[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

33086 Adv RvSt inzake Wijziging van de Wet inburgering en enkele andere wetten in verband met de versterking van de eigen verantwoordelijkheid van de inburgeringsplichtige

Wijziging van de Wet inburgering en enkele andere wetten in verband met de versterking van de eigen verantwoordelijkheid van de inburgeringsplichtige

Advies Afdeling advisering Raad van State

Nummer: 2011D55565, datum: 2011-11-14, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 2

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Onderdeel van zaak 2011Z22851:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


No.W04.11.0232/I	's-Gravenhage, 6 september 2011

Bij Kabinetsmissive van 24 juni 2011, no.11.001541, heeft Uwe Majesteit,
op voordracht van de Minister van Binnenlandse Zaken en
Koninkrijksrelaties, bij de Afdeling advisering van de Raad van State
ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet tot wijziging van
de Wet inburgering en enkele andere wetten in verband met de versterking
van de eigen verantwoordelijkheid van de inburgeringsplichtige, met
memorie van toelichting.

Het voorstel legt de verantwoordelijkheid voor nieuwkomers om te voldoen
aan de inburgeringsplicht bij de vreemdeling zelf wat betreft de
deelname aan en de financiering van de inburgering. Voor niet
draagkrachtige nieuwkomers wordt een sociaal leenstelsel in het leven
geroepen.

De Afdeling advisering van de Raad van State maakt naar aanleiding van
het wetsvoorstel opmerkingen over de inburgeringsplicht, de doelgroepen
en de sancties op het niet voldoen aan de inburgeringsplicht. Zij is van
oordeel dat in verband daarmee het voorstel deels nader dient te worden
overwogen.

1.	De inburgeringsplicht: nut en noodzaak van de stelselherziening

De verplichte inburgering van migranten is in Nederland ingevoerd in
1998 met de Wet inburgering nieuwkomers (WIN). De WIN is in 2006
vervangen door de huidige Wet inburgering (Wi). Onder de Wi zijn zowel
nieuwkomers als oudkomers inburgeringsplichtig. De inburgeringsplicht
bestaat thans uit het behalen van een inburgeringsexamen, waarbij de
gemeenten een belangrijke taak hebben in het aanbieden van
inburgeringsvoorzieningen en taalkennisvoorzieningen, voor zowel
inburgeringsplichtigen alsook voor vrijwillige inburgeraars. Het
oproepen van (potentieel) inburgeringsplichtigen en de handhaving van de
inburgeringsplicht zijn eveneens taken van de gemeente. Deze taken van
de gemeente vervallen in het wetsvoorstel en worden vervangen door een
eigen verantwoordelijkheid van de inburgeringsplichtige voor zijn
inburgering en de kosten daarvan. Aan de inburgeringsplicht wordt in het
voorstel voldaan door het behalen van een inburgeringsexamen of,
afhankelijk van het opleidingsniveau van de inburgeringsplichtige, een
vervangend diploma dat ten minste voldoet aan het niveau van het
inburgeringsexamen. De inburgeringsplicht krijgt daardoor, meer dan
voorheen, het karakter van een resultaatsverplichting. De Afdeling merkt
hierover het volgende op.

a.	Tempo van wijziging van het inburgeringsstelsel

De Afdeling onderschrijft de gedachte dat inburgering een belangrijk
middel is om de integratie te bevorderen in sociaal en maatschappelijk
opzicht. De Afdeling constateert dat verschillende regelingen voor de
inburgering en wijzigingen van die regelingen elkaar in betrekkelijk
korte tijd zijn opgevolgd, nog voordat de effecten van de voorgaande
wijziging zichtbaar zijn geworden. Daardoor ontbreken bruikbare
beleidsanalyses op basis waarvan conclusies kunnen worden getrokken over
de inrichting van het inburgeringsstelsel en een afweging kan worden
gemaakt van mogelijke alternatieven. In het kader van het streven naar
wetgeving met een bestendig karakter dienen snel op elkaar volgende
wijzigingen van één en dezelfde wet te worden vermeden. Dergelijke
wijzigingen scheppen voor de geadresseerden (in casu de
inburgeringsplichtigen) onzekerheid en leiden tot knelpunten als gevolg
van de overgang van de verschillende wetten.

Tegen deze achtergrond adviseert de Afdeling in de toelichting
overtuigend te motiveren dat de voorgestelde wijziging op dit moment
reeds dringend noodzakelijk is.

b.	Eigen verantwoordelijkheid van de inburgeringsplichtige

In het voorstel wordt de inburgeringsplichtige verantwoordelijk voor
zijn inburgering, dat wil zeggen voor het volgen van taal-
inburgeringcursussen als ook voor de kosten daarvan en voor het afleggen
van een inburgeringsexamen als ook  voor de kosten daarvan. De taak van
de (rijks)overheid wordt beperkt tot de certificering van
inburgeringscursussen door middel van het Blik op werk keurmerk en de
inrichting van een sociaal leenstelsel, waarvan de uitvoering in handen
wordt gelegd van de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO).

De Afdeling onderschrijft dat de inburgeringsplichtige een eigen
verantwoordelijkheid draagt voor zijn inburgering. Dit neemt naar het
oordeel van de Afdeling echter niet weg dat de overheid eveneens een
eigen verantwoordelijkheid heeft voor de inburgering, gelet op het
algemene belang dat daarmee is gediend. Immers, zaken als scholing,
arbeidsparticipatie en maatschappelijke zelfredzaamheid zijn weliswaar
van groot persoonlijk belang, maar hebben ook een belang voor de
samenleving als geheel. De Afdeling is van oordeel dat de regering door
de inburgeringsplichtige zelf verantwoordelijk te maken voor zijn
inburgering in de mate waarin dat in het voorstel geschiedt, onvoldoende
recht doet aan de verantwoordelijkheid van de overheid bij de
behartiging van het maatschappelijk belang dat met de inburgering is
gediend, niet alleen van de inburgeringsplichtigen maar ook van de
vrijwillige inburgeraars. De Afdeling constateert dat in het voorstel
sprake is van een onevenwichtigheid in de toedeling van de
onderscheidene verantwoordelijkheden.

Tegen deze achtergrond adviseert de Afdeling de gemaakte keuze nader toe
te lichten en in het bijzonder in te gaan op de verantwoordelijkheid van
de overheid voor de inburgering in relatie tot de eigen
verantwoordelijkheid van de inburgeraar.

c.	Doelgroepen 

In het voorstel wordt de doelgroepomschrijving beperkter, nu alleen nog
nieuwkomers onder de inburgeringsplicht vallen. Dat betekent een
vermindering van het aantal inburgeringsplichtigen. Voorts zijn in de Wi
reeds groepen van personen uitgezonderd van de inburgeringsplicht, zoals
de onderdanen van landen van de EU, van de EER, van Zwitserland en hun
familieleden in de zin van Richtlijn 2004/38/EG alsmede langdurig
ingezeten derdelanders onder Richtlijn 2003/109/EG die de status van
langdurig ingezetene in een andere EU-lidstaat hebben verkregen en daar
aan een inburgeringsvereiste hebben voldaan. Zij kunnen vrijwillig
inburgeren, maar gemeenten behoeven aan hen niet langer
inburgeringsvoorzieningen aan te bieden. Vrijwillige inburgeraars
kunnen, op grond van de Wet educatie beroepsonderwijs (Web) gebruik
maken van reguliere onderwijsvoorzieningen (onderwijs Nederlands als
tweede taal, NT2). 

De Afdeling mist in de toelichting een motivering voor de wijziging van
de doelgroepomschrijving in relatie tot het verminderen of opheffen van
inburgeringsachterstanden. In dat verband constateert de Afdeling dat
niet op voorhand duidelijk is dat alleen bij de groep nieuwkomers de
meeste voordelen zijn te behalen met het opleggen van een
inburgeringsplicht. Op dit punt herhaalt de Afdeling de opmerkingen in
die trant in het eerdere advies van de Raad inzake de Wet inburgering.
De Afdeling adviseert de toelichting op dit punt aan te vullen.

d.	Sociaal leenstelsel

Volgens het voorstel komen voortaan alleen minder draagkrachtige
vreemdelingen in aanmerking voor een (inkomensafhankelijke) lening na
een voorafgaande inkomenstoets. De aflossing van de lening, die in haar
geheel moet geschieden, moet starten binnen zes maanden na het
verstrijken van de inburgeringstermijn of, als dit eerder is, binnen zes
maanden nadat is voldaan aan de inburgeringsplicht. 

De uitwerking van de leenfaciliteit is opgenomen in het Besluit en de
Regeling inburgering. Het te lenen bedrag blijft maximaal € 5.000,-.
De uitvoering is in handen gelegd van de DUO. Uitkeringen achteraf zijn
in het voorstel niet meer mogelijk. Door de voorgenomen wijziging van de
Web worden alfabetiseringscursussen niet meer vergoed, zodat de
inburgeringsplichtigen hiervoor zelf (financieel) verantwoordelijk zijn.
Dat zal ook het geval zijn voor dat deel van de asielgerechtigden dat
een alfabetiseringscursus moet volgen voordat zij aan hun inburgering
kunnen beginnen. Bovendien moet worden bedacht dat de asielgerechtigden
niet vallen onder de inburgeringsplicht op grond van de Wet inburgering
buitenland (Wib).  

De Afdeling constateert dat het voor de daarop aangewezen categorie van
asielgerechtigden veelal een probleem zal zijn om op eigen kosten binnen
de gestelde tijd een alfabetiseringscursus af te ronden, zodat aan de
inburgering kan worden begonnen. Uit de toelichting blijkt niet of deze
categorie inburgeraars onder de uitzonderingen (niet verwijtbaar) valt
of dat daarvoor andere voorzieningen in het vooruitzicht worden gesteld.
Dit klemt temeer daar het selectie-element dat van de Wi (en de Wib)
uitgaat, niet speelt bij asielgerechtigden, omdat mag worden
verondersteld dat hun besluit om in Nederland asiel te vragen niet
berust op een geheel vrijwillige keuze. Voorts wijst de Afdeling op de
verplichtingen voor EU-lidstaten om vluchtelingen en personen die voor
subsidiaire bescherming in aanmerking komen (asielgerechtigden) toegang
tot integratievoorzieningen te bieden.

De Afdeling adviseert in de toelichting nader in te gaan op de positie
van asielgerechtigden die een alfabetiseringscursus moeten volgen
voordat zij aan hun inburgering kunnen beginnen en zo nodig het
wetsvoorstel aan te passen.

e.	Stelselherziening en de rol van de gemeenten

In het huidige stelsel zijn de gemeenten verantwoordelijk voor de
handhaving van de inburgeringsplicht. Sinds de invoering van de plicht
tot het behalen van het inburgeringsexamen per 1 januari 2007 hebben
33.000 personen een inburgeringsexamen gedaan en daarvan was op 31
december 2009 79% geslaagd. De Afdeling stelt vast dat de
stelselherziening, zoals die in het voorstel is opgenomen, betekent dat
het moeizaam bereikte voorzieningenniveau van inburgeringstrajecten
wordt afgebroken, hetgeen door de VNG wordt aangemerkt als een kapitaal-
en investeringsvernietiging. Bovendien vervallen per 2014 de bijdragen
van het Rijk aan het participatiebudget, waardoor reeds gestarte
inburgeringstrajecten na 2014 niet meer worden gecompenseerd. De
Afdeling adviseert, met het oog op de financiële consequenties voor
gemeenten, het overgangsrecht in het voorstel aan te passen, in die zin
dat de kosten van reeds gestarte inburgeringstrajecten, waarbij
gemeenten de verantwoordelijkheid dragen voor het aanbod van
inburgeringsvoorzieningen en het toezicht op de naleving en de
handhaving van de inburgeringsplicht, worden gecompenseerd.

f.	'Duale trajecten'

Voorts constateert de Afdeling dat het voorstel een ontvlechting inhoudt
van de zogenoemde 'duale trajecten', waarin het inburgeringstraject
wordt gecombineerd met een traject voor werk, re-integratie,
beroepsonderwijs, vrijwilligerswerk, opvoedingsondersteuning of
ondernemerschap. Gelet op het feit dat de 'duale trajecten' een
belangrijk onderdeel vormden van het Deltaplan inburgering en gezien het
succes van deze 'duale trajecten' adviseert de Afdeling de keuze tot
ontvlechting van deze trajecten en het inburgeringstraject in de
toelichting nader te motiveren. 

2.	Juridische problemen met betrekking tot sancties

Het voorstel behelst een aantal aspecten die kunnen leiden tot problemen
van juridische aard. Deze problemen hangen grotendeels samen met het
verlies van het verblijfsrecht als sanctie op het verwijtbaar niet
voldoen aan de inburgeringsplicht. Een dergelijke sanctie staat naar het
oordeel van de Afdeling op gespannen voet met het
proportionaliteitsbeginsel in het algemeen en met een aantal
internationaal- en Unierechtelijke bepalingen in het bijzonder. In het
navolgende wordt daarop ingegaan.

a.	Sancties

In het huidige stelsel legt de gemeente de inburgeringsplichtige een
bestuurlijke boete op wanneer verplichtingen in het kader van de
inburgering verwijtbaar niet zijn nagekomen. De bestaande bestuurlijke
boetes in het voortraject van de inburgering komen te vervallen, met
uitzondering van de boete op het verwijtbaar niet voldoen aan de
inburgeringsplicht als zodanig. De regering stelt voor de boetebedragen
te verhogen wegens het vervallen van boetes in het voortraject. De
regering acht deze bedragen gepast en proportioneel, gelet op de
voorkoming van inburgeringsachterstanden. Bij herhaling van de
(verwijtbare) weigering om aan de inburgeringsplicht te voldoen, kunnen
verhogingen tot maximaal € 1.000,- en € 1.250,- worden opgelegd.
Het voorstel voorziet erin dat de Minister van BZK niet betaalde boetes
bij dwangbevel kan invorderen. Daarnaast wordt in het voorstel de
intrekking van de reguliere verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als
sanctie ingevoerd. Deze sanctie is niet van toepassing op
asielgerechtigden. Deze sanctie wordt opgenomen in artikel 18 van de
Vreemdelingenwet als weigeringingsgrond voor het verlengen van een
verblijfsvergunning voor bepaalde tijd. Bijgevolg geeft artikel 19 van
de Vreemdelingenwet de mogelijkheid voor intrekking van een reguliere
verblijfsvergunning voor bepaalde tijd.

b.	Verlies van het verblijfsrecht in het algemeen

In de Contourennota 2004 werd voorgesteld dat de nieuwkomer die niet was
geslaagd voor het inburgeringsexamen geen verblijfsvergunning voor
onbepaalde tijd kon krijgen en daardoor was aangewezen op een verlenging
van zijn verblijfsvergunning voor bepaalde tijd. Datzelfde zou ook
gelden voor oudkomers die nog geen vergunning voor onbepaalde tijd
hadden verkregen en voor asielgerechtigden. 

In het huidige stelsel is de uitsluiting van de wijziging van de
beperking van 'verblijf bij echtgeno(o)t(e) of partner' in 'voortgezet
verblijf' als zelfstandige verblijfsvergunning dan wel van de verlening
van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd voorzien als sanctie op
het verwijtbaar niet behalen van het inburgeringsexamen. Aan deze
sanctie voegt het voorstel het verlies van het verblijfsrecht toe. In
het voorstel zijn de asielgerechtigden van het verlies van het
verblijfsrecht uitgezonderd, evenals de gevallen waarin het verlies in
strijd zou zijn met artikel 8 van het EVRM of de
gezinsherenigingsrichtlijn. Volgens vaste jurisprudentie van het
Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) is verlies van het
verblijfsrecht dat tot gezinshereniging in staat stelde slechts mogelijk
wanneer een ernstig gevaar bestaat voor aantasting van of een ernstige
inbreuk is gepleegd op de openbare orde of de nationale veiligheid. Ter
zake heeft het EHRM een aantal criteria ontwikkeld om vast te stellen in
welke gevallen sprake kan zijn van een zodanig ernstige maatschappelijke
noodzaak tot beperking van het recht op eerbiediging van familie- en
gezinsleven, alsmede van het privéleven, dat de inmenging door de
overheid opweegt tegen de belangen van de betrokkene. Volgens het EHRM
is de aard en de ernst van het vergrijp één van de daarbij te hanteren
criteria. In het licht van de in de jurisprudentie van het EHRM vereiste
noodzakelijkheidstoets is de Afdeling van oordeel dat het (verwijtbaar)
niet voldoen aan de inburgeringsplicht niet als een zodanig ernstig
vergrijp tegen de openbare orde is aan te merken dat dit de beëindiging
van het verblijfsrecht kan rechtvaardigen. Naar het oordeel van de
Afdeling laat artikel 16 van de gezinsherenigingsrichtlijn 2003/86/EG
evenmin toe dat het verblijfsrecht verloren gaat op de enkele grond dat
niet is voldaan aan de inburgeringsplicht.

c.	Sancties en de associatie EG-Turkije 

Zoals is aangegeven in de integratiepassage in het regeerakkoord dienen
Turkse nieuwkomers in te burgeren. In de 'roadmap' van de Minister voor
Immigratie en Asiel inzake de voorstellen voor aanpassing van Europese
regelingen wordt de aanpassing van de Associatie EG (EU)-Turkije
vooruitgeschoven en is nog geen begin gemaakt met de eventuele
herziening of aanpassing van de Associatieovereenkomst en daarmee
samenhangende regelingen met Turkije. Aannemende dat vooralsnog geen
overleg heeft plaatsgevonden tussen de regering en de Europese Commissie
inzake wijzigingsvoorstellen, beoordeelt de Afdeling de voorgestelde
sancties in het licht van het thans geldende (associatie)recht. 

Inburgeringsmaatregelen mogen niet het karakter hebben van een 'nieuwe
beperking' of van een belemmering van de door het Associatierecht
beschermde rechten op toegang tot de arbeidsmarkt. Wanneer door de
overheid de inburgering en de beheersing van de Nederlandse taal worden
gestimuleerd, zal dat de toegang tot de arbeidsmarkt of de mogelijkheid
tot het verrichten van diensten (als zelfstandige of als
dienstverrichter) bevorderen en bijdragen aan de integratie van Turkse
onderdanen in de samenleving van het ontvangende land. Echter, het
voorstel tot het aanscherpen van de sancties op het verwijtbaar niet
voldoen aan de inburgeringsplicht naar de mening van de Afdeling niet
verenigbaar met de stand still-bepalingen van artikel 13 van
Associatiebesluit 1/80 en met artikel 41 van het Aanvullend Protocol.
Dat zal in het bijzonder gelden voor de sanctie van verlies van het
verblijfsrecht, omdat daarmee de toegang tot de arbeidsmarkt wordt
belemmerd. 

De stand still-bepalingen in het associatierecht verbieden het invoeren
van nieuwe beperkingen of het ongedaan maken van versoepelingen ten
opzichte van het moment waarop de stand still- bepalingen van kracht
werden. Voor artikel 41, eerste lid, van het Aanvullend Protocol geldt
hiervoor de datum van 1 januari 1973. Op deze bepaling kan rechtstreeks
een beroep worden gedaan door Turkse zelfstandigen en dienstverleners.
De stand still-bepaling in artikel 13 van het Associatiebesluit 1/80
heeft een overeenkomstige strekking en geldt vanaf 1 december 1980.
Hierop kunnen Turkse werknemers en hun familieleden zich rechtstreeks
beroepen. Gelet op deze stand still-bepalingen is de Afdeling van
oordeel dat de voorgestelde sanctie van het verlies van het
verblijfsrecht, als ook de verhoging van de bedragen van de bestuurlijke
boete die kan worden opgelegd bij het verwijtbaar niet voldoen aan de
inburgeringsplicht, niet verenigbaar zijn met artikel 41 van het
Aanvullend Protocol (voor Turkse zelfstandigen en dienstverleners) en
met artikel 13 van Associatiebesluit 1/80 van de Associatieraad
EEG/Turkije (voor Turkse werknemers en hun familieleden).

Naast de hiervoor onder b) genoemde gevallen waarin verlies van het
verblijfsrecht als een disproportionele sanctie zal worden aangemerkt,
wijst de Afdeling er op dat verlies van het verblijfsrecht voor Turkse
onderdanen niet alleen in strijd zal zijn met de hiervoor genoemde stand
still-bepalingen, maar als zodanig ook in strijd zal zijn met de
artikelen 6 en 7 van Associatiebesluit 1/80, wanneer eenmaal opgebouwde
verblijfsrechten voor Turkse werknemers en hun familieleden die zij
rechtstreeks ontlenen aan het Unierecht teniet gaan, anders dan wegens
een inbreuk op de openbare orde of omdat zij het grondgebied voor
langere tijd zonder gegronde reden hebben verlaten. Voor Turkse
werknemers en hun familieleden, die rechten ontlenen aan
Associatiebesluit 1/80, geldt het Unierechtelijke openbare orde begrip,
waarbij sprake moet zijn van een van de persoon uitgaande werkelijke en
genoegzaam ernstige bedreiging, die een fundamenteel belang van de
samenleving aantast. Het (verwijtbaar) niet voldoen aan de
inburgeringsplicht is geen werkelijk en genoegzaam ernstige bedreiging
van een fundamenteel belang van de samenleving. De Afdeling is daarom
van oordeel dat het voorziene verlies van het verblijfsrecht als sanctie
niet kan worden opgelegd aan Turkse werknemers en hun familieleden die
rechten ontlenen aan de artikelen 6 of 7 van Associatiebesluit 1/80. 

 

d.	Conclusie inzake sancties - algemeen

Op grond van het voorgaande constateert de Afdeling dat het verlies van
het verblijfsrecht als sanctie op het verwijtbaar niet voldoen aan de
inburgeringsplicht in algemene zin afstuit op het
proportionaliteitsbeginsel. Nu deze sanctie niet kan worden opgelegd aan
asielgerechtigden en niet in strijd mag zijn met artikel 8 van het EVRM
of met de EU-richtlijn inzake gezinshereniging, meent de Afdeling dat
deze sanctie in de praktijk in belangrijke mate aan betekenis inboet en
hooguit incidenteel kan worden toegepast. Tegen deze achtergrond
adviseert de Afdeling de sanctie verlies van het verblijfsrecht wegens
het verwijtbaar niet voldoen aan de inburgeringsplicht te schrappen.

e.	Conclusie inzake sancties en de Associatie EG-Turkije

Naast de reeds genoemde gevallen waarin de sanctie van verlies van het
verblijfsrecht niet verenigbaar zal zijn met artikel 8 van het EVRM of
met de gezinsherenigingsrichtlijn 2003/86/EG, zal deze sanctie, gelet op
hetgeen de Afdeling hiervoor heeft uiteengezet, niet aan Turkse
werknemers en hun familieleden mogen worden opgelegd in verband met de
artikelen 6 en 7 van Associatiebesluit 1/80. Voorts verzetten de
genoemde stand still-bepalingen zich tegen verlies van het
verblijfsrecht van zowel Turkse werknemers en hun familieleden als van
Turkse zelfstandigen en dienstverleners. Deze bepalingen verzetten zich
eveneens tegen de voorgenomen verhoging van de maxima bij de
bestuurlijke boete op het verwijtbaar niet nakomen van de
inburgeringsplicht. Tegen deze achtergrond adviseert de Afdeling de
(verhoging van) bestuurlijke boetes voor Turkse onderdanen te schrappen,
evenals verlies van verblijfsrecht voor Turkse onderdanen die rechten
ontlenen aan de Associatie EG-Turkije.

3.	Overige aspecten

a.	Gevolgen van het alsnog voldoen aan de inburgeringsplicht 

De Afdeling constateert dat niet duidelijk is of, na verlies van het
verblijfsrecht, opnieuw een reguliere verblijfsvergunning wordt verleend
wanneer alsnog aan de inburgeringsplicht wordt voldaan. Evenmin is
duidelijk of de tussenliggende periode geldt als een verblijfsgat, dat
consequenties heeft voor de toepassing van de 'glijdende schaal' van
artikel 3.86 van het Vreemdelingenbesluit of voor de aanvraag van
naturalisatie (onmiddellijk en voorafgaand onafgebroken legaal verblijf
van vijf jaar) en of wordt uitgegaan van een hernieuwde
verblijfsaanvraag die wordt beoordeeld als een aanvraag voor eerste
toelating. 

De Afdeling adviseert op dit aspect in de toelichting nader in te gaan. 


b.	Privacyaspecten

Met betrekking tot de privacyaspecten merkt de Afdeling het volgende op.
In het huidige Informatie Systeem Inburgering (ISI) wordt op grondslag
van artikel 47 van de Wi informatie geregistreerd en uitgewisseld met
betrekking tot persoonsgegevens van inburgeringsplichtigen, gegevens
over het verblijfsrecht, leningen, examens en diploma's, de
inburgeringstermijn, verlenging van deze termijn, ontheffingen en
boetes. In dat verband meent de Afdeling dat, nu de gemeenten hiervoor
niet langer verantwoordelijk zijn, hieraan geen behoefte meer bestaat,
althans niet op deze schaal. De uitwisseling van gegevens kan na het
wijzigingsvoorstel beperkt blijven tot het ministerie van BZK (de
Minister voor I&A en de Minister van BZK) en de uitvoeringsinstanties,
zoals de IND, DUO en de 'centrale instantie' die de boetes namens de
Minister van BZK gaat innen. Mogelijk is een afzonderlijke registratie
niet (meer) nodig en kan een samenvoeging tot stand worden gebracht met
het VAS. 

De Afdeling adviseert aan dit aspect nadere aandacht te besteden en zo
nodig artikel 47 van de Wi te schrappen.

De Afdeling advisering van de Raad van State geeft U in overweging het
voorstel van wet niet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal
dan nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden.

De vice-president van de Raad van State,

	Wet van 9 april 1998, Stb. 1998,261. In 1996 werd een landelijk
inburgeringsbeleid ingevoerd op basis van vrijwilligheid.

	Wet van 30 november 2006, Stb. 2006,625. 

	Met nieuwkomers worden, kort gezegd, die vreemdelingen bedoeld die voor
de eerste keer tot Nederland worden toegelaten voor een niet tijdelijk
verblijfsdoel, vergelijk artikel 1, eerste lid, onder a, van de Wet
inburgering nieuwkomers (Win). De inburgeringseis in het voorstel heeft
geen betrekking op de vereisten voor naturalisatie. Voor naturalisatie
blijven de bestaande inburgeringeisen van kracht. 

	Met oudkomers worden die vreemdelingen bedoeld die bij het in werking
treden van de Wet inburgering reeds rechtmatig verblijf hadden in
Nederland op grond van een verblijfsvergunning voor bepaalde, dan wel
onbepaalde tijd, regulier of asiel, en tevens de Turken die
verblijfsrecht ontlenen aan Associatiebesluit 1/80 van de Associatieraad
EEG/Turkije, zie artikel 1, onder c, Wi. 

	Vrijwillige inburgeraars vallen niet onder de inburgeringsplicht en
volgen vrijwillig een inburgeringstraject of doen vrijwillig( een deel
van) het inburgeringsexamen. 

	In het huidige stelsel draagt de inburgeraar de kosten van het
inburgeringsexamen. In het voorstel draagt de inburgeraar de kosten van
het inburgeringstraject alsmede de kosten van het inburgeringsexamen,
althans in die gevallen waarin dat noodzakelijk is om te voldoen aan de
inburgeringsplicht. 

	Zie ook aanwijzing 10 van de Aanwijzingen voor de regelgeving.

	Zie ook het advies van de Raad van State van 23 februari 1999 over het
wetsvoorstel tot wijziging van de Huursubsidiewet (mogelijk maken van
jaarlijkse verhoging van de maximale huurgrens, enkele daarmee
samenhangende wijzigingen en enkele andere wijzigingen) (Kamerstukken II
1998/99, 26 437, nr. A, blz. 1 en 2).

	Pb. EU 2004, L 158/77.

	Pb. EU 2004, L 16/44.

	Kamerstukken II 2005/06, 30 308, nr. 106, blz. 2.

	In die zin dat hun vrijstelling kan worden verleend of, in voorkomende
gevallen, ontheffing op medische gronden, zoals mogelijk is in het
huidige stelsel. 

	Op grond van artikel 33 van de Definitierichtlijn 2004/83/EG, Pb EU
2004, L204/12.

	Cijfers per 31 december 2009, ontleend aan het Evaluatierapport
inburgering in Nederland, juni 2010, bijlage bij de kamerstukken
'Deltaplan inburgering', Kamerstukken II 2009/10, 31 143, nr. 84, blz.
28. 

	Consultatie wetswijziging Wet inburgering van de Vereniging van
Nederlandse Gemeenten van 27 april 2011, kenmerk BAWI/U201100759, blz.
2.

	€ 250,- voor de weigering gehoor te geven aan een oproep om een
inburgeringscursus te volgen en € 500,- wegens niet meewerken.

	Het betreft een verhoging van € 500,- tot maximaal € 1250,-. 

	De mogelijkheid tot inhouding of korting op uitkeringen of bijstand op
grond van artikel 44 van de Wi komt te vervallen ingevolge artikel X van
het voorstel.

	Nota 'Herziening van het inburgeringsstelsel', Kamerstukken II,
2003/04, 29 543 nr. 2. 

	Artikel 3.80a van het Vreemdelingenbesluit. De koppeling van het
inburgeringsvereiste en het verblijfsrecht is uiteindelijk met ingang
van 1 januari 2010 gerealiseerd.

	Richtlijn 2003/86/EG, Pb. EU 2003, L 251/12 .

	EHRM, 2 augustus 2001, nr. 54273/00 (Boultif t. Zwitserland) en EHRM
(Grote Kamer) 18 oktober 2006, nr. 46410/99 (Üner t. Nederland).  

	EHRM 9 oktober 2003, nr. 48321/99 (Slivenko t. Letland).

	Kamerstukken II 2010/11, 32 417 nr. 15, blz. 25.

	Volgens de jaarresultaten van de IND over 2009 en 2010 betreffen veruit
de meeste ingewilligde aanvragen die voor gezinsvorming en
–hereniging. Het grootste aandeel vormen Turken (14%) en Marokkanen
(9%) (bron: www.ind.nl).

	'Roadmap Europese inzet', Kamerstukken II 2010/11, 30 573 nr. 61.

	De inburgeringsplicht voor Turkse onderdanen in het huidige stelsel van
de Wi is recentelijk door de Centrale Raad van Beroep in strijd is
geoordeeld met het associatierecht, CRvB 16 augustus 2011, zaken
10/5248, 10/5249, 10/6123 en 10/6124 INBURG, LJN: BR4959. 

	Kamerstukken II 2005/06, 30 308 nr. 3, blz. 46 en 47.  

	Zie ook 'De verbrede leerplicht', bijlage bij Kamerstukken II, 2009/10,
31143 nr. 75, par. 4.2.2.4 en 4.2.2.5.

	Aldus ook de regering in de toelichting op de Wet inburgering,
Kamerstukken II 2005/06, 30 308 nr. 3, blz. 48.

	HvJ EU 9 december 2010, zaken 300/09 (Toprak) en 301/09 (Oguz).

	HvJ EU 11 mei 2000, zaak C-37/98 (Savas); HvJ EU 20 september 2007,
zaak C-16/05 (Tum en Dari).

	HvJ EU 21 oktober 2003, zaak C-317/01 (Abatay) en 369/01 (Sahin). 

	HvJ EU 20 september 1990, zaak C-192/89 (Sevince).

	HvJ EU 29 februari 2009, zaak C-228/06 (Soysal en Savatli), HvJ EU 29
februari 2009, zaak C-228/06 (Sahin).

	HvJ EU 20 september 1990, zaak C-192/89 (Sevince); HvJ EU 18 juli 2007,
zaak C-325/05 (Derin); HvJ EU   4 oktober 2007, zaak C-349/06 (Polat).

	HvJ EU 10 februari 2000, zaak C-340/97 (Nazli).

  PAGE  9 

AAN DE KONINGIN

........................................................................
...........