laatst gehouden verkiezingen geen kamerzetels zijn
toegewezen, zijn op deze vereniging in de periode die aanvangt op 1
januari van het tweede kalenderjaar voor het jaar waarin de
kandidaatstelling voor deze verkiezing plaatsvindt en eindigt op de dag
van stemming, de artikelen 20, 22 en 27 van overeenkomstige toepassing.

	2. Op bijdragen aan kandidaten geplaatst op de kandidatenlijst van de
vereniging is artikel 28 van overeenkomstige toepassing.

	3. De vereniging verstrekt het overzicht aan Onze Minister.

Artikel 31

	1. Indien een kandidaat, die deelneemt aan een verkiezing van de Tweede
Kamer der Staten-Generaal zonder dat boven de kandidatenlijst waarop hij
is geplaatst de aanduiding van een politieke partij is geplaatst, van
een gever in een kalenderjaar bijdragen heeft ontvangen van in totaal
€ 4500 of meer, verstrekt de kandidaat die als eerste op de lijst is
geplaatst tussen de eenentwintigste en de veertiende dag voor de dag van
de stemming voor deze verkiezing aan Onze Minister een overzicht van
deze bijdragen, met daarbij de gegevens, bedoeld in artikel 20, eerste
lid. Op bijdragen aan een kandidaat is artikel 22 van overeenkomstige
toepassing.

	2. Het overzicht bevat de bijdragen die zijn ontvangen in de periode
die aanvangt op 1 januari van het tweede kalenderjaar voorafgaand aan
het jaar waarin de stemming plaatsvindt en die eindigt op de
eenentwintigste dag voor de dag van de stemming.

	3. Onverminderd artikel 1, onder h en i, wordt voor de toepassing van
dit artikel onder bijdrage aan een kandidaat verstaan een bijdrage ten
bate van de politieke activiteiten of van de werkzaamheden in het kader
van de verkiezingscampagne van de kandidaat.

	4. Onze Minister maakt het overzicht zo spoedig mogelijk, doch
uiterlijk op de zevende dag voor de dag van de stemming, openbaar. Onze
Minister maakt het overzicht openbaar, in ieder geval door publicatie in
de Staatscourant. Van de gegevens over het adres van een natuurlijke
persoon, wordt uitsluitend de woonplaats openbaar gemaakt. Op verzoek
van een politieke partij blijft in het overzicht openbaarmaking van de
gegevens over de naam en de woonplaats van de gever, zijnde een
natuurlijke persoon, achterwege, indien dit naar het oordeel van Onze
Minister gelet op het belang van de veiligheid van die persoon is
aangewezen. Artikel 24, zesde lid, is van overeenkomstige toepassing.

	5. Indien dit artikel een deel van het kalenderjaar op een kandidaat
van toepassing is, geldt het bedrag, genoemd in het eerste lid, naar
rato.

Artikel 32

	1. Indien een fractie van een politieke partij in de Tweede Kamer der
Staten-Generaal wordt gesplitst en de nieuwe fractie die als gevolg
hiervan is ontstaan, blijkens de in artikel 15, eerste lid, bedoelde
gezamenlijke verklaring, met een vereniging als bedoeld in dat artikel
is verbonden, zijn op deze vereniging als politieke partij met ingang
van het eerste kalenderjaar na het jaar waarin de splitsing heeft
plaatsgevonden, de paragrafen 3, 4 en 5 van overeenkomstige toepassing.

	2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing indien een fractie
in de Eerste Kamer der Staten-Generaal wordt gesplitst en de nieuwe
fractie die als gevolg hiervan is ontstaan, met toepassing van artikel
16 verbonden is met een vereniging als bedoeld in dat artikel.

§ 4a. Commissie toezicht financiën politieke partijen

Artikel 32a

	1. Er is een Commissie toezicht financiën politieke partijen, hierna
te noemen: de commissie.

	2. De commissie bestaat uit drie leden. De leden worden door Onze
Minister benoemd voor ten hoogste vier jaar. Herbenoeming kan twee maal
en telkens voor ten hoogste vier jaar plaatsvinden. 

	3. De commissie heeft tot taak Onze Minister te adviseren over de
toepassing van:

	a. artikel 4, derde lid;

	b. artikel 24, vijfde lid, derde volzin, artikel 27, derde lid, vierde
volzin, artikel 28, vierde lid, vierde volzin, artikel 29, vierde lid,
derde volzin en artikel 31, vierde lid, vierde volzin, en

	c. artikel 34, eerste lid.

	4. De commissie kan in verband met de taak, bedoeld in het derde lid,
onder c, Onze Minister adviseren over het toezicht op de naleving van
deze wet. 

	5. Onze Minister stelt aan de commissie, al dan niet op verzoek, de
gegevens ter beschikking die nodig zijn voor een goede vervulling van
haar taak.

	6. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden
gesteld over de werkwijze van de commissie.

§ 5. Toezicht en sancties

Artikel 33

	1. Met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens de
artikelen 19, 20, 22, 24, 25, 26, derde en vierde lid, 27, 28, 29, 30,
31 en 32 bepaalde, zijn belast de bij besluit van Onze Minister
aangewezen personen.

	2. De toezichthouders beschikken niet over de bevoegdheden, genoemd in
de artikelen 5:18 en 5:19 van de Algemene wet bestuursrecht.

	3. Van een besluit als bedoeld in het eerste lid wordt mededeling
gedaan door plaatsing in de Staatscourant.

Artikel 34

	1. Onze Minister kan besluiten tot het opleggen van een bestuurlijke
boete wegens handelen of nalaten in strijd met het bepaalde bij of
krachtens de artikelen 19, eerste lid, aanhef en onder b en e, 20,
eerste en derde lid, 22, eerste lid, 24, eerste lid, aanhef en onder a,
b, c en d, en tweede lid, 26, derde en vierde lid, 27, eerste lid,
aanhef en onder a en b, en tweede lid, 28, eerste, tweede en vijfde lid,
29, eerste en tweede lid, aanhef en onder a en b, 30, eerste, tweede en
derde lid, 31, eerste en tweede lid, en 32, eerste en tweede lid.	

	2. In het eerste lid worden de artikelen 29, 30, 31 en 32 gelezen in
samenhang met de in deze artikelen van overeenkomstige toepassing
verklaarde bepalingen.

	3. De boete wordt opgelegd aan de politieke partij, de neveninstelling,
de vereniging, bedoeld in artikel 30, dan wel aan de kandidaat, bedoeld
in artikel 31.

	4. Bij handelen of nalaten in strijd met één van de artikelleden of
onderdelen daarvan, genoemd in het eerste lid, bedraagt de boete ten
hoogste € 25.000.	

	5. Geen bestuurlijke boete wordt opgelegd wegens het handelen of
nalaten door verenigingen als bedoeld in artikel 30, indien begaan voor
de dag van de registratie van de aanduiding, bedoeld in artikel 30.

	6. Geen bestuurlijke boete wordt opgelegd wegens het handelen of
nalaten, bedoeld in het eerste lid, door kandidaten als bedoeld in
artikel 31, indien begaan voor de dag van kandidaatstelling voor de
verkiezing, bedoeld in artikel 31.

	7. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden
gesteld over de hoogte van de op te leggen boetes.

	8. Het bedrag van de boete komt toe aan de Staat.

	9. Indien een politieke partij subsidie ontvangt, kan Onze Minister een
aan de partij opgelegde boete verrekenen met de subsidie.

	10. Indien een politieke partij aan een neveninstelling op grond van
artikel 10 een bedrag betaalt, kan Onze Minister een aan de
neveninstelling opgelegde boete verrekenen met de subsidie die de partij
ten behoeve van die neveninstelling ontvangt.

Artikel 35

	Indien Onze Minister bij de uitoefening van zijn taken op grond van
deze wet stuit op mogelijke strafbare feiten, stelt hij de officier van
justitie hiervan in kennis.

Artikel 36

	1. Indien een politieke partij op grond van de artikelen 137c, d, e, f,
of g, of artikel 429 quater van het Wetboek van Strafrecht, is
veroordeeld tot een geldboete, vervalt van rechtswege de aanspraak op
subsidie gedurende een periode die ingaat op de dag waarop de
veroordeling onherroepelijk is geworden. Deze periode is:

	a. een jaar, bij een geldboete van minder dan € 1125;

	b. twee jaar, bij een geldboete van € 1125 of meer, maar minder dan
€ 2250;

	c. drie jaar, bij een geldboete van € 2250 of meer, maar minder dan
€ 3375, en

	d. vier jaar, bij een geldboete van € 3375 of meer.

	2. Indien een politieke partij wegens een terroristisch misdrijf als
bedoeld in artikel 83 van het Wetboek van Strafrecht is veroordeeld,
vervalt van rechtswege de aanspraak op subsidie gedurende een periode
van vier jaar die ingaat op de dag waarop de veroordeling onherroepelijk
is geworden.

	3. Indien een vereniging op de dag waarop een veroordeling als bedoeld
in het eerste of tweede lid onherroepelijk wordt, niet in aanmerking
komt voor subsidie en deze vereniging binnen een periode van twee jaar
na deze dag als politieke partij in aanmerking komt voor subsidie,
vervalt de aanspraak op subsidie van rechtswege met ingang van de dag
waarop de partij in aanmerking komt voor subsidie, voor de periode,
bedoeld in het eerste of tweede lid.

§ 6. Wijzigingsbepalingen

Artikel 37

	De Mediawet 2008 wordt als volgt gewijzigd:

	A. In artikel 1.1, eerste lid, wordt

	politieke partij: politieke partij als bedoeld in artikel 1, onderdeel
b, van de Wet subsidiëring politieke partijen;

	vervangen door:

	politieke partij: een politieke partij als bedoeld in artikel 1,
onderdeel b, van de Wet financiering politieke partijen.

	B. Onder vernummering van het tweede tot het derde lid, wordt in
artikel 6.2 een nieuw tweede lid ingevoegd, dat luidt:

	2. Als een politieke partij is veroordeeld wegens een terroristisch
misdrijf als bedoeld in artikel 83 van het Wetboek van Strafrecht is,
wijst het Commissariaat in afwijking van artikel 6.1, eerste en tweede
lid, aan deze politieke partij geen uren toe gedurende een periode van
vier jaar die ingaat op de dag waarop de veroordeling onherroepelijk is
geworden.

§ 7. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 38

	De Wet subsidiëring politieke partijen wordt ingetrokken.

Artikel 39

	1. Aanvragen tot vaststelling van een subsidie, ingediend op grond van
de Wet subsidiëring politieke partijen, met betrekking tot het
kalenderjaar gelegen voor de inwerkingtreding van paragraaf 2 van de Wet
financiering politieke partijen, worden door Onze Minister afgehandeld
met toepassing van de Wet subsidiëring politieke partijen.

	2. Aanvragen tot verlening van subsidie, ingediend op grond van de Wet
subsidiëring politieke partijen, met betrekking tot het kalenderjaar
gelegen na de inwerkingtreding van paragraaf 2 van de Wet financiering
politieke partijen, worden door Onze Minister afgehandeld met toepassing
van die paragraaf.

	3. Indien op grond van artikel 43 bij koninklijk besluit is bepaald dat
paragraaf 2 op een later tijdstip in werking treedt, worden tot dat
tijdstip aanvragen tot verlening van subsidie, door Onze Minister
afgehandeld met toepassing van de Wet subsidiëring politieke partijen.

	4. Op de datum van inwerkingtreding van paragraaf 2 van deze wet
lopende geschillen en procedures van bezwaar en beroep inzake de
toepassing van de Wet subsidiëring politieke partijen worden door Onze
Minister afgewikkeld met toepassing van die wet.

Artikel 40

	De bedragen, genoemd in artikel 7, eerste lid, onderdelen a, b en c, en
tweede lid, worden ten behoeve van de kalenderjaren 2011 tot en met
2015, na toepassing van artikel 7, vierde lid, nader gewijzigd door het
resultaat van de berekening:

	a. per 1 januari 2011 te verlagen met 1,39%;

	b. per 1 januari 2012 te verlagen met 1,5%;

	c. per 1 januari 2013 te verlagen met 1,5%;

	d. per 1 januari 2014 te verlagen met 1,5%;

	e. per 1 januari 2015 te verlagen met 1,5%.

Artikel 41

	De verplichting, bedoeld in de artikelen 24, 27 en 28, geldt niet voor
bijdragen en schulden die zijn ontvangen onderscheidenlijk ontstaan voor
de datum van inwerkingtreding van deze wet.

Artikel 42

	Onze Minister zendt binnen vijf jaar na inwerkingtreding van deze wet
aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de
effecten van de paragrafen 3, 4 en 5 van deze wet in de praktijk.

Artikel 43

	De artikelen van deze wet treden in werking op een bij koninklijk
besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of
onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Artikel 44

	Deze wet wordt aangehaald als: Wet financiering politieke partijen.

	Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en
dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks
aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

 

 

 PAGE    

 PAGE   14