[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Eindtekst

Regels met betrekking tot de financiële markten in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba en het toezicht op die markten (Wet financiële markten BES)

Eindtekst

Nummer: 2011D53941, datum: 2011-11-01, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Onderdeel van zaak 2011Z10897:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


De Tweede Kamer der Staten- PRIVATE  

Generaal zendt bijgaand door

haar aangenomen wetsvoorstel

aan de Eerste Kamer.

De Voorzitter,

1 november 2011



Regels met betrekking tot de financiële markten in de openbare lichamen
Bonaire, Sint Eustatius en Saba en het toezicht op die markten (Wet
financiële markten BES)







GEWIJZIGD VOORSTEL VAN WET



		Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van
Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

	Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

	Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het, mede met het oog op een
functionele inrichting van het toezicht, wenselijk is om de bij de
staatkundige hervorming als wetten van de openbare lichamen Bonaire,
Sint Eustatius en Saba overgenomen landsverordeningen betreffende het
toezicht op financiële ondernemingen te vervangen door een op de
openbare lichamen toegesneden algemene wet voor het toezicht op de
financiële markten, met bijzondere aandacht voor de positie van de
consument;

	Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State
gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden
en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN

§ 1. Inleidende bepalingen

Artikel 1:1 (begripsbepalingen)

	In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt, tenzij anders
bepaald, verstaan onder:

	aanbieden: het in de uitoefening van een beroep of bedrijf rechtstreeks
of middellijk:

	a. doen van een voldoende bepaald, tot een consument of cliënt gericht
voorstel tot het als wederpartij aangaan van een overeenkomst inzake een
financieel product dan wel aangaan, beheren of uitvoeren van een
dergelijke overeenkomst;

	b. doen van een voldoende bepaald, tot meer dan een persoon gericht
voorstel tot het als wederpartij aangaan van een overeenkomst tot het
kopen of anderszins verkrijgen van effecten dan wel een uitnodiging tot
het doen van een aanbod op effecten;

	adviseren: het in de uitoefening van een beroep of bedrijf aanbevelen
van één of meer specifieke financiële producten of effecten aan een
bepaalde consument of cliënt;

	adviseur: degene die adviseert;

	Autoriteit Financiële Markten: Stichting Autoriteit Financiële
Markten;

	beheerder: degene die het beheer voert over een beleggingsinstelling;

	beleggingsfonds: niet in een rechtspersoon ondergebracht vermogen
waarin ter collectieve belegging gevraagde of verkregen gelden of andere
goederen zijn of worden opgenomen teneinde de deelnemers in de opbrengst
van de beleggingen te doen delen;

	beleggingsinstelling: beleggingsfonds of beleggingsmaatschappij;

	beleggingsmaatschappij: rechtspersoon die gelden of andere goederen ter
collectieve belegging vraagt of heeft verkregen teneinde de deelnemers
in de opbrengst van de beleggingen te doen delen;

	bemiddelaar: degene die bemiddelt;

	bemiddelen: het in de uitoefening van een beroep of bedrijf als
tussenpersoon verrichten van werkzaamheden, gericht op:

	a. de totstandkoming van overeenkomsten inzake een financieel product
tussen de aanbieder van dat product en een consument of cliënt;

	b. de totstandkoming van transacties in effecten voor rekening van een
cliënt;

	c. het assisteren bij het beheer of de uitvoering van zodanige
overeenkomsten of transacties;

	bijkantoor: duurzaam in een andere staat dan de staat van zetel
aanwezig onderdeel zonder rechtspersoonlijkheid van een financiële
onderneming;

	buitenland: ander land van het Koninkrijk of andere staat, alsmede het
Europese deel van Nederland;

	cliënt: een persoon, niet zijnde een professionele marktpartij, aan
wie een financiële onderneming:

	a. een verzekering of recht van deelneming in een beleggingsinstelling
aanbiedt of voornemens is aan te bieden, of

	b. een financiële dienst betreffende een verzekering, recht van
deelneming in een beleggingsinstelling of effect verleent of voornemens
is te verlenen;

	consument: een niet in de uitoefening van een beroep of bedrijf
handelende natuurlijke persoon aan wie een financiële onderneming:

	a. een financieel product aanbiedt of voornemens is aan te bieden, met
uitzondering van verzekeringen en rechten van deelneming in
beleggingsinstellingen;

	b. een financiële dienst verleent of voornemens is te verlenen, met
uitzondering van diensten betreffende verzekeringen, rechten van
deelneming in beleggingsinstellingen of effecten;

	effecten:

	a. aandeelbewijzen, schuldbrieven, winst- en oprichtersbewijzen,
optiebewijzen, warrants en soortgelijke waardepapieren;

	b. rechten van deelgenootschap, opties, rechten op overdracht
op termijn van zaken, inschrijvingen in aandelen- en schuldregisters en
soortgelijke, al dan niet voorwaardelijke, rechten;

	c. rechten uit overeenkomsten tot verrekening van een koers- of
prijsverschil en soortgelijke verhandelbare rechten en waarden;

	d. certificaten en recepissen van waarden als hiervoor bedoeld, met
uitzondering van waarden die uitsluitend het karakter van betaalmiddel
dragen en appartementsrechten;

	effectenbeurs: aan regels onderworpen markt voor het bijeenbrengen van
vraag en aanbod van effecten;

	elektronisch geld: geldswaarde die is opgeslagen op een elektronische
drager of op afstand in een centrale rekeningadministratie;

	elektronischgeldinstelling: degene die, geen kredietinstelling zijnde,
zijn bedrijf maakt van het ter beschikking verkrijgen van gelden in ruil
waarvoor elektronisch geld wordt uitgegeven waarmee betalingen kunnen
worden verricht aan anderen dan degene die het elektronische geld
uitgeeft;

	externe deskundige: deskundige als bedoeld in artikel 121 van Boek 2
van het Burgerlijk Wetboek BES;

	financieel product:

	a. betaal- of spaarrekening, met inbegrip van de daaraan verboden
betaal- of spaarfaciliteiten;

	b. elektronisch geld;

	c. krediet;

	d. recht van deelneming in een beleggingsinstelling;

	e. levensverzekering, natura-uitvaartverzekering of schadeverzekering;

	f. bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen andere producten;

	g. samenstel van twee of meer onder a tot en met f genoemde producten

	h. samenstel van effecten en een of meer onder a tot en met f genoemde
producten;

	financiële dienst:

	a. adviseren of bemiddelen;

	b. optreden als vermogensbeheerder;

	c. verlenen van andere bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen
diensten;

	financiële onderneming: adviseur, beleggingsinstelling, bemiddelaar,
elektronischgeldinstelling, geldtransactiekantoor, gevolmachtigde agent,
houder van een effectenbeurs, kredietinstelling, kredietaanbieder,
ondergevolmachtigde agent, trustkantoor, vermogensbeheerder of
verzekeraar;

	geldtransactie:

	a. het wisselen van munten of bankbiljetten;

	b. het uitbetalen van munten of bankbiljetten op vertoon van een
creditcard of tegen inlevering van cheques of andere waardepapieren;

	c. het in het kader van een geldelijke overmaking ter beschikking
krijgen van gelden of geldswaarden teneinde deze al dan niet in dezelfde
vorm aan een derde elders betaalbaar te stellen of te doen stellen, dan
wel het betalen of betaalbaar stellen van gelden of geldswaarden die
elders al dan niet in dezelfde vorm ter beschikking zijn gesteld, een en
ander voor zover de geldelijke overmaking een op zichzelf staande dienst
is;

	d. het verrichten van andere bij algemene maatregel van bestuur aan te
wijzen verwante activiteiten;

	geldtransactiekantoor: degene die zijn bedrijf maakt van het uitvoeren
van geldtransacties ten behoeve of op verzoek van derden of het
verrichten van werkzaamheden, gericht op de totstandkoming van zodanige
transacties;

	Gerecht: Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba;

	gevolmachtigd agent: gevolmachtigde vertegenwoordiger van een
verzekeraar, die, op grond van zijn volmacht, voor rekening van die
verzekeraar overeenkomsten van verzekering met cliënten sluit;

	groep: economische eenheid van organisatorisch verbonden
rechtspersonen, vennootschappen of natuurlijke personen;

	Koninkrijk: het Koninkrijk der Nederlanden;

	krediet: het aan een consument ter beschikking stellen van een geldsom
of verschaffen van het genot van een roerende zaak, dan wel ten behoeve
van een consument ter beschikking stellen van een geldsom aan derden,
onder gehoudenheid van de consument om ter zake een of meer betalingen
te verrichten;

	kredietaanbieder: degene die krediet aanbiedt;

	kredietinstelling: degene die zijn bedrijf maakt van het buiten
besloten kring ter beschikking verkrijgen van opvorderbare gelden van
anderen dan professionele marktpartijen, en van het voor eigen rekening
verrichten van kredietuitzettingen;

	levensverzekeraar: degene die zijn bedrijf maakt van het sluiten van
levensverzekeringen voor eigen rekening en het afwikkelen van die
verzekeringen;

	levensverzekering: overeenkomst van verzekering tot het doen van
geldelijke uitkeringen in verband met het leven of de dood van de mens,
met uitzondering van overeenkomsten van ongevallenverzekering;

	natura-uitvaartverzekeraar: degene die zijn bedrijf maakt van het
sluiten van natura-uitvaartverzekeringen voor eigen rekening en het
afwikkelen van die verzekeringen;

	natura-uitvaartverzekering: overeenkomst van verzekering tot het doen
van uitkeringen in natura in verband met het overlijden van de mens;

	Nederlandsche Bank: De Nederlandsche Bank N.V.;

	ondergevolmachtigde agent: ondergevolmachtigde vertegenwoordiger van
een verzekeraar die op grond van een door een gevolmachtigde agent
afgegeven ondervolmacht voor rekening van die verzekeraar overeenkomsten
van verzekering met cliënten sluit;

	Onze Minister: Onze Minister van Financiën;

	openbare lichamen: de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en
Saba;

	opvorderbare gelden: gelden die op enig moment terugbetaald moeten
worden, uit welke hoofde dan ook, en waarvan op voorhand duidelijk is
welk nominaal bedrag moet worden terugbetaald;

	persoon: natuurlijke persoon of rechtspersoon;

	premie: door verzekeringnemer uit hoofde van een overeenkomst van
verzekering verschuldigde, in geld uitgedrukte prestatie;

	professionele marktpartij: beleggingsinstelling, kredietinstelling,
pensioenfonds, vermogensbeheerder, verzekeraar of andere bij of
krachtens algemene maatregel van bestuur aangewezen partij;

	schadeverzekeraar: degene die zijn bedrijf maakt van het sluiten van
schadeverzekeringen voor eigen rekening en het afwikkelen van die
verzekeringen;

	schadeverzekering: overeenkomst van verzekering, niet zijnde een
levensverzekering of natura-uitvaartverzekering, met inbegrip van
overeenkomsten van ongevallenverzekering;

	staat van zetel: de staat waar een onderneming haar zetel heeft, dan
wel:

	a. indien de onderneming haar zetel heeft in het Caribische of het
Europese deel van Nederland: het desbetreffende deel van Nederland, of

	b. indien de onderneming haar zetel heeft in een ander land van het
Koninkrijk: het desbetreffende land;

	toezichtautoriteit: de Nederlandsche Bank of de Autoriteit Financiële
Markten, elk voor zover zij ingevolge de artikelen 1:5 en 1:6 zijn
belast met de uitvoering of handhaving van het bij of krachtens deze wet
bepaalde;

	toezichthoudende instantie: overheidsinstantie of van overheidswege
aangewezen instantie, niet zijnde de Nederlandsche Bank of de Autoriteit
Financiële Markten, die is belast met het toezicht op financiële
markten of op die markten werkzame personen;

	trustdienst:

	a. het in opdracht van een derde, niet zijnde een derde die behoort tot
een groep waarvan ook de verlener van de trustdienst deel uitmaakt:

	1º. optreden als bestuurder of vennoot van een rechtspersoon of
vennootschap;

	2º. ter beschikking stellen van een adres of correspondentieadres als
bedoeld in de artikelen 12, eerste lid, onderdeel b, en 13, onderdeel a,
van het Handelsregisterbesluit BES aan een rechtspersoon of
vennootschap, in combinatie met administratieve of adviserende
werkzaamheden;

	3º. oprichten of liquideren dan wel doen oprichten of liquideren van
rechtspersonen;

	4º. zijn van trustee in de zin van het op 1 juli 1985 te 's-Gravenhage
tot stand gekomen Verdrag inzake het recht dat toepasselijk is op trusts
en inzake de erkenning van trusts (Trb. 1985, 141);

	b. het verkopen van rechtspersonen of daarbij bemiddelen;

	c. het ten behoeve van degene aan wie de trustdienst wordt verleend,
gebruik maken van een vennootschap die behoort tot een groep waarvan ook
de verlener van de trustdienst deel uitmaakt;

	d. het verrichten van andere bij algemene maatregel van bestuur aan te
wijzen diensten;

	trustkantoor: degene die van het verlenen van trustdiensten zijn beroep
of bedrijf maakt;

	uitgevende instelling: een ieder die effecten heeft uitgegeven of
voornemens is uit te geven;

	vermogensbeheerder: degene die in de uitoefening van een beroep of
bedrijf op grond van een overeenkomst, anders dan als beheerder van een
beleggingsinstelling, op discretionaire basis het beheer voert over
effecten die toebehoren aan een persoon, of over aan deze persoon
toebehorende middelen ter belegging in effecten, daaronder begrepen het
verrichten of doen verrichten van effectentransacties voor rekening van
de persoon met wie de overeenkomst is gesloten;

	verzekeraar: levensverzekeraar, natura-uitvaartverzekeraar of
schadeverzekeraar;

	vestiging: zetel of bijkantoor;

	zetel: plaats waar een onderneming volgens haar statuten of reglementen
is gevestigd dan wel, indien zij geen rechtspersoon is, de plaats waar
de onderneming haar hoofdvestiging heeft.

Artikel 1:2 (toepassingsbereik)

	Deze wet is van toepassing in Bonaire, Sint Eustatius en Saba.

Artikel 1:3 (uitzonderingen)

	1. Deze wet is niet van toepassing op de uitvoering van
socialezekerheidsregelingen en zorgverzekeringen onder
verantwoordelijkheid van Onze Minister van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid of van Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en
Sport.

	2. De Nederlandsche Bank is geen financiële onderneming in de zin van
deze wet.

	3. Een pensioenfonds als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de
Pensioenwet BES is geen verzekeraar in de zin van deze wet.

	4. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen categorieën financiële
ondernemingen worden aangewezen waarop in bij of krachtens die maatregel
te bepalen gevallen deze wet geheel of gedeeltelijk niet van toepassing
is.

Artikel 1:4 (rechtsgeldigheid privaatrechtelijke rechtshandelingen)

	De rechtsgeldigheid van een privaatrechtelijke rechtshandeling,
verricht in strijd met het bij of krachtens deze wet bepaalde, is niet
uit dien hoofde aantastbaar, behoudens voor zover in deze wet anders is
bepaald.

§ 2. De toezichtautoriteiten

Artikel 1:5 (taakstelling de Nederlandsche Bank)

	1. Prudentieel toezicht is gericht op de soliditeit van financiële
ondernemingen en het bijdragen aan de stabiliteit van de financiële
sector.

	2. De Nederlandsche Bank heeft op de grondslag van deze wet, in het
bijzonder de artikelen 3:9, eerste en tweede lid, onderdelen a en b,
3:16 tot en met 3:21, 3:27 tot en met 3:29, 3:44 tot en met 3:48, 4:5 en
hoofdstuk 8, tot taak prudentieel toezicht op financiële ondernemingen
uit te oefenen.

	3. De Nederlandsche Bank heeft voorts tot taak te beslissen omtrent de
toelating van de in artikel 2:1, eerste lid, genoemde financiële
ondernemingen tot de financiële markten en, met uitzondering van het
ingevolge artikel 1:6, tweede lid, aan de Autoriteit Financiële Markten
opgedragen gedragstoezicht, ten aanzien van die ondernemingen toezicht
uit te oefenen op de naleving van het bij of krachtens deze wet
bepaalde. Tevens heeft zij tot taak toezicht uit te oefenen op de
naleving van de bij of krachtens de artikelen 2:21 tot en met 2:23
gestelde regels.

Artikel 1:6 (taakstelling Autoriteit Financiële Markten)

	1. Gedragstoezicht is gericht op ordelijke en transparante
financiëlemarktprocessen, zuivere verhoudingen tussen marktpartijen en
zorgvuldige behandeling van consumenten of cliënten.

	2. De Autoriteit Financiële Markten heeft op de grondslag van deze
wet, in het bijzonder de artikelen 3:9, eerste en tweede lid, onderdeel
c, 3:11, 3:12 en hoofdstuk 5, tot taak gedragstoezicht op financiële
markten uit te oefenen.

	3. De Autoriteit Financiële Markten heeft voorts tot taak te beslissen
omtrent de toelating van de in artikel 2:3, eerste en tweede lid,
genoemde financiële ondernemingen tot de financiële markten en, met
uitzondering van het ingevolge artikel 1:5, tweede lid, aan de
Nederlandsche Bank opgedragen prudentiële toezicht, ten aanzien van die
ondernemingen toezicht uit te oefenen op de naleving van het bij of
krachtens deze wet bepaalde.

Artikel 1:7 (bevoegdheid inlichtingen te vorderen)

	1. De toezichtautoriteit is bevoegd van een ieder inlichtingen te
vorderen, voor zover dat redelijkerwijs nodig is voor:

	a. de vervulling van een haar in deze wet opgedragen taak;

	b. de uitvoering van verdragen, bindende besluiten van
volkenrechtelijke organisaties of met buitenlandse toezichthoudende
instanties gesloten overeenkomsten tot uitwisseling van gegevens of
inlichtingen.

	2. Een ieder is verplicht aan de toezichtautoriteit binnen de door haar
gestelde redelijke termijn alle medewerking te verlenen die zij
redelijkerwijs kan vorderen bij de uitoefening van haar bevoegdheden. 

	3. Zij die uit hoofde van ambt, beroep of wettelijk voorschrift
verplicht zijn tot geheimhouding, kunnen het verlenen van medewerking
weigeren, voor zover dit uit hun geheimhoudingsplicht voortvloeit.

Artikel 1:8 (begroting, verantwoording en jaarverslag)

	1. De Nederlandsche Bank stelt jaarlijks een begroting, een
verantwoording en een jaarverslag op ter zake van de haar op grond van
deze wet opgedragen taken en de daaruit voortvloeiende werkzaamheden. De
artikelen 1:30 tot en met 1:32, 1:34 en 1:36 van de Wet op het
financieel toezicht zijn van overeenkomstige toepassing.

	2. De Autoriteit Financiële Markten stelt jaarlijks een begroting, een
jaarrekening en een jaarverslag op ter zake van de haar op grond van
deze wet opgedragen taken en de daaruit voortvloeiende werkzaamheden. De
artikelen 1:30 tot en met 1:33 en 1:36 van de Wet op het financieel
toezicht zijn van overeenkomstige toepassing.

	3. Tegen besluiten van Onze Minister inzake instemming met de
begroting, de jaarrekening of de verantwoording staat geen beroep op
grond van de Wet administratieve rechtspraak BES open.

Artikel 1:9 (zorgvuldige taakuitvoering)

	1. De toezichtautoriteit draagt met betrekking tot de uitvoering van de
haar op grond van deze wet opgedragen taken zorg voor:

	a. een tijdige voorbereiding en uitvoering;

	b. de kwaliteit van de daarbij gebruikte procedures;

	c. de zorgvuldige behandeling van een ieder die met haar in aanraking
komt;

	d. de zorgvuldige behandeling van bezwaarschriften en klachten die
worden ontvangen.

	2. De toezichtautoriteit treft voorzieningen waardoor een ieder die met
haar in aanraking komt, in de gelegenheid is voorstellen tot verbetering
van werkwijzen en procedures te doen.

	3. In het jaarverslag, bedoeld in artikel 1:8, doet de
toezichtautoriteit verslag van hetgeen tot uitvoering van het eerste en
tweede lid is verricht.

Artikel 1:10 (doorberekening toezichtkosten)

	1. De aanvrager van een beschikking op grond van deze wet is de
toezichtautoriteit voor het in behandeling nemen van zijn aanvraag een
vergoeding verschuldigd van de met de behandeling van die aanvraag
verband houdende kosten.

	2. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat de
toezichtautoriteit de overige kosten die verband houden met de
vervulling van de haar op grond van deze wet opgedragen taken, eveneens
geheel of gedeeltelijk in rekening brengt bij de ingevolge deze wet
onder haar toezicht staande financiële ondernemingen, overeenkomstig
bij of krachtens die maatregel te stellen regels.

	3. Bij regeling van Onze Minister worden de tarieven vastgesteld ter
vergoeding van de in het eerste en tweede lid bedoelde kosten. Bij de
regeling kan worden bepaald dat vergoedingen als bedoeld in het eerste
lid bij vooruitbetaling verschuldigd zijn.

Artikel 1:11 (inlichtingenrecht van minister i.v.m. beleidsvoornemens)

	De toezichtautoriteit verstrekt Onze Minister desgevraagd de
inlichtingen die nodig zijn voor de beoordeling van de uitvoerbaarheid
van algemene beleidsvoornemens en voorgenomen wettelijke voorschriften,
voor zover deze betrekking hebben op een in deze wet aan de
toezichtautoriteit opgedragen taak.

Artikel 1:12 (onderzoek naar toereikendheid of uitvoering van de wet)

	1. De toezichtautoriteit verstrekt Onze Minister desgevraagd de
gegevens en inlichtingen die nodig zijn voor een onderzoek naar de
toereikendheid van deze wet of de wijze waarop de toezichtautoriteit
deze wet uitvoert, met uitzondering van vertrouwelijke gegevens als
bedoeld in artikel 1:20, eerste lid, die:

	a. betrekking hebben of herleidbaar zijn tot afzonderlijke personen; 

	b. zijn ontvangen van de andere toezichtautoriteit of een buitenlandse
toezichthoudende instantie, tenzij die autoriteit of instantie instemt
met het verstrekken van de gegevens.

	2. De uitzondering, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, geldt niet
voor zover het gegevens betreft die betrekking hebben op of herleidbaar
zijn tot een financiële onderneming waarvan op grond van deze wet de
vergunning is ingetrokken, of een financiële onderneming ten aanzien
waarvan surseance van betaling is verleend of ten aanzien waarvan de
noodregeling, bedoeld in artikel 8:9, is uitgesproken, of die in staat
van faillissement is verklaard of op grond van een rechterlijke
uitspraak is ontbonden.

	3. Artikel 1:42, derde tot en met zesde lid, van de Wet op het
financieel toezicht is van overeenkomstige toepassing op de verstrekking
van gegevens als bedoeld in het tweede lid.

	4. De Wet openbaarheid van bestuur en de Wet openbaarheid van bestuur
BES, de Wet Nationale ombudsman en titel 9.2 van de Algemene wet
bestuursrecht zijn niet van toepassing op gegevens die Onze Minister of
een in zijn opdracht werkende derde uit hoofde van dit artikel onder
zich heeft.

Artikel 1:13 (taakverwaarlozing door toezichtautoriteit)

	Indien naar het oordeel van Onze Minister de toezichtautoriteit haar
taak ernstig verwaarloost, kan Onze Minister de noodzakelijke
voorzieningen treffen. Artikel 1:43, tweede tot en met vierde lid, van
de Wet op het financieel toezicht is van overeenkomstige toepassing.

§ 3. Samenwerking tussen toezichthoudende instanties

Artikel 1:14 (advies bij vergunningverlening)

	1. Indien de Nederlandsche Bank in het kader van de behandeling van een
aanvraag om vergunning dient te beoordelen of de aanvrager zal voldoen
aan bij of krachtens de artikelen 3:9, eerste lid, onderdeel c, 3:11 of
3:12 gestelde regels, vraagt zij, alvorens op de aanvraag te beslissen,
daarover advies aan de Autoriteit Financiële Markten.

	2. Indien de Autoriteit Financiële Markten in het kader van de
behandeling van een aanvraag om vergunning dient te beoordelen of de
aanvrager zal voldoen aan bij of krachtens de artikelen 3:9, eerste lid,
onderdeel b, 3:16, 3:17, 3:18, 3:22 of 4:5, eerste of tweede lid,
gestelde regels, vraagt zij, alvorens op de aanvraag te beslissen,
daarover advies aan de Nederlandsche Bank.

	3. De om advies gevraagde toezichtautoriteit brengt haar advies
schriftelijk uit binnen vier weken na het verzoek. Het advies maakt deel
uit van de beslissing op de aanvraag om vergunning.

	4. Indien de toezichtautoriteit die bevoegd is op de aanvraag te
beslissen, overweegt van het in het derde lid bedoelde advies af te
wijken, stelt zij de toezichtautoriteit die het advies heeft
uitgebracht, in de gelegenheid om haar advies mondeling toe te lichten.

Artikel 1:15 (advies over verklaring van geen bezwaar)

	De Nederlandsche Bank stelt de Autoriteit Financiële Markten in de
gelegenheid advies uit te brengen alvorens zij met betrekking tot een
gekwalificeerde deelneming in een beleggingsinstelling of een
vermogensbeheerder een verklaring van geen bezwaar als bedoeld in
artikel 3:28 verleent. Artikel 1:14, derde en vierde lid, is van
overeenkomstige toepassing.

Artikel 1:16 (advies over bestuurlijke maatregelen)

	1. De toezichtautoriteit gaat niet over tot het treffen van een hierna
genoemde maatregel, dan nadat zij de andere toezichtautoriteit in de
gelegenheid heeft gesteld om daarover binnen een redelijke termijn haar
zienswijze naar voren te brengen:

	a. de intrekking van een op grond van deze wet verleende vergunning;

	b. het geven van een aanwijzing, strekkende tot het doen heenzenden van
een persoon die het beleid van een financiële onderneming bepaalt of
mede bepaalt, of van een persoon die onderdeel is van een orgaan, belast
met het toezicht op het beleid en de algemene gang van zaken binnen een
financiële onderneming;

	c. de benoeming van een curator op grond van artikel 7:14 of 7:15;

	d. het opleggen van een verbod als bedoeld in artikel 7:20, eerste of
tweede lid.

	2. De zienswijze wordt schriftelijk naar voren gebracht, tenzij de
vereiste spoed zich daartegen verzet.

	3. Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing op het
aanvragen van een faillissement op grond van de Faillissementswet BES of
het aanvragen van de noodregeling op grond van artikel 8:9.

Artikel 1:17 (kennisgeving van negatieve bestuurderstoets)

	1. Indien de toezichtautoriteit constateert dat de betrouwbaarheid van
een persoon die het beleid bepaalt of mede bepaalt van een financiële
onderneming waaraan vergunning is verleend door de andere
toezichtautoriteit, niet of niet langer buiten twijfel staat, of indien
zij constateert dat die persoon niet langer over de op grond van artikel
3:5 vereiste deskundigheid beschikt, stelt zij de andere
toezichtautoriteit daarvan in kennis en doet zij een aanbeveling voor
een te treffen maatregel.

	2. De kennisgeving en aanbeveling worden schriftelijk gedaan, tenzij de
vereiste spoed zich daartegen verzet. Indien de kennisgeving en
aanbeveling spoedshalve mondeling worden gedaan, worden zij zo snel
mogelijk schriftelijk bevestigd.

	3. De toezichtautoriteit tot wie de kennisgeving en aanbeveling zijn
gericht, bericht de andere toezichtautoriteit binnen een redelijke
termijn en onder opgave van redenen of zij naar aanleiding van de
kennisgeving en aanbeveling overgaat tot het treffen van een maatregel.
Artikel 1:16, eerste lid, is niet van toepassing.

	4. Het eerste tot en met derde lid zijn van overeenkomstige toepassing
ten aanzien van personen die deel uitmaken van een orgaan dat is belast
met het toezicht op het beleid en de algemene gang van zaken binnen de
financiële onderneming.

Artikel 1:18 (samenwerking met andere toezichthoudende instanties)

	1. De toezichtautoriteit werkt samen met de toezichthoudende instanties
in de andere landen van het Koninkrijk, indien dat voor de vervulling
van haar taak op grond van deze wet of voor de vervulling van de taak
van die toezichthoudende instanties nodig is.

	2. De toezichtautoriteit verstrekt, met inachtneming van artikel 1:21,
op verzoek aan een toezichthoudende instantie in een ander land van het
Koninkrijk alle gegevens en inlichtingen die voor de vervulling van de
taak van die toezichthoudende instantie nodig zijn.

	3. De toezichtautoriteit kan, met inachtneming van artikel 1:21, aan
een toezichthoudende instantie buiten het Koninkrijk gegevens of
inlichtingen verstrekken, voor zover de uitwisseling ten behoeve van de
uitoefening van toezicht door de desbetreffende toezichthoudende
instantie geschiedt.

	4. Indien de toezichtautoriteit met een toezichthoudende instantie
buiten het Koninkrijk een overeenkomst sluit met betrekking tot de
uitwisseling van gegevens en inlichtingen, zendt zij onverwijld een
afschrift van die overeenkomst aan Onze Minister.

Artikel 1:19 (nadere regels betreffende samenwerking)

	Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels
worden gesteld met betrekking tot de samenwerking tussen de
toezichtautoriteiten en de samenwerking met buitenlandse
toezichthoudende instanties.

§ 4. Geheimhoudingsplicht en vertrouwelijke gegevens

Artikel 1:20 (geheimhoudingsplicht)

	1. Het is een ieder die uit hoofde van de toepassing van deze wet of
van een ingevolge deze wet genomen besluit enige taak vervult of heeft
vervuld, verboden van vertrouwelijke gegevens of inlichtingen die
ingevolge deze wet zijn verstrekt of verkregen of van een instantie of
persoon als bedoeld in artikel 1:21 of 1:23 zijn ontvangen, verder of
anders gebruik te maken of daaraan verder of anders bekendheid te geven
dan voor de uitvoering van zijn taak of door deze wet wordt geëist.

	2. De toezichtautoriteit is, in afwijking van het eerste lid, bevoegd
met gebruikmaking van vertrouwelijke gegevens of inlichtingen, verkregen
bij de uitvoering van haar taak op grond van deze wet, mededelingen te
doen, mits deze niet kunnen worden herleid tot afzonderlijke personen.

Artikel 1:21 (gegevensuitwisseling met andere instanties)

	1. De toezichtautoriteit is in afwijking van artikel 1:20, eerste lid,
bevoegd vertrouwelijke gegevens of inlichtingen, verkregen bij de
uitvoering van een haar op grond van deze wet opgedragen taak, te
verstrekken aan de andere toezichtautoriteit of een buitenlandse
toezichthoudende instantie, tenzij:

	a. het doel waarvoor die gegevens of inlichtingen zullen worden
gebruikt, onvoldoende bepaald is;

	b. het beoogde gebruik van die gegevens of inlichtingen niet past in
het kader van het toezicht op financiële markten of op die markten
werkzame personen;

	c. verstrekking van die gegevens of inlichtingen zich niet verdraagt
met de openbare orde of het recht van de openbare lichamen;

	d. de geheimhouding van die gegevens of inlichtingen niet voldoende is
gewaarborgd;

	e. verstrekking van die gegevens of inlichtingen redelijkerwijs in
strijd is of zou kunnen komen met de belangen die deze wet beoogt te
beschermen;

	f. onvoldoende is gewaarborgd dat die gegevens of inlichtingen niet
zullen worden gebruikt voor een ander doel dan waarvoor deze worden
verstrekt.

	2. Voor zover de gegevens of inlichtingen, bedoeld in het eerste lid,
zijn verkregen van een buitenlandse toezichthoudende instantie,
verstrekt de toezichtautoriteit deze niet aan de andere
toezichtautoriteit of aan een andere buitenlandse toezichthoudende
instantie, tenzij de instantie waarvan de gegevens of inlichtingen zijn
verkregen, heeft ingestemd met de verstrekking van de gegevens of
inlichtingen en in voorkomend geval heeft ingestemd met het gebruik voor
een ander doel dan waarvoor de gegevens of inlichtingen zijn verstrekt.

	3. Indien een buitenlandse toezichthoudende instantie aan de
toezichtautoriteit die vertrouwelijke gegevens of inlichtingen op grond
van het eerste of tweede lid heeft verstrekt, verzoekt om die
vertrouwelijke gegevens of inlichtingen te mogen gebruiken voor een
ander doel dan waarvoor zij zijn verstrekt, willigt de
toezichtautoriteit dat verzoek slechts in:

	a. indien het beoogde gebruik niet in strijd is met het eerste of
tweede lid; of

	b. voor zover die toezichthoudende instantie op een andere wijze dan in
deze wet voorzien vanuit de openbare lichamen met inachtneming van de
daarvoor geldende wettelijke procedures voor dat andere doel de
beschikking over die gegevens of inlichtingen zou kunnen verkrijgen; en

	c. na overleg met Onze Minister van Justitie, indien het verzoek
betrekking heeft op een onderzoek naar strafbare feiten.

	4. Het eerste tot en met derde lid is van overeenkomstige toepassing op
de uitwisseling van vertrouwelijke gegevens of inlichtingen tussen de
met verschillende taken belaste organisatieonderdelen van de
toezichtautoriteit.

Artikel 1:22 (gegevensuitwisseling met opsporingsinstanties)

	De toezichtautoriteit is in afwijking van artikel 1:20, eerste lid,
bevoegd vertrouwelijke gegevens of inlichtingen, verkregen bij de
uitvoering van een haar op grond van deze wet opgedragen taak, te
verstrekken aan instanties die zijn belast met de uitoefening van
strafvorderlijke bevoegdheden.

Artikel 1:23 (bewindvoerder, curator en rechter-commissaris)

	1. De toezichtautoriteit is in afwijking van artikel 1:20, eerste lid,
bevoegd vertrouwelijke gegevens of inlichtingen, verkregen bij de
uitvoering van een haar op grond van deze wet opgedragen taak, te
verstrekken aan een op grond van de Faillissementswet BES of op grond
van hoofdstuk 8 benoemde of aangestelde rechter-commissaris,
bewindvoerder of curator, voor zover die gegevens of inlichtingen
dienstig zijn voor de uitoefening van diens taak.

	2. De toezichtautoriteit verstrekt geen vertrouwelijke gegevens of
inlichtingen als bedoeld in het eerste lid, indien verstrekking van die
gegevens redelijkerwijs in strijd is of zou kunnen komen met de belangen
die deze wet beoogt te beschermen. Voorts verstrekt zij geen
vertrouwelijke gegevens of inlichtingen, verkregen van de andere
toezichtautoriteit of een buitenlandse toezichthoudende instantie,
indien de andere toezichtautoriteit of die toezichthoudende instantie
niet instemt met het verstrekken van die gegevens of inlichtingen.

	3. Een curator die is aangesteld in het faillissement van een
financiële onderneming, is in afwijking van artikel 1:20, eerste lid,
bevoegd vertrouwelijke gegevens of inlichtingen als bedoeld in het
eerste lid te verstrekken aan het Gerecht, voor zover dat voor de
afwikkeling van het faillissement nodig is.

	4. Het eerste tot en met derde lid is van overeenkomstige toepassing op
een naar het recht van het Europese deel van Nederland of het recht van
Aruba, Curaçao of Sint Maarten benoemde of aangestelde
rechter-commissaris, bewindvoerder of curator.

Artikel 1:24 (monetaire autoriteiten, externe deskundigen e.a.)

	1. De toezichtautoriteit is in afwijking van artikel 1:20, eerste lid,
bevoegd vertrouwelijke gegevens of inlichtingen, verkregen bij de
uitvoering van een haar op grond van deze wet opgedragen taak, te
verstrekken aan:

	a. de Nederlandsche Bank, handelend in haar hoedanigheid van monetaire
autoriteit, of buitenlandse monetaire autoriteiten, voor zover die
gegevens of inlichtingen dienstig zijn voor de uitoefening van de
monetaire taak;

	b. een externe deskundige of actuaris, belast met de wettelijke
controle van de jaarrekening of de staten van een financiële
onderneming, voor zover de gegevens of inlichtingen betrekking hebben op
die onderneming en noodzakelijk zijn voor die controle;

	c. de houder van een effectenbeurs, voor zover de gegevens of
inlichtingen nodig zijn voor de controle op de naleving van de voor die
beurs te hanteren regels.

	2. Artikel 1:21, eerste tot en met derde lid, is van overeenkomstige
toepassing.

Artikel 1:25 (verklaringen in burgerlijke zaken)

	Artikel 1:20, eerste lid, laat onverlet de toepasselijkheid van de
bepalingen van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering BES die
betrekking hebben op het als getuige of als partij in een comparitie van
partijen dan wel als deskundige in burgerlijke zaken afleggen van een
verklaring omtrent gegevens of inlichtingen, verkregen bij de vervulling
van een op grond van deze wet opgedragen taak, voor zover het gaat om
vertrouwelijke gegevens of inlichtingen omtrent een financiële
onderneming die in staat van faillissement is verklaard of op grond van
een rechterlijke uitspraak is ontbonden.

§ 5. Vrijstelling en ontheffing

Artikel 1:26 (vrijstelling)

	Bij regeling van Onze Minister kan, zo nodig onder het stellen van
aanvullende voorschriften, vrijstelling worden verleend van de bij of
krachtens de artikelen 2:1, eerste lid, 2:3, eerste en tweede lid, 2:21
tot en met 2:23, 3:1 tot en met 6:17 en 8:1 tot en met 8:7 gestelde
regels, indien de belangen die deze wet beoogt te beschermen, zich
daartegen niet verzetten.

Artikel 1:27 (ontheffing)

	1. De toezichtautoriteit kan op aanvraag geheel of gedeeltelijk, al dan
niet voor bepaalde tijd, ontheffing verlenen van:

	a. de artikelen 2:3, eerste lid, aanhef en onderdeel a, 2:21, 2:22,
3:16 tot en met 3:18, 3:24, 3:33, 3:35, 3:36, 3:45, 3:46, 4:1, tweede
lid, 4:4, tweede en derde lid, 4:5, 4:10, 4:11, 4:14, tweede lid, 4:31,
4:39, 5:4, 5:5, 5:6, 5:14, 5:19 en 5:22;

	b. in bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen
gevallen: de krachtens deze wet gestelde regels.

	2. Ontheffing wordt slechts verleend, indien de aanvrager aantoont dat
de belangen die deze wet beoogt te beschermen, daardoor niet in het
gedrang komen, dan wel dat de met de regels waarvan ontheffing wordt
gevraagd, beoogde doeleinden anderszins kunnen worden bereikt.

	3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels
worden gesteld met betrekking tot de voorwaarden waaronder ontheffing
kan worden verleend.

	4. De artikelen 2:5 tot en met 2:9, 2:12, 2:14, aanhef en onderdelen a,
b, c, i en j, en 2:16 zijn van overeenkomstige toepassing.

HOOFDSTUK 2. MARKTTOEGANG

§ 1. Vergunningen

Artikel 2:1 (vergunning van de Nederlandsche Bank)

	1. Het is verboden zonder daartoe door de Nederlandsche Bank verleende
vergunning:

	a. in of vanuit de openbare lichamen:

	1°. het bedrijf van kredietinstelling, elektronischgeldinstelling of
geldtransactiekantoor uit te oefenen;

	2°. als trustkantoor werkzaam te zijn;

	b. vanuit een vestiging in de openbare lichamen het bedrijf van
levensverzekeraar, natura-uitvaartverzekeraar of schadeverzekeraar uit
te oefenen.

	2. Een vergunning tot uitoefening van het bedrijf van kredietinstelling
geldt, tenzij in de vergunning anders is bepaald, tevens als vergunning
tot uitoefening van het bedrijf van elektronischgeldinstelling of
geldtransactiekantoor.

Artikel 2:2 (groepsvergunning trustkantoren)

	1. Een vergunning om als trustkantoor werkzaam te zijn kan aan een
groep van trustkantoren worden verleend.

	2. Een op grond van het eerste lid aan een groep verleende vergunning
geldt, tenzij in de vergunning anders is bepaald, in gelijke zin voor
alle tot de groep behorende trustkantoren.

	3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels
worden gesteld met betrekking tot het eerste en tweede lid.

Artikel 2:3 (vergunning van de Autoriteit Financiële Markten)

	1. Het is verboden zonder daartoe door de Autoriteit Financiële
Markten verleende vergunning in de openbare lichamen:

	a. als adviseur, bemiddelaar, gevolmachtigde agent of
ondergevolmachtigde agent op te treden;

	b. als vermogensbeheerder op te treden;	

	c. krediet aan te bieden;

	d. een effectenbeurs te houden.

	2. Het is verboden in of vanuit de openbare lichamen gelden of andere
goederen ter deelneming in een beleggingsinstelling waaraan geen
vergunning is verleend door de Autoriteit Financiële Markten, te vragen
of te verkrijgen, dan wel rechten van deelneming in zodanige
beleggingsinstelling aan te bieden.

	3. Een vergunning om als bemiddelaar op te treden geldt, tenzij in de
vergunning anders is bepaald, tevens als vergunning om als adviseur op
te treden.

	4. Indien de beleggingsinstelling een beleggingsfonds is, wordt de in
het tweede lid bedoelde vergunning verleend aan de beheerder van dat
fonds.

Artikel 2:4 (voorkomen dubbele vergunningplicht DNB en AFM)

	1. Artikel 2:3, eerste lid, onderdeel a, is niet van toepassing op
ondernemingen waaraan vergunning tot uitoefening van het bedrijf van
kredietinstelling of verzekeraar is verleend, voor zover de in dat
artikel bedoelde activiteiten betrekking hebben op een financieel
product dat door de betrokken onderneming zelf of door een tot dezelfde
groep behorende financiële onderneming wordt aangeboden.

	2. Artikel 2:3, eerste lid, onderdeel b, is niet van toepassing op
ondernemingen waaraan vergunning tot uitoefening van het bedrijf van
kredietinstelling is verleend, tenzij in de vergunning anders is
bepaald.

	3. Artikel 2:3, eerste lid, onderdeel c, is niet van toepassing op
ondernemingen waaraan vergunning tot uitoefening van het bedrijf van
kredietinstelling of verzekeraar is verleend, tenzij in de vergunning
anders is bepaald.

Artikel 2:5 (overdraagbaarheid)

	Vergunningen, verleend op grond van deze wet, zijn persoonlijk en niet
overdraagbaar.

§ 2. Aanvraag van een vergunning

Artikel 2:6 (indiening aanvraag)

	1. Een vergunning op grond van deze wet wordt aangevraagd bij de tot
verlening van die vergunning bevoegde toezichtautoriteit.

	2. De aanvrager verschaft de gegevens en bescheiden die voor de
beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de
beschikking kan krijgen.

	3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden
gesteld met betrekking tot de bij de aanvraag te verstrekken gegevens en
bescheiden.

	4. De toezichtautoriteit kan voor het indienen van aanvragen en het
verstrekken van gegevens een formulier vaststellen, voor zover daarin
niet krachtens het derde lid is voorzien.

Artikel 2:7 (niet in behandeling nemen aanvraag)

	1. De toezichtautoriteit kan beslissen een aanvraag om vergunning niet
te behandelen, indien:

	a. de aanvrager niet heeft voldaan aan de krachtens artikel 2:6, derde
lid, gestelde regels, dan wel de verstrekte gegevens en bescheiden
onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de
voorbereiding van de beslissing;

	b. de aanvrager de ingevolge artikel 1:10, eerste lid, verschuldigde
vergoeding, voor zover bij vooruitbetaling verschuldigd, niet heeft
voldaan.

	2. Alvorens toepassing te geven aan het eerste lid, aanhef en onderdeel
a, stelt de toezichtautoriteit de aanvrager in de gelegenheid om zijn
aanvraag binnen een door de toezichtautoriteit gestelde termijn aan te
vullen.

	3. De beslissing om een aanvraag niet te behandelen wordt schriftelijk
aan de aanvrager bekendgemaakt binnen vier weken nadat de aanvraag is
aangevuld of nadat de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is
verstreken.

Artikel 2:8 (beslistermijn)

	1. De toezichtautoriteit beslist binnen dertien weken na ontvangst van
de aanvraag om vergunning.

	2. Indien de beslissing niet binnen de in het eerste lid genoemde
termijn kan worden gegeven, deelt de toezichtautoriteit dit aan de
aanvrager mede en noemt daarbij een zo kort mogelijke termijn waarbinnen
de beslissing wel tegemoet kan worden gezien.

Artikel 2:9 (opschorting beslistermijn)

	1. De in artikel 2:8 bedoelde termijn wordt opgeschort met ingang van
de dag na die waarop de toezichtautoriteit:

	a. de aanvrager krachtens artikel 2:7, tweede lid, uitnodigt de
aanvraag aan te vullen, tot de dag waarop de aanvraag is aangevuld dan
wel de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken, of

	b. de aanvrager mededeelt dat voor de beslissing op de aanvraag
redelijkerwijs noodzakelijke informatie aan een buitenlandse instantie
is gevraagd, tot de dag waarop deze informatie is ontvangen of verder
uitstel niet meer redelijk is.

	2. De termijn voor het geven van de beslissing wordt voorts opgeschort:

	a. gedurende de termijn waarvoor de aanvrager schriftelijk met uitstel
heeft ingestemd;

	b. zolang de vertraging aan de aanvrager kan worden toegerekend, of

	c. zolang de toezichtautoriteit door overmacht niet in staat is de
beslissing te geven.

	3. In geval van overmacht deelt de toezichtautoriteit zo spoedig
mogelijk aan de aanvrager mede dat de beslistermijn is opgeschort,
alsmede binnen welke termijn de beslissing wel tegemoet kan worden
gezien.

	4. Indien de opschorting eindigt, doet de toezichtautoriteit daarvan in
de gevallen, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, of het tweede lid,
onderdelen b en c, zo spoedig mogelijk mededeling aan de aanvrager,
onder vermelding van de termijn binnen welke de beslissing alsnog moet
worden gegeven.

Artikel 2:10 (aanhouden beslissing in verband met vvgb)

	1. In afwijking van artikel 2:8, eerste lid, houdt de
toezichtautoriteit, indien er tevens een aanvraag van een verklaring van
geen bezwaar als bedoeld in artikel 3:28 is ingediend, de beslissing op
een aanvraag om vergunning aan, tot uiterlijk zes weken na het tijdstip
waarop de beslissing op de aanvraag van de verklaring van geen bezwaar
is bekendgemaakt.

	2. Indien binnen de in het eerste lid genoemde termijn een verzoek als
bedoeld in artikel 85, eerste lid, van de Wet administratieve
rechtspraak BES is ingediend tegen de beslissing op de aanvraag van een
verklaring van geen bezwaar, houdt de toezichtautoriteit de beslissing
op de aanvraag om vergunning aan tot uiterlijk twee weken na het
tijdstip waarop op dat verzoek is beslist.

§ 3. Verlening, weigering en intrekking van vergunningen

Artikel 2:11 (verlening van de vergunning)

	De toezichtautoriteit verleent de vergunning, indien de aanvrager
aantoont dat zal worden voldaan aan, voor zover op de betrokken
financiële onderneming van toepassing, de bij of krachtens de artikelen
3:1 tot en met 3:6, 3:8 tot en met 3:24, 3:33, 3:34 en 3:44 tot en met
3:46 gestelde regels, alsmede:

	a. voor beleggingsinstellingen: de bij of krachtens de artikelen 4:1
tot en met 4:5 en 4:10 gestelde regels;

	b. voor houders van effectenbeurzen: de bij of krachtens de artikelen
4:15 en 4:16 gestelde regels;

	c. voor kredietinstellingen, elektronischgeldinstellingen en
geldtransactiekantoren: de bij of krachtens de artikelen 4:18 en 4:21
gestelde regels;

	d. voor verzekeraars: de bij of krachtens de artikelen 4:25 tot en met
4:34 gestelde regels.

Artikel 2:12 (voorschriften en beperkingen)

	Aan een vergunning kunnen met het oog op de belangen die deze wet
beoogt te beschermen, voorschriften worden verbonden en beperkingen
worden gesteld.

Artikel 2:13 (weigering van de vergunning)

	De toezichtautoriteit kan in afwijking van artikel 2:11 de vergunning
geheel of gedeeltelijk weigeren, indien:

	a. zij gronden heeft om aan te nemen dat de vergunning is aangevraagd
met het oogmerk de betrokken financiële onderneming te onttrekken aan
het toezicht op financiële ondernemingen in een andere staat of een
ander deel van het Koninkrijk;

	b. de betrokken onderneming haar zetel in het buitenland heeft en de
toezichtautoriteit van oordeel is dat de toezichthoudende instantie in
de staat van zetel onvoldoende in staat is om adequaat en effectief
toezicht op de onderneming uit te oefenen;

	c. de belangen die deze wet beoogt te beschermen, zich tegen verlening
van de vergunning verzetten.

Artikel 2:14 (wijziging of intrekking van de vergunning)

	De toezichtautoriteit kan een door haar verleende vergunning wijzigen
dan wel geheel of gedeeltelijk intrekken op verzoek van de
vergunninghouder en voorts indien:

	a. de gegevens of bescheiden die bij de aanvraag om vergunning zijn
verstrekt, onjuist of onvolledig blijken en kennis omtrent de juiste of
volledige gegevens tot een andere beslissing op de aanvraag zou hebben
geleid;

	b. zich omstandigheden voordoen of feiten bekend worden op grond
waarvan, zo zij zich hadden voorgedaan of bekend waren geweest voor het
tijdstip waarop de vergunning werd verleend, de vergunning zou zijn
geweigerd;

	c. de vergunninghouder niet of niet meer voldoet aan de bij of
krachtens deze wet gestelde regels dan wel de aan de vergunning
verbonden voorschriften of gestelde beperkingen niet naleeft;

	d. uit de verklaring omtrent de getrouwheid, bedoeld in artikel 3:35,
tweede lid, of 3:36, tweede lid, of het actuarieel verslag, bedoeld in
artikel 3:36, derde lid, niet blijkt dat de jaarrekening of de staten
van de onderneming een getrouw beeld geeft of geven van de grootte en de
samenstelling van de onderneming of van het resultaat over het
desbetreffende boekjaar;

	e. de vergunninghouder geen of onvolledig gevolg heeft gegeven aan een
krachtens artikel 7:12 of 7:13 gegeven aanwijzing;

	f. de vergunninghouder de bij of krachtens de Wet ter voorkoming van
witwassen en financieren van terrorisme BES of de Sanctiewet 1977
gestelde regels niet naleeft;

	g. niet binnen twaalf maanden na verlening van de vergunning met de
vergunde activiteit daadwerkelijk een aanvang is gemaakt;

	h. de vergunninghouder de vergunde activiteit heeft beëindigd of de
uitoefening van zijn beroep of bedrijf gedurende meer dan twaalf maanden
heeft gestaakt;

	i. de vergunninghouder de onderneming ten behoeve waarvan de vergunning
is verleend, geheel of gedeeltelijk overdraagt;

	j. de vergunninghouder oneigenlijk gebruik of misbruik maakt van de
vergunning;

	k. de belangen die deze wet beoogt te beschermen, zich tegen
instandhouding of ongewijzigde instandhouding van de vergunning
verzetten.

Artikel 2:15 (verplichte intrekkingsgronden)

	1. De toezichtautoriteit trekt een door haar verleende vergunning in,
indien:

	a. de natuurlijke persoon waaraan de vergunning is verleend, overlijdt
dan wel de rechtspersoon of vennootschap waaraan de vergunning is
verleend, wordt ontbonden;

	b. de vergunninghouder onder curatele is gesteld, dan wel bij
rechterlijke beschikking een of meer goederen van de vergunninghouder
onder bewind zijn gesteld;

	c. de vergunninghouder in staat van faillissement is komen te verkeren.

	2. De Nederlandsche Bank trekt een door haar verleende vergunning tot
uitoefening van het bedrijf van kredietinstelling of verzekeraar in,
indien:

	a. een machtiging als bedoeld in artikel 8:10, eerste lid, aanhef en
onderdeel b, is verleend;

	b. een machtiging als bedoeld in artikel 8:10, eerste lid, aanhef en
onderdeel c, is verleend, op het tijdstip waarop tijdens de noodregeling
voor de eerste keer activa van de onderneming te gelde worden gemaakt
met het oogmerk de opbrengst te verdelen onder de schuldeisers,
aandeelhouders of leden.

	3. Indien van een buitenlandse financiële onderneming door de
toezichthoudende instantie van de staat van zetel de vergunning van die
onderneming om in de staat van zetel haar bedrijf uit te oefenen wordt
ingetrokken, trekt de toezichtautoriteit tevens de op grond van deze wet
aan die onderneming verleende vergunning in.

Artikel 2:16 (motivering en bekendmaking)

	Een beslissing op een aanvraag om vergunning of een beslissing tot
wijziging, intrekking of beperking van een vergunning is met redenen
omkleed en wordt schriftelijk bekendgemaakt aan de aanvrager,
onderscheidenlijk de vergunninghouder.

Artikel 2:17 (afwikkeling bedrijf na intrekking vergunning)

	1. Indien de toezichtautoriteit een vergunning intrekt, kan zij bij
haar beslissing tot intrekking bepalen dat de betrokken financiële
onderneming haar bedrijf binnen een door de toezichtautoriteit te
bepalen termijn geheel of gedeeltelijk afwikkelt, zo nodig met
inachtneming van door de toezichtautoriteit gegeven aanwijzingen.

	2. Bij de afwikkeling van het bedrijf van een financiële onderneming
wordt die onderneming, evenals de curator in het faillissement van een
financiële onderneming, aangemerkt als vergunninghoudende onderneming.

Artikel 2:18 (wijzigingen na vergunningverlening)

	1. Een financiële onderneming waaraan op grond van deze wet vergunning
is verleend, meldt met betrekking tot onderwerpen waarover ingevolge
artikel 2:6, derde lid, in het kader van een aanvraag om vergunning
verstrekking van gegevens of bescheiden is voorgeschreven, aan de
toezichtautoriteit alle wijzigingen waarvan zij weet of redelijkerwijs
moet vermoeden dat die wijzigingen voor het door de toezichtautoriteit
op die onderneming uit te oefenen toezicht van belang zijn.

	2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels
worden gesteld met betrekking tot de ingevolge het eerste lid te melden
wijzigingen, de daarbij te volgen procedures en de daarbij te
verstrekken gegevens of bescheiden.

	3. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat het een
financiële onderneming waaraan op grond van deze wet vergunning is
verleend, niet is toegestaan om wijzigingen aan te brengen in haar
rechtsvorm, statuten of ondernemingsstructuur of in de inrichting van
haar bedrijfsvoering zonder voorafgaande toestemming van of melding aan
de toezichtautoriteit.

§ 4. Register financiële markten

Artikel 2:19 (register financiële markten)

	1. Er is een register financiële markten, waarin de financiële
ondernemingen staan ingeschreven waaraan op grond van deze wet een
vergunning is verleend of waarvan een kennisgeving als bedoeld in
artikel 2:23, eerste lid, is ontvangen.

	2. Het register is openbaar en wordt gehouden door de Nederlandsche
Bank en de Autoriteit Financiële Markten, elk met betrekking tot de
ingevolge artikel 1:5, derde lid, of 1:6, derde lid, onder haar toezicht
staande financiële ondernemingen.

	3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels
gesteld met betrekking tot de indeling en inrichting van het register en
de in het register op te nemen gegevens, alsmede regels met betrekking
tot de wijziging van in het register opgenomen gegevens.

Artikel 2:20 (inschrijving in register)

	1. Inschrijving van een financiële onderneming in het register
geschiedt zo spoedig mogelijk na verlening van de vergunning, doch
uiterlijk binnen veertien dagen nadien.

	2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op wijzigingen in
de vergunning, voor zover die wijzigingen van belang zijn voor de in het
register opgenomen of op te nemen gegevens.

	3. De inschrijving van een financiële onderneming waarvan de
vergunning is ingetrokken, wordt doorgehaald. Bij algemene maatregel van
bestuur kunnen nadere regels worden gesteld, alsmede regels met
betrekking tot de doorhaling van inschrijvingen van financiële
ondernemingen waarvan een kennisgeving als bedoeld in artikel 2:23,
eerste lid, is ontvangen.

§ 5. Bijzondere bepalingen

Artikel 2:21 (verbod op gebruik woord “bank”)

	1. Het is een onderneming, niet zijnde een kredietinstelling waaraan op
grond van deze wet vergunning tot uitoefening van het bedrijf van
kredietinstelling is verleend, verboden om de woorden “bank”,
“krediet” of “spaar” en vertalingen of vormen daarvan te
gebruiken in haar naam of bij de uitoefening van haar bedrijf, tenzij
zulks in zodanige samenhang geschiedt dat daaruit duidelijk blijkt dat
de onderneming niet werkzaam is op de financiële markten.

	2. Het in het eerste lid bedoelde verbod op het gebruik van het woord
“krediet” geldt niet voor ondernemingen waaraan op grond van deze
wet vergunning is verleend tot het aanbieden van krediet.

Artikel 2:22 (verbod aantrekken opvorderbare gelden)

	1. Het is verboden in de openbare lichamen in de uitoefening van een
bedrijf buiten besloten kring opvorderbare gelden van anderen dan
professionele marktpartijen aan te trekken, ter beschikking te
verkrijgen of ter beschikking te hebben of als tussenpersoon
werkzaamheden, gericht op het aantrekken of ter beschikking krijgen van
zodanige gelden, te verrichten.

	2. Het eerste lid is niet van toepassing op het aantrekken, ter
beschikking verkrijgen of ter beschikking hebben van opvorderbare gelden
van anderen dan professionele marktpartijen:

	a. door financiële ondernemingen waaraan op grond van deze wet
vergunning tot uitoefening van het bedrijf van kredietinstelling is
verleend;

	b. door de Staat der Nederlanden;

	c. als gevolg van het aanbieden van effecten overeenkomstig de bij of
krachtens hoofdstuk 5, paragraaf 4, gestelde regels.

Artikel 2:23 (inkomende dienstverrichting verzekeraars)

	1. Het is een verzekeraar met zetel in het buitenland verboden door
middel van het verrichten van diensten vanuit een vestiging in het
buitenland verzekeringen aan te bieden in de openbare lichamen, tenzij
hij de Nederlandsche Bank hiervan kennis geeft en aantoont:

	a. zijn zetel te hebben in Curaçao, Sint Maarten of een krachtens
artikel 3:1, tweede lid, aangewezen andere staat of ander deel van het
Koninkrijk;

	b. naar het recht van de staat van zetel rechtspersoon te zijn;

	c. in de staat van zetel bevoegd te zijn tot uitoefening van het
desbetreffende verzekeringsbedrijf en dit bedrijf daadwerkelijk vanuit
een vestiging in die staat uit te oefenen;

	d. te voldoen aan de bij of krachtens artikel 3:17 met betrekking tot
solvabiliteit gestelde regels.

	2. De Nederlandsche Bank bevestigt onverwijld de ontvangst van de
kennisgeving, bedoeld in het eerste lid, aan de verzekeraar die de
kennisgeving heeft gedaan.

	3. Na de ontvangstbevestiging, bedoeld in het tweede lid, mag de
verzekeraar overgaan tot het aanbieden van verzekeringen in de openbare
lichamen. Hij biedt geen verzekeringen aan in branches waarin hij in de
staat van zetel niet bevoegd is tot uitoefening van het
verzekeringsbedrijf.

	4. Hoofdstuk 3, met uitzondering van de artikelen 3:1, 3:15 en 3:17, en
hoofdstuk 4, paragraaf 4, met uitzondering van de artikelen 4:31 tot en
met 4:34, zijn niet van toepassing op een verzekeraar als bedoeld in het
derde lid.

	5. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen aanvullende
regels worden gesteld met betrekking tot de voorwaarden waaronder het is
toegestaan vanuit een vestiging in het buitenland verzekeringen aan te
bieden in de openbare lichamen, alsmede nadere regels met betrekking tot
het eerste tot en met vierde lid.

HOOFDSTUK 3. ALGEMENE BEPALINGEN BETREFFENDE FINANCIËLE ONDERNEMINGEN

§ 1. Zetel en rechtsvorm

Artikel 3:1 (plaats van zetel)

	1. Een financiële onderneming heeft haar zetel in de openbare
lichamen, Curaçao of Sint Maarten.

	2. Bij regeling van Onze Minister kan worden bepaald dat het
financiële ondernemingen in bij die regeling te bepalen gevallen tevens
is toegestaan hun zetel in een door Onze Minister aangewezen andere
staat of ander deel van het Koninkrijk te hebben.

	3. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat een
financiële onderneming met zetel in het buitenland die in of vanuit de
openbare lichamen vergunningplichtige activiteiten als bedoeld in
artikel 2:1 of 2:3 verricht, die activiteiten vanuit een bijkantoor in
de openbare lichamen verricht.

Artikel 3:2 (buitenlandse ondernemingen)

	1. Een financiële onderneming met zetel in het buitenland die in of
vanuit de openbare lichamen vergunningplichtige activiteiten als bedoeld
in artikel 2:1 of 2:3 verricht, is in de staat van zetel bevoegd tot
uitoefening van die activiteiten.

	2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen beperkingen
worden gesteld aan de aard of de omvang van de activiteiten die
financiële ondernemingen met zetel in het buitenland in of vanuit de
openbare lichamen mogen verrichten, alsmede regels met betrekking tot de
voorwaarden waaronder zij die activiteiten mogen verrichten.

Artikel 3:3 (rechtsvorm)

	1. Een verzekeraar met zetel in de openbare lichamen heeft de
rechtsvorm van naamloze vennootschap of onderlinge waarborgmaatschappij.

	2. Een verzekeraar met zetel in het buitenland bezit naar het recht van
de staat van zetel rechtspersoonlijkheid.

	3. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden
gesteld met betrekking tot de rechtsvorm van financiële ondernemingen,
alsmede regels met betrekking tot de structurering en inrichting van die
ondernemingen.

§ 2. Bestuur, inrichting en bedrijfsvoering

Artikel 3:4 (betrouwbaarheid beleidsbepalers)

	1. Het beleid van een financiële onderneming wordt bepaald of mede
bepaald door personen wier betrouwbaarheid buiten twijfel staat. Indien
binnen de onderneming een orgaan is belast met toezicht op het beleid en
de algemene gang van zaken van de onderneming, wordt dit toezicht
gehouden door personen wier betrouwbaarheid eveneens buiten twijfel
staat.

	2. De betrouwbaarheid van personen staat, wanneer die betrouwbaarheid
eenmaal voor de toepassing van deze wet is vastgesteld, buiten twijfel,
zolang niet een wijziging in de relevante feiten of omstandigheden een
redelijke aanleiding geeft tot een nieuwe beoordeling en zolang geen
nieuwe beoordeling als bedoeld in het vierde lid is voorgeschreven.

	3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels
gesteld met betrekking tot de wijze waarop wordt vastgesteld of de
betrouwbaarheid van personen als bedoeld in het eerste lid buiten
twijfel staat, en de feiten en omstandigheden die daarbij in aanmerking
worden genomen.

	4. Bij de maatregel, bedoeld in het derde lid, kan worden bepaald dat
periodiek een nieuwe beoordeling van de betrouwbaarheid plaatsvindt.

Artikel 3:5 (deskundigheid beleidsbepalers)

	1. Het dagelijks beleid van een financiële onderneming wordt bepaald
door personen die deskundig zijn in verband met de uitoefening van het
bedrijf van die onderneming. Indien binnen de onderneming een orgaan is
belast met toezicht op het beleid en de algemene gang van zaken binnen
de onderneming, wordt dit toezicht gehouden door personen die deskundig
zijn in verband met de uitoefening van dit toezicht.

	2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels
worden gesteld met betrekking tot de deskundigheid van personen als
bedoeld in het eerste lid.

Artikel 3:6 (vierogenprincipe en plaats van werkzaamheden)

	1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden
gesteld met betrekking tot het aantal natuurlijke personen dat het
dagelijks beleid van een financiële onderneming bepaalt, en het aantal
natuurlijke personen dat belast is met toezicht op het beleid en de
algemene gang van zaken binnen de onderneming.

	2. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat een of
meer personen die het dagelijks beleid van een financiële onderneming
bepalen of mede bepalen, hun werkzaamheden in verband daarmee vanuit de
openbare lichamen verrichten.

Artikel 3:7 (benoeming beleidsbepalers)

	1. Het is verboden zonder voorafgaande toestemming van de
toezichtautoriteit personen die het beleid van een financiële
onderneming bepalen of mede bepalen, of leden van een orgaan dat is
belast met toezicht op het beleid en de algemene gang van zaken binnen
een financiële onderneming, te benoemen.

	2. Bij regeling van Onze Minister kunnen nadere regels worden gesteld
ter uitvoering van het eerste lid.

Artikel 3:8 (integere bedrijfsuitoefening)

	1. Een financiële onderneming voert een adequaat beleid voor een
integere uitoefening van haar bedrijf, en richt haar bedrijfsvoering
zodanig in dat de integere uitoefening van haar bedrijf is gewaarborgd.

	2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels
gesteld met betrekking tot de integere uitoefening van het bedrijf. Deze
regels kunnen betrekking hebben op:

	a. het tegengaan van belangenverstrengeling;

	b. het tegengaan van het witwassen van geld of de financiering van
terrorisme, alsmede de naleving van de bij of krachtens de Sanctiewet
1977 met betrekking tot het financieel verkeer gestelde regels;

	c. het tegengaan van strafbare feiten of andere wetsovertredingen door
de onderneming of haar werknemers, die het vertrouwen in de onderneming
of in de financiële markten kunnen schaden;

	d. relaties met consumenten, cliënten of andere derden, die het
vertrouwen in de onderneming of in de financiële markten kunnen
schaden;

	e. andere handelingen door de onderneming of haar werknemers, die
zodanig ingaan tegen hetgeen volgens ongeschreven recht in het
maatschappelijk verkeer betaamt dat daardoor het vertrouwen in de
onderneming of in de financiële markten ernstig kan worden geschaad.

Artikel 3:9 (beheerste bedrijfsuitoefening)

	1. Een financiële onderneming voert een adequaat beleid voor een
beheerste uitoefening van haar bedrijf, en richt haar bedrijfsvoering
zodanig in dat een beheerste uitoefening van haar bedrijf is
gewaarborgd.

	2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels
gesteld met betrekking tot de beheerste uitoefening van het bedrijf.
Deze regels kunnen betrekking hebben op:

	a. het beheersen van bedrijfsprocessen en bedrijfsrisico's;

	b. het beheersen van financiële risico's en andere risico's die de
soliditeit van de onderneming kunnen aantasten, alsmede het zorgen voor
de instandhouding van de vereiste financiële waarborgen;

	c. ordelijke en transparante financiëlemarktprocessen, zuivere
verhoudingen tussen marktpartijen en de zorgvuldige behandeling van
consumenten of cliënten.

Artikel 3:10 (doorzichtige zeggenschapstructuur)

	1. Een financiële onderneming is niet met personen verbonden in een
formele of feitelijke zeggenschapsstructuur die in zodanige mate
ondoorzichtig is dat deze een belemmering vormt of kan vormen voor het
adequaat uitoefenen van toezicht op die onderneming.

	2. Een financiële onderneming is niet met personen verbonden in een
formele of feitelijke zeggenschapsstructuur, indien op die personen
buitenlands recht van toepassing is en dat buitenlandse recht een
belemmering vormt of kan vormen voor het adequaat uitoefenen van
toezicht op die onderneming.

Artikel 3:11 (vakbekwaamheid werknemers)

	1. Een financiële onderneming die financiële producten aanbiedt of
financiële diensten verleent, draagt zorg voor de vakbekwaamheid van
zijn werknemers en van andere natuurlijke personen die zich onder zijn
verantwoordelijkheid rechtstreeks bezighouden met het aanbieden van die
producten of het verlenen van die diensten. Hiertoe beschikt in ieder
geval een zodanig aantal feitelijk leidinggevenden van de onderneming
over voldoende vakbekwaamheid, dat de kwaliteit van de dienstverlening
aan de consument of cliënt kan worden gewaarborgd.

	2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels
worden gesteld met betrekking tot de vakbekwaamheid van de personen,
bedoeld in het eerste lid. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden
bepaald dat Onze Minister volgens daarbij te stellen regels
exameninstituten erkent die bevoegd zijn tot het afgeven van diploma’s
waarmee de vakbekwaamheid wordt aangetoond. Daarbij kunnen tevens regels
worden gesteld met betrekking tot het toezicht op de naleving van die
regels.

Artikel 3:12 (klachtbehandeling)

	1. Een financiële onderneming die financiële producten aanbiedt of
financiële diensten verleent, beschikt over een procedure voor de
zorgvuldige en consistente behandeling van klachten van consumenten of
cliënten binnen een redelijke termijn. De onderneming draagt er zorg
voor dat deze procedure genoegzaam bekend is bij alle personen die
vanwege de onderneming betrokken zijn bij de afhandeling van klachten.

	2. Een financiële onderneming als bedoeld in het eerste lid is met
betrekking tot de financiële producten of financiële diensten die zij
aanbiedt of verleent aan consumenten of cliënten, aangesloten bij een
door Onze Minister erkende instantie voor de behandeling van geschillen
met betrekking tot die producten of diensten, tenzij er geen zodanige
instantie is.

	3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels
worden gesteld met betrekking tot de klachtenprocedure, bedoeld in het
eerste lid, alsmede regels met betrekking tot de erkenning en werkwijze
van een geschilleninstantie als bedoeld in het tweede lid.

Artikel 3:13 (uitbesteding aan derden)

	1. Indien een financiële onderneming werkzaamheden uitbesteedt aan
derden, draagt zij er zorg voor dat deze derden de ingevolge deze wet
met betrekking tot die werkzaamheden op de uitbestedende onderneming van
toepassing zijnde regels naleven.

	2. Een financiële onderneming besteedt geen werkzaamheden uit aan
derden waarvan zij weet of behoort te weten dat die derden niet over een
op grond van deze wet vereiste vergunning beschikken, dan wel dat het
die derden anderszins niet is toegestaan bedoelde werkzaamheden te
verrichten.

	3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels
worden gesteld met betrekking tot het eerste en tweede lid. Bij algemene
maatregel van bestuur kan tevens worden bepaald dat bij die maatregel
aan te wijzen werkzaamheden niet worden uitbesteed.

Artikel 3:14 (buitenlandse ondernemingen)

	De artikelen 3:4 tot en met 3:9 en 3:11 tot en met 3:13 zijn, indien
een financiële onderneming haar zetel in het buitenland heeft, slechts
van toepassing met betrekking tot de activiteiten die de betrokken
onderneming in of vanuit de openbare lichamen verricht.

Artikel 3:15 (verplichte vertegenwoordiger)

	1. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat een
financiële onderneming met zetel in het buitenland die in of vanuit de
openbare lichamen vergunningplichtige activiteiten als bedoeld in
artikel 2:1 of 2:3 verricht, gehouden is in de openbare lichamen een
vertegenwoordiger aan te stellen.

	2. De vertegenwoordiger beschikt ten aanzien van het dagelijkse beleid
van de onderneming, voor zover dat betrekking heeft op de activiteiten
die in of vanuit de openbare lichamen worden verricht, over volledige
vertegenwoordigingsbevoegdheid.

	3. De vertegenwoordiger is gehouden namens de financiële onderneming
te voldoen aan de bij of krachtens deze wet gegeven voorschriften. Het
ontbreken van de vertegenwoordiger of diens in gebreke zijn ontslaat de
betrokken onderneming niet van de verplichting aan die voorschriften te
voldoen.

	4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels
worden gesteld met betrekking tot de in het eerste lid bedoelde
vertegenwoordiging, alsmede regels met betrekking tot de aan de
vertegenwoordiger te stellen eisen.

§ 3. Financiële waarborgen

Artikel 3:16 (minimumvermogen)

	1. Een beleggingsmaatschappij, bemiddelaar in effecten,
elektronischgeldinstelling, kredietinstelling, vermogensbeheerder of
verzekeraar beschikt over een minimumbedrag aan eigen vermogen.

	2. Onverminderd het eerste lid beschikt een verzekeraar over
financiële middelen tot dekking van de kosten voor de inrichting van de
administratie en van het productienet.

	3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels
gesteld met betrekking tot de omvang en samenstelling van het
minimumbedrag aan eigen vermogen. Bij de vaststelling van het
minimumbedrag aan eigen vermogen wordt bepaald wat daarbij voor de
onderscheiden categorieën financiële ondernemingen onder eigen
vermogen wordt verstaan.

	4. Het minimumbedrag aan eigen vermogen van een verzekeraar wordt
uitgedrukt in een minimumbedrag van het garantiefonds, bedoeld in
artikel 3:17, vierde lid.

Artikel 3:17 (solvabiliteit)

	1. Een bemiddelaar in effecten, elektronischgeldinstelling,
kredietinstelling, vermogensbeheerder of verzekeraar beschikt over
voldoende solvabiliteit.

	2. De aan te houden solvabiliteit van een verzekeraar wordt uitgedrukt
in een solvabiliteitsmarge. De aan te houden solvabiliteit van overige
financiële ondernemingen wordt uitgedrukt in een toetsingsvermogen.

	3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels
gesteld met betrekking tot de berekening van de minimumomvang van de
ingevolge het eerste lid aan te houden solvabiliteit, de samenstelling
van de solvabiliteit en de waardering van de vermogensbestanddelen die
tot de solvabiliteit kunnen worden gerekend, en van de waarden die
dienen ter dekking van de solvabiliteit.

	4. Een derde gedeelte van het overeenkomstig het derde lid berekende
minimumbedrag aan solvabiliteitsmarge van een verzekeraar vormt het
garantiefonds.

	5. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels
gesteld met betrekking tot het aanhouden van balansposten of posten
buiten de balanstelling door kredietinstellingen en
elektronischgeldinstellingen.

Artikel 3:18 (liquiditeit)

	1. Een kredietinstelling of, in bij algemene maatregel van bestuur te
bepalen gevallen, beleggingsinstelling beschikt over voldoende
liquiditeit.

	2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels
gesteld met betrekking tot de minimumomvang, de samenstelling en de
berekening van de in het eerste lid bedoelde liquiditeit.

Artikel 3:19 (technische voorzieningen verzekeraar)

	1. Een verzekeraar houdt toereikende technische voorzieningen aan. De
technische voorzieningen worden volledig door waarden gedekt.

	2. Een verzekeraar die het levensverzekeringsbedrijf uitoefent, stelt,
rekening houdend met alle financiële aspecten van zijn onderneming, de
premies voor de te sluiten levensverzekeringen op adequate wijze vast.

	3. Een verzekeraar dekt de verplichtingen die voortvloeien uit
vorderingen als bedoeld in artikel 8:25, tweede lid, volledig door
waarden.

	4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels
gesteld met betrekking tot de ingevolge het eerste lid aan te houden
technische voorzieningen, de waarden ter dekking van die voorzieningen,
de lokalisatie van die waarden en de muntsoort waarin zij worden
uitgedrukt.

Artikel 3:20 (bewijsvermoeden buitenlandse ondernemingen)

	1. Een financiële onderneming met zetel in het buitenland wordt,
indien zij in de staat van zetel onder prudentieel toezicht staat,
vermoed te voldoen aan de ingevolge de artikelen 3:16 tot en met 3:19 op
haar van toepassing zijnde eisen, zolang zij in de staat van zetel is
toegelaten tot de uitoefening van haar bedrijf.

	2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels
worden gesteld met betrekking tot het eerste lid.

Artikel 3:21 (bijzondere waarborgen buitenlandse ondernemingen)

	1. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat een
verzekeraar met zetel in het buitenland verplicht is in de openbare
lichamen een solvabiliteitsfonds aan te houden, overeenkomstig bij of
krachtens die maatregel te stellen regels.

	2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen van
ondernemingen als bedoeld in de artikelen 3:16 tot en met 3:18 met zetel
in het buitenland, niet zijnde verzekeraars, aanvullende financiële
waarborgen worden geëist ter dekking van verplichtingen die zij in of
vanuit de openbare lichamen zijn aangegaan jegens consumenten, cliënten
of andere bij die maatregel aan te wijzen derden.

Artikel 3:22 (waarborgen houders van een effectenbeurs)

	Een houder van een effectenbeurs beschikt over voldoende financiële
middelen om een ordelijke werking van de markt te bevorderen, gelet op
de aard en omvang van de op de markt uitgevoerde transacties en de
risico’s waaraan hij is blootgesteld.

Artikel 3:23 (vermogensscheiding)

	1. Een vermogensbeheerder of bemiddelaar in effecten die effecten of
gelden onder zich houdt die toebehoren aan een consument of cliënt,
treft adequate maatregelen ter bescherming van de rechten van die
consument of cliënt op bedoelde effecten of gelden, en ter voorkoming
van het gebruik van die effecten of gelden voor eigen rekening door de
vermogensbeheerder of bemiddelaar in effecten.

	2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op een trustkantoor
dat gelden of geldswaarden onder zich houdt die toebehoren aan derden.

	3. Een elektronischgeldinstelling treft adequate maatregelen om de voor
de uitgifte van elektronisch geld ontvangen middelen veilig te stellen.

	4. In afwijking van het eerste lid mag een vermogensbeheerder of
bemiddelaar in effecten de in dat lid bedoelde effecten voor eigen
rekening gebruiken, indien de cliënt daar uitdrukkelijk mee heeft
ingestemd.

	5. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels
worden gesteld met betrekking tot het eerste tot en met vierde lid.

Artikel 3:24 (beroepsaansprakelijkheidsverzekering tussenpersonen)

	Een adviseur, bemiddelaar, niet zijnde een bemiddelaar in effecten, of
een gevolmachtigd of ondergevolmachtigd agent heeft ter dekking van
aansprakelijkheid, voortvloeiende uit de uitoefening van zijn beroep of
bedrijf, een verzekeringsovereenkomst afgesloten die voldoet aan bij of
krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen regels.

Artikel 3:25 (meldingsplicht bij niet-voldoen)

	Indien een financiële onderneming voorziet of redelijkerwijze kan
voorzien dat zij niet voldoet of niet zal voldoen aan de ingevolge de
artikelen 3:16 tot en met 3:21 op haar van toepassing zijnde eisen,
stelt zij de Nederlandsche Bank daarvan onverwijld in kennis.

Artikel 3:26 (ontbinding of liquidatie)

	1. Een elektronischgeldinstelling, kredietinstelling of verzekeraar met
zetel in de openbare lichamen, die tot ontbinding dan wel algehele of
gedeeltelijke liquidatie van haar of zijn bedrijf heeft besloten,
raadpleegt ten minste dertien weken voordat aan dat besluit uitvoering
wordt gegeven, de Nederlandsche Bank over de wijze waarop de ontbinding
onderscheidenlijk de liquidatie zal plaatsvinden.

	2. De Nederlandsche Bank kan de termijn, bedoeld in het eerste lid,
verkorten.

§ 4. Deelnemingen in financiële ondernemingen

Artikel 3:27 (begrip gekwalificeerde deelneming)

	Onder gekwalificeerde deelneming wordt in deze paragraaf en de daarop
berustende bepalingen verstaan: een rechtstreeks of middellijk belang
van ten minste tien procent van het geplaatste aandelenkapitaal van een
onderneming of het rechtstreeks of middellijk kunnen uitoefenen van meer
dan tien procent van de stemrechten in een onderneming dan wel het
rechtstreeks of middellijk kunnen uitoefenen van een daarmee
vergelijkbare zeggenschap.

Artikel 3:28 (verklaring van geen bezwaar)

	1. Het is verboden, anders dan na verkregen verklaring van geen bezwaar
van de Nederlandsche Bank, een gekwalificeerde deelneming in een
beleggingsinstelling, elektronischgeldinstelling, kredietinstelling,
trustkantoor, vermogensbeheerder of verzekeraar met zetel in de openbare
lichamen te houden, te verwerven of te vergroten, dan wel enige
zeggenschap, verbonden aan een dergelijke deelneming, uit te oefenen.

	2. De aanvrager van een verklaring van geen bezwaar dient de aanvraag
in bij de Nederlandsche Bank onder opgave van door de Nederlandsche Bank
te bepalen gegevens. De artikelen 2:7 tot en met 2:9 zijn van
overeenkomstige toepassing.

	3. Het verbod, bedoeld in het eerste lid, is niet van toepassing op:

	a. het houden, verwerven of vergroten van een gekwalificeerde
deelneming in een vermogensbeheerder, indien die vermogensbeheerder
tevens kredietinstelling is en de aanvrager voor het houden, verwerven
of vergroten van een gekwalificeerde deelneming in die kredietinstelling
al over een verklaring van geen bezwaar van de Nederlandsche Bank
beschikt dan wel zodanige verklaring heeft aangevraagd en op die
aanvraag nog niet is beslist;

	b. het houden, verwerven of vergroten van gekwalificeerde deelnemingen
in andere bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aan te wijzen
gevallen.

Artikel 3:29 (betrouwbaarheid houder van deelneming)

	De betrouwbaarheid van personen die op grond van een gekwalificeerde
deelneming het beleid van een in artikel 3:28, eerste lid, genoemde
onderneming bepalen of mede bepalen of kunnen bepalen of mede bepalen,
moet buiten twijfel staan. Artikel 3:4, tweede tot en met vierde lid, is
van overeenkomstige toepassing.

Artikel 3:30 (verlening van verklaring van geen bezwaar)

	1. De Nederlandsche Bank verleent een verklaring van geen bezwaar als
bedoeld in artikel 3:28, eerste lid, tenzij:

	a. de betrouwbaarheid van een of meer personen die op grond van de
voorgenomen gekwalificeerde deelneming het beleid van de financiële
onderneming zullen bepalen of mede bepalen of zullen kunnen bepalen of
medebepalen, niet buiten twijfel staat;

	b. de personen die op grond van de voorgenomen gekwalificeerde
deelneming het dagelijks beleid van de financiële onderneming zullen
bepalen, ter zake niet deskundig zijn;

	c. de financiële soliditeit van de aanvrager, rekening houdend met de
bedrijfsactiviteiten van de financiële onderneming, niet is
gewaarborgd;

	d. de financiële onderneming als gevolg van de gekwalificeerde
deelneming niet zal kunnen blijven voldoen aan de op grond van deze wet
gestelde prudentiële eisen;

	e. er goede redenen zijn om te vermoeden dat er sprake is of zal zijn
van het witwassen van geld of de financiering van terrorisme in de zin
van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme
BES, dan wel dat de voorgenomen verwerving of vergroting van de
deelneming het risico daarop zou kunnen vergroten.

	2. De artikelen 2:12, 2:14, aanhef en onderdelen a tot en met e, en
2:16 zijn van overeenkomstige toepassing.

	3. Het eerste lid, onderdelen c en d, is niet van toepassing op
trustkantoren.

	4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels
worden gesteld met betrekking tot de weigeringsgronden in het eerste
lid.

Artikel 3:31 (indiening aanvraag van vvgb bij AFM)

	1. Een aanvraag van een verklaring van geen bezwaar die betrekking
heeft op een gekwalificeerde deelneming in een beleggingsinstelling of
vermogensbeheerder, kan indien die financiële onderneming op het moment
van de aanvraag nog niet over een vergunning op grond van deze wet
beschikt, tevens bij de Autoriteit Financiële Markten worden ingediend.

	2. Indien de aanvraag van een verklaring van geen bezwaar
overeenkomstig het eerste lid bij de Autoriteit Financiële Markten is
ingediend, zendt de Nederlandsche Bank de beslissing op die aanvraag aan
de Autoriteit Financiële Markten, die haar aan de betrokken financiële
onderneming meedeelt.

Artikel 3:32 (vernietigbaarheid besluiten zonder vvgb)

	1. Indien enige zeggenschap, verbonden aan een gekwalificeerde
deelneming in een in artikel 3:28, eerste lid, genoemde onderneming, is
uitgeoefend zonder dat een verklaring van geen bezwaar is verkregen of
indien daarbij de aan een verklaring van geen bezwaar gestelde
beperkingen niet in acht zijn genomen, is een mede door uitoefening van
die zeggenschap tot stand gekomen besluit vernietigbaar.

	2. Een besluit als bedoeld in het eerste lid wordt op vordering van de
Nederlandsche Bank door het Gerecht vernietigd, indien het besluit
zonder uitoefening van de in het eerste lid bedoelde zeggenschap anders
zou hebben geluid of niet zou zijn genomen, tenzij voor het tijdstip van
de uitspraak alsnog een verklaring van geen bezwaar wordt verleend dan
wel de niet in acht genomen beperkingen worden ingetrokken.

	3. Het Gerecht regelt voor zover nodig de gevolgen van de vernietiging
van het besluit.

§ 5. Boekhouding en rapportage

Artikel 3:33 (aanhouden boeken in openbare lichamen)

	Een financiële onderneming met zetel in de openbare lichamen houdt de
op haar boekhouding betrekking hebbende boeken, bescheiden en andere
informatiedragers aan in de openbare lichamen.

Artikel 3:34 (afzonderlijke boekhouding buitenlandse ondernemingen)

	1. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat een
financiële onderneming met zetel in het buitenland een afzonderlijke
boekhouding voert met betrekking tot haar activiteiten in de openbare
lichamen.

	2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels
worden gesteld met betrekking tot het eerste lid.

Artikel 3:35 (jaarrekening en jaarverslag)

	1. Een beleggingsinstelling, bemiddelaar in effecten,
elektronischgeldinstelling, kredietinstelling, vermogensbeheerder of
verzekeraar dient jaarlijks binnen een bij algemene maatregel van
bestuur te bepalen termijn bij de toezichtautoriteit een jaarrekening en
een jaarverslag over het afgelopen boekjaar in. De jaarrekening omvat
ten minste een balans en een verlies- en winstrekening met een
toelichting daarop.

	2. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat de
jaarrekening vergezeld gaat van een door een externe of andere
deskundige afgegeven verklaring omtrent de getrouwheid, alsmede van
andere bij of krachtens die maatregel te bepalen bescheiden.

	3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels
worden gesteld met betrekking tot de inhoud van de jaarrekening en het
jaarverslag en de daarbij behorende bescheiden, alsmede regels met
betrekking tot de vorm en de wijze van indiening.

Artikel 3:36 (staten)

	1. Een kredietinstelling of verzekeraar dient periodiek, op bij of
krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen tijdstippen en
binnen een bij of krachtens die maatregel te bepalen termijn, bij de
Nederlandsche Bank staten in, al dan niet op geconsolideerde basis, die
tezamen een getrouw beeld geven van het door de betrokken onderneming
gevoerde beheer en haar financiële toestand.

	2. De staten gaan vergezeld van een door een externe deskundige
afgegeven verklaring omtrent de getrouwheid. De externe deskundige
waarmerkt de staten.

	3. Met betrekking tot het levensverzekeringsbedrijf bevatten de staten
tevens een actuarieel verslag en een sterftevergelijking. De
desbetreffende staten worden voorzien van een verklaring van de
actuaris, inhoudende dat de in het actuariële verslag genoemde
voorzieningen prudent zijn vastgesteld, en dat de sterftevergelijking
juist is weergeven. De actuaris waarmerkt de desbetreffende staten.

	4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels
worden gesteld met betrekking tot de inhoud van de staten en de daarbij
behorende bescheiden, alsmede regels met betrekking tot de vorm en de
wijze van indiening. Voorts kunnen bij de maatregel regels worden
gesteld met betrekking tot de openbaarmaking van de staten.

Artikel 3:37 (indieningstermijnen)

	De Nederlandsche Bank kan, indien zich een gebeurtenis voordoet of
heeft voorgedaan die ernstige gevolgen heeft of kan hebben voor de
financiële positie van een elektronischgeldinstelling,
kredietinstelling of verzekeraar, voorschrijven dat een of meer staten
tijdelijk worden verstrekt met een hogere frequentie of op een kortere
termijn dan ingevolge artikel 3:36, vierde lid, is bepaald. Deze staten
worden niet openbaar gemaakt.

Artikel 3:38 (overige rapportage- en meldingsverplichtingen)

	Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels
worden gesteld met betrekking tot door financiële ondernemingen in te
dienen periodieke verslagen of rapportages, alsmede regels met
betrekking tot incidenteel te melden voorvallen of omstandigheden.

§ 6. Externe deskundige en actuaris

Artikel 3:39 (meldingsplicht externe deskundige)

	Een externe deskundige die een onderzoek uitvoert naar de getrouwheid
van de jaarrekening of de staten van een financiële onderneming, stelt
de toezichtautoriteit zo spoedig mogelijk in kennis van elke
omstandigheid waarvan hij bij de uitvoering van het onderzoek kennis
heeft gekregen en die:

	a. in strijd is met de bij of krachtens deze wet gestelde regels;

	b. in strijd is met krachtens deze wet aan de betrokken onderneming
opgelegde verplichtingen;

	c. het voortbestaan van de financiële onderneming bedreigt;

	d. leidt tot weigering om een verklaring omtrent de getrouwheid af te
geven of tot het maken van een voorbehoud.

Artikel 3:40 (meldingsplicht actuaris)

	Een actuaris die een onderzoek uitvoert naar de toereikendheid van de
technische voorzieningen en de getrouwheid van het actuarieel verslag
van een verzekeraar, stelt de Nederlandsche Bank zo spoedig mogelijk in
kennis van elke omstandigheid waarvan hij bij de uitvoering van het
onderzoek kennis heeft gekregen en die een bedreiging vormt of kan
vormen voor de toereikendheid van de technische voorzieningen of de
financiële positie van die verzekeraar.

Artikel 3:41 (toelichting door externe deskundige of actuaris)

	1. Indien de toezichtautoriteit zulks noodzakelijk acht, kan zij een
externe deskundige of actuaris oproepen om een mondelinge toelichting te
geven bij een kennisgeving als bedoeld in artikel 3:39 of 3:40.

	2. De toezichtautoriteit stelt de betrokken financiële onderneming in
de gelegenheid bij de mondelinge toelichting aanwezig te zijn.

Artikel 3:42 (aansprakelijkheid externe deskundige of actuaris)

	De externe deskundige of actuaris die op grond van artikel 3:39 of 3:40
tot een kennisgeving is overgegaan, is niet aansprakelijk voor schade
die een derde dientengevolge lijdt, tenzij aannemelijk wordt gemaakt
dat, gelet op alle feiten en omstandigheden, in redelijkheid niet tot
kennisgeving of het verstrekken van inlichtingen had mogen worden
overgegaan.

Artikel 3:43 (bezwaar tegen externe deskundige of actuaris)

	1. Indien een externe deskundige of actuaris niet de nodige waarborgen
biedt dat hij zijn taak met betrekking tot een financiële onderneming
naar behoren zal kunnen vervullen, kan de toezichtautoriteit ten aanzien
van de deskundige of actuaris bepalen dat deze niet langer bevoegd is de
in deze wet bedoelde verklaringen met betrekking tot die financiële
onderneming af te leggen.

	2. Een beslissing als bedoeld in het eerste lid is met redenen omkleed
en wordt schriftelijk bekendgemaakt aan de externe deskundige of
actuaris die het betreft, alsmede aan de betrokken financiële
onderneming.

§ 7. Financiële groepen

Artikel 3:44 (algemene bepalingen betreffende financiële groepen)

	1. Een onderneming met zetel in een openbaar lichaam die aan het hoofd
staat van een groep als bedoeld in artikel 3:45 of 3:46, draagt zorg
voor een zodanige bedrijfsvoering dat de financiële soliditeit van de
groep en de tot de groep behorende kredietinstellingen en verzekeraars
niet in gevaar wordt gebracht door:

	a. het risicobeheer van de groep als geheel of van de afzonderlijke
groepsleden;

	b. de strategie en het beleid van de groep als geheel of van de
afzonderlijke groepsleden;

	c. mogelijke belangentegenstellingen en relaties tussen de groepsleden;

	d. door groepsleden verrichte activiteiten die van wezenlijk belang
zijn voor de bedrijfsvoering van een kredietinstelling of verzekeraar
als bedoeld in artikel 3:45, onderscheidenlijk artikel 3:46.

	2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels
worden gesteld met betrekking tot het eerste lid.

Artikel 3:45 (geconsolideerd toezicht op kredietinstellingen)

	1. Op een kredietinstelling met zetel in de openbare lichamen die deel
uitmaakt van een groep, wordt door de Nederlandsche Bank geconsolideerd
toezicht uitgeoefend.

	2. De Nederlandsche Bank betrekt in het geconsolideerd toezicht de
geconsolideerde jaarrekening van de tot de groep behorende ondernemingen
alsmede, voor zover het ondernemingen betreft die niet in het
geconsolideerd toezicht worden betrokken, significante
intragroepsovereenkomsten en -posities tussen de kredietinstelling en
die ondernemingen.

	3. Een kredietinstelling waarop geconsolideerd toezicht wordt
uitgeoefend, berekent haar solvabiliteit op basis van haar
geconsolideerde financiële positie.

	4. Een kredietinstelling als bedoeld in het eerste lid dient periodiek
bij de Nederlandsche Bank een rapportage in, waarin zijn opgenomen de in
het tweede lid bedoelde overeenkomsten en posities, voor zover die van
significante betekenis zijn, en de geconsolideerde financiële positie
bedoeld in het derde lid.

	5. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels
gesteld met betrekking tot het eerste tot en met vierde lid.

Artikel 3:46 (aanvullend toezicht op verzekeraars)

	1. Op een verzekeraar met zetel in de openbare lichamen die deel
uitmaakt van een groep, wordt door de Nederlandsche Bank aanvullend
toezicht uitgeoefend.

	2. De Nederlandsche Bank betrekt in het aanvullend toezicht
intragroepsovereenkomsten en -posities tussen:

	a. met de verzekeraar verbonden ondernemingen;

	b. in de verzekeraar deelnemende ondernemingen;

	c. ondernemingen die zijn verbonden met in onderdeel b bedoelde
ondernemingen.

	3. Een verzekeraar als bedoeld in het eerste lid berekent in bij
algemene maatregel van bestuur te bepalen gevallen de aangepaste
solvabiliteit.

	4. Een verzekeraar als bedoeld in het eerste lid dient periodiek binnen
de door de Nederlandsche Bank vastgestelde termijnen een rapportage in
bij de Nederlandsche Bank, waarin zijn opgenomen overeenkomsten en
posities, voor zover die van significante betekenis zijn, en indien van
toepassing de aangepaste solvabiliteit, bedoeld in het derde lid.

	5. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels
gesteld met betrekking tot het eerste tot en met vierde lid.

Artikel 3:47 (maatregelen door DNB)

	Indien uit de bedrijfsvoering, bedoeld in artikel 3:44, of uit het
toezicht, bedoeld in de artikelen 3:45, eerste lid, en 3:46, eerste lid,
blijkt dat de financiële positie van de kredietinstelling of
verzekeraar in gevaar is of zou kunnen komen, neemt de Nederlandsche
Bank jegens die kredietinstelling of verzekeraar maatregelen.

Artikel 3:48 (uitzonderingen)

	1. De Nederlandsche Bank kan besluiten een onderneming niet in het
toezicht, bedoeld in artikel 3:45, eerste lid, of 3:46, eerste lid, te
betrekken, indien:

	a. de onderneming haar zetel heeft in een staat waar wettelijke
belemmeringen bestaan voor het verstrekken van de voor het toezicht
noodzakelijke informatie;

	b. de bij dat toezicht te betrekken onderneming in het licht van de
doelstellingen van dat toezicht slechts van te verwaarlozen betekenis
is;

	c. het in aanmerking nemen van de financiële positie van die
onderneming in het licht van de doelstellingen van dat toezicht
misplaatst of misleidend zou zijn.

	2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels
worden gesteld met betrekking tot het eerste lid, onderdeel b.

HOOFDSTUK 4. BEPALINGEN BETREFFENDE SPECIFIEKE CATEGORIEËN FINANCIËLE
ONDERNEMINGEN

§ 1. Beleggingsinstellingen

Artikel 4:1 (beheer van beleggingsfondsen)

	1. Een beleggingsfonds wordt beheerd door een beheerder.

	2. Als beheerder van een beleggingsfonds mag slechts optreden een
rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid.

	3. De ingevolge deze wet op beleggingsinstellingen rustende
verplichtingen zijn, indien de beleggingsinstelling een beleggingsfonds
is, gericht tot de beheerder van dat fonds.

Artikel 4:2 (beheer van beleggingsmaatschappijen)

	Indien een beleggingsmaatschappij een beheerder heeft, is die beheerder
statutair bestuurder van de beleggingsmaatschappij. Artikel 4:1, tweede
lid, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 4:3 (vermogensscheiding activa beleggingsfonds)

	1. De beheerder van een beleggingsfonds treft maatregelen, opdat:

	a. de activa van het beleggingsfonds ten behoeve van de deelnemers
worden verkregen door een van de beheerder onafhankelijke bewaarder;

	b. de bewaarder slechts met medewerking van de beheerder over de
vermogensbestanddelen van het beleggingsfonds kan beschikken.

	2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels
worden gesteld met betrekking tot het eerste lid.

Artikel 4:4 (bewaring van activa)

	1. Indien de activa van een beleggingsinstelling door een bewaarder
worden bewaard, gaat de beleggingsinstelling met de bewaarder een
schriftelijke overeenkomst inzake beheer en bewaring aan. De
overeenkomst voldoet aan bij of krachtens algemene maatregel van bestuur
te stellen regels.

	2. Als bewaarder mag slechts optreden een rechtspersoon met als enig
statutair doel het bewaren en administreren van de goederen waarin een
beleggingsinstelling belegt. De artikelen 3:4 tot en met 3:10 en 3:13
zijn van overeenkomstige toepassing op de bewaarder.

	3. Indien er op grond van het beleggingsbeleid van een
beleggingsinstelling een reëel risico bestaat dat het vermogen van die
instelling en het vermogen van haar bewaarder ontoereikend zullen zijn
om daaruit de vorderingen, bedoeld in artikel 4:6, te voldoen, worden de
activa van de beleggingsinstelling bewaard door een bewaarder die
uitsluitend als bewaarder voor die beleggingsinstelling optreedt.

Artikel 4:5 (minimumvermogen)

	1. De beheerder van een beleggingsfonds beschikt over een minimumbedrag
aan eigen vermogen. Gelijke verplichting rust op de aan een
beleggingsinstelling verbonden bewaarder.

	2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels
gesteld met betrekking tot de omvang en samenstelling van het
minimumbedrag aan eigen vermogen, bedoeld in het eerste lid.

	3. Indien een beheerder of bewaarder als bedoeld in het eerste lid
voorziet of redelijkerwijze kan voorzien dat zijn minimumbedrag aan
eigen vermogen niet voldoet of niet zal voldoen aan de regels, bedoeld
in het tweede lid, geeft hij hiervan onverwijld kennis aan de
Nederlandsche Bank.

	4. Artikel 3:35 is van overeenkomstige toepassing op een beheerder of
bewaarder als bedoeld in het eerste lid.

Artikel 4:6 (vorderingen op vermogen beleggingsfonds)

	1. Het vermogen van een beleggingsfonds dient uitsluitend tot
voldoening van vorderingen die voortvloeien uit:

	a. schulden die verband houden met het beheer en de bewaring van het
fonds;

	b. rechten van deelneming.

	2. In afwijking van het eerste lid zijn andere vorderingen verhaalbaar
op het vermogen van een beleggingsfonds, indien vaststaat dat de in het
eerste lid bedoelde vorderingen zullen kunnen worden voldaan en dat in
de toekomst dergelijke vorderingen niet meer zullen ontstaan.

	3. Indien het vermogen van een beleggingsfonds bij vereffening
ontoereikend is om daaruit de vorderingen, bedoeld in het eerste lid, te
voldoen, wordt dat vermogen niet aangewend tot voldoening van de
vorderingen, voortvloeiend uit de rechten van deelneming, dan nadat de
vorderingen die verband houden met het beheer en de bewaring van het
fonds, daaruit zijn voldaan.

	4. Indien de vorderingen, bedoeld in het eerste lid, niet volledig uit
het vermogen van het beleggingsfonds kunnen worden voldaan, dient,
behoudens de door de wet erkende andere redenen van voorrang, het
vermogen van de bewaarder eerst tot voldoening van deze vorderingen. Het
derde lid is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 4:7 (subfondsen)

	1. Voor de toepassing van artikel 4:6 wordt een subfonds gelijkgesteld
met een zelfstandig beleggingsfonds.

	2. Onder subfonds wordt verstaan: een administratief afgescheiden
gedeelte van het vermogen van een beleggingsinstelling waarvoor een
separaat beleggingsbeleid wordt gevoerd en waarin specifiek voor dat
gedeelte ter collectieve belegging gevraagde of verkregen gelden of
andere goederen zijn of worden opgenomen teneinde de deelnemers in de
opbrengst van de beleggingen te doen delen onder specifiek voor dat
gedeelte geldende voorwaarden.

Artikel 4:8 (behartiging belangen deelnemers)

	1. Een beleggingsinstelling handelt in het belang van de deelnemers in
de beleggingsinstelling. Zij behandelt de deelnemers in de
beleggingsinstelling onder vergelijkbare omstandigheden op vergelijkbare
wijze.

	2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op de beheerder van
een beleggingsinstelling en de aan een beleggingsinstelling verbonden
bewaarder.

Artikel 4:9 (oneigenlijke transacties)

	Door of namens een beleggingsinstelling worden voor rekening van die
instelling geen transacties uitgevoerd met een zodanige frequentie of
van een zodanige omvang dat dit gezien de omstandigheden kennelijk
slechts strekt tot bevoordeling van de beleggingsinstelling, de
beheerder, de bewaarder of een met de beleggingsinstelling, beheerder of
bewaarder gelieerde partij.

Artikel 4:10 (prospectus)

	1. Een beleggingsinstelling heeft een prospectus beschikbaar met
betrekking tot de door haar aangeboden rechten van deelneming, dat ten
minste de in artikel 5:4 bedoelde informatie bevat. Het prospectus wordt
geactualiseerd, zodra daartoe aanleiding bestaat.

	2. De beleggingsinstelling draagt er zorg voor dat het prospectus
kosteloos verkrijgbaar is voor het publiek. Indien de instelling over
een website beschikt, stelt zij het prospectus tevens op haar website
beschikbaar.

	3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels
worden gesteld met betrekking tot de door een beleggingsinstelling over
de door haar aangeboden rechten van deelneming te publiceren of te
verstrekken informatie, alsmede nadere regels met betrekking tot het
prospectus en het verkrijgbaar stellen daarvan.

Artikel 4:11 (intrinsieke waarde rechten van deelneming)

	1. Telkens wanneer een beleggingsinstelling rechten van deelneming
aanbiedt, verkoopt, inkoopt of daarop terugbetaalt, bepaalt zij de
intrinsieke waarde van die rechten.

	2. Ten minste een maal per jaar voert een onafhankelijke deskundige een
waardering uit van de activa van een beleggingsinstelling die geen
effecten zijn die zijn toegelaten tot de handel op een effectenbeurs.

	3. Indien de beleggingsinstelling over een website beschikt, plaatst
zij de informatie, bedoeld in het eerste lid, onverwijld op haar
website, met vermelding van het tijdstip waarop de bepaling van de
intrinsieke waarde plaatsvond. Indien de beleggingsinstelling niet over
een website beschikt, draagt zij er zorg voor dat de informatie, bedoeld
in het eerste lid, op een andere daartoe geschikte wijze beschikbaar
wordt gesteld.

	4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels
worden gesteld met betrekking tot het bepalen van de intrinsieke waarde,
bedoeld in het eerste lid, en de waardering van activa, bedoeld in het
tweede lid.

Artikel 4:12 (opschorting inkoop rechten van deelneming)

	Indien een beleggingsinstelling de inkoop van rechten van deelneming of
de terugbetaling op zodanige rechten opschort, stelt zij de Autoriteit
Financiële Markten daarvan onverwijld op de hoogte.

Artikel 4:13 (voorkomen van naamsverwarring)

	De Autoriteit Financiële Markten kan, indien zij van oordeel is dat
van de in de openbare lichamen gevoerde of te voeren naam van een
beleggingsinstelling gevaar voor verwarring te duchten is, van de
beleggingsinstelling verlangen dat aan de naam van de instelling een
verklarende vermelding wordt toegevoegd of dat de naam wordt gewijzigd.

Artikel 4:14 (ontbinding en vereffening)

	1. Een beleggingsmaatschappij waarvan de vergunning is ingetrokken,
wordt op verzoek van de Autoriteit Financiële Markten door het Gerecht
ontbonden. Het Gerecht wijst een of meer vereffenaars aan.

	2. Het vermogen van een beleggingsfonds waarvan de vergunning is
ingetrokken, wordt binnen een door de Autoriteit Financiële Markten te
bepalen termijn vereffend. Het Gerecht wijst op verzoek van de
Autoriteit Financiële Markten een of meer vereffenaars aan.

	3. Ontbinding of vereffening als bedoeld in het eerste en tweede lid
vindt niet eerder plaats dan nadat de intrekking van de vergunning
onherroepelijk is geworden.

§ 2. Effectenbeurzen

Artikel 4:15 (houden van een effectenbeurs)

	De houder van een effectenbeurs zorgt ervoor dat het houden van de
effectenbeurs, de voor de effectenbeurs te hanteren regels, de
toepassing van die regels en de controle op de naleving van die regels
voldoen aan hetgeen met het oog op een adequaat functioneren van de
effectenmarkten en de positie van de beleggers op die markten nodig is.

Artikel 4:16 (regels en procedures effectenbeurs)

	1. De houder van een effectenbeurs beschikt over:

	a. regels en procedures die voor een billijke en ordelijke handel
zorgen, alsmede objectieve criteria voor de doelmatige uitvoering van
orders;

	b. duidelijke en transparante regels inzake de toelating van effecten
tot de handel op de effectenbeurs;

	c. objectieve, transparante en niet-discriminerende regels inzake de
toegang tot de handel of het lidmaatschap van de effectenbeurs;

	d. regels inzake de initiële, doorlopende of incidentele
informatieverstrekking door uitgevende instellingen die effecten hebben
uitgegeven die tot de handel op de effectenbeurs zijn toegelaten;

	e. effectieve regels en procedures om toe te zien op de naleving van de
door de effectenbeurs gehanteerde regels;

	f. doeltreffende regels voor een doelmatige en tijdige afhandeling van
via de effectenbeurs uitgevoerde transacties.

	2. De houder van een effectenbeurs meldt elke voorgenomen wijziging in
regels en procedures als bedoeld in het eerste lid aan de Autoriteit
Financiële Markten. De wijziging wordt niet ten uitvoer gelegd, indien
de Autoriteit Financiële Markten binnen vier weken na ontvangst van de
melding tegen de wijziging bezwaar heeft gemaakt.

	3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels
worden gesteld met betrekking tot het eerste en tweede lid.

§ 3. Kredietinstellingen, elektronischgeldinstellingen en
geldtransactiekantoren

Artikel 4:17 (deelname aan depositogarantiestelsel)

	1. Een kredietinstelling waaraan op grond van deze wet vergunning tot
uitoefening van het bedrijf van kredietinstelling is verleend, neemt
deel aan het depositogarantiestelsel, bedoeld in artikel 8:26.

	2. De Nederlandsche Bank stelt met inachtneming van artikel 8:26, derde
lid, de door kredietinstellingen als bedoeld in het eerste lid
verschuldigde bijdragen aan het depositogarantiestelsel vast. De
bijdrageplichtige kredietinstellingen voldoen deze bijdragen binnen een
door de Nederlandsche Bank vastgestelde termijn.

	3. Een deelnemende kredietinstelling als bedoeld in het eerste lid
stelt op verzoek en op eigen initiatief informatie ter beschikking over
het depositogarantiestelsel waaraan zij deelneemt. De informatie is
zodanig dat depositohouders of potentiële depositohouders in staat
worden gesteld om na te gaan of een vordering onder de dekking van het
depositogarantiestelsel valt.

	4. Het is kredietinstellingen niet toegestaan informatie over het
depositogarantiestelsel voor reclamedoeleinden te gebruiken.

	5. Het vierde lid is niet van toepassing op kredietinstellingen die in
een reclame-uiting vermelden dat op hen het depositogarantiestelsel van
toepassing is.

Artikel 4:18 (geschiktheid voor betalingsverkeer in openbare lichamen)

	1. Een kredietinstelling draagt er zorg voor dat de door haar in een
openbaar lichaam aangeboden betaal- of spaarrekeningen met de daaraan
verbonden betaal- of spaarfaciliteiten geschikt zijn voor deelname aan
het betalingsverkeer in de openbare lichamen.

	2. De in het eerste lid bedoelde verplichting geldt niet voor
rekeningen die zijn bestemd voor deelname aan het betalingsverkeer met
het buitenland.

Artikel 4:19 (informatie over betaler bij geldovermakingen)

	1. Een kredietinstelling, geldtransactiekantoor of
elektronischgeldinstelling is verplicht bij geldovermakingen informatie
over de betaler bij te voegen.

	2. Bij regeling van Onze Minister kunnen nadere regels worden gesteld
met betrekking tot het eerste lid, alsmede regels met betrekking tot het
bewaren en beschikbaar houden van de over de betaler bij te voegen
informatie, de behandeling van ontvangen geldovermakingen waarbij niet
alle vereiste informatie is gevoegd, en het optreden als intermediaire
dienstverlener bij geldovermakingen.

Artikel 4:20 (uitgifte en omwisseling elektronisch geld)

	1. Een elektronischgeldinstelling of kredietinstelling geeft slechts
elektronisch geld uit tegen een waarde die ten hoogste gelijk is aan de
waarde van de voor de uitgifte ontvangen gelden.

	2. Een elektronischgeldinstelling of kredietinstelling wisselt op
verzoek van de houder van door haar uitgegeven elektronisch geld het
elektronisch geld om door middel van uitbetaling van het elektronische
geld in chartaal geld of door storting op een betaal- of spaarrekening,
waarbij uitsluitend de voor de omwisseling noodzakelijke kosten kunnen
worden berekend.

	3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels
worden gesteld met betrekking tot de uitgifte en omwisseling van
elektronisch geld.

Artikel 4:21 (geconsolideerd toezicht op kredietinstellingen)

	Een kredietinstelling met zetel in de openbare lichamen die een
dochtermaatschappij is van een kredietinstelling met zetel in het
buitenland, staat in de staat waar de laatstbedoelde kredietinstelling
haar zetel heeft, onder voldoende geconsolideerd toezicht.

Artikel 4:22 (verbod op correspondentbankrelatie met shellbank)

	Het is een kredietinstelling verboden om een vaste relatie voor de
afwikkeling van transacties of de uitvoering van opdrachten aan te gaan
of voort te zetten met:

	a. een buitenlandse kredietinstelling of daarmee vergelijkbare
onderneming, die geen fysieke aanwezigheid heeft in de Staat waarin zij
is opgericht en die geen deel uitmaakt van een groep waartoe ook de
kredietinstelling zelf behoort;

	b. een buitenlandse kredietinstelling waarvan bekend is dat zij
instellingen of ondernemingen als bedoeld in onderdeel a toestaat om
gebruik te maken van haar rekeningen.

Artikel 4:23 (vvgb-plichtige handelingen van kredietinstellingen)

	1. Het is een kredietinstelling met zetel in de openbare lichamen,
anders dan na verkregen verklaring van geen bezwaar van de Nederlandsche
Bank, verboden:

	a. haar eigen vermogen door terugbetaling van kapitaal of uitkering van
reserves te verminderen;

	b. een in verhouding tot het eigen vermogen van de kredietinstelling
significante deelneming in een andere onderneming te houden, te
verwerven of te vergroten;

	c. de activa en passiva van een andere onderneming of instelling geheel
of voor een belangrijk deel al dan niet middellijk over te nemen;

	d. een fusie aan te gaan met een andere onderneming of instelling;

	e. over te gaan tot financiële of vennootschappelijke reorganisatie;

	f. filialen, bijkantoren en kassen onder welke naam dan ook te
vestigen; of

	g. haar statuten te wijzigen.

	2. De aanvrager van een verklaring van geen bezwaar dient de aanvraag
in bij de Nederlandsche Bank onder opgave van door de Nederlandsche Bank
te bepalen gegevens. De artikelen 2:7 tot en met 2:9 zijn van
overeenkomstige toepassing.

	3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels
worden gesteld met betrekking tot het eerste lid.

Artikel 4:24 (verklaring van geen bezwaar)

	1. De Nederlandsche Bank verleent de in artikel 4:23 bedoelde
verklaring van geen bezwaar, tenzij de handeling waarvoor de verklaring
wordt gevraagd:

	a. in strijd zou zijn of kunnen komen met de ingevolge artikel 3:17
voor de betrokken instelling met betrekking tot haar solvabiliteit
geldende regels;

	b. anderszins in strijd zou zijn of kunnen komen met een gezonde en
prudente bedrijfsuitoefening;

	c. zou leiden of kunnen leiden tot een ongewenste ontwikkeling van de
financiële sector.

	2. De artikelen 2:12, 2:14, aanhef en onderdelen a tot en met d, en
2:16 zijn van overeenkomstige toepassing.

§ 4. Verzekeraars

Artikel 4:25 (combinatie leven en schade)

	1. Het is een verzekeraar met zetel in de openbare lichamen verboden
zowel het bedrijf van levensverzekeraar als dat van schadeverzekeraar
uit te oefenen.

	2. Het is een verzekeraar met zetel in het buitenland, die in het
buitenland zowel het levensverzekeringsbedrijf als het
schadeverzekeringsbedrijf uitoefent, verboden in de openbare lichamen
het levensverzekeringsbedrijf uit te oefenen.

Artikel 4:26 (branches van het schadeverzekeringsbedrijf)

	1. Het bedrijf van schadeverzekeraar wordt onderscheiden in de volgende
branches:

	a. ongevallen- en ziekteverzekering;

	b. motorrijtuigverzekering;

	c. zee-, transport- en luchtvaartverzekering;

	d. verzekering van brandschade en andere schade aan goederen;

	e. overige schadeverzekeringen.

	2. Een vergunning tot uitoefening van het bedrijf van schadeverzekeraar
wordt verleend voor een of meer specifieke branches als bedoeld in het
eerste lid.

	3. Bij algemene maatregel van bestuur wordt bepaald welke risico’s
die behoren tot een andere branche dan de branche of branches waarvoor
vergunning tot uitoefening van het bedrijf van schadeverzekeraar is
verleend, als bijkomend risico mogen worden verzekerd, alsmede welke
risico’s niet als bijkomende risico’s met andere branches mogen
worden gecombineerd.

Artikel 4:27 (nadere regels betreffende verzekeringsbranches)

	Bij algemene maatregel kunnen nadere regels worden gesteld met
betrekking tot de branches waarin het bedrijf van schadeverzekeraar
wordt onderscheiden, alsmede regels met betrekking tot de branches
waarin het bedrijf van levensverzekeraar wordt onderscheiden. Artikel
4:26, tweede en derde lid, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 4:28 (verbod uitoefening verzekeringsbedrijf in andere branches)

	1. Het is verboden het bedrijf van levensverzekeraar of
schadeverzekeraar uit te oefenen in een branche waarvoor geen vergunning
is verleend.

	2. Het eerste lid is niet van toepassing op risico's die op grond van
artikel 4:26, derde lid, als bijkomende risico's mogen worden verzekerd.

Artikel 4:29 (verbod op nevenbedrijf)

	1. Het is een verzekeraar aan wie vergunning tot uitoefening van het
bedrijf van levensverzekeraar, natura-uitvaartverzekeraar of
schadeverzekeraar is verleend, verboden een ander bedrijf uit te oefenen
dan het verzekeringsbedrijf waarvoor de vergunning is verleend.

	2. In afwijking van het eerste lid is het een verzekeraar aan wie
vergunning tot uitoefening van het bedrijf van levensverzekeraar is
verleend, tevens toegestaan het bedrijf van natura-uitvaartverzekeraar
uit te oefenen.

Artikel 4:30 (verbod op verzekeren van molest)

	Het is een verzekeraar verboden schaden te verzekeren, veroorzaakt door
of ontstaan uit gewapend conflict, burgeroorlog, opstand, binnenlandse
onlusten, oproer of muiterij. In zee-, transport-, luchtvaart- en
reisverzekeringen is het evenwel toegestaan risico's van molest te
verzekeren in de algemeen gebruikelijke molestclausules, zolang de
Nederlandsche Bank daartegen geen bedenkingen naar voren heeft gebracht.

Artikel 4:31 (krediet, borgtocht en rechtsbijstand)

	Kredietverzekeringen, borgtochtverzekeringen en
rechtsbijstandsverzekeringen mogen elk slechts worden gesloten bij een
overeenkomst waarbij uitsluitend de onder de desbetreffende verzekering
gedekte risico's worden verzekerd.

Artikel 4:32 (aansprakelijkheid motorrijtuigen)

	Een verzekeraar die verzekeringen aanbiedt tot dekking van wettelijke
aansprakelijkheid, voortvloeiend uit het gebruik van motorrijtuigen,
voldoet aan de in de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen
BES ter zake van de verzekeringsvoorwaarden gestelde eisen.

Artikel 4:33 (nadere regels voor specifieke branches of verzekeringen)

	1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels
worden gesteld met betrekking tot de uitoefening van het bedrijf van
levensverzekeraar of schadeverzekeraar in een specifieke branche.

	2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden
gesteld met betrekking tot de in overeenkomsten van verzekering op te
nemen voorwaarden.

Artikel 4:34 (munteenheid in verzekeringsovereenkomsten)

	1. Verzekeringen, gesloten met een in de openbare lichamen woonachtige
of gevestigde cliënt luiden, tenzij het verzekerde risico buiten de
openbare lichamen is gelegen, in de munteenheid van de openbare
lichamen.

	2. Het eerste lid is niet van toepassing, indien partijen uitdrukkelijk
anders overeenkomen. De verzekeraar kan daartoe geen beroep doen op een
in de algemene voorwaarden waaronder de verzekering is gesloten,
opgenomen beding.

	3. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat het eerste
lid niet geldt voor bij die maatregel aan te wijzen categorieën
verzekeringen. Voorts kunnen bij of krachtens algemene maatregel van
bestuur nadere regels worden gesteld met betrekking tot de plaats van
ligging van het verzekerde risico, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 4:35 (toestemming DNB voor portefeuilleoverdracht)

	1. Een verzekeraar kan zijn rechten en verplichtingen uit
overeenkomsten van levensverzekering of natura-uitvaartverzekering
slechts bij schriftelijke overeenkomst en met schriftelijke toestemming
van de Nederlandsche Bank aan een andere verzekeraar overdragen.

	2. Een verzekeraar kan, mits hij daarvoor schriftelijke toestemming
heeft van de Nederlandsche Bank, zijn rechten en verplichtingen uit
overeenkomsten van schadeverzekering zonder medewerking of instemming
van degenen die aan de schadeverzekering rechten kunnen ontlenen,
overdragen aan een andere verzekeraar.

	3. De aanvraag van toestemming voor een overdracht als bedoeld in het
eerste of tweede lid geschiedt op door de Nederlandsche Bank te bepalen
wijze en gaat vergezeld van door de Nederlandsche Bank te bepalen
gegevens.

	4. Het eerste lid is niet van toepassing op de overdracht van rechten
en verplichtingen uit individuele verzekeringen op schriftelijk verzoek
van de verzekeringnemer.

Artikel 4:36 (instemming polishouders met portefeuilleoverdracht)

	1. Een verzekeraar doet van zijn voornemen tot overdracht van rechten
en verplichtingen uit overeenkomsten van levensverzekering of
natura-uitvaartverzekering mededeling op door de Nederlandsche Bank te
bepalen wijze. De mededeling bevat een door de Nederlandsche Bank te
bepalen termijn waarbinnen de betrokken polishouders zich bij de
Nederlandsche Bank schriftelijk tegen de overdracht kunnen verzetten.

	2. Indien een vierde of meer van de polishouders zich binnen de in het
eerste lid bedoelde termijn tegen de voorgenomen overdracht heeft
verzet, verleent de Nederlandsche Bank geen toestemming.

	3. Heeft de Nederlandsche Bank bedenkingen tegen de overdracht, dan
deelt zij deze na afloop van de gestelde termijn mede aan de
verzekeraar.

	4. Indien zich niet binnen de in het eerste bedoelde termijn een vierde
of meer van de polishouders tegen de voorgenomen overdracht heeft verzet
en tegen de overdracht ook bij de Nederlandsche Bank geen bedenkingen
bestaan, verleent de Nederlandsche Bank toestemming voor de overdracht.
De overdracht kan dan plaatsvinden en is van kracht ten aanzien van alle
betrokkenen.

Artikel 4:37 (mededeling van portefeuilleoverdracht)

	1. Een verzekeraar die met toestemming van de Nederlandsche Bank
rechten en verplichtingen uit overeenkomsten van verzekering heeft
overgedragen, doet van die overdracht mededeling op door de
Nederlandsche Bank te bepalen wijze. De overdracht wordt van kracht met
ingang van de tweede dag na de dag waarop de mededeling is gedaan.

	2. De inhoud van de mededeling, bedoeld in het eerste lid, behoeft
voorafgaande instemming van de Nederlandsche Bank.

	3. De bij een overdracht van rechten en verplichtingen uit
overeenkomsten van schadeverzekering betrokken verzekeringnemers kunnen
gedurende drie maanden na de dag waarop de overdracht van kracht is
geworden, hun schadeverzekering schriftelijk opzeggen met ingang van de
dag na afloop van die termijn.

Artikel 4:38 (nadere regels portefeuilleoverdracht)

	Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels
worden gesteld met betrekking tot de artikelen 4:35 tot en met 4:37.

Artikel 4:39 (verbod overdracht overeenkomsten naar buitenland)

	Het is een verzekeraar verboden overeenkomsten van verzekering,
gesloten vanuit een vestiging in de openbare lichamen, over te boeken
naar een vestiging die hij buiten de openbare lichamen heeft.

§ 5. Bemiddeling

Artikel 4:40 (zorgplicht aanbieder en bemiddelaar)

	1. De aanbieder van een financieel product die voor de eerste keer door
tussenkomst van een bepaalde bemiddelaar een overeenkomst inzake een
financieel product aangaat, gaat daartoe pas over nadat hij zich ervan
heeft vergewist dat die bemiddelaar met betrekking tot dat product op
grond van deze wet is toegelaten tot de uitoefening van het beroep of
bedrijf van bemiddelaar.

	2. De aanbieder van een financieel product die weet of behoort te weten
dat de vergunning van een bemiddelaar is ingetrokken of dat de
bemiddelaar anderszins niet langer is toegelaten tot de uitoefening van
zijn beroep of bedrijf in de openbare lichamen, gaat geen nieuwe
overeenkomsten inzake financiële producten meer aan door tussenkomst
van die bemiddelaar.

	3. Een bemiddelaar die weet of behoort te weten dat de vergunning van
de aanbieder van een financieel product voor wie hij bemiddelt, is
ingetrokken of dat het die aanbieder anderszins niet langer is
toegestaan financiële producten aan te bieden, bemiddelt niet langer
voor die aanbieder.

Artikel 4:41 (zorgplicht bij onderbemiddeling)

	1. Alvorens derden toe te staan in zijn naam of voor zijn rekening te
bemiddelen inzake financiële producten of effecten, vergewist een
bemiddelaar zich ervan dat die derden op grond van deze wet eveneens
zijn toegelaten tot de uitoefening van het beroep of bedrijf van
bemiddelaar inzake die producten of effecten.

	2. Een bemiddelaar die weet of behoort te weten dat een derde die in
zijn naam of voor zijn rekening bemiddelt of in wiens naam of voor wiens
rekening hij zelf bemiddelt, niet langer over de op grond van deze wet
benodigde vergunning beschikt of anderszins niet langer is toegelaten
tot het beroep of bedrijf van bemiddelaar, staat die derde niet langer
toe in zijn naam of voor zijn rekening te bemiddelen, dan wel beëindigt
zijn eigen werkzaamheden in naam of voor rekening van die derde.

Artikel 4:42 (portefeuille assurantiebemiddelaar)

	1. Een verzekering die door tussenkomst van een bemiddelaar tot stand
is gekomen of naar de portefeuille van een bemiddelaar is overgeboekt,
behoort in de relatie tot de betrokken verzekeraar tot de portefeuille
van die bemiddelaar, zolang zij daaruit niet is overgeboekt of door de
verzekeraar in eigen beheer is genomen.

	2. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat een
bemiddelaar in verzekeringen jegens de verzekeraar aanspraak op beloning
of vergoeding heeft over tot zijn portefeuille behorende verzekeringen,
volgens bij of krachtens die maatregel te stellen regels.

Artikel 4:43 (overboeking of in eigen beheer nemen)

	1. Een verzekeraar boekt niet zonder toestemming van de bemiddelaar of
diens rechtverkrijgenden een deel of het geheel van diens portefeuille
over naar de portefeuille van een andere bemiddelaar.

	2. In afwijking van het eerste lid boekt de verzekeraar op schriftelijk
verzoek van de verzekeringnemer diens verzekering uit de portefeuille
van een bemiddelaar over naar die van een andere bemiddelaar, tenzij de
verzekeraar gegronde bezwaren heeft tegen die bemiddelaar.

	3. Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing op het
door een verzekeraar in eigen beheer nemen van een verzekering.

	4. De verzekeraar verleent op schriftelijk verzoek van een bemiddelaar
zijn medewerking aan de gehele of gedeeltelijke overdracht van de
portefeuille van die bemiddelaar aan een andere bemiddelaar, tenzij de
verzekeraar gegronde bezwaren heeft tegen die bemiddelaar.

Artikel 4:44 (incasso van verzekeringspremies)

	1. Tenzij anders wordt overeengekomen, verzorgt de bemiddelaar voor de
verzekeraar het incasso van de premies. Ter zake van dit premie-incasso
is hij jegens de verzekeraar te allen tijde rekening en verantwoording
schuldig.

	2. Betaling van de verschuldigde premie en kosten aan de bemiddelaar
bevrijdt de verzekeringnemer van diens betalingsverplichting jegens de
verzekeraar. Alsdan gaat de verplichting tot betaling van de
verschuldigde premie en kosten over op de bemiddelaar.

Artikel 4:45 (beëindiging van incasso door bemiddelaar)

	1. Tenzij tussen verzekeraar en bemiddelaar anders is overeengekomen,
kan de verzekeraar het premie-incasso door een bemiddelaar beëindigen,
indien:

	a. de bemiddelaar het premie-incasso in ernstige mate verwaarloost;

	b. de bemiddelaar in gebreke blijft de geïnde premies tijdig aan de
verzekeraar af te dragen of zich schuldig maakt aan handelingen die het
vermoeden rechtvaardigen dat hij niet zal voldoen aan zijn uit het
premie-incasso voortvloeiende verplichtingen.

	2. Indien de vergunning van een bemiddelaar in verzekeringen is
ingetrokken, beëindigt de verzekeraar het premie-incasso door die
bemiddelaar.

	3. In de gevallen waarin op grond van het eerste of tweede lid het
premie-incasso door een bemiddelaar eindigt, wordt dit door de
verzekeraar overgenomen.

Artikel 4:46 (gevolmachtigde en ondergevolmachtigde agent)

	1. De artikelen 4:40 en 4:41 zijn van overeenkomstige toepassing op een
verzekeraar en zijn gevolmachtigde agent, onderscheidenlijk een
gevolmachtigde agent en diens ondergevolmachtigde agent.

	2. Voor de toepassing van de artikelen 4:40 tot en met 4:45 wordt,
indien een bemiddelaar in verzekeringen bemiddelt voor een
gevolmachtigde agent of een ondergevolmachtigde agent, de gevolmachtigde
agent dan wel ondergevolmachtigde agent gelijkgesteld met een
verzekeraar.

Artikel 4:47 (volmacht)

	1. De aan een gevolmachtigde of ondergevolmachtigde agent te verlenen
volmacht of ondervolmacht wordt schriftelijk verleend. Bij algemene
maatregel van bestuur kan worden bepaald dat de volmacht wordt opgemaakt
overeenkomstig een krachtens die maatregel vast te stellen model.

	2. Een volmacht kan door de volmachtverlenende verzekeraar worden
beperkt.

	3. Een ondervolmacht kan zowel door de volmachtverlenende verzekeraar
als door de gevolmachtigde agent, zolang diens eigen volmacht van kracht
is, worden beperkt.

	4. Beperkingen aan een volmacht of ondervolmacht kunnen niet aan derden
worden tegengeworpen. De ondergevolmachtigde agent geldt jegens de
verzekeraar niet als derde.

Artikel 4:48 (nadere regels)

	Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels
worden gesteld met betrekking tot de onderlinge verhouding tussen
aanbieders van financiële producten, bemiddelaars en gevolmachtigde of
ondergevolmachtigde agenten en de daarbij in acht te nemen rechten en
verplichtingen.

HOOFDSTUK 5. MARKTGEDRAG EN EFFECTENVERKEER

§ 1. Algemene bepalingen betreffende marktgedrag

Artikel 5:1 (begrip financiëledienstverlener)

	In deze paragraaf en de daarop berustende bepalingen wordt onder
financiëledienstverlener verstaan: degene die een financieel product
aanbiedt of een financiële dienst verleent.

Artikel 5:2 (zorgvuldige behandeling consumenten en cliënten)

	Een financiëledienstverlener neemt jegens consumenten of cliënten de
nodige zorgvuldigheid in acht. Hij houdt zich daartoe in ieder geval aan
de ingevolge deze paragraaf op hem van toepassing zijnde regels.

Artikel 5:3 (informatieverstrekking door financiëledienstverlener)

	Een financiëledienstverlener draagt er zorg voor dat de door of namens
hem ten behoeve van consumenten of cliënten in de vorm van
reclame-uitingen of anderszins over een financieel product, een
financiële dienst of effecten verstrekte of beschikbaar gestelde
informatie feitelijk juist, duidelijk en niet misleidend is.

Artikel 5:4 (precontractuele informatie)

	1. Een financiëledienstverlener draagt er zorg voor dat de consument
of cliënt tijdig en kosteloos de informatie ontvangt die deze
redelijkerwijs nodig heeft om zich, voordat hij met betrekking tot een
financieel product, een financiële dienst of effecten een verplichting
aangaat, over dat product, die dienst of die effecten een adequaat
oordeel te vormen.

	2. De in het eerste lid bedoelde informatie heeft in ieder geval
betrekking op de voor de consument of cliënt met het product, de dienst
of de effecten gepaard gaande kosten en risico’s.

	3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden
gesteld met betrekking tot de gevallen waarin en de voorwaarden
waaronder het in afwijking van het eerste lid is toegestaan om de in dat
lid bedoelde informatie geheel of gedeeltelijk na het aangaan van een
verplichting met betrekking tot een financieel product, een financiële
dienst of effecten aan de consument of cliënt te verstrekken.

	4. Indien een financieel product wordt aangeboden door tussenkomst van
een bemiddelaar, rust de in het eerste lid bedoelde verplichting om de
consument of cliënt van informatie met betrekking tot dat product te
voorzien, op de bemiddelaar.

Artikel 5:5 (verhouding tussen aanbieder en tussenpersoon)

	1. Een adviseur of bemiddelaar informeert de consument of cliënt over
de zakelijke relatie die hij in voorkomend geval onderhoudt met de
aanbieder of aanbieders van het financiële product waarover hij
adviseert of ter zake waarvan hij bemiddelt.

	2. De in het eerste lid bedoelde informatie heeft mede betrekking op de
wijze waarop de adviseur of bemiddelaar in voorkomend geval door de
aanbieder van het product voor zijn diensten wordt beloond.

	3. Bij algemene maatregel van bestuur kan voor bij die maatregel aan te
wijzen financiële producten of effecten worden bepaald dat een
bemiddelaar de consument of cliënt voorafgaand aan de totstandkoming
van een overeenkomst inzake zodanig product informeert over de hoogte
van de provisie die hij in verband met zijn bemiddeling ontvangt,
daaronder mede begrepen afsluitprovisies en doorlopende provisies per
betalingstermijn.

Artikel 5:6 (informatie gedurende de overeenkomst)

	1. Een financiëledienstverlener die een overeenkomst inzake een
financieel product of financiële dienst is aangegaan met een consument
of client, verstrekt die consument of cliënt gedurende de looptijd van
de overeenkomst tijdig informatie over wezenlijke wijzigingen ten
opzichte van eerder verstrekte informatie, wijzigingen in de voorwaarden
waaronder de overeenkomst is aangegaan, alsmede andere informatie met
betrekking tot dat product of die dienst, voor zover die informatie voor
de consument of cliënt redelijkerwijs relevant is.

	2. Indien een overeenkomst inzake een financieel product door
tussenkomst van een bemiddelaar tot stand is gekomen, rust de in het
eerste lid bedoelde verplichting op de aanbieder van het product, tenzij
aanbieder en bemiddelaar anders zijn overeengekomen.

Artikel 5:7 (passend advies)

	1. Een financiëledienstverlener die een consument of cliënt
adviseert, baseert zijn advies op de financiële positie, kennis en
ervaring, doelstellingen en risicobereidheid van de consument of
cliënt.

	2. De financiëledienstverlener licht zijn advies toe en gaat daarbij,
voor zover nodig, in op de overwegingen die aan het advies ten grondslag
liggen.

	3. Indien een financiëledienstverlener een consument of cliënt bij
het verlenen van een financiële dienst niet adviseert, maakt hij dat
voorafgaand aan zijn werkzaamheden ten behoeve van de consument of
cliënt aan deze kenbaar.

Artikel 5:8 (passend vermogensbeheer)

	Een vermogensbeheerder wint informatie in over de financiële positie,
kennis en ervaring, doelstellingen en risicobereidheid van de cliënt en
stemt het beheer van het vermogen van de cliënt mede daarop af.

Artikel 5:9 (behandeling van klachten)

	Een financiëledienstverlener draagt er zorg voor dat klachten van
consumenten of cliënten zorgvuldig, consistent en binnen een redelijke
termijn worden behandeld.

Artikel 5:10 (beloning van tussenpersonen)

	1. De beloning die een adviseur of bemiddelaar voor door hem verleende
financiële diensten ontvangt van de aanbieder van een financieel
product, mag niet zodanig zijn dat de belangen van de consument of
cliënt daardoor in het gedrang komen of kunnen komen.

	2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels
worden gesteld met betrekking tot de beloning van adviseurs of
bemiddelaars.

	3. Voorts kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels
worden gesteld met betrekking tot de toelaatbaarheid van:

	a. afmakingscourtages die in geval van schade door een bemiddelaar in
rekening worden gebracht bij de verzekeringnemer of de begunstigde van
een verzekering;

	b. het rechtstreeks of middellijk toekennen, afstaan of beloven van
provisie, retourprovisie of enig ander op geld waardeerbaar voordeel aan
anderen dan de bemiddelaar tot wiens portefeuille een verzekering
behoort.

Artikel 5:11 (gevolmachtigd of ondergevolmachtigd agent)

	Indien een verzekering door tussenkomst van een gevolmachtigd of
ondergevolmachtigd agent wordt aangeboden of afgesloten, wordt de
gevolmachtigde of ondergevolmachtigde agent voor de toepassing van deze
paragraaf aangemerkt als degene die de verzekering aanbiedt.

Artikel 5:12 (nadere regels)

	Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels
worden gesteld met betrekking tot de door financiëledienstverleners
jegens consumenten of cliënten in acht te nemen zorgvuldigheid en met
betrekking tot de in de artikelen 5:3 tot en met 5:9 geregelde
onderwerpen.

§ 2. Kredietverlening

Artikel 5:13 (begripsbepalingen)

	In deze paragraaf en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan
onder:

	kredietvergoeding: alle kosten, in welke vorm dan ook, die een
kredietaanbieder in verband met een krediet in rekening brengt aan de
kredietnemer, met uitzondering van vertragingsvergoeding en vergoeding
voor vervroegde aflossing;

	vertragingsvergoeding: alle kosten die een kredietaanbieder in verband
met niet-nakoming of te late betaling door de kredietnemer van aflossing
of rente in rekening brengt aan de kredietnemer, met uitzondering van
buitengerechtelijke incassokosten.

Artikel 5:14 (kredietwaardigheidstoets)

	1. Een kredietaanbieder gaat geen overeenkomst inzake krediet aan met
een consument, noch gaat hij over tot een verhoging van een reeds op
grond van een bestaande overeenkomst aan een consument beschikbaar
gesteld krediet, indien dit gelet op het risico van overkreditering
onverantwoord is.

	2. Om het risico van overkreditering te bepalen wint de
kredietaanbieder informatie in over de financiële positie van de
consument. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat de
kredietaanbieder gegevens over reeds aan de consument verleende
kredieten raadpleegt in een door Onze minister erkend stelsel van
kredietregistratie.

	3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels
worden gesteld met betrekking tot het eerste en tweede lid, alsmede
regels met betrekking tot de erkenning en inrichting van een stelsel van
kredietregistratie.

Artikel 5:15 (maximale kredietvergoeding)

	1. Een kredietaanbieder brengt geen hogere kredietvergoeding,
vertragingsvergoeding of vergoeding voor vervroegde aflossing in
rekening dan is toegestaan krachtens het tweede lid.

	2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels
gesteld met betrekking tot de hoogst toegestane kredietvergoeding en
vertragingsvergoeding. Voorts kunnen bij of krachtens die maatregel
regels worden gesteld met betrekking tot de hoogst toegestane vergoeding
die een kredietaanbieder in rekening mag brengen bij vervroegde
aflossing, alsmede regels met betrekking tot het hoogst toegestane
bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten dat in rekening mag worden
gebracht.

	3. Een overeenkomst in strijd met de krachtens het tweede lid gestelde
regels is vernietigbaar. Op deze vernietigingsgrond kan uitsluitend de
kredietnemer een beroep doen.

Artikel 5:16 (verbod op koppelverkoop)

	1. Een kredietaanbieder verplicht de kredietnemer bij het aangaan van
een kredietovereenkomst niet tot het aangaan van een andere overeenkomst
inzake een financieel product of een financiële dienst, tenzij:

	a. de kredietnemer uitdrukkelijk het recht wordt toegekend te bepalen
met welke wederpartij hij die overeenkomst zal aangaan, dan wel

	b. de overeenkomst verplicht tot het aanhouden van een betaalrekening
bij de aanbieder van krediet, door middel waarvan de uit de
kredietovereenkomst voortvloeiende betalingen dienen plaats te vinden.

	2. Aan een betaalrekening als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b,
mogen voor de kredietnemer geen onredelijke kosten zijn verbonden.

	3. Een overeenkomst in strijd met het eerste of tweede lid is
vernietigbaar. Op deze vernietigingsgrond kan uitsluitend de
kredietnemer een beroep doen.

§ 3. Herroepingsrechten van krediet- of verzekeringnemer

Artikel 5:17 (herroepingsrecht kredietovereenkomst)

	1. Een consument heeft het recht om de kredietovereenkomst zonder
opgave van redenen gedurende te ontbinden gedurende vijf werkdagen na de
dag van de sluiting van de kredietovereenkomst.

	2. Ingeval van ontbinding van de kredietovereenkomst op grond van het
eerste lid betaalt de consument onverwijld het ontvangen of opgenomen
kredietbedrag terug aan de kredietaanbieder, met inbegrip van de op het
tijdstip van terugbetaling over dat bedrag verschuldigde rente.

	3. Indien de kredietovereenkomst is verbonden aan een andere
overeenkomst, brengt de ontbinding van de kredietovereenkomst op grond
van het eerste lid van rechtswege met zich dat de consument niet langer
aan die andere overeenkomst gebonden is.

	4. Het eerste lid is niet van toepassing op hypothecair krediet.

Artikel 5:18 (herroepingsrecht levens- en natura-uitvaartverzekeringen)

	1. Een verzekeringnemer heeft het recht om een overeenkomst inzake een
individuele levensverzekering met een looptijd van meer dan zes maanden
of een natura-uitvaartverzekering zonder opgave van redenen schriftelijk
te ontbinden gedurende dertig kalenderdagen na het sluiten van de
overeenkomst.

	2. De ontbinding heeft tot gevolg dat partijen worden ontheven van alle
uit de ontbonden overeenkomst voortvloeiende verplichtingen.

§ 4. Aanbieden van effecten

Artikel 5:19 (prospectusplicht)

	1. Het is verboden in de openbare lichamen buiten besloten kring
effecten aan te bieden aan anderen dan professionele marktpartijen of
effecten te doen toelaten tot de handel op een in de openbare lichamen
gehouden effectenbeurs, tenzij ter zake van de aanbieding een prospectus
algemeen verkrijgbaar is, dat is goedgekeurd door de Autoriteit
Financiële Markten.

	2. Het eerste lid is niet van toepassing op:

	a. rechten van deelneming in een beleggingsinstelling;

	b. bij regeling van Onze Minister uitgezonderde categorieën effecten.

Artikel 5:20 (goedkeuring prospectus)

	1. De Autoriteit Financiële Markten verleent goedkeuring van een
prospectus, indien het prospectus voldoet aan de bij of krachtens
artikel 5:21 gestelde regels.

	2. De Autoriteit Financiële Markten maakt na ontvangst van een
aanvraag tot goedkeuring van een prospectus haar beslissing omtrent de
goedkeuring binnen tien werkdagen of, indien het een uitgevende
instelling betreft waarvan nog geen effecten zijn aangeboden aan het
publiek of zijn toegelaten tot de handel op een in de openbare lichamen
gehouden effectenbeurs, binnen twintig werkdagen bekend aan de
aanvrager.

	3. De artikelen 2:6, 2:7, eerste en tweede lid, 2:9 en 2:16 zijn van
overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat indien de aanvrager
op grond van artikel 2:7, tweede lid, in de gelegenheid is gesteld om
zijn aanvraag aan te vullen, de termijnen, bedoeld in het tweede lid,
opnieuw ingaan, te rekenen vanaf het tijdstip waarop de aanvrager zijn
aanvraag heeft aangevuld.

Artikel 5:21 (eisen aan prospectus)

	1. Het prospectus, bedoeld in artikel 5:19, bevat alle gegevens die,
gelet op de aard van de uitgevende instelling en van de aan het publiek
aangeboden of tot de handel op de effectenbeurs toegelaten effecten, van
belang zijn voor het vormen van een verantwoord oordeel over het
vermogen, de financiële positie, het resultaat en de vooruitzichten van
de uitgevende instelling en de eventuele garant en de rechten welke aan
deze effecten verbonden zijn.

	2. De gegevens, bedoeld in het eerste lid, zijn niet met elkaar in
strijd of in tegenspraak met andere bij de Autoriteit Financiële
Markten aanwezige informatie omtrent de uitgevende instelling, de
aanbieder van de effecten of de aanvrager van de toelating van de
effecten tot de handel op de effectenbeurs. De gegevens worden
gepresenteerd op een wijze die voor een redelijk geïnformeerd en
zorgvuldig handelend persoon begrijpelijk is.

	3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels
worden gesteld met betrekking tot de aan een prospectus te stellen
eisen.

Artikel 5:22 (doorlopende informatieverplichtingen)

	1. Een uitgevende instelling, niet zijnde een uitgevende instelling
waarvan effecten zijn toegelaten tot de handel op een effectenbeurs
waarvoor een vergunning als bedoeld in artikel 2:3, eerste lid,
onderdeel d, is verleend, stelt binnen vier maanden na afloop van het
boekjaar haar jaarlijkse financiële verslaggeving algemeen
verkrijgbaar. Tot de jaarlijkse financiële verslaggeving behoren in
ieder geval de door een externe deskundige goedgekeurde jaarrekening en
het jaarverslag.

	2. Het eerste lid is niet van toepassing op uitgevende instellingen van
effecten als bedoeld in artikel 5:19, tweede lid.

	3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels
worden gesteld met betrekking tot het eerste lid.

Artikel 5:23 (reclameregel)

	1. Een uitgevende instelling of aanbieder van effecten draagt er zorg
voor dat reclame-uitingen die betrekking hebben op het aanbieden van
effecten:

	a. vermelden dat een prospectus algemeen verkrijgbaar is of wordt
gesteld, alsmede waar het prospectus kan worden verkregen;

	b. als reclame-uiting herkenbaar zijn en informatie bevatten die niet
onjuist of misleidend is en in overeenstemming met de informatie die in
het prospectus is of wordt opgenomen.

	2. Het eerste lid is niet van toepassing op effecten als bedoeld in
artikel 5:19, tweede lid.

§ 5. Marktmisbruik

Artikel 5:24 (begrip voorwetenschap)

	In deze paragraaf en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan
onder voorwetenschap: bekendheid met informatie die concreet is en die
rechtstreeks of middellijk betrekking heeft op een uitgevende instelling
van effecten als bedoeld in artikel 5:25, eerste lid, of op de handel in
zodanige effecten:

	a. die niet openbaar is gemaakt, en

	b. waarvan openbaarmaking significante invloed zou kunnen hebben op de
koers van de effecten of op de koers van daarvan afgeleide effecten.

Artikel 5:25 (verbod op gebruik voorwetenschap)

	1. Het is een ieder verboden om gebruik te maken van voorwetenschap
door in of vanuit de openbare lichamen een transactie te verrichten of
te bewerkstelligen in:

	a. effecten die zijn genoteerd aan een effectenbeurs waarvoor een
vergunning als bedoeld in artikel 2:3, eerste lid, onderdeel d, is
verleend dan wel aan een in het buitenland gevestigde en van
overheidswege toegelaten effectenbeurs, of in effecten waarvan
aannemelijk is dat deze spoedig aan een zodanige beurs zullen worden
genoteerd;

	b. effecten waarvan de waarde mede wordt bepaald door de waarde van de
in onderdeel a bedoelde effecten.

	2. Het verbod van het eerste lid is niet van toepassing op:

	a. een tussenpersoon die, slechts over voorwetenschap beschikkend met
betrekking tot de handel, volgens de regels van de goede trouw handelt
ter bediening van opdrachtgevers;

	b. een rechtspersoon, vennootschap of instelling waarvan de werknemers
die zijn betrokken bij het verrichten of bewerkstelligen van de
transactie slechts beschikken over voorwetenschap met betrekking tot de
handel;

	c. degene die een transactie verricht of bewerkstelligt ter nakoming
van een opeisbare verbintenis die reeds bestond op het tijdstip waarop
hij kennis kreeg van de in artikel 5:24 bedoelde informatie.

	3. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat het in het
eerste lid bedoelde verbod niet van toepassing is op bij die maatregel
aangewezen categorieën transacties. Binnen een categorie kan
onderscheid worden gemaakt naar de personen die een transactie
verrichten of de omstandigheden waaronder een transactie wordt verricht.

Artikel 5:26 (tipverbod)

	1. Het is een ieder die beschikt over voorwetenschap, verboden om:

	a. de informatie waarop die voorwetenschap betrekking heeft, aan een
derde mee te delen, anders dan in de normale uitoefening van zijn werk,
beroep of functie;

	b. een derde aan te bevelen of ertoe aan te zetten transacties te
verrichten of te bewerkstelligen in effecten als bedoeld in artikel
5:25, eerste lid, waarop de voorwetenschap betrekking heeft.

	2. Het verbod, bedoeld in het eerste lid, aanhef en onderdeel b, is
niet van toepassing op een rechtspersoon, vennootschap of instelling
waarvan de werknemers die zijn betrokken bij het aanbevelen, niet over
voorwetenschap beschikken.

	3. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met
betrekking tot de gevallen waarin en de omstandigheden waaronder sprake
is van meedelen in de normale uitoefening van werk, beroep of functie
als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a.

Artikel 5:27 (verbod op marktmanipulatie)

	1. Het is verboden een transactie te verrichten of te bewerkstelligen
in effecten als bedoeld in artikel 5:25, eerste lid:

	a. waarvan een onjuist of misleidend signaal uitgaat of te duchten is
met betrekking tot het aanbod van, de vraag naar of de koers van die
effecten;

	b. die tot doel heeft de koers van die effecten op een kunstmatig
niveau te houden;

	c. waarbij gebruik wordt gemaakt van bedrog of misleiding.

	2. Het is verboden informatie te verspreiden waarvan een onjuist of
misleidend signaal uitgaat of te duchten is met betrekking tot het
aanbod van, de vraag naar of de koers van die effecten, terwijl de
verspreider van die informatie weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat
die informatie onjuist of misleidend is.

	3. Het eerste lid, aanhef en onderdelen a en b, is niet van toepassing,
indien degene die de transactie heeft verricht of bewerkstelligd,
aantoont dat zijn beweegreden daartoe gerechtvaardigd is en dat de
transactie in overeenstemming is met de gebruikelijke marktpraktijk op
de desbetreffende effectenbeurs. Voorts kunnen bij of krachtens algemene
maatregel van bestuur andere categorieën transacties worden aangewezen
waarop de in het eerste lid, aanhef en onderdelen a en b, bedoelde
verboden niet van toepassing zijn.

	4. Het tweede lid is niet van toepassing, voor zover het betreft het
verspreiden van informatie door journalisten die in hun normale
beroepshoedanigheid handelen, rekening houdend met de regels die gelden
binnen hun beroepsgroep, tenzij zij voordeel of winst behalen uit de
verspreiding van die informatie.

HOOFDSTUK 6. ZEGGENSCHAP IN BEURSGENOTEERDE VENNOOTSCHAPPEN

§ 1. Algemene bepalingen

Artikel 6:1 (begripsbepalingen)

	1. In dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan
onder:

	aandeel:

	1(. verhandelbaar aandeel als bedoeld in titel 5 van Boek 2 van het
Burgerlijk Wetboek BES;

	2(. certificaat van een aandeel of een daarmee gelijk te stellen
verhandelbaar waardebewijs;

	3(. optie ter verwerving van een onder 1° bedoeld aandeel of van een
onder 2° bedoeld waardebewijs;

	4(. elk ander verhandelbaar waardebewijs, niet zijnde een optie als
bedoeld onder 3°, ter verwerving van een onder 1° bedoeld aandeel of
van een onder 2° bedoeld waardebewijs;

	dochtermaatschappij van een persoon:

	1(. rechtspersoon waarin de persoon of een of meer van zijn
dochtermaatschappijen, al dan niet krachtens overeenkomst met andere
stemgerechtigden, alleen of samen meer dan de helft van de stemrechten
in de algemene vergadering kunnen uitoefenen;

	2(. rechtspersoon waarvan de persoon of een of meer van zijn
dochtermaatschappijen lid of aandeelhouder zijn en, al dan niet
krachtens overeenkomst met andere stemgerechtigden, alleen of samen meer
dan de helft van de bestuurders of van de commissarissen kunnen benoemen
of ontslaan, ook indien alle stemgerechtigden stemmen;

	3(. onder eigen naam optredende vennootschap waarin de persoon of een
of meer van zijn dochtermaatschappijen als vennoot volledig jegens
schuldeisers aansprakelijk is voor de schulden;

	4(. rechtspersoon of vennootschap waarin de rechtspersoon een
deelneming heeft, waarbij sprake is van een deelneming indien hij of een
of meer van zijn dochtermaatschappijen, bedoeld in de onderdelen 1(, 2(
en 3(, alleen of samen voor eigen rekening aan die rechtspersoon of
vennootschap kapitaal verschaft of doet verschaffen teneinde met die
rechtspersoon of vennootschap duurzaam verbonden te zijn ten dienste van
de eigen werkzaamheid en waarbij het bestaan van een deelneming wordt
vermoed indien een vijfde of meer van het geplaatste kapitaal wordt
verschaft;

	erkende effectenbeurs: bij regeling van Onze Minister erkende
effectenbeurs;

	stemgerechtigde aandelen: aandelen met volledig stemrecht en aandelen
met beperkt stemrecht, indien dit stemrecht kan worden uitgeoefend in
enige vergadering ter benoeming, schorsing of ontslag van een bestuurder
of commissaris, of tot goedkeuring, machtiging, of opdracht tot enige
handeling van het bestuur, ongeacht of de aandelen op een erkende
effectenbeurs worden genoteerd of incourant worden verhandeld;

	vennootschap: naamloze vennootschap naar het recht van de openbare
lichamen waarvan stemgerechtigde aandelen op een of meer erkende
effectenbeurzen worden genoteerd of incourant worden verhandeld.

	2. Onder een met een persoon gelieerde partij wordt in dit hoofdstuk
verstaan een persoon wiens verkrijgen, houden of bezitten van
stemgerechtigde aandelen, op grond van artikel 6:3, eerste lid,
onderdelen b, c, d of e, mede wordt toegerekend aan die persoon.

Artikel 6:2 (stemgerechtigde aandelen)

	Onder stemgerechtigde aandelen wordt mede verstaan:

	a. certificaten van stemgerechtigde aandelen, waarbij als de bezitter
of houder van het  stemrecht op de onderliggende aandelen zowel de
aandeelhouder als de  certificaathouder worden aangemerkt;

	b. depositobewijzen en andere stukken die een belang in stemgerechtigde
aandelen vertegenwoordigen, waarbij als de bezitter of houder van het
stemrecht op de onderliggende aandelen zowel de aandeelhouder als de
houder van het bewijs of stuk worden aangemerkt;

	c. het recht van pand en het recht van vruchtgebruik op stemgerechtigde
aandelen, indien de pandhouder of de vruchtgebruiker het aan die
aandelen verbonden stemrecht uitoefent, waarbij de pandgever of
blooteigenaar mede als bezitter of houder van het aan de aandelen
verbonden stemrecht wordt aangemerkt;

	d. rechten tot het verkrijgen van stemgerechtigde aandelen, waarbij de
bezitter of houder van het recht mede als de bezitter of houder van het
aan die aandelen verbonden stemrecht wordt aangemerkt; indien het recht
aandelen betreft die niet zijn uitgegeven of die door de vennootschap
zelf worden gehouden, worden voor de berekening van het aan een persoon
toekomend percentage van het stemrecht, de aandelen op de verkrijging
waarvan die persoon recht heeft, berekend als zijn deze uitgegeven en
worden deze gehouden door die persoon.

Artikel 6:3 (verkrijgen, houden of bezitten van aandelen)

	1. Onder verkrijgen, houden of bezitten van stemgerechtigde aandelen
door een persoon wordt mede verstaan:

	a. het verkrijgen, houden of bezitten, alsmede het aanvangen van het
houden, door een derde voor rekening of risico van die persoon of een
persoon als bedoeld in de onderdelen b, c, en d;

	b. het verkrijgen, houden of bezitten door een dochtermaatschappij van
die persoon of van een persoon als bedoeld in de onderdelen c en d;

	c. het verkrijgen, houden of bezitten door de niet van die persoon
duurzaam gescheiden wonende echtgenoot, door degene met wie die persoon
samenwoont als waren partijen gehuwd, door minderjarige kinderen
waarover die persoon het gezag uitoefent, of door bloed- en aanverwanten
in wiens levensonderhoud grotendeels door die persoon wordt voorzien;

	d. het verkrijgen, houden of bezitten door een bestuurder, commissaris
of functionaris van die persoon, of door personen die tot hen in een
verhouding staan als bedoeld in onderdeel c en hun
dochtermaatschappijen.

	e. het verkrijgen, houden of bezitten door een derde met wie de persoon
of een of meer personen die tot hem in een verhouding staan als bedoeld
in de onderdelen b, c en d, een overeenkomst is aangegaan die voorziet
in een duurzaam gemeenschappelijk beleid inzake het uitoefenen van het
stemrecht in de vennootschap, of die bedoeld is ter verkrijging van
inspraak in de vennootschap, hetzij gezamenlijk hetzij door een of meer
der bij de overeenkomst betrokken partijen.

	2. Wanneer een persoon met een derde die stemgerechtigde aandelen
houdt, een overeenkomst aangaat als bedoeld in het eerste lid, onderdeel
e, of tussen die persoon en de derde een verhouding ontstaat als bedoeld
in de onderdelen a tot en met d van dat lid, of de derde
dochtermaatschappij van die persoon wordt, dan geldt het tijdstip waarop
de overeenkomst wordt aangegaan, de verhouding ontstaat, of de derde
dochtermaatschappij wordt, als het moment waarop die aandelen door die
persoon zijn verkregen.

Artikel 6:4 (uitzondering voor effectenverkeer)

	Stemgerechtigde aandelen die verkregen en gehouden worden door personen
die toegelaten zijn tot een erkende effectenbeurs of anderszins onder de
voor die beurs van toepassing zijnde regels vergunning hebben hun
bedrijf uit te oefenen, voor zover die aandelen in de normale
uitoefening van hun beroep of bedrijf worden verkregen en gehouden, en
voor zover zij door hen niet worden gebruikt om zeggenschap in de
vennootschap te verkrijgen of trachten te verkrijgen, worden voor de
berekening van het door hen verkregen of gehouden percentage aan
stemrecht buiten beschouwing gelaten.

§ 2. Kennisgeving van zeggenschap

Artikel 6:5 (meldingsplicht)

	1. De persoon die, onder welke titel ook, stemgerechtigde aandelen in
het kapitaal van een vennootschap verkrijgt, en die weet of behoort te
weten dat hij door deze verkrijging stemrecht bezit dat een percentage
bereikt of overschrijdt van 5, 10, 20, 33 1/3, 50 of 66 2/3 van alle
stemmen die op het geplaatste kapitaal van die vennootschap kunnen
worden uitgebracht, meldt dit onverwijld aan de vennootschap.

	2. Wanneer stemgerechtigde aandelen anders dan door overdracht van
aandelen op naam worden verkregen, wordt aan de plicht onverwijld te
melden, voldaan, indien de vennootschap de melding ontvangt binnen vijf
dagen nadat de meldingsplicht ontstond.

Artikel 6:6 (inhoud melding)

	1. De melding geschiedt schriftelijk aan het kantoor van de
vennootschap volgens het Handelsregister gehouden door de Kamer van
Koophandel en Nijverheid in het openbaar lichaam waar de vennootschap is
gevestigd, alsmede aan de domicilies van de vennootschap in steden
waarin een erkende effectenbeurs is gevestigd, die door de vennootschap
ter uitvoering van deze wet zijn gekozen en opgegeven aan bedoeld
Handelsregister.

	2. De melding bevat:

	a. naam, woonplaats en adres van de meldingsplichtige en, indien van
toepassing, de aard van zijn onderneming of bedrijf;

	b. het aantal van iedere soort stemgerechtigde aandelen die door hem
werden gehouden en die door hem worden verkregen en, indien zich een van
de situaties omschreven in de artikelen 6:2 en 6:3 voordoet, de namen,
woonplaatsen en adressen van degene door wie zij worden gehouden of
verkregen;

	c. het percentage van de stemmen en het percentage van het geplaatste
kapitaal dat hij ingevolge artikel 6:2 of 6:3 is gaan houden;

	d. de datum waarop de meldingsplicht is ontstaan.

	3. Indien het door de meldingsplichtige gehouden percentage van
stemrecht 10 procent of meer bedraagt, neemt hij voorts in de melding op
of hij voornemens is binnen de tijd van twaalf maanden:

	a. meer stemgerechtigde aandelen te verwerven of op andere wijze zijn
stemrecht uit te breiden;

	b. zijn deelname in de vennootschap te gebruiken om het beleid van het
bestuur te beïnvloeden, of om beslissingen tot stand te brengen die
niet passen in een normale beleggingspolitiek, of om vertegenwoordiging
te verkrijgen in het bestuur of de raad van commissarissen, of om
volmachten van aandeelhouders te verkrijgen voor een komende vergadering
van aandeelhouders.

	4. Indien de meldingsplichtige in de melding stelt dat hij niet een van
de in het derde lid, onderdelen a en b, genoemde voornemens heeft, is
het hem verboden om binnen de tijd van twaalf maanden meer aandelen te
verwerven, zonder dit eerst ten minste vier weken van te voren aan het
bestuur te melden overeenkomstig dit artikel.

Artikel 6:7 (meerdere personen meldingsplichtig)

	Indien ingevolge artikel 6:3, eerste lid, meerdere personen
meldingsplichtig zijn, worden door de melding door een van hen de
overigen van de meldingsplicht ontslagen.

Artikel 6:8 (openbaar maken melding)

	1. Het bestuur van een vennootschap dat een melding heeft ontvangen als
bedoeld in artikel 6:5, maakt onverwijld de inhoud ervan openbaar in een
advertentie in een of meer in de openbare lichamen gepubliceerde
nieuwsbladen, en door kennisgeving aan de aandeelhouders op de wijze
waarop zij doorgaans berichten of oproepingen aan hen doorgeeft.

	2. Aan de plicht om onverwijld kennis te geven, heeft het bestuur
voldaan indien de advertentie is geplaatst en de kennisgevingen zijn
gedaan binnen vijf dagen nadat de melding op ieder van de domicilies,
bedoeld in artikel 6:6, is ontvangen.

	3. Het bestuur kan in de advertentie en kennisgevingen gedeeltes uit de
mededeling weglaten die niet terzake doen, of die bij de aandeelhouders
een valse indruk kunnen wekken.

§ 3. Openbaar bod

Artikel 6:9 (openbaar bod)

	1. De persoon die voornemens is, onder welke titel ook, stemgerechtigde
aandelen in het kapitaal van een vennootschap te verkrijgen en die weet
of behoort te weten dat hij na die verkrijging stemmen zal hebben die 20
procent of meer vertegenwoordigen van alle stemmen die op het geplaatste
kapitaal van die vennootschap kunnen worden uitgebracht, stelt, alvorens
tot die verkrijging over te gaan, het bestuur van de vennootschap van
zijn voornemen op de hoogte en geeft het de gelegenheid met hem te
overleggen binnen een periode die hij op niet minder kan stellen dan
twee weken nadat hij het bestuur op de hoogte heeft gesteld.

	2. De uitnodiging tot overleg, bedoeld in het eerste lid geschiedt
schriftelijk, overeenkomstig artikel 6:6, onder opgave van de in dat
artikel omschreven voornemens van de persoon met betrekking tot de
vennootschap indien hij invloed verwerft over haar beleid en de wijze
waarop de verwerving zal worden gefinancierd, met inbegrip van de naam
en het adres van iedere kredietinstelling of andere partij die zich
verbonden heeft de verwerving geheel of gedeeltelijk te financieren.

	3. Gedurende de tijd dat het overleg kan plaats vinden en gedurende een
week nadat het overleg is begonnen, is het de persoon en de met hem
gelieerde partijen verboden enig openbaar of onderhands bod uit te
brengen op stemgerechtigde aandelen of andere aandelen van de
vennootschap, of om deze te verwerven anders dan met toestemming van het
bestuur en van de raad van commissarissen.

	4. Indien het bestuur geen gebruik heeft gemaakt van de uitnodiging tot
overleg, of indien het overleg niet binnen een week tot een met
toestemming van de raad van commissarissen bereikt resultaat heeft
geleid, is het de persoon verboden stemgerechtigde aandelen en andere
aandelen van de vennootschap boven de in het eerste lid genoemde drempel
te verwerven, anders dan door het uitbrengen van een openbaar bod
waarbij de voorwaarden, bedoeld in artikel 6:11, in acht worden genomen.

Artikel 6:10 (verplichting aandelenbezit beneden drempel te brengen)

	1. De persoon die stemgerechtigde aandelen boven de drempel, bedoeld in
artikel 6:9, eerste lid, door welke oorzaak ook is gaan houden zonder
toestemming van het bestuur en de raad van commissarissen van de
vennootschap of anders dan door een openbaar bod als bedoeld in artikel
6:11, brengt onmiddellijk zijn aandelenbezit tot beneden die drempel.

	2. Indien de bedoelde drempel onopzettelijk of buiten toedoen van de
persoon of van aan hem gelieerde partijen werd overtreden, is het
bestuur met toestemming van de raad van commissarissen bevoegd om de
persoon alsnog geheel of gedeeltelijk ontheffing te verlenen van de
verplichting om zijn aandelenbezit beneden de drempel te brengen. De
ontheffing kan onder voorwaarden verleend worden.

	3. Binnen tien dagen nadat een persoon onopzettelijk of buiten zijn
toedoen en buiten het toedoen van met hem gelieerde partijen,
stemgerechtigde aandelen is gaan houden boven de bedoelde drempel, of
nadat hem dat feit bekend werd, of nadat een verzoek tot ontheffing,
bedoeld in het tweede lid, is afgewezen, kan de persoon aan het bestuur
zijn voornemen kenbaar maken om een openbaar bod als bedoeld in artikel
6:11 uit te brengen. In dat geval is hij niet verplicht zijn
aandelenbezit tot beneden de drempel terug te brengen. De verplichting
herleeft zodra hij van dat voornemen afziet.

Artikel 6:11 (openbaar bod zonder toestemming bestuur en RvC)

	Een openbaar bod, uitgebracht door een persoon of door een met hem
gelieerde partij, waarmee wordt beoogd of dat ertoe kan leiden dat die
persoon stemgerechtigde aandelen in het kapitaal van een vennootschap
verkrijgt boven de drempel, bedoeld in artikel 6:9, eerste lid, en dat
wordt uitgebracht zonder de toestemming van het bestuur en van de raad
van commissarissen van de vennootschap, dient:

	a. openbaar te worden uitgebracht op alle aandelen van de vennootschap,
met uitzondering van aandelen die door de vennootschap zelf worden
gehouden;

	b. een in contanten betaalbare prijs per aandeel te bieden niet lager
dan, voor iedere soort van aandelen:

	1(. de door erkende effectenbeurzen hoogst genoteerde koers of
bekendgemaakte prijs voor die soort van aandelen gedurende de
onmiddellijk aan het bod voorafgaande twaalf maanden; en

	2(. de hoogste prijs die voor die soort van aandelen door de persoon en
de met hem gelieerde partijen gedurende de onmiddellijk aan het bod
voorafgaande vierentwintig maanden is geboden voor enig aandeel van
dezelfde soort;

	c. de gelegenheid te geven het bod gedurende een eerste
aanmeldingstermijn van tenminste vier en ten hoogste tien weken te
aanvaarden, en gedurende een daarop aansluitende tweede
aanmeldingstermijn van tenminste twee weken indien het bod aanvankelijk
voorwaardelijk werd uitgebracht en gedurende de eerste termijn
onvoorwaardelijk wordt;

	d. onvoorwaardelijk en onherroepelijk te zijn met dien verstande dat de
bieder een of meer van de volgende voorwaarden kan stellen:

	1(. dat zich onder de gedurende de eerste aanmeldingstermijn aangemelde
aandelen, zoveel stemgerechtigde aandelen bevinden, dat de persoon
tenminste 50 procent, of een hoger door hem vastgesteld percentage van
de stemmen die op het geplaatste kapitaal kunnen worden uitgebracht, zal
kunnen uitbrengen;

	2(. dat gedurende de eerste aanmeldingstermijn niet door een derde voor
het eerst wordt bekend gemaakt dat deze een openbaar bod op de aandelen
of een deel daarvan uitbrengt of het voornemen daartoe heeft, of dat
deze met de vennootschap is overeengekomen stemgerechtigde aandelen te
nemen die vijf procent of meer vertegenwoordigen van de stemmen die op
het geplaatste kapitaal kunnen worden uitgebracht;

	3(. dat gedurende de eerste aanmeldingstermijn alle benodigde
rechterlijke of administratieve toestemmingen voor de verkrijging van de
aandelen zijn of worden verleend of toezeggingen daartoe zijn of worden
gedaan;

	4(. dat een voorwaarde waaronder een in onderdeel 3( bedoelde
toestemming of toezegging tot toestemming is verleend, niet is vervuld;

	5(. dat gedurende de eerste aanmeldingstermijn zich geen omstandigheden
voordoen die aan de persoon bij het uitbrengen van het bod onbekend
waren en niet bekend hoefden te zijn, en die een doorslaggevende
betekenis zouden hebben gehad, als zij bij het uitbrengen van het bod
bekend waren geweest.

§ 4. Diverse bepalingen

Artikel 6:12 (afkoelingsperiode)

	Indien door een persoon of door een met hem gelieerde partij een
openbaar bod is uitgebracht als bedoeld in artikel 6:11 en de persoon
ten gevolge van de op grond van dat bod verkregen stemgerechtigde
aandelen tezamen met de stemgerechtigde aandelen die hij bij het
uitbrengen van het bod reeds bezat, minder dan 85 procent van de stemmen
kan uitbrengen die op het geplaatste kapitaal van de vennootschap kunnen
worden uitgebracht, zal het hem en de met hem gelieerde partijen voor de
duur van een jaar na verloop van de aanmeldingstermijn of - termijnen,
verboden zijn:

	a. enige zakelijke transactie met de vennootschap aan te gaan met
betrekking tot een aanzienlijk deel van de vermogensbestanddelen van de
vennootschap;

	b. in te stemmen met, mee te werken aan, en anderen ertoe te bewegen om
in te stemmen met of mee te werken aan de verkoop van aanzienlijke
vermogensbestanddelen van de vennootschap en haar dochtermaatschappijen,
en aan enig besluit tot ontbinding, fusie of zetelverplaatsing van de
vennootschap.

Artikel 6:13 (niet-erkenning of nietigverklaring aandelenoverdracht)

	1. Indien aandelen op naam worden overgedragen en het bestuur van de
vennootschap weet of vermoedt dat:

	a. hetzij de overdracht ingevolge paragraaf 2 gemeld moet worden, en
zodanige melding niet is gedaan;

	b. hetzij de overdracht in strijd is met een verbod krachtens dit
hoofdstuk om stemgerechtigde aandelen te verkrijgen;

	c. hetzij de overdracht het gevolg is van het aanvaarden van een
openbaar bod dat gedaan is in strijd met paragraaf 3;

	is de vennootschap bevoegd de overdracht niet te erkennen danwel,
indien de overdracht aan de vennootschap wordt betekend, de overdracht
nietig te verklaren door een aangetekend schrijven aan zowel de
voorgenomen verkrijger als de voorgenomen vervreemder.

	2. Indien het niet-erkennen van een overdracht het gevolg is van een
vermoeden, wordt de overdracht erkend na verloop van twee weken, tenzij
in de tussentijd het vermoeden is omgezet in bewijs of in een redelijk
gegrond vermoeden.

	3. De overdracht wordt onmiddellijk erkend wanneer de reden voor het
niet erkennen van de overdracht niet meer bestaat.

Artikel 6:14 (voorwaarden uitbrengen stemmen)

	1. Op de aan een persoon toegerekende stemgerechtigde aandelen mogen
gezamenlijk niet meer stemmen uitgebracht worden dan vertegenwoordigende
5 procent van het geplaatste stemgerechtigde kapitaal van de
vennootschap:

	a. zolang de persoon een melding niet gedaan heeft waartoe hij
ingevolge artikel 6:5 verplicht is;

	b. tot vier weken nadat die melding is gedaan, indien de persoon
stemgerechtigde aandelen heeft verkregen zonder de voorafgaande melding,
bedoeld in artikel 6:6, derde lid, te hebben gedaan;

	c. totdat de persoon zijn aandelenbezit beneden de drempel, bedoeld in
artikel 6:10, heeft gebracht, of ontheffing daartoe van het bestuur en
de raad van commissarissen heeft verkregen.

	2. Een persoon die voornemens is, of van wie een gelieerde partij
voornemens is, een openbaar bod te doen op stemgerechtigde aandelen van
een vennootschap, en de met die persoon gelieerde partijen, mogen geen
vergaderingen van aandeelhouders bijeenroepen, daarin aanwezig of
vertegenwoordigd zijn, noch in of buiten vergadering stemrecht op
stemgerechtigde aandelen van de vennootschap uitoefenen, totdat het
openbare bod overeenkomstig artikel 6:11 is uitgebracht, of met het
bestuur en de raad van commissarissen is overeengekomen dat het bod
anders dan overeenkomstig artikel 6:11 kan worden uitgebracht. Indien
van het voornemen wordt afgezien, blijft het verbod van dit artikel van
kracht tot na verloop van een jaar nadat zulks aan het bestuur
schriftelijk is medegedeeld.

	3. Stemmen uitgebracht in strijd met het eerste of tweede lid zijn
desondanks geldig, behoudens in het geval van schorsing, bedoeld in
artikel 6:15.

	4. Voor de berekening van een door de statuten vereist quorum, worden
de aandelen waarvoor vanwege het eerste of tweede lid geen stemmen mogen
worden uitgebracht, aangemerkt als niet geplaatst.

Artikel 6:15 (schorsing door vennootschap)

	1. Indien het bestuur van een vennootschap weet of vermoedt dat iemand
stemrechten of andere rechten uitoefent of tracht uit te oefenen in
strijd met artikel 6:14, is het bestuur bevoegd die persoon te schorsen
in de uitoefening van bedoelde rechten door middel van een aangetekend
schrijven aan die persoon.

	2. Het bestuur kan de schorsing bekend maken op de wijze, bedoeld in
artikel 6:8, indien zij dit in het belang acht van de vennootschap of
van de aandeelhouders.

	3. Indien tijdens een aandeelhoudersvergadering blijkt of het vermoeden
rijst dat iemand in strijd met artikel 6:14 rechten tracht uit te
oefenen, kan de voorzitter de vergadering voor tenminste een half uur en
ten hoogste drie uur onderbreken, teneinde te overleggen met de
betrokken persoon of personen. Indien dit overleg niet het tegendeel
bewijst of het vermoeden wegneemt, kan de voorzitter de schorsing van de
betrokken persoon of personen uitspreken en de vergadering zonder hem of
hen voortzetten.

	4. Indien een schorsing het gevolg is van een vermoeden, dan zal de
schorsing na verloop van twee weken worden opgeheven indien het
vermoeden in de tussentijd niet is omgezet in bewijs of in redelijk
gegrond vermoeden.

	5. Een schorsing wordt voorts terstond opgeheven wanneer artikel 6:14
de betrokkene niet meer belet de rechten waarin hij is geschorst, uit te
oefenen.

Artikel 6:16 (besluiten aandeelhouders buiten vergadering)

	De aandeelhouders van een vennootschap als bedoeld in dit hoofdstuk
kunnen buiten vergadering slechts geldige besluiten nemen, indien het
bestuur verzoekt de besluiten te nemen.

§ 5. Uitzonderingen

Artikel 6:17 (uitzonderingen en nadere regels)

	1. Bij algemene maatregel van bestuur kan voor daarvoor in aanmerking
komende categorieën vennootschappen worden bepaald dat de paragrafen 2
en 3 niet of slechts gedeeltelijk op die vennootschappen van toepassing
zijn, of dat voor die vennootschappen andere drempelwaarden gelden dan
in die paragrafen is bepaald.

	2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels
worden gesteld met betrekking tot de in dit hoofdstuk geregelde
onderwerpen.

HOOFDSTUK 7. HANDHAVING

§ 1. Inleidende bepalingen

Artikel 7:1 (begripsbepalingen)

	In dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan
onder:

	aanwijzing: door de toezichtautoriteit opgelegde verplichting om binnen
een door die autoriteit gestelde termijn ten aanzien van in de
aanwijzingsbeschikking aan te geven onderwerpen een bepaalde gedragslijn
te volgen;

	bestraffende sanctie: bestuurlijke sanctie, voor zover deze beoogt de
overtreder leed toe te voegen;

	bestuurlijke boete: bestraffende sanctie, inhoudende een
onvoorwaardelijke verplichting tot betaling van een geldsom;

	bestuurlijke sanctie: door de toezichtsautoriteit wegens een
overtreding opgelegde verplichting, niet zijnde een aanwijzing;

	herstelsanctie: bestuurlijke sanctie die strekt tot het geheel of
gedeeltelijk ongedaan maken of beëindigen van een overtreding, tot het
voorkomen van herhaling van een overtreding, dan wel tot het wegnemen of
beperken van de gevolgen van een overtreding;

	last onder dwangsom: herstelsanctie, inhoudende:

	1º. een last tot geheel of gedeeltelijk herstel van de overtreding, en

	2º. de verplichting tot betaling van een geldsom indien de last niet
of niet tijdig wordt uitgevoerd;

	overtreder: degene die een overtreding pleegt of medepleegt;

	overtreding: gedraging in strijd met het bij of krachtens deze wet
bepaalde;

	toezichthouder: persoon, belast met het houden van toezicht op de
naleving van het bij of krachtens deze wet bepaalde.

Artikel 7:2 (overtredingen door rechtspersonen)

	Overtredingen kunnen worden begaan door natuurlijke personen en
rechtspersonen. Artikel 53, tweede en derde lid, van het Wetboek van
Strafrecht BES is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 7:3 (rechtvaardigingsgrond; meerdaadse samenloop)

	1. De toezichtautoriteit legt geen bestuurlijke sanctie op, voor zover
voor de overtreding een rechtvaardigingsgrond bestond.

	2. Indien twee of meer voorschriften zijn overtreden, kan voor de
overtreding van elk afzonderlijk voorschrift een bestuurlijke sanctie
worden opgelegd.

§ 2. Toezicht op de naleving

Artikel 7:4 (aanwijzing toezichthouders)

	1. Met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens deze wet
bepaalde zijn belast de daartoe bij besluit van de toezichtautoriteit
aangewezen personen.

	2. Bij een besluit als bedoeld in het eerste lid, kunnen de aan een
toezichthouder toekomende bevoegdheden worden beperkt.

	3. Van een besluit als bedoeld in het eerste lid wordt mededeling
gedaan door plaatsing in de Staatscourant.

	4. Bij regeling van Onze Minister kunnen regels worden gesteld met
betrekking tot de wijze van taakuitoefening door toezichthouders.

Artikel 7:5 (legitimatie)

	1. Bij de uitoefening van zijn taak draagt een toezichthouder een
legitimatiebewijs bij zich, dat is uitgegeven door het bestuursorgaan
onder verantwoordelijkheid waarvan de toezichthouder werkzaam is.

	2. Een toezichthouder toont zijn legitimatiebewijs desgevraagd
aanstonds. 

	3. Het legitimatiebewijs voldoet aan de bij en krachtens artikel 5:12,
derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht gestelde regels.

Artikel 7:6 (evenredigheidsbeginsel)

	Een toezichthouder maakt van zijn bevoegdheden slechts gebruik voor
zover dat redelijkerwijs voor de vervulling van zijn taak nodig is.

Artikel 7:7 (betreden van plaatsen)

	1. Een toezichthouder is bevoegd, met medeneming van de benodigde
apparatuur, elke plaats te betreden.

	2. Zo nodig verschaft hij zich toegang met behulp van de sterke arm.

	3. Hij is bevoegd zich te doen vergezellen door personen die daartoe
door hem zijn aangewezen.

	4. Op het binnentreden van woningen zonder de toestemming van de
bewoner is Titel X van het Derde Boek van het Wetboek van Strafvordering
BES van overeenkomstige toepassing, met uitzondering van de artikelen
155, vierde lid, 156, tweede lid, 157, tweede en derde lid, 158, eerste
lid, laatste zinsnede, en 160, eerste lid, en met dien verstande dat de
machtiging wordt verleend door de procureur-generaal.

Artikel 7:8 (vorderen van inlichtingen)

	Een toezichthouder is bevoegd inlichtingen te vorderen.

Artikel 7:9 (inzage van identiteitsdocument)

	Een toezichthouder is bevoegd van personen inzage te vorderen van een
identiteitsdocument als bedoeld in artikel 2 van de Wet
identificatieplicht BES.

Artikel 7:10 (inzage van gegevens en bescheiden)

	1. Een toezichthouder is bevoegd inzage te vorderen van zakelijke
gegevens en bescheiden.

	2. Hij is bevoegd van de gegevens en bescheiden kopieën te maken.

	3. Indien het maken van kopieën niet ter plaatse kan geschieden, is
hij bevoegd de gegevens en bescheiden voor dat doel voor korte tijd mee
te nemen tegen een door hem af te geven schriftelijk bewijs.

	4. Een financiële onderneming is, voor zover zij de op haar
activiteiten in of vanuit de openbare lichamen betrekking hebbende
boeken, bescheiden of andere informatiedragers in het buitenland
aanhoudt, verplicht de toezichthouder op diens verzoek inzage te
verlenen in die boeken, bescheiden of informatiedragers en hem daartoe
toegang te verlenen tot de plaats waar deze zich bevinden.

Artikel 7:11 (medewerkingsplicht)

	1. Een ieder is verplicht aan een toezichthouder binnen de door hem
gestelde redelijke termijn alle medewerking te verlenen die deze
redelijkerwijs kan vorderen bij de uitoefening van zijn bevoegdheden. 

	2. Zij die uit hoofde van ambt, beroep of wettelijk voorschrift
verplicht zijn tot geheimhouding, kunnen het verlenen van medewerking
weigeren, voor zover dit uit hun geheimhoudingsplicht voortvloeit.

§ 3. Aanwijzing, benoeming curator en activiteitenverbod

Artikel 7:12 (algemene aanwijzingsbevoegdheid)

	1. De toezichtautoriteit kan een financiële onderneming of andere
persoon die niet voldoet aan een ingevolge de artikelen 1:7, tweede lid,
1:26, 1:27, 2:1 tot en met 2:3, 2:12, 2:17, 2:18, 2:21 tot en met 2:23,
de hoofdstukken 3 tot en met 5, de artikelen 7:10, vierde lid, en 7:11,
eerste lid, of hoofdstuk 8, paragrafen 1 en 2, op hem of haar rustende
verplichting, een aanwijzing geven.

	2. Voorts kan de Nederlandsche Bank een financiële onderneming een
aanwijzing geven, indien zij tekenen ontwaart van een ontwikkeling die
de integere of beheerste bedrijfsuitoefening, het eigen vermogen, de
solvabiliteit of de liquiditeit van die financiële onderneming in
gevaar kunnen brengen.

	3. De beslissing tot het geven van een aanwijzing is met redenen
omkleed en wordt schriftelijk bekendgemaakt aan degene tot wie de
aanwijzing is gericht.

	4. Een aanwijzing strekt niet tot aantasting van overeenkomsten tussen
degene tot wie de aanwijzing is gericht, en derden.

Artikel 7:13 (aanwijzing aan houder van effectenbeurs)

	1. De Autoriteit Financiële Markten kan de houder van een
effectenbeurs een aanwijzing geven om jegens een derde die zich niet
houdt aan de in artikel 4:16, eerste lid, bedoelde regels, een bepaalde
gedragslijn te volgen.

	2. De Autoriteit Financiële Markten kan de houder van een
effectenbeurs een aanwijzing geven om binnen een door de Autoriteit
Financiële Markten gestelde redelijke termijn de handel in een bepaald
effect op te schorten, te onderbreken of door te halen, indien dit met
het oog op de bescherming van de belangen van de beleggers in het effect
of de ordelijke handel in het effect noodzakelijk is.

	3. Nadat de Autoriteit Financiële Markten een aanwijzing als bedoeld
in het tweede lid heeft gegeven, kan zij het Gerecht verzoeken het
desbetreffende effect uit te sluiten van de handel op de effectenbeurs,
indien dit met het oog op de bescherming van de belangen van de
beleggers in het effect of de ordelijke handel in het effect
noodzakelijk is.

	4. Artikel 7:12, derde lid, is van overeenkomstige toepassing op een
aanwijzing als bedoeld in het eerste, tweede of derde lid.

Artikel 7:14 (benoeming van curator)

	1. De toezichtautoriteit kan een of meer personen benoemen als curator
ten aanzien van alle of bepaalde organen of vertegenwoordigers van een
financiële onderneming, indien die onderneming niet voldoet aan het bij
of krachtens deze wet bepaalde.

	2. Een beslissing als bedoeld in het eerste lid wordt slechts genomen,
indien:

	a. de onderneming niet of niet volledig binnen de gestelde termijn
gevolg heeft gegeven aan een krachtens artikel 7:12, eerste lid, gegeven
aanwijzing;

	b. de in het eerste lid bedoelde overtreding het adequaat functioneren
van de onderneming ernstig in gevaar brengt, of

	c. de in het eerste lid bedoelde overtreding de belangen van
consumenten of cliënten ernstig in gevaar brengt.

	3. In een geval als bedoeld in het tweede lid, onderdeel b of c, wordt
de beslissing niet genomen dan nadat de onderneming in de gelegenheid is
gesteld haar zienswijze naar voren te brengen.

Artikel 7:15 (gevaar voor financiële waarborgen)

	1. Onverminderd artikel 7:14 kan de Nederlandsche Bank een of meer
personen benoemen als curator ten aanzien van alle of bepaalde organen
of vertegenwoordigers van een financiële onderneming, indien zij
tekenen ontwaart van een ontwikkeling die de integere of beheerste
bedrijfsuitoefening, het eigen vermogen, de solvabiliteit of de
liquiditeit van die financiële onderneming in gevaar kan brengen.

	2. Een beslissing als bedoeld in het eerste lid wordt slechts genomen:

	a. nadat de onderneming niet of niet volledig binnen de gestelde
termijn gevolg heeft gegeven aan een krachtens artikel 7:12, tweede lid,
gegeven aanwijzing, of

	b. indien onverwijld ingrijpen noodzakelijk is en de financiële
onderneming voorafgaand in de gelegenheid is gesteld haar zienswijze
naar voren te brengen over de voorgenomen beslissing.

Artikel 7:16 (beslissing om curator te benoemen)

	1. De beslissing om een curator te benoemen bevat een beschrijving van
de belangen waardoor de curator zich dient te laten leiden. De
beslissing is met redenen omkleed en wordt schriftelijk bekendgemaakt
aan de betrokken onderneming.

	2. De toezichtautoriteit benoemt de curator voor ten hoogste twee
jaren, met de mogelijkheid deze termijn telkens voor ten hoogste een
jaar te verlengen. Een verlenging wordt terstond van kracht.

Artikel 7:17 (gevolgen benoeming curator)

	1. Met ingang van het tijdstip waarop de beslissing tot benoeming van
de curator aan de financiële onderneming is bekendgemaakt, mogen de
betrokken organen of vertegenwoordigers hun bevoegdheden slechts
uitoefenen na goedkeuring door de curator en met inachtneming van de
opdrachten van de curator.

	2. Na de benoeming van een curator:

	a. verlenen de organen en vertegenwoordigers van de financiële
onderneming de curator alle medewerking;

	b. is voor schade ten gevolge van handelingen, verricht in strijd met
het eerste lid, elke persoon die deel uitmaakt van het orgaan van de
onderneming dat deze handelingen verrichtte, hoofdelijk aansprakelijk
tegenover de onderneming, tenzij het verrichten van deze handelingen hem
niet te verwijten valt en hij niet nalatig is geweest in het treffen van
maatregelen om de gevolgen daarvan af te wenden;

	c. zijn de handelingen, bedoeld in onderdeel b, voor zover het
rechtshandelingen betreft, vernietigbaar, indien de wederpartij wist of
behoorde te weten dat de ingevolge het eerste lid vereiste goedkeuring
voor die handelingen ontbrak.

	3. De kosten en beloning van een op grond van artikel 7:14 of 7:15
benoemde curator komen ten laste van de betrokken financiële
onderneming.

Artikel 7:18 (bevoegdheden van toezichtautoriteit)

	1. De toezichtautoriteit kan de organen of vertegenwoordigers ten
aanzien waarvan een curator is benoemd, toestaan bepaalde
rechtshandelingen zonder goedkeuring van de curator te verrichten.

	2. De toezichtautoriteit kan de door haar aangewezen curator te allen
tijde vervangen.

	3. Zodra de omstandigheid die tot benoeming van de curator heeft
geleid, niet langer aanwezig is, trekt de toezichtautoriteit de
benoeming van de curator in. De beslissing tot intrekking wordt op
schrift gesteld en onverwijld bekendgemaakt aan de financiële
onderneming.

Artikel 7:19 (aantrekken opvorderbare gelden)

	De artikelen 7:14 en 7:16 tot en met 7:18 zijn van overeenkomstige
toepassing op een ieder die in de uitoefening van een bedrijf in of
vanuit de openbare lichamen buiten besloten kring opvorderbare gelden
aantrekt, ter beschikking verkrijgt of ter beschikking heeft.

Artikel 7:20 (transactie- of activiteitenverbod)

	1. De toezichtautoriteit kan, indien een financiële onderneming met
zetel in het buitenland geen gevolg geeft aan een krachtens artikel 7:12
of 7:13 gegeven aanwijzing, de betrokken onderneming een verbod opleggen
in de openbare lichamen nieuwe overeenkomsten af te sluiten.

	2. De Autoriteit Financiële Markten kan, indien een financiële
onderneming, niet zijnde een onderneming waarvoor op grond van artikel
2:3 een vergunning is vereist, de ingevolge hoofdstuk 5, paragrafen 1
tot en met 3, op haar van toepassing zijnde regels niet naleeft, de
betrokken onderneming een verbod opleggen de met die regels strijdige
activiteiten te verrichten.

	3. De beslissing tot het opleggen van een verbod is met redenen omkleed
en wordt schriftelijk bekendgemaakt aan de onderneming tot wie het
verbod is gericht.

	4. Een verbod als bedoeld in het tweede lid heeft geen betrekking op de
afwikkeling van overeenkomsten, gesloten voor het tijdstip waarop het
verbod wordt opgelegd.

§ 4. Last onder dwangsom

Artikel 7:21 (opleggen last onder dwangsom)

	1. De toezichtautoriteit kan een last onder dwangsom opleggen ter zake
van overtreding van voorschriften, gesteld bij of krachtens de in de
bijlage bij deze wet genoemde artikelen, alsmede ter zake van het geen
gevolg geven dan wel niet tijdig of onvolledig gevolg geven aan een
krachtens artikel 7:12 of 7:13 gegeven aanwijzing.

	2. Een last onder dwangsom kan worden opgelegd, zodra het gevaar voor
de overtreding klaarblijkelijk dreigt.

	3. De toezichtautoriteit legt geen last onder dwangsom op, zolang een
andere wegens dezelfde overtreding opgelegde last onder dwangsom van
kracht is.

	4. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden
gesteld met betrekking tot de uitoefening van de in het eerste lid
bedoelde bevoegdheid.

Artikel 7:22 (zienswijze overtreder)

	1. Voordat de toezichtautoriteit een last onder dwangsom oplegt, stelt
zij degene aan wie zij voornemens is de last op te leggen, in de
gelegenheid zijn zienswijze naar voren te brengen.

	2. Het eerste lid is niet van toepassing, indien de vereiste spoed zich
daartegen verzet, of indien betrokkene reeds eerder in de gelegenheid is
gesteld om zijn zienswijze naar voren te brengen en zich sindsdien geen
nieuwe feiten of omstandigheden hebben voorgedaan.

Artikel 7:23 (inhoud van de last)

	1. De last onder dwangsom omschrijft de te nemen herstelmaatregelen.

	2. Bij een last onder dwangsom die strekt tot het ongedaan maken van
een overtreding of het voorkomen van verdere overtreding, wordt een
termijn gesteld gedurende welke de overtreder de last kan uitvoeren
zonder dat een dwangsom wordt verbeurd.

	3. De beslissing tot oplegging van een last onder dwangsom wordt op
schrift gesteld en vermeldt:

	a. de overtreding, alsmede het overtreden voorschrift;

	b. zo nodig een aanduiding van de plaats waar en het tijdstip waarop de
overtreding is geconstateerd.

Artikel 7:24 (hoogte dwangsom)

	1. De toezichtautoriteit stelt de dwangsom vast hetzij op een bedrag
ineens, hetzij op een bedrag per tijdseenheid waarin de last niet is
uitgevoerd, dan wel per overtreding van de last.

	2. De toezichtautoriteit stelt tevens een bedrag vast, waarboven geen
dwangsom meer wordt verbeurd.

	3. De bedragen staan in redelijke verhouding tot de zwaarte van het
geschonden belang en tot de beoogde werking van de dwangsom.

	4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden
gesteld met betrekking tot de hoogte van de dwangsom.

Artikel 7:25 (betaling verbeurde dwangsom)

	Een verbeurde dwangsom wordt betaald binnen zes weken nadat zij van
rechtswege is verbeurd.

Artikel 7:26 (opheffing of vermindering dwangsom)

	1. De toezichtautoriteit die een last onder dwangsom heeft opgelegd,
kan op verzoek van de overtreder de last opheffen, de looptijd ervan
opschorten voor een bepaalde termijn, of de dwangsom verminderen ingeval
van blijvende of tijdelijke gehele of gedeeltelijk onmogelijkheid voor
die overtreder om aan zijn verplichtingen te voldoen.

	2. De toezichtautoriteit die een last onder dwangsom heeft opgelegd,
kan op verzoek van de overtreder de last opheffen, indien de beschikking
één jaar van kracht is geweest zonder dat de dwangsom is verbeurd.

Artikel 7:27 (beslissing tot invordering dwangsom)

	1. Alvorens aan te manen tot betaling van de dwangsom beslist de
toezichtautoriteit bij beschikking omtrent de invordering van de
dwangsom.

	2. De toezichtautoriteit geeft voorts een beschikking omtrent de
invordering van de dwangsom, indien een belanghebbende daarom verzoekt.

	3. De toezichtautoriteit beslist binnen vier weken op het verzoek.

Artikel 7:28 (invordering na wijziging van de last)

	1. Indien uit een beschikking tot intrekking of wijziging van de last
onder dwangsom voorvloeit dat een reeds gegeven beschikking tot
invordering van die dwangsom niet in stand kan blijven, vervalt die
beschikking.

	2. De toezichtautoriteit kan een nieuwe beschikking tot invordering
geven die in overeenstemming is met de gewijzigde last onder dwangsom.

Artikel 7:29 (bezwaar en beroep)

	1. Het bezwaar, beroep of hoger beroep tegen een last onder dwangsom
heeft mede betrekking op een beschikking die strekt tot invordering van
de dwangsom, voor zover de belanghebbende deze beschikking betwist.

	2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op een verzoek om
voorlopige voorziening.

§ 5. Bestuurlijke boete

Artikel 7:30 (opleggen bestuurlijke boete)

	1. De toezichtautoriteit kan een bestuurlijke boete opleggen ter zake
van overtreding van voorschriften, gesteld bij of krachtens de in de
bijlage bij deze wet genoemde artikelen, alsmede ter zake van het geen
gevolg geven dan wel niet tijdig of onvolledig gevolg geven aan een
krachtens artikel 7:12 of 7:13 gegeven aanwijzing.

	2. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met
betrekking tot de uitoefening van de in het eerste lid bedoelde
bevoegdheid.

Artikel 7:31 (hoogte bestuurlijke boete)

	1. Het bedrag van de bestuurlijke boete wordt bepaald bij algemene
maatregel van bestuur. Het bedrag van de bestuurlijke boete voor een
afzonderlijke overtreding bedraagt ten hoogste USD 250.000, tenzij ten
tijde van het plegen van de overtreding nog geen vijf jaren zijn
verstreken sinds het opleggen aan de overtreder van een bestuurlijke
boete ter zake van eenzelfde overtreding, in welk geval het bedrag van
de bestuurlijke boete voor een afzonderlijke overtreding ten hoogste USD
500.000 bedraagt.

	2. De maatregel, bedoeld in het eerste lid, bepaalt voor elke daarin
omschreven overtredingen het bedrag van de deswege op te leggen
bestuurlijke boete. De overtredingen worden gerangschikt in categorieën
naar zwaarte van de overtreding met de daarbij behorende basisbedragen,
minimumbedragen en maximumbedragen.

	3. In afwijking van het eerste lid kan de toezichtautoriteit, indien
het voordeel dat de overtreder door de overtreding heeft verkregen,
groter is dan de helft van het bedrag dat op grond van de in het eerste
lid bedoelde maatregel ten hoogste voor die overtreding kan worden
opgelegd, het bedrag van de bestuurlijke boete vaststellen op ten
hoogste twee keer het bedrag van dat voordeel.

	4. Artikel 1, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht BES is van
overeenkomstige toepassing.

Artikel 7:32 (uitzonderingsgronden)

	De toezichtautoriteit legt geen bestuurlijke boete op, indien:

	a. de overtreding niet aan de overtreder kan worden verweten;

	b. de overtreder is overleden;

	c. aan de overtreder wegens dezelfde overtreding reeds eerder een
bestuurlijke boete is opgelegd, dan wel een kennisgeving als bedoeld in
artikel 7:36, derde lid, is bekendgemaakt dat voor de overtreding geen
bestuurlijke boete zal worden opgelegd;

	d. tegen de overtreder wegens dezelfde gedraging een strafvervolging is
ingesteld en het onderzoek ter terechtzitting is begonnen of het recht
tot strafvervolging is vervallen ingevolge artikel 76 van het Wetboek
van Strafrecht BES.

Artikel 7:33 (zwijgrecht van overtreder)

	1. Degene die wordt verhoord met het oog op het aan hem opleggen van
een bestuurlijke boete, is niet verplicht ten behoeve daarvan
verklaringen omtrent de overtreding af te leggen.

	2. Voor het verhoor wordt aan de betrokkene medegedeeld dat hij niet
verplicht is tot antwoorden.

Artikel 7:34 (boeterapport)

	1. De toezichtautoriteit of de voor de overtreding bevoegde
toezichthouder maakt van de overtreding een rapport op.

	2. Het rapport is gedagtekend en vermeldt:

	a. de naam van de overtreder;

	b. de overtreding, alsmede het overtreden voorschrift;

	c. zo nodig een aanduiding van de plaats waar en het tijdstip of de
periode waarop de overtreding is geconstateerd.

	3. Indien van de overtreding een proces-verbaal als bedoeld in artikel
186 van het Wetboek van Strafvordering BES is opgemaakt, treedt dit voor
de toepassing van deze paragraaf in de plaats van het rapport.

Artikel 7:35 (inzagerecht van overtreder)

	1. De toezichtautoriteit stelt de overtreder desgevraagd in de
gelegenheid de gegevens waarop het opleggen van de bestuurlijke boete of
het voornemen daartoe berust, in te zien en daarvan afschriften te
vervaardigen.

	2. Voor zover blijkt dat de verdediging van de overtreder dit
redelijkerwijs vergt, draagt de toezichtautoriteit er zoveel mogelijk
zorg voor dat deze gegevens aan de overtreder worden medegedeeld in een
voor deze begrijpelijke taal.

Artikel 7:36 (zienswijze van overtreder)

	1. Voordat de toezichtautoriteit een bestuurlijke boete oplegt, stelt
zij de overtreder in de gelegenheid zijn zienswijze naar voren te
brengen. Bij de uitnodiging daartoe wordt tevens het rapport aan de
overtreder toegezonden of uitgereikt.

	2. De toezichtautoriteit zorgt voor bijstand door een tolk, indien
blijkt dat de verdediging van de overtreder dit redelijkerwijs vergt.

	3. Indien de toezichtautoriteit, nadat de overtreder zijn zienswijze
naar voren heeft gebracht, beslist dat voor de overtreding geen
bestuurlijke boete zal worden opgelegd, dan wel dat de overtreding
alsnog aan de officier van justitie zal worden voorgelegd, wordt dit
schriftelijk aan de overtreder medegedeeld.

Artikel 7:37 (beslissing tot opleggen bestuurlijke boete)

	1. De toezichtautoriteit beslist binnen dertien weken na de dagtekening
van het rapport, bedoeld in artikel 7:34, omtrent het opleggen van de
bestuurlijke boete.

	2. De beslissing tot het opleggen van een bestuurlijke boete wordt op
schrift gesteld en vermeldt:

	a. de naam van overtreder;

	b. de overtreding, alsmede het overtreden voorschrift;

	c. zo nodig een aanduiding van de plaats waar en het tijdstip waarop de
overtreding is geconstateerd;

	d. het bedrag van de boete;

	e. de termijn waarbinnen de boete moet worden betaald.

	3. De in het eerste lid bedoelde beslistermijn wordt, indien de
overtreding is voorgelegd aan de officier van justitie, met ingang van
de dag waarop dat is geschied, opgeschort tot de dag waarop de
toezichtautoriteit weer bevoegd wordt een bestuurlijke boete op te
leggen.

Artikel 7:38 (vervallen van bestuurlijke boete)

	1. Een bestuurlijke boete vervalt, indien zij op het tijdstip van het
overlijden van de overtreder niet onherroepelijk is. Een onherroepelijke
boete vervalt, voor zover zij op dat tijdstip nog niet is betaald.

	2. Een reeds opgelegde bestuurlijke boete vervalt, indien het
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba met toepassing van artikel 25 van
het Wetboek van Strafvordering BES voor de desbetreffende overtreding de
vervolging van de overtreder beveelt.

	3. De bevoegdheid tot het opleggen van een bestuurlijke boete vervalt
vijf jaren na de dag waarop de overtreding heeft plaatsgevonden.

	4. Indien tegen de bestuurlijke boete bezwaar wordt gemaakt of beroep
wordt ingesteld, wordt de vervaltermijn opgeschort tot onherroepelijk op
het bezwaar of beroep is beslist.

§ 6. Betaling van dwangsommen en bestuurlijke boeten

Artikel 7:39 (bestemming verschuldigde geldsommen)

	Voor zover een bestuurlijke sanctie verplicht tot betaling van een
geldsom, komt deze geldsom toe aan de toezichtautoriteit die de sanctie
heeft opgelegd.

Artikel 7:40 (wijze van betaling)

	1. Betaling van een verbeurde dwangsom of een bestuurlijke boete
geschiedt aan een door de toezichtautoriteit te bepalen kantoor dan wel
door bijschrijving op een daartoe door de toezichtautoriteit bestemde
bankrekening.

	2. Betaling geschiedt in het wettig betaalmiddel van de openbare
lichamen, tenzij door de toezichtautoriteit anders is bepaald.

	3. De betaling heeft plaats op het tijdstip waarop de betaling aan het
kantoor wordt verricht dan wel, in geval van bijschrijving, de rekening
van de toezichtautoriteit wordt gecrediteerd.

	4. De kosten van betaling komen ten laste van de schuldenaar.

Artikel 7:41 (verzuim bij niet-betaling)

	1. De overtreder is in verzuim, indien hij de verbeurde dwangsom of de
bestuurlijke boete niet binnen de in artikel 7:25, onderscheidenlijk
artikel 7:37, onderdeel e, bedoelde termijn heeft betaald.

	2. Het verzuim heeft de verschuldigdheid van wettelijke rente tot
gevolg overeenkomstig de artikelen 119, eerste en tweede lid, en 120 van
Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek BES.

	3. De toezichtautoriteit stelt het bedrag van verschuldigde wettelijke
rente bij beschikking vast.

§ 7. Verjaring van dwangsommen en bestuurlijke boeten

Artikel 7:42 (verjaring van invorderingsbevoegdheid)

	1. De bevoegdheid tot invordering van een verbeurde dwangsom verjaart
door verloop van één jaar na de dag waarop de dwangsom is verbeurd.

	2. De rechtsvordering tot betaling van een geldsom, voortvloeiend uit
een bestuurlijke boete, verjaart door verloop van vijf jaren, nadat de
voorgeschreven betalingstermijn is verstreken.

Artikel 7:43 (stuiten van verjaring)

	1. De verjaring wordt gestuit door een daad van rechtsvervolging
overeenkomstig artikel 316, eerste lid, van Boek 3 van het Burgerlijk
Wetboek BES. Artikel 316, tweede lid, van Boek 3 van het Burgerlijk
Wetboek BES is van overeenkomstige toepassing.

	2. De toezichtautoriteit kan de verjaring ook stuiten door de
schuldenaar schriftelijk aan te manen tot betaling.

Artikel 7:44 (nieuwe verjaringstermijn na stuiting)

	1. Door stuiting van de verjaring begint een nieuwe verjaringstermijn
te lopen met de aanvang van de volgende dag. De nieuwe termijn is gelijk
aan de oorspronkelijke.

	2. Wordt de verjaring echter gestuit door het instellen van een eis die
door toewijzing wordt gevolgd, dan is artikel 324 van Boek 3 van het
Burgerlijk Wetboek BES van overeenkomstige toepassing.

Artikel 7:45 (verlenging van verjaringstermijn)

	1. De verjaringstermijn van de rechtsvordering tot betaling aan de
toezichtautoriteit wordt verlengd met de tijd gedurende welke de
schuldenaar na de aanvang van die termijn uitstel van betaling heeft.

	2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing, indien:

	a. de schuldenaar in surseance van betaling verkeert;

	b. de schuldenaar in staat van faillissement verkeert.

§ 8. Openbaarmaking van overtredingen

Artikel 7:46 (openbare waarschuwing)

	De toezichtautoriteit kan, met het oog op de belangen die deze wet
beoogt te beschermen, bij overtreding van een verbodsbepaling uit deze
wet en bij oplegging of overtreding van een verbod als bedoeld in
artikel 7:20 een openbare waarschuwing uitvaardigen, indien nodig onder
vermelding van de overwegingen die tot de waarschuwing hebben geleid.

Artikel 7:47 (zienswijze betrokkene)

	1. De toezichtautoriteit stelt, indien zij voornemens is een openbare
waarschuwing uit te vaardigen, de betrokkene schriftelijk in kennis van
de voorgenomen beslissing en stelt hem in de gelegenheid daarover zijn
zienswijze naar voren te brengen.

	2. De toezichtautoriteit kan toepassing van het eerste lid achterwege
laten, indien de vereiste spoed zich daartegen verzet, of indien van de
betrokkene geen adres bekend is en zijn adres ook niet met een redelijke
inspanning kan worden verkregen.

Artikel 7:48 (beslissing tot uitvaardiging openbare waarschuwing)

	De beslissing tot uitvaardiging van een openbare waarschuwing wordt op
schrift gesteld en vermeldt in ieder geval de geconstateerde
overtreding, de inhoud van de openbaarmaking, de gronden waarop de
beslissing berust alsmede de wijze waarop en de termijn waarna de
openbare waarschuwing zal worden uitgevaardigd.

Artikel 7:49 (uitvaardigen van de openbare waarschuwing)

	1. Het uitvaardigen van een openbare waarschuwing geschiedt niet eerder
dan nadat vijf werkdagen zijn verstreken na de dag waarop betrokkene
overeenkomstig artikel 7:47 in kennis is gesteld van de voorgenomen
beslissing om een openbare waarschuwing uit te vaardigen.

	2. Indien ter zake van de beslissing tot het uitvaardiging van een
openbare waarschuwing een verzoek als bedoeld in artikel 85, eerste lid,
van de Wet administratieve rechtspraak BES wordt ingediend, wordt de
werking van de beslissing opgeschort totdat het Gerecht op dat verzoek
heeft beslist.

	3. Het eerste lid is niet van toepassing, indien van de betrokken
persoon geen adres bekend is en zijn adres ook niet met een redelijke
inspanning kan worden verkregen.

	4. De toezichtautoriteit kan, in afwijking van het eerste en tweede
lid, de openbare waarschuwing onverwijld uitvaardigen, indien de
bescherming van de belangen die deze wet beoogt te beschermen geen
uitstel toelaat.

Artikel 7:50 (openbaarmaking oplegging bestuurlijke boete)

	1. De toezichtautoriteit maakt een beslissing tot het opleggen van een
bestuurlijke boete op grond van deze wet na bekendmaking van die
beslissing openbaar, indien de boete is opgelegd ter zake overtreding
van:

	a. een verbodsbepaling uit deze wet of een verbod als bedoeld in
artikel 7:20;

	b. artikel 4:3, 4:9, 5:3, 5:4, 5:5, 5:6, 5:7, 5:8 of 5:10;

	c. een voorschrift, gesteld bij of krachtens een in de bijlage, bedoeld
in artikel 7:30, eerste lid, genoemd artikel, indien dat voorschrift bij
algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 7:30 beboetbaar is
gesteld met een boete van de hoogste boetecategorie.

	2. De openbaarmaking van een beslissing tot het opleggen van een
bestuurlijke boete geschiedt niet eerder dan nadat vijf werkdagen zijn
verstreken na de dag waarop die beslissing aan de betrokken persoon is
bekendgemaakt. De artikelen 7:47, 7:48 en 7:49, tweede tot en met vierde
lid, zijn van overeenkomstige toepassing.

	3. De toezichtautoriteit kan beslissen niet tot openbaarmaking van een
beslissing tot het opleggen van een bestuurlijke boete over te gaan,
indien openbaarmaking van die beslissing in strijd is of in strijd zou
kunnen komen met het doel van het door de toezichtautoriteit uit te
oefenen toezicht op de naleving van deze wet.

Artikel 7:51 (openbaarmaking onherroepelijke bestuurlijke boete)

	De toezichtautoriteit maakt, onverminderd artikel 7:50, een beslissing
tot het opleggen van een bestuurlijke boete op grond van deze wet
openbaar, nadat die beslissing onherroepelijk is geworden. Artikel 7:50,
derde lid, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 7:52 (openbaarmaking last onder dwangsom)

	De toezichtautoriteit maakt een beslissing tot het opleggen van een
last onder dwangsom op grond van deze wet openbaar, wanneer een dwangsom
is verbeurd. De artikelen 7:47 tot en met 7:49 en 7:50, derde lid, zijn
van overeenkomstige toepassing.

Artikel 7:53 (behandeling achter gesloten deuren)

	1. Indien een verzoek als bedoeld in artikel 85, eerste lid, van de Wet
administratieve rechtspraak BES is ingediend tegen een beslissing tot
uitvaardiging van een openbare waarschuwing of tegen openbaarmaking van
een beslissing als bedoeld in artikel 7:50, eerste lid, 7:51 of 7:52,
vindt het onderzoek ter zitting plaats met gesloten deuren.

	2. Indien het Gerecht naar aanleiding van een verzoek als bedoeld in
artikel 85, eerste lid, van de Wet administratieve rechtspraak BES een
verbod tot uitvaardiging van een openbare waarschuwing of tot
openbaarmaking van een beslissing als bedoeld in artikel 7:50, eerste
lid, 7:51 of 7:52 heeft opgelegd, vindt:

	a. indien tegen de bestreden beslissing een beroepschrift is ingediend,
het onderzoek ter zitting plaats met gesloten deuren;

	b. indien omtrent de bestreden beslissing een bestuurlijke
heroverweging plaatsvindt, het horen van de bezwaarde en andere partijen
niet in het openbaar plaats.

HOOFDSTUK 8. BIJZONDERE PRUDENTIËLE MAATREGELEN, NOODREGELING EN
DEPOSITOGARANTIESTELSEL

§ 1. Bijzondere prudentiële maatregelen kredietinstellingen

Artikel 8:1 (periodieke evaluatie risico's)

	1. De Nederlandsche Bank evalueert met het oog op huidige en mogelijke
toekomstige risico's periodiek de wijze waarop een kredietinstelling aan
haar verplichtingen met betrekking tot beheerste bedrijfsuitoefening
voldoet, alsmede het toetsingsvermogen van die instelling.

	2. Op grond van de evaluatie, bedoeld in het eerste lid, bepaalt de
Nederlandsche Bank of het door de kredietinstelling gevoerde beleid, de
wijze waarop haar bedrijfsvoering is ingericht, en het toetsingsvermogen
van de instelling een degelijk beheer en een solide dekking van haar
huidige en mogelijke toekomstige risico's waarborgen, mede gelet op de
aard en omvang van die risico's.

	3. De Nederlandsche Bank stemt de frequentie en de omvang van de
evaluatie, bedoeld in het eerste lid, af op de aard, omvang en
complexiteit van de betrokken kredietinstelling, alsmede op het belang
van de werkzaamheden van die instelling voor het financiële stelsel.

Artikel 8:2 (bijzondere maatregelen)

	1. De Nederlandsche Bank kan, indien een kredietinstelling niet voldoet
aan de bij of krachtens de artikelen 3:9, eerste en tweede lid,
onderdeel b, en 3:17 met betrekking tot de beheerste bedrijfsuitoefening
of het toetsingsvermogen gestelde regels, die instelling verplichten om:

	a. een groter toetsingsvermogen aan te houden dan op grond van artikel
3:17 is voorgeschreven;

	b. in verband met de solvabiliteitsvereisten een specifiek
voorzieningenbeleid te voeren of de activa van de onderneming op een
specifieke wijze te behandelen;

	c. het risico dat door de onderneming worden gelopen, te beperken.

	2. Indien de Nederlandsche Bank op grond van de evaluatie, bedoeld in
artikel 8:1, van oordeel is dat de bedrijfsvoering of het
toetsingsvermogen van een kredietinstelling onvoldoende waarborgen biedt
voor een beheerste en duurzame dekking van haar risico's en dat andere
maatregelen er redelijkerwijs niet toe kunnen leiden dat de beheerste en
duurzame dekking van die risico's alsnog binnen een redelijke termijn
gewaarborgd wordt, kan zij de betrokken kredietinstelling verplichten om
een groter toetsingsvermogen aan te houden.

	3. De Nederlandsche Bank heft een maatregel als bedoeld in het eerste
lid op, zodra de kredietinstelling weer aan de bij of krachtens de
artikelen 3:9, eerste en tweede lid, onderdeel b, en 3:17 gestelde
regels voldoet. Zij heft een maatregel als bedoeld in het tweede lid op,
zodra de bedrijfsvoering en het toetsingsvermogen van de
kredietinstelling een beheerste en duurzame dekking van de risico's van
die instelling weer voldoende waarborgen.

§ 2. Bijzondere prudentiële maatregelen verzekeraars

Artikel 8:3 (herstelplan)

	1. Indien de rechten van degenen die als verzekeringnemers, verzekerden
of gerechtigden op uitkeringen betrokken zijn bij verzekeringen,
gesloten door een verzekeraar, in het gedrang komen, kan de
Nederlandsche Bank van de verzekeraar een herstelplan verlangen dat
binnen acht weken of zoveel eerder als de Nederlandsche Bank bepaalt,
aan haar instemming wordt onderworpen, tenzij artikel 8:5 van toepassing
is.

	2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels
gesteld met betrekking tot het herstelplan, bedoeld in het eerste lid.

	3. Indien de Nederlandsche Bank een herstelplan heeft verlangd en de
financiële positie van die verzekeraar verslechtert, kan de
Nederlandsche Bank hem verplichten een hoger minimumbedrag aan
solvabiliteitsmarge aan te houden dan op grond van artikel 3:17 is
voorgeschreven, teneinde te waarborgen dat de verzekeraar in de nabije
toekomst kan blijven voldoen aan het op grond van dat artikel
voorgeschreven minimumbedrag aan solvabiliteitsmarge.

	4. Bij de vaststelling van het niveau van het hogere minimumbedrag aan
solvabiliteitsmarge wordt uitgegaan van het herstelplan, bedoeld in het
eerste lid. Tevens kan daarbij een termijn worden bepaald waarbinnen het
hogere minimumbedrag dient te zijn bereikt.

Artikel 8:4 (ontoereikende technische voorzieningen)

	1. Indien een verzekeraar met zetel in de openbare lichamen niet
voldoet aan de bij of krachtens artikel 3:19 met betrekking tot de
technische voorzieningen gestelde regels, kan de Nederlandsche Bank de
vrije beschikking door de verzekeraar over zijn waarden, waar zij zich
ook bevinden, beperken of hem verbieden om anders dan met machtiging van
de Nederlandsche Bank te beschikken over deze waarden.

	2. De verzekeraar kan de ongeldigheid van een rechtshandeling, verricht
in strijd met de beperking of het verbod, inroepen indien de wederpartij
de maatregel kende of daarvan niet onkundig kon zijn.

	3. De Nederlandsche Bank heft de beperking of het verbod op, zodra de
verzekeraar weer voldoet aan de bij of krachtens artikel 3:19 gestelde
regels.

Artikel 8:5 (ontoereikende solvabiliteitsmarge)

	1. Indien een verzekeraar niet meer beschikt over de ingevolge artikel
3:17 vereiste solvabiliteitsmarge, dient hij, tenzij het tweede lid van
toepassing is, binnen acht weken of zoveel eerder als de Nederlandsche
Bank bepaalt een saneringsplan ter instemming in.

	2. Indien de solvabiliteitsmarge is gedaald of naar het oordeel van de
Nederlandsche Bank zal dalen beneden het krachtens artikel 3:17, vierde
lid, vereiste garantiefonds, dient de verzekeraar bij de Nederlandsche
Bank binnen acht weken of zoveel eerder als de Nederlandsche Bank
bepaalt een financieringsplan ter instemming in.

	3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels
gesteld met betrekking tot de inhoud van het saneringsplan en het
financieringsplan, bedoeld in het eerste onderscheidenlijk tweede lid.

	4. De Nederlandsche Bank kan op verzoek van de verzekeraar wijzigingen
in een goedgekeurd plan toestaan. Eveneens kan de Nederlandsche Bank bij
gewijzigde omstandigheden wijzigingen in het plan eisen of de instemming
intrekken.

Artikel 8:6 (opgave waarden ter dekking van technische voorzieningen)

	Een verzekeraar wiens solvabiliteitsmarge niet voldoet aan de bij of
krachtens artikel 3:17 met betrekking tot de solvabiliteitsmarge
gestelde regels, doet aan de Nederlandsche Bank binnen een door haar te
bepalen termijn een opgave van de in artikel 3:19 bedoelde waarden en
van de wijzigingen die daarin optreden.

Artikel 8:7 (beperking te beschikken over waarden)

	1. De Nederlandsche Bank kan, indien zich in het geval, bedoeld in
artikel 8:5, eerste lid, uitzonderlijke omstandigheden voordoen op grond
waarvan te verwachten is dat de financiële positie van de verzekeraar
nog verder zal verslechteren, evenals in het geval, bedoeld in artikel
8:5, tweede lid, de vrije beschikking door de verzekeraar over zijn
waarden, waar zij zich ook bevinden, beperken of hem verbieden om anders
dan met machtiging van de Nederlandsche Bank over deze waarden te
beschikken.

	2. Artikel 8:4, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.

	3. De Nederlandsche Bank heft de beperking of het verbod op, zodra de
verzekeraar weer voldoet aan de bij of krachtens deze wet gestelde eisen
met betrekking tot de solvabiliteitsmarge.

§ 3. Noodregeling en faillissement

Artikel 8:8 (geen faillietverklaring dan na intrekking vergunning)

	1. Een vordering of verzoek tot faillietverklaring van een
kredietinstelling of verzekeraar, eigen aangifte daaronder begrepen,
wordt niet in behandeling genomen zolang de betrokken onderneming in het
bezit is van een op grond van deze wet verleende vergunning tot
uitoefening van het bedrijf van kredietinstelling, onderscheidenlijk
verzekeraar.

	2. Indien de vergunning van een kredietinstelling of verzekeraar is
ingetrokken, wordt op het verzoek of de vordering tot faillietverklaring
niet beslist dan nadat het Gerecht de Nederlandsche Bank in de
gelegenheid heeft gesteld haar gevoelen daaromtrent kenbaar te maken.

	3. De wettelijke bepalingen inzake surseance van betaling zijn niet van
toepassing op kredietinstellingen en verzekeraars.

Artikel 8:9 (uitspreken noodregeling)

	1. Indien de solvabiliteit of de liquiditeit van een kredietinstelling
waaraan op grond van deze wet vergunning tot uitoefening van het bedrijf
van kredietinstelling is verleend, tekenen van een gevaarlijke
ontwikkeling vertoont en redelijkerwijs in die ontwikkeling geen of
onvoldoende verbetering te voorzien is, of indien het belang der
gezamenlijke schuldeisers een bijzondere voorziening vordert, kan het
Gerecht op verzoek van de Nederlandsche Bank ten aanzien van die
kredietinstelling de noodregeling uitspreken.

	2. Indien het belang der gezamenlijke schuldeisers van een verzekeraar
waaraan op grond van deze wet vergunning tot uitoefening van het bedrijf
van verzekeraar is verleend, een bijzondere voorziening bij de
afwikkeling van het bedrijf van die verzekeraar vordert, kan het Gerecht
op verzoek van de Nederlandsche Bank ten aanzien van die verzekeraar de
noodregeling uitspreken.

	3. Indien de solvabiliteit of de liquiditeit van een kredietinstelling
of verzekeraar, niet zijnde een onderneming waaraan op grond van deze
wet vergunning tot uitoefening van het bedrijf van kredietinstelling of
verzekeraar is verleend, zodanig is dat redelijkerwijs is te voorzien
dat de onderneming haar verplichtingen aan haar schuldeisers niet of
slechts ten dele kan nakomen, kan het Gerecht op verzoek van de
Nederlandsche Bank in het belang van de gezamenlijke schuldeisers ten
aanzien van die kredietinstelling of verzekeraar de noodregeling
uitspreken.

Artikel 8:10 (machtiging DNB bij uitspreken noodregeling)

	1. Bij het uitspreken van de noodregeling machtigt het Gerecht de
Nederlandsche Bank tot:

	a. overdracht van het geheel of een gedeelte van de verbintenissen van
de kredietinstelling, die zij in de uitoefening van het bedrijf van
kredietinstelling tot het ter beschikking krijgen van gelden heeft
aangegaan onderscheidenlijk van het geheel of van een gedeelte van de
verbintenissen van de verzekeraar krachtens overeenkomsten van
verzekering;

	b. gehele of gedeeltelijke liquidatie van het bedrijf van de
kredietinstelling, onderscheidenlijk van de portefeuille van de
verzekeraar, indien de vergunning is ingetrokken, of

	c. zowel overdracht als bedoeld in onderdeel a als liquidatie als
bedoeld in onderdeel b.

	2. In geval van een machtiging met betrekking tot een verzekeraar,
strekt de machtiging, bedoeld in de onderdelen b en c, mede tot
vereffening van het vermogen van de onderneming van de verzekeraar,
zolang nog niet blijkt dat de verzekeraar een negatief eigen vermogen
heeft.

	3. De Nederlandsche Bank kan in haar verzoek op grond van artikel 8:9
vermelden welke van de machtigingen, bedoeld in het eerste lid, naar
haar oordeel het meest passend is.	

Artikel 8:11 (behandeling verzoek tot uitspreken noodregeling)

	1. Het Gerecht behandelt het verzoek van de Nederlandsche Bank tot het
uitspreken van de noodregeling met de meeste spoed op een niet-openbare
terechtzitting, op de voet van de rechtspleging in burgerlijke zaken,
voor zover daarvan in deze paragraaf niet is afgeweken.

	2. Het Gerecht is bevoegd inzage te nemen of te doen nemen van de
boeken en zakelijke bescheiden van de kredietinstelling of verzekeraar.
De artikelen 7:10, tweede en derde lid, en 7:11 zijn van overeenkomstige
toepassing.

	3. Het Gerecht geeft geen beschikking dan nadat de kredietinstelling of
verzekeraar en de Nederlandsche Bank in de gelegenheid zijn gesteld te
worden gehoord.

	4. Een door de kredietinstelling of verzekeraar tegen de intrekking van
een vergunning ingesteld beroep schorst de behandeling van het verzoek
van de Nederlandsche Bank tot het uitspreken van de noodregeling niet.

	5. De beschikking van het Gerecht is met redenen omkleed en wordt,
indien het verzoek van de Nederlandsche Bank wordt toegewezen, op een
openbare terechtzitting uitgesproken. De griffier maakt de zakelijke
inhoud van de beschikking bekend in de Staatscourant en stelt de
Nederlandsche Bank onverwijld in kennis van de beschikking.

	6. Indien de machtiging, bedoeld in artikel 8:10, eerste lid, strekt
tot overdracht als bedoeld in onderdeel a van dat artikel, kan op
voordracht van de rechter-commissaris of op verzoek van de Nederlandsche
Bank de machtiging worden uitgebreid tot een machtiging als bedoeld in
onderdeel c van genoemd artikel.

	7. Tegen de beschikking staat generlei voorziening open, behoudens
cassatie in het belang der wet.

Artikel 8:12 (gevolgen uitspreken noodregeling)

	1. Indien een verzoek tot het uitspreken van de noodregeling tegelijk
met een verzoek of vordering tot faillietverklaring aanhangig is, wordt
de behandeling van het verzoek of de vordering tot faillietverklaring
geschorst, totdat op het verzoek tot het uitspreken van de noodregeling
is beschikt. Indien het Gerecht de noodregeling uitspreekt, vervalt het
verzoek of de vordering tot faillietverklaring van rechtswege.

	2. Het uitspreken van de noodregeling heeft mede tot gevolg dat de
kredietinstelling of verzekeraar ten aanzien waarvan de noodregeling is
uitgesproken, slechts in staat van faillissement kan worden verklaard
overeenkomstig artikel 8:22.

	3. Het Gerecht kan op verzoek van de Nederlandsche Bank de noodregeling
intrekken. De griffier maakt de intrekking bekend in de Staatscourant.

	4. Indien ten aanzien van een verzekeraar de noodregeling wordt
uitgesproken, mogen vanaf de dag van het uitspreken van de noodregeling
aan de in 3:19 bedoelde waarden geen andere waarden worden toegevoegd
dan de sindsdien ontvangen premies of de met die premies verkregen
waarden, voor zover deze dienen tot dekking van de technische
voorzieningen.

	5. Indien het faillissement van een verzekeraar wordt uitgesproken
zonder voorafgaande noodregeling of later dan een maand na beëindiging
van de noodregeling, geldt het in het vierde lid bedoelde verbod vanaf
de dag van faillietverklaring.

Artikel 8:13 (uitoefening bevoegdheden bestuurders en commissarissen)

	1. Indien het Gerecht de noodregeling uitspreekt, oefent de
Nederlandsche Bank bij uitsluiting alle bevoegdheden van de bestuurders
en de commissarissen van de kredietinstelling of verzekeraar uit. De
Nederlandsche Bank waakt voor de belangen van de gezamenlijke
schuldeisers.

	2. De bestuurders en de commissarissen van de kredietinstelling of
verzekeraar zijn verplicht bij de uitoefening door de Nederlandsche Bank
van de in het eerste lid bedoelde bevoegdheden alle door de
Nederlandsche Bank gevraagde medewerking te verlenen.

	3. De Nederlandsche Bank is bevoegd de bestuurders van de
kredietinstelling of verzekeraar te machtigen bepaalde handelingen te
verrichten.

	4. De Nederlandsche Bank is bevoegd bestuurders en commissarissen
namens de kredietinstelling of verzekeraar te ontslaan. Bij dit ontslag
worden de overeengekomen of wettelijke termijnen in acht genomen, met
dien verstande dat een termijn van zes weken in elk geval voldoende is.

	5. De Nederlandsche Bank kan personen machtigen alle of een deel van de
bevoegdheden uit te oefenen, die zij ingevolge het eerste lid heeft. Zij
kan het Gerecht verzoeken een beloning voor de gemachtigden vast te
stellen. De Nederlandsche Bank maakt de naam en woonplaats van een door
haar gemachtigde persoon, alsook de intrekking van een machtiging,
bekend in de Staatscourant.

Artikel 8:14 (besluiten van aandeelhouders of leden)

	1. Indien de noodregeling is uitgesproken ten aanzien van een
kredietinstelling of verzekeraar met zetel in de openbare lichamen,
behoeft een besluit van de aandeelhouders of leden om van kracht te zijn
de goedkeuring van de Nederlandsche Bank.

	2. Wordt een besluit van de aandeelhouders of leden, dat volgens de
statuten van een in het eerste lid bedoelde kredietinstelling of
verzekeraar voor een handeling vereist is, niet genomen of verkrijgt dit
besluit niet de volgens de statuten vereiste goedkeuring, dan kan de
Nederlandsche Bank dit besluit nemen.

Artikel 8:15 (stortingen op aandelen en naheffingen)

	De Nederlandsche Bank is, ongeacht hetgeen daaromtrent in de statuten
van de kredietinstelling of verzekeraar is bepaald, ingevolge de haar op
grond van artikel 8:10 verleende machtiging bevoegd:

	a. alle nog niet gedane stortingen op de aandelen in het geplaatste
kapitaal van de kredietinstelling uit te schrijven en te innen;

	b. alle nog niet gedane stortingen op de aandelen in het geplaatste
kapitaal, onderscheidenlijk het waarborgkapitaal, van de verzekeraar uit
te schrijven en te innen;

	c. naheffingen op te leggen en te innen tot het in de statuten bepaalde
maximum, indien de verzekeraar de rechtsvorm van onderlinge
waarborgmaatschappij bezit.

Artikel 8:16 (gevolgen voor schuldeisers)

	1. Het uitspreken van de noodregeling heeft tot gevolg dat de
kredietinstelling of verzekeraar niet kan worden genoodzaakt tot
nakoming van schulden die voor de uitspraak zijn ontstaan. Aangevangen
executiën worden geschorst en gelegde beslagen vervallen. Artikel 32
van de Faillissementswet BES is van overeenkomstige toepassing op de in
de eerste volzin bedoelde schulden.

	2. De Nederlandsche Bank kan uitkeringen doen op vorderingen waarop het
eerste lid van toepassing is, voor zover dit gelet op de
liquiditeitspositie van de kredietinstelling of verzekeraar verantwoord
is.

	3. Het eerste lid is niet van toepassing op vorderingen die door pand
of hypotheek op goederen van de verzekeraar zijn gedekt, en termijnen
van huurkoop.

	4. Voor zover vorderingen die door pand of hypotheek zijn gedekt, niet
op de verbonden zaak kunnen worden verhaald, werkt de uitspraak wel ten
aanzien van deze vorderingen.

	5. Het uitspreken van de noodregeling werkt niet ten voordele van de
medeschuldenaren en borgen van de kredietinstelling of verzekeraar.

	6. Artikel 231a van de Faillissementswet BES is van overeenkomstige
toepassing.

Artikel 8:17 (schuldvergelijking en schuldoverneming)

	1. Met betrekking tot schuldvergelijking en schuldoverneming vinden de
artikelen 224 en 225 van de Faillissementswet BES overeenkomstige
toepassing, met dien verstande dat de schuldenaar van de
kredietinstelling of verzekeraar die zijn schuld wil vergelijken met een
schuldvordering aan order of toonder, gehouden is te bewijzen dat hij
reeds op het ogenblik van de uitspraak waarbij het verzoek tot
machtiging werd toegewezen, te goeder trouw eigenaar was van het order-
of toonderpapier.

	2. Met betrekking tot wederkerige overeenkomsten in het algemeen en tot
termijnzaken, overeenkomsten van huurkoop, huurovereenkomsten en
arbeidsovereenkomsten in het bijzonder, waarbij een kredietinstelling of
verzekeraar ten aanzien waarvan de noodregeling is uitgesproken, partij
is, vinden de artikelen 226, 226a, 227, 227a, 228 en 229 van de
Faillissementswet BES overeenkomstige toepassing.

	3. Met betrekking tot de voldoening van een schuld aan de
kredietinstelling of verzekeraar nadat de noodregeling is uitgesproken,
vindt artikel 230 van de Faillissementswet BES overeenkomstige
toepassing.

Artikel 8:18 (bijzondere machtiging aan DNB)

	1. Het Gerecht kan, tegelijk met de in artikel 8:10, eerste lid,
bedoelde machtiging of nadien, de Nederlandsche Bank op haar verzoek een
bijzondere machtiging verlenen tot:

	a. wijziging, bij de overdracht van rechten en verplichtingen krachtens
overeenkomsten tot het ter beschikking verkrijgen van gelden of
krachtens overeenkomsten van verzekering, van die overeenkomsten, met
dien verstande dat bedingen in overeenkomsten waaruit vorderingen
voortvloeien als bedoel in artikel 8:16, derde en vierde lid,
vorderingen die door pand of hypotheek op goederen van de
kredietinstelling worden gedekt, of termijnen van huurkoop daarbij niet
kunnen worden gewijzigd;

	b. verkorting van de duur van overeenkomsten tot het ter beschikking
verkrijgen van gelden of van overeenkomsten van verzekering.

	2. Wijzigingen als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, die op de
overeenkomsten van levensverzekering betrekking hebben, kunnen niet tot
gevolg hebben dat aan verzekeringnemers meer verplichtingen worden
opgelegd.

	3. Ten aanzien van de bijzondere machtiging is artikel 8:11, eerste tot
en met vijfde en zevende lid, van overeenkomstige toepassing.

	4. Zodra overdracht van rechten en verplichtingen krachtens de in
artikel 8:10, eerste lid, bedoelde machtiging heeft plaatsgevonden,
maakt de Nederlandsche Bank deze overdracht en, zo door haar handelingen
zijn verricht krachtens de in het eerste lid bedoelde bijzondere
machtiging, die handelingen bekend in de Staatscourant en in ten minste
twee door het Gerecht aan te wijzen dagbladen. De Nederlandsche Bank
kan, indien zij dit in het belang van de schuldeisers van een
kredietinstelling, onderscheidenlijk het belang van verzekeringnemers,
verzekerden of gerechtigden op uitkeringen, nodig acht, bedoelde
overdracht en handelingen tevens op andere wijze bekendmaken.

	5. De overdracht en de wijziging, bedoeld in het eerste lid, onderdeel
a, worden ten aanzien van alle andere belanghebbenden van de betrokken
kredietinstelling of verzekeraar van kracht met ingang van de dag,
volgende op die waarop de bekendmaking in de Staatscourant is geschied.

Artikel 8:19 (geen nadeel overdracht van rechten)

	Een overdracht van rechten en verplichtingen ingevolge dit hoofdstuk
mag geen nadeel toebrengen aan de rechten van de overblijvende
schuldeisers.

Artikel 8:20 (kosten noodregeling)

	1. Het Gerecht stelt het bedrag vast van de kosten van de noodregeling.
Deze kosten komen ten laste van de betrokken kredietinstelling of
verzekeraar.

	2. De kosten van de noodregeling omvatten de door of namens de
Nederlandsche Bank ter zake gedane uitgaven en de vergoeding van de door
of namens haar ter zake verrichte werkzaamheden.

Artikel 8:21 (gelijkstelling noodregeling met faillissement)

	Voor de toepassing van de artikelen 200, 355, 356 en 360 van het
Wetboek van Strafrecht BES wordt met faillissement gelijkgesteld de
rechtstoestand waarin een kredietinstelling of verzekeraar verkeert
zolang te zijnen aanzien de noodregeling van kracht is.

Artikel 8:22 (faillietverklaring op verzoek van DNB)

	1. De Nederlandsche Bank dient een verzoek tot faillietverklaring van
de kredietinstelling of verzekeraar in, indien haar blijkt dat de
betrokken onderneming een negatief eigen vermogen heeft en hetzij het
met de noodregeling te bereiken doel is of niet meer kan worden
verwezenlijkt, hetzij - indien niet tevoren de noodregeling werd
uitgesproken - geen redelijk vooruitzicht meer bestaat dat het met de
noodregeling te bereiken doel alsnog kan worden verwezenlijkt.

	2. Bij de beoordeling van de omvang van het eigen vermogen van een
verzekeraar met zetel in het buitenland worden uitsluitend de activa en
passiva in aanmerking genomen die naar het oordeel van de Nederlandsche
Bank behoren tot het vanuit de vestigingen in de openbare lichamen
uitgeoefende verzekeringsbedrijf.

	3. De faillietverklaring wordt uitgesproken ongeacht of de
kredietinstelling of verzekeraar verkeert in een toestand van te hebben
opgehouden te betalen. De eerste titel van de Faillissementswet BES is
overigens van toepassing.

Artikel 8:23 (beëindiging noodregeling bij faillietverklaring)

	De noodregeling houdt van rechtswege op van kracht te zijn, indien de
kredietinstelling of verzekeraar in staat van faillissement wordt
verklaard. Alsdan, zomede indien de faillietverklaring wordt
uitgesproken binnen een maand na het intrekken van de noodregeling,
gelden de volgende bepalingen:

	a. het tijdstip waarop de termijn, bedoeld in artikel 39 van de
Faillissementswet BES, aanvangt, wordt berekend vanaf het tijdstip
waarop de beschikking tot het uitspreken van de noodregeling uitvoerbaar
is geworden;

	b. een beroep op schuldvergelijking kan in afwijking van artikel 49 van
de Faillissementswet BES slechts worden gedaan, indien de
schuldvordering en de schuldplichtigheid beide zijn ontstaan vóór het
tijdstip waarop de beschikking tot het uitspreken van de noodregeling
uitvoerbaar is geworden, dan wel voortvloeien uit een handeling vóór
dat tijdstip met de gefailleerde verricht;

	c. handelingen, ingevolge de artikelen 8:13, 8:14 en 8:15 door of
namens de Nederlandsche Bank verricht gedurende de tijd dat de
noodregeling van kracht was, gelden als handelingen van de curator,
terwijl boedelschulden, gedurende die tijd ontstaan, ook in het
faillissement als boedelschulden gelden;

	d. de boedel is niet aansprakelijk voor verbintenissen van de
kredietinstelling of verzekeraar die in strijd met artikel 8:13, eerste
en derde lid, zijn aangegaan gedurende de tijd dat de noodregeling van
kracht was, behoudens voor zover deze daardoor is gebaat;

	e. vorderingen uit overeenkomsten van levensverzekering kunnen in
afwijking van artikel 105, eerste lid, van de Faillissementswet BES
worden ingediend door overlegging van de polis of een afschrift daarvan,
zonder dat het bedrag van de vordering behoeft te worden vermeld. Voor
zover de curator de vordering erkent, stelt hij de omvang daarvan vast.

Artikel 8:24 (verslag aan minister)

	De Nederlandsche Bank brengt na beëindiging van en desgevraagd tijdens
de noodregeling daaromtrent zo spoedig mogelijk verslag uit aan Onze
Minister.

Artikel 8:25 (bevoorrechte vorderingen)

	1. In geval van noodregeling of faillissement worden de boedelschulden
van een verzekeraar, overeenkomstig de Faillissementswet BES, al naar
gelang de aard van de betrokken boedelschuld hetzij mede over de in
artikel 3:19 bedoelde waarden omgeslagen, hetzij uitsluitend van een
bepaalde bate van de boedel afgetrokken.

	2. Onverminderd het eerste lid dienen in geval van noodregeling of
faillissement de in het eerste lid bedoelde waarden uitsluitend tot
voldoening van de vorderingen ten laste van de verzekeraar ter zake van
uitkeringen krachtens de vanuit de vestigingen in de openbare lichamen
gesloten overeenkomsten van verzekering, niet zijnde uitkeringen,
krachtens overeenkomst van herverzekering aan een andere verzekeraar
verschuldigd.

	3. Op de in het eerste lid bedoelde waarden zijn, behoudens vorderingen
die door pand of hypotheek op deze waarden zijn gedekt, geen andere
vorderingen verhaalbaar, tenzij vaststaat dat alle vorderingen, bedoeld
in het tweede lid, kunnen worden voldaan en dat in de toekomst zodanige
vorderingen niet meer zullen ontstaan.

	4. Ingeval de in het tweede lid bedoelde vorderingen niet volledig uit
de in het eerste lid bedoelde waarden zijn voldaan, nemen de betrokken
schuldeisers voor het overblijvende deel van hun vorderingen rang na de
overige schuldeisers bij de verdeling van de opbrengst van de overige
goederen van de verzekeraar.

§ 4. Depositogarantiestelsel

Artikel 8:26 (depositogarantiestelsel)

	1. Er is een depositogarantiestelsel dat tot doel heeft depositohouders
te compenseren in het geval een kredietinstelling niet in staat is te
voldoen aan haar verplichtingen die voortvloeien uit vorderingen uit
deposito's. Kredietinstellingen dragen de kosten van het
depositogarantiestelsel.

	2. Het depositogarantiestelsel, bedoeld in het eerste lid, kan deel
uitmaken van een Caribisch depositogarantiestelsel waarin ook andere
landen uit het Caribische deel van het Koninkrijk deelnemen.

	3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels
gesteld met betrekking tot:

	a. de categorieën ondernemingen en personen die onder de reikwijdte
van het depositogarantiestelsel vallen, dan wel daarvan worden
uitgesloten;

	b. de categorieën vorderingen die onder de reikwijdte van het
depositogarantiestelsel vallen, de wijze van indiening en vaststelling
daarvan, de voorwaarden voor vergoeding van deze vorderingen en de
hoogte van de vergoeding;

	c. de toepassing van het depositogarantiestelsel en de uitvoering
daarvan in samenhang met de noodregeling;

	d. de financiering, bekostiging en verdeling van baten van het
depositogarantiestelsel.

Artikel 8:27 (stichting tot beheer van middelen)

	1. De middelen ter financiering en bekostiging van het
depositogarantiestelsel kunnen worden ondergebracht in een door de
Nederlandsche Bank of, in het geval van een Caribisch
depositogarantiestelsel als bedoeld in het artikel 8:26, tweede lid, een
mede door de Nederlandsche Bank op te richten stichting tot beheer van
die middelen.

	2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels
worden gesteld met betrekking tot het eerste lid, alsmede regels met
betrekking tot het bestuur van een stichting als bedoeld in het eerste
lid.

Artikel 8:28 (uitvoering door DNB)

	1. De Nederlandsche Bank is belast met de uitvoering van het
depositogarantiestelsel in de openbare lichamen.

	2. De Nederlandsche Bank draagt bij toepassing van het
depositogarantiestelsel zorg voor betaling van de vergoeding van de
ingevolge artikel 8:26, derde lid, onderdelen a en b, daarvoor in
aanmerking komende vorderingen van depositohouders.

	3. De Nederlandsche Bank is bevoegd de uitvoering van het
depositogarantiestelsel, alsmede de uitvoering van de in het tweede lid
bedoelde taak geheel of gedeeltelijk uit te besteden. Bij algemene
maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld.

Artikel 8:29 (subrogatie)

	1. De Nederlandsche Bank treedt in de rechten die een depositohouder
ter zake van een vordering op de betalingsonmachtige kredietinstelling
heeft, voor zover zij aan die depositohouder een vergoeding als bedoeld
in artikel 8:28, tweede lid, heeft betaald.

	2. Indien de middelen ter financiering en bekostiging van het
depositogarantiestelsel zijn ondergebracht in een stichting als bedoeld
in artikel 8:27, eerste lid, treedt in afwijking van het eerste lid die
stichting in de in het eerste lid bedoelde rechten van de
depositohouder.

Artikel 8:30 (geen hoofdelijke aansprakelijkheid DNB)

	De samenloop van vorderingen van depositohouders op een
kredietinstelling ten aanzien waarvan het depositogarantiestelsel is
toegepast, met aanspraken op vergoeding van de ingevolge artikel 8:26,
derde lid, onderdelen a en b, daarvoor in aanmerking komende
vorderingen, leidt er niet toe dat de Nederlandsche Bank en de boedel of
de kredietinstelling hoofdelijk zijn verbonden.

HOOFDSTUK 9. STRAFBEPALINGEN

Artikel 9:1 (misdrijven)

	1. Overtreding van de artikelen 2:1, eerste lid, en 2:3, eerste of
tweede lid, of van een verbod als bedoeld in artikel 7:20 wordt, voor
zover opzettelijk begaan, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste
vier jaren of geldboete van de vijfde categorie.

	2. Overtreding van de artikelen 1:20, eerste lid, 2:21, eerste lid,
2:22, eerste lid, 2:23, eerste lid, 3:28, eerste lid, 3:39, 3:40, 4:9,
5:3, 5:15, 5:19, 5:25, eerste lid, 5:26, eerste lid, 5:27, eerste of
tweede lid, 6:5, eerste lid, 6:6, 6:8, eerste lid, 6:9, 6:10, eerste
lid, 6:11, 6:12, 7:11, eerste lid, en 8:11, tweede lid, jo. artikel
7:11, eerste lid, wordt, voor zover opzettelijk begaan, gestraft met
gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van de vijfde
categorie.

	3. De in het eerste en tweede lid strafbaar gestelde feiten zijn
misdrijven.

Artikel 9:2 (overtredingen)

	1. Overtreding van de artikelen 2:1, eerste lid, en 2:3, eerste of
tweede lid, of van een verbod als bedoeld in artikel 7:20 wordt, voor
zover niet opzettelijk begaan, gestraft met hechtenis van ten hoogste
een jaar of geldboete van de vijfde categorie.

	2. Overtreding van de artikelen 1:20, eerste lid, 2:21, eerste lid,
2:22, eerste lid, 2:23, eerste lid, 3:28, eerste lid, 3:39, 3:40, 4:9,
5:3, 5:15, 5:19, 5:25, eerste lid, 5:26, eerste lid, 5:27, eerste of
tweede lid, 6:5, eerste lid, 6:6, 6:8, eerste lid, 6:9, 6:10, eerste
lid, 6:11, 6:12, 7:11, eerste lid, en 8:11, tweede lid, jo. artikel
7:11, eerste lid, wordt, voor zover niet opzettelijk begaan, gestraft
met hechtenis van ten hoogste zes maanden of geldboete van de vierde
categorie.

	3. De in het eerste en tweede lid strafbaar gestelde feiten zijn
overtredingen.

Artikel 9:3 (opsporing van strafbare feiten)

	1. Met de opsporing van de in de artikelen 9:1 en 9:2 strafbaar
gestelde feiten zijn, onverminderd artikel 184 van het Wetboek van
Strafvordering BES, belast

de daartoe bij besluit van Onze Minister van Justitie in overeenstemming
met Onze Minister aangewezen ambtenaren. Deze ambtenaren zijn tevens
belast met de opsporing van de feiten, strafbaar gesteld in de artikelen
185 tot en met 188 en 190 van het Wetboek van Strafrecht BES, voor zover
deze feiten betrekking hebben op een bevel, vordering of handeling,
gedaan of ondernomen door henzelf.

	2. Van een besluit als bedoeld in het eerste lid wordt mededeling
gedaan door plaatsing in de Staatscourant.

HOOFDSTUK 10. OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

§ 1. Overgangsrecht

Artikel 10:1 (vergunningen)

	1. Vergunningen tot uitoefening van het bedrijf van kredietinstelling
of geldtransactiekantoor, verleend op grond van artikel 2 van de Wet
toezicht bank- en kredietwezen 1994 BES, berusten na de inwerkingtreding
van deze wet op artikel 2:1, eerste lid, onderdeel a, onder 1º, met
dien verstande dat vergunningen tot uitoefening van het bedrijf van
kredietinstelling die zijn verleend aan een kredietaanbieder, niet
zijnde een kredietinstelling, na de inwerkingtreding van deze wet op
artikel 2:3, eerste lid, onderdeel c, berusten.

	2. Vergunningen tot uitoefening van het verzekeringsbedrijf, verleend
op grond van artikel 9 van de Wet toezicht verzekeringsbedrijf BES,
berusten na de inwerkingtreding van deze wet op artikel 2:1, eerste lid,
onderdeel b.

	3. Vergunningen voor het werkzaam zijn als trustkantoor, verleend op
grond van artikel 4 van de Wet toezicht trustwezen BES, berusten, met
uitzondering van bij die vergunningen behorende bijlagen als bedoeld in
de artikelen 6 en 7 van die wet, na de inwerkingtreding van deze wet op
artikel 2:1, eerste lid, onderdeel a, onder 2º.

	4. Vergunningen voor het houden van een effectenbeurs, verleend op
grond van artikel 2 van de Wet toezicht effectenbeurzen BES, berusten na
de inwerkingtreding van deze wet op artikel 2:3, eerste lid, onderdeel
d.

	5. Vergunningen aan beleggingsinstellingen, verleend op grond van
artikel 3 van de Wet toezicht beleggingsinstellingen en administrateurs
BES, berusten na de inwerkingtreding van deze wet op artikel 2:3, tweede
lid.

Artikel 10:2 (van rechtswege vergunningen)

	1. Aan personen die op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet
waren vermeld op een bijlage als bedoeld in artikel 6 of 7 van de Wet
toezicht trustwezen BES, wordt van rechtswege vergunning als bedoeld in
artikel 2:1, eerste lid, onderdeel a, onder 2°, verleend, met dien
verstande dat die vergunning uitsluitend strekt tot het verlenen van
beheersdiensten als bedoeld in artikel 1 van de Wet toezicht trustwezen
BES.

	2. De op grond van het eerste lid verleende vergunningen vervallen na
verloop van zes maanden, gerekend vanaf het tijdstip van
inwerkingtreding van deze wet.

	3. Aan bemiddelaars die op het tijdstip van inwerkingtreding van deze
wet waren ingeschreven in het register voor assurantiebemiddelaars op
grond van artikel 4 van de Wet assurantiebemiddelingsbedrijf BES, wordt
van rechtswege vergunning als bedoeld in artikel 2:3, eerste lid,
onderdeel a, verleend om als bemiddelaar in verzekeringen op te treden.

Artikel 10:3 (buitenlandse zetelhouders)

	Artikel 3:1, eerste lid, is, zolang een onderneming haar zetel niet
verplaatst naar een andere staat, niet van toepassing op financiële
ondernemingen die op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet hun
zetel hadden buiten de openbare lichamen, Curaçao en Sint Maarten.

Artikel 10:4 (ontheffingen)

	1. Ontheffingen, verleend op grond van de Wet
assurantiebemiddelingsbedrijf BES, de Wet toezicht bank- en kredietwezen
1994 BES, de Wet toezicht beleggingsinstellingen en administrateurs BES,
de Wet toezicht effectenbeurzen BES, de Wet toezicht trustwezen BES of
de Wet toezicht verzekeringsbedrijf BES, die betrekking hebben op een
mede op grond van deze wet bestaande verplichting, berusten, voor zover
van die verplichting ingevolge de bij of krachtens artikel 1:27 gestelde
regels ontheffing kan worden verleend, na de inwerkingtreding van deze
wet op artikel 1:27.

	2. Ontheffingen, verleend op grond van artikel 9 van de Wet zeggenschap
in ter beurze genoteerde vennootschappen BES, worden na de
inwerkingtreding van deze wet aangemerkt als ontheffingen, bedoeld in
artikel 6:10.

Artikel 10:5 (betrouwbaarheid en deskundigheid beleidsbepalers)

	1. Indien de Nederlandsche Bank of de Autoriteit Financiële Markten op
grond van de Wet assurantiebemiddelingsbedrijf BES, de Wet toezicht
bank- en kredietwezen 1994 BES, de Wet toezicht beleggingsinstellingen
en administrateurs BES, de Wet toezicht effectenbeurzen BES, de Wet
toezicht trustwezen BES of de Wet toezicht verzekeringsbedrijf BES de
betrouwbaarheid heeft vastgesteld van een persoon als bedoeld in artikel
3:4, eerste lid, staat de betrouwbaarheid van die persoon voor de
toepassing van deze wet buiten twijfel, zolang niet een wijziging in de
relevante feiten of omstandigheden een redelijke aanleiding geeft tot
een nieuwe beoordeling en zolang geen nieuwe beoordeling als bedoeld in
artikel 3:4, vierde lid, is voorgeschreven.

	2. Indien een persoon als bedoeld in artikel 3:5, eerste lid, op grond
van een in het eerste lid genoemde wet voldoende deskundig is bevonden,
wordt hij voor de toepassing van deze wet eveneens voldoende deskundig
geacht, zolang niet een wijziging in de relevante feiten of
omstandigheden een redelijke aanleiding geeft tot een nieuwe
beoordeling.

Artikel 10:6 (verklaringen van geen bezwaar)

	Verklaringen van geen bezwaar, verkregen op grond van artikel 46 van de
Wet toezicht bank- en kredietwezen 1994 BES of artikel 81 van de Wet
toezicht verzekeringsbedrijf BES, worden vanaf het tijdstip van
inwerkingtreding van deze wet aangemerkt als een op grond van artikel
3:28 verkregen verklaring van geen bezwaar.

Artikel 10:7 (aanwijzingen en aanzeggingen)

	1. Een op grond van de Wet toezicht bank- en kredietwezen 1994 BES, de
Wet toezicht beleggingsinstellingen en administrateurs BES, de Wet
toezicht trustwezen BES of de Wet toezicht verzekeringsbedrijf BES,
gegeven aanwijzing wordt vanaf het tijdstip van inwerkingtreding van
deze wet gelijkgesteld met een op grond van artikel 7:12 gegeven
aanwijzing.

	2. Een op grond van artikel 22, eerste lid, van de Wet toezicht bank-
en kredietwezen 1994 BES gedaan verzoek om bepaalde maatregelen te nemen
of een bepaalde gedragslijn te volgen wordt voor de toepassing van het
eerste lid aangemerkt als aanwijzing.

	3. Een op grond van de Wet toezicht bank- en kredietwezen 1994 BES, de
Wet toezicht beleggingsinstellingen en administrateurs BES of de Wet
toezicht verzekeringsbedrijf BES gedane aanzegging wordt vanaf het
tijdstip van inwerkingtreding van deze wet aangemerkt als een besluit op
grond van artikel 7:14.

Artikel 10:8 (bestuurlijke boeten)

	1. Een bestuurlijke boete, opgelegd terzake van overtreding van een
voorschrift, gesteld bij of krachtens de Wet
assurantiebemiddelingsbedrijf BES, de Wet toezicht bank- en kredietwezen
1994 BES, de Wet toezicht beleggingsinstellingen en administrateurs BES,
de Wet toezicht trustwezen BES of de Wet toezicht verzekeringsbedrijf
BES, wordt vanaf het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet
gelijkgesteld met een op grond van artikel 7:30 opgelegde bestuurlijke
boete.

	2. De toezichtautoriteit kan na de inwerkingtreding van deze wet tot
een jaar na de dag waarop de overtreding is begaan, een bestuurlijke
boete opleggen terzake van overtreding van een voorschrift, gesteld bij
of krachtens een in het eerste lid genoemde wet. Op het opleggen van de
boete blijft het recht van toepassing dat gold voor het tijdstip van
inwerkingtreding van deze wet.

	3. De artikelen 7:50 en 7:51 zijn niet van toepassing op boeten als
bedoeld in het eerste en tweede lid.

Artikel 10:9 (noodregeling en faillissement)

	Op de afhandeling van een noodregeling of faillietverklaring van een
kredietinstelling of verzekeraar die is uitgesproken voor het tijdstip
van inwerkingtreding van deze wet, blijft het op het tijdstip van het
uitspreken van de noodregeling of faillietverklaring geldende recht van
toepassing.

Artikel 10:10 (geheimhoudingsplicht en vertrouwelijke gegevens)

	De artikelen 1:20 tot en met 1:25 zijn van overeenkomstige toepassing
op gegevens en inlichtingen die zijn verstrekt of verkregen op grond van
de Wet assurantiebemiddelingsbedrijf BES, de Wet toezicht bank- en
kredietwezen 1994 BES, de Wet toezicht beleggingsinstellingen en
administrateurs BES, de Wet toezicht effectenbeurzen BES, de Wet
toezicht trustwezen BES of de Wet toezicht verzekeringsbedrijf BES.

§ 2. Wijziging van andere wetten

Artikel 10:11 (intrekking bestaande toezichtwetten)

	De volgende wetten worden ingetrokken:

	a. de Wet assurantiebemiddelingsbedrijf BES;

	b. de Wet toezicht bank- en kredietwezen 1994 BES;

	c. de Wet toezicht beleggingsinstellingen en administrateurs BES;

	d. de Wet toezicht effectenbeurzen BES;

	e. de Wet toezicht trustwezen BES;

	f. de Wet toezicht verzekeringsbedrijf BES;

	g. de Wet zeggenschap in ter beurze genoteerde vennootschappen BES.

Artikel 10:12 (Burgerlijk Wetboek BES)

	1. In de artikelen 344, eerste lid, en 350, tweede lid, van Boek 1 van
het Burgerlijk Wetboek BES wordt “een ingevolge de Wet toezicht bank-
en kredietwezen 1994 BES geregistreerde kredietinstelling” vervangen
door: een ingevolge de Wet financiële markten BES in het register
financiële markten ingeschreven kredietinstelling.

	2. In artikel 206, tweede lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek
BES wordt: “een kredietinstelling als bedoeld in artikel 1, eerste
lid, van de Wet toezicht bank- en kredietwezen 1994 BES,” vervangen
door: een kredietinstelling in de zin van de Wet financiële markten
BES.

Artikel 10:13 (Comptabiliteitswet 2001)

	In artikel 91, zestiende lid, van de Comptabiliteitswet 2001 wordt
“Wet toezicht bank- en kredietwezen 1994 BES” vervangen door: Wet
financiële markten BES.

Artikel 10:14 (Deurwaarderswet BES)

	In artikel 12a van de Deurwaarderswet BES wordt “een
kredietinstelling als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel c, van
de Wet toezicht bank- en kredietwezen BES” vervangen door: een
kredietinstelling in de zin van de Wet financiële markten BES.

Artikel 10:15 (Pensioenwet BES)

	De Pensioenwet BES wordt gewijzigd als volgt:

	1. In artikel 1a, eerste lid, onderdeel c, wordt “Wet toezicht
verzekeringsbedrijf BES” vervangen door: Wet financiële markten BES.

	2. In artikel 7a, eerste lid, wordt “artikel 60 van de Wet toezicht
verzekeringsbedrijf BES” vervangen door: artikel 8:9, tweede of derde
lid, van de Wet financiële markten BES.

	3. In artikel 7c, eerste lid, onderdeel b, wordt “Wet toezicht
verzekeringsbedrijf BES” vervangen door: Wet financiële markten BES.

Artikel 10:16 (Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen BES)

	In artikel 1 van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen
BES komen de begripsomschrijvingen van “vergunning” en
“verzekeraar” te luiden:

	vergunning: vergunning die ingevolge de Wet financiële markten BES is
vereist voor de branche motorrijtuigverzekering;

	verzekeraar: onderneming die ingevolge de Wet financiële markten BES
het bedrijf van schadeverzekeraar in de branche motorrijtuigverzekering
mag uitoefenen; .

Artikel 10:17 (Wet algemene verzekering bijzondere ziektekosten BES)

	In artikel 17, eerste lid, van de Wet algemene verzekering bijzondere
ziektekosten BES wordt “overeenkomstig de regels van de Wet toezicht
verzekeringsbedrijf BES” vervangen door: overeenkomstig de bij of
krachtens de Wet financiële markten BES met betrekking tot de
uitoefening van het verzekeringsbedrijf gestelde regels.

Artikel 10:18 (Wet geldstelsel BES)

	In artikel 1, onderdeel e, van de Wet geldstelsel BES wordt
“instelling als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel c, van de
Wet toezicht bank- en kredietwezen 1994 BES” vervangen door:
kredietinstelling in de zin van de Wet financiële markten BES.

Artikel 10:19 (Wet op het notarisambt BES)

	In artikel 76a, eerste lid, van de Wet op het notarisambt BES wordt
“een kredietinstelling als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel
c, van de Wet toezicht bank- en kredietwezen BES kredietinstelling”
vervangen door: een kredietinstelling in de zin van de Wet financiële
markten BES.

Artikel 10:20 (Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering BES)

	In artikel 445 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering BES
wordt “in het kader van het toezicht op het bank-  HYPERLINK
"http://wetten.overheid.nl/BWBR0028496/Boek2/Titel2/Afdeling1/Artikel445
/tekst_bevat_bank-%2Ben%2Bkredietwezen/geldigheidsdatum_03-12-2010" \l
"_tekst_zoekterm_3"    en  HYPERLINK
"http://wetten.overheid.nl/BWBR0028496/Boek2/Titel2/Afdeling1/Artikel445
/tekst_bevat_bank-%2Ben%2Bkredietwezen/geldigheidsdatum_03-12-2010" \l
"_tekst_zoekterm_7"    kredietwezen  HYPERLINK
"http://wetten.overheid.nl/BWBR0028496/Boek2/Titel2/Afdeling1/Artikel445
/tekst_bevat_bank-%2Ben%2Bkredietwezen/geldigheidsdatum_03-12-2010" \l
"_tekst_zoekterm_4"    geregistreerde, kredietinstelling,” vervangen
door: ingevolge de Wet financiële markten BES in het register
financiële markten ingeschreven kredietinstelling.

§ 3. Inwerkingtreding en citeertitel

Artikel 10:21 (inwerkingtreding)

	Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen
tijdstip, dat voor de verschillende artikelen en onderdelen daarvan en
voor de verschillende op grond van deze wet te onderscheiden
categorieën financiële ondernemingen verschillend kan worden
vastgesteld.

Artikel 10:22 (citeertitel)

	Deze wet wordt aangehaald als: Wet financiële markten BES.

	Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en
dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks
aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Minister van Financiën,

De Minister van Financiën,



Bijlage als bedoeld in de artikelen 7:21, eerste lid, en 7:30, eerste
lid

A. Artikelen ter zake waarvan een last onder dwangsom kan worden
opgelegd

1:7, tweede lid,

2:1, eerste lid,

2:3, eerste en tweede lid,

2:17, eerste lid,

2:21, eerste lid,

2:22, eerste lid,

2:23, eerste, derde en vijfde lid,

3:1, eerste en derde lid,

3:2 en 3:3,

3:4, eerste lid,

3:5 tot en met 3:13,

3:15 tot en met 3:19,

3:21 tot en met 3:24,

3:28, eerste lid,

3:29,

3:33 tot en met 3:40,

3:44,

3:45, derde tot en met vijfde lid,

3:46, derde tot en met vijfde lid,

4:1, eerste en tweede lid,

4:2 tot en met 4:4,

4:5, eerste, tweede en vierde lid,

4:8 tot en met 4:11,	4:13,

4:15,

4:16, eerste en derde lid,

4:17,

4:18, eerste lid,

4:19 en 4:20,

4:22,

4:23, eerste en derde lid,

4:25,

4:26, derde lid,

4:27 jo. 4:26, derde lid,

4:28, eerste lid,

4:29, eerste lid,

4:30 tot en met 4:33,

4:34, eerste lid,

4:35, eerste tot en met derde lid,

4:36, eerste lid,

4:37 tot en met 4:39

4:40, tweede en derde lid,

4:41, tweede lid,

4:43,

4:45, tweede en derde lid,

4:46,

4:47, eerste lid,	4:48,

5:2 tot en met 5:10

5:14,

5:15, eerste en tweede lid,

5:16, eerste en tweede lid,

5:19, eerste lid,

5:21,

5:22, eerste en derde lid,

5:23, eerste lid,

7:10, vierde lid,

7:11, eerste lid,

7:17, eerste en tweede lid, onderdeel a,

7:19,

7:20, eerste en tweede lid,

8:2, eerste en tweede lid,

8:3,

8:4, eerste lid,

8:5, eerste tot en met derde lid,

8:6,

8:7, eerste lid.





B. Artikelen ter zake waarvan een bestuurlijke boete kan worden opgelegd

1:7, tweede lid,

2:1, eerste lid,

2:3, eerste en tweede lid,

2:17, eerste lid,

2:18,

2:21, eerste lid,

2:22, eerste lid,

2:23, eerste, derde en vijfde lid,

3:1, eerste en derde lid,

3:2 en 3:3,

3:4, eerste lid,

3:5 tot en met 3:13,

3:15 tot en met 3:19,

3:21 tot en met 3:26,

3:28, eerste lid,

3:29,

3:33 tot en met 3:40,

3:44,

3:45, derde tot en met vijfde lid,

3:46, derde tot en met vijfde lid,

4:1, eerste en tweede lid,

4:2 tot en met 4:5,

4:8 tot en met 4:13,	4:15 tot en met 4:17,

4:18, eerste lid,

4:19 en 4:20,

4:22,

4:23, eerste en derde lid,

4:25,

4:26, derde lid,

4:27 jo. 4:26, derde lid,

4:28, eerste lid,

4:29, eerste lid,

4:30 tot en met 4:33,

4:34, eerste lid,

4:35, eerste tot en met derde lid,

4:36, eerste lid,

4:37 tot en met 4:41,

4:43,

4:45, tweede en derde lid,

4:46,

4:47, eerste lid,

4:48,

5:2 tot en met 5:10,

5:14,

5:15, eerste en tweede lid,	5:16, eerste en tweede lid,

5:19, eerste lid,

5:21,

5:22, eerste en derde lid,

5:23, eerste lid,

5:25, eerste lid,

5:26, eerste lid,

5:27, eerste en tweede lid,

7:10, vierde lid,

7:11, eerste lid,

7:17, eerste en tweede lid, onderdeel a,

7:19,

7:20, eerste en tweede lid,

8:2, eerste en tweede lid,

8:3,

8:4, eerste lid,

8:5, eerste tot en met derde lid,

8:6,

8:7, eerste lid.



 

 

 PAGE    

 PAGE   10