33086 Adv RvSt inzake Wijziging van de Wet inburgering en enkele andere wetten in verband met de versterking van de eigen verantwoordelijkheid van de inburgeringsplichtige
Wijziging van de Wet inburgering en enkele andere wetten in verband met de versterking van de eigen verantwoordelijkheid van de inburgeringsplichtige
Advies Afdeling advisering Raad van State
Nummer: 2011D55565, datum: 2011-11-14, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 2
Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Onderdeel van zaak 2011Z22851:
- Indiener: J.P.H. Donner, minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
- Voortouwcommissie: algemene commissie voor Immigratie, Integratie en Asiel (2010-2012)
- 2011-11-15 15:00: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2011-11-17 10:45: Procedurevergadering (Procedurevergadering), vaste commissie voor Binnenlandse Zaken
- 2011-12-22 12:00: Wijziging van de Wet inburgering en enkele andere wetten in verband met de versterking van de eigen verantwoordelijkheid van de inburgeringsplichtige (Inbreng verslag (wetsvoorstel)), vaste commissie voor Binnenlandse Zaken
- 2012-02-16 10:30: Procedurevergadering cie. Binnenlandse Zaken (Procedurevergadering), vaste commissie voor Binnenlandse Zaken
- 2012-03-07 13:30: Procedurevergadering cie. Immigratie en Asiel (Procedurevergadering), algemene commissie voor Immigratie, Integratie en Asiel (2010-2012)
- 2012-03-08 14:00: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2012-04-10 17:30: Wijziging van de Wet inburgering en enkele andere wetten in verband met de versterking van de eigen verantwoordelijkheid van de inburgeringsplichtige (33086) (eerste termijn kamer) (Plenair debat (wetgeving)), TK
- 2012-04-11 16:00: Wijziging van de Wet inburgering en enkele andere wetten in verband met de versterking van de eigen verantwoordelijkheid van de inburgeringsplichtige (33086) ( rest ) (Plenair debat (wetgeving)), TK
- 2012-04-26 23:20: Einde vergadering: stemmingen (Stemmingen), TK
Preview document (🔗 origineel)
No.W04.11.0232/I 's-Gravenhage, 6 september 2011 Bij Kabinetsmissive van 24 juni 2011, no.11.001541, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet tot wijziging van de Wet inburgering en enkele andere wetten in verband met de versterking van de eigen verantwoordelijkheid van de inburgeringsplichtige, met memorie van toelichting. Het voorstel legt de verantwoordelijkheid voor nieuwkomers om te voldoen aan de inburgeringsplicht bij de vreemdeling zelf wat betreft de deelname aan en de financiering van de inburgering. Voor niet draagkrachtige nieuwkomers wordt een sociaal leenstelsel in het leven geroepen. De Afdeling advisering van de Raad van State maakt naar aanleiding van het wetsvoorstel opmerkingen over de inburgeringsplicht, de doelgroepen en de sancties op het niet voldoen aan de inburgeringsplicht. Zij is van oordeel dat in verband daarmee het voorstel deels nader dient te worden overwogen. 1. De inburgeringsplicht: nut en noodzaak van de stelselherziening De verplichte inburgering van migranten is in Nederland ingevoerd in 1998 met de Wet inburgering nieuwkomers (WIN). De WIN is in 2006 vervangen door de huidige Wet inburgering (Wi). Onder de Wi zijn zowel nieuwkomers als oudkomers inburgeringsplichtig. De inburgeringsplicht bestaat thans uit het behalen van een inburgeringsexamen, waarbij de gemeenten een belangrijke taak hebben in het aanbieden van inburgeringsvoorzieningen en taalkennisvoorzieningen, voor zowel inburgeringsplichtigen alsook voor vrijwillige inburgeraars. Het oproepen van (potentieel) inburgeringsplichtigen en de handhaving van de inburgeringsplicht zijn eveneens taken van de gemeente. Deze taken van de gemeente vervallen in het wetsvoorstel en worden vervangen door een eigen verantwoordelijkheid van de inburgeringsplichtige voor zijn inburgering en de kosten daarvan. Aan de inburgeringsplicht wordt in het voorstel voldaan door het behalen van een inburgeringsexamen of, afhankelijk van het opleidingsniveau van de inburgeringsplichtige, een vervangend diploma dat ten minste voldoet aan het niveau van het inburgeringsexamen. De inburgeringsplicht krijgt daardoor, meer dan voorheen, het karakter van een resultaatsverplichting. De Afdeling merkt hierover het volgende op. a. Tempo van wijziging van het inburgeringsstelsel De Afdeling onderschrijft de gedachte dat inburgering een belangrijk middel is om de integratie te bevorderen in sociaal en maatschappelijk opzicht. De Afdeling constateert dat verschillende regelingen voor de inburgering en wijzigingen van die regelingen elkaar in betrekkelijk korte tijd zijn opgevolgd, nog voordat de effecten van de voorgaande wijziging zichtbaar zijn geworden. Daardoor ontbreken bruikbare beleidsanalyses op basis waarvan conclusies kunnen worden getrokken over de inrichting van het inburgeringsstelsel en een afweging kan worden gemaakt van mogelijke alternatieven. In het kader van het streven naar wetgeving met een bestendig karakter dienen snel op elkaar volgende wijzigingen van één en dezelfde wet te worden vermeden. Dergelijke wijzigingen scheppen voor de geadresseerden (in casu de inburgeringsplichtigen) onzekerheid en leiden tot knelpunten als gevolg van de overgang van de verschillende wetten. Tegen deze achtergrond adviseert de Afdeling in de toelichting overtuigend te motiveren dat de voorgestelde wijziging op dit moment reeds dringend noodzakelijk is. b. Eigen verantwoordelijkheid van de inburgeringsplichtige In het voorstel wordt de inburgeringsplichtige verantwoordelijk voor zijn inburgering, dat wil zeggen voor het volgen van taal- inburgeringcursussen als ook voor de kosten daarvan en voor het afleggen van een inburgeringsexamen als ook voor de kosten daarvan. De taak van de (rijks)overheid wordt beperkt tot de certificering van inburgeringscursussen door middel van het Blik op werk keurmerk en de inrichting van een sociaal leenstelsel, waarvan de uitvoering in handen wordt gelegd van de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO). De Afdeling onderschrijft dat de inburgeringsplichtige een eigen verantwoordelijkheid draagt voor zijn inburgering. Dit neemt naar het oordeel van de Afdeling echter niet weg dat de overheid eveneens een eigen verantwoordelijkheid heeft voor de inburgering, gelet op het algemene belang dat daarmee is gediend. Immers, zaken als scholing, arbeidsparticipatie en maatschappelijke zelfredzaamheid zijn weliswaar van groot persoonlijk belang, maar hebben ook een belang voor de samenleving als geheel. De Afdeling is van oordeel dat de regering door de inburgeringsplichtige zelf verantwoordelijk te maken voor zijn inburgering in de mate waarin dat in het voorstel geschiedt, onvoldoende recht doet aan de verantwoordelijkheid van de overheid bij de behartiging van het maatschappelijk belang dat met de inburgering is gediend, niet alleen van de inburgeringsplichtigen maar ook van de vrijwillige inburgeraars. De Afdeling constateert dat in het voorstel sprake is van een onevenwichtigheid in de toedeling van de onderscheidene verantwoordelijkheden. Tegen deze achtergrond adviseert de Afdeling de gemaakte keuze nader toe te lichten en in het bijzonder in te gaan op de verantwoordelijkheid van de overheid voor de inburgering in relatie tot de eigen verantwoordelijkheid van de inburgeraar. c. Doelgroepen In het voorstel wordt de doelgroepomschrijving beperkter, nu alleen nog nieuwkomers onder de inburgeringsplicht vallen. Dat betekent een vermindering van het aantal inburgeringsplichtigen. Voorts zijn in de Wi reeds groepen van personen uitgezonderd van de inburgeringsplicht, zoals de onderdanen van landen van de EU, van de EER, van Zwitserland en hun familieleden in de zin van Richtlijn 2004/38/EG alsmede langdurig ingezeten derdelanders onder Richtlijn 2003/109/EG die de status van langdurig ingezetene in een andere EU-lidstaat hebben verkregen en daar aan een inburgeringsvereiste hebben voldaan. Zij kunnen vrijwillig inburgeren, maar gemeenten behoeven aan hen niet langer inburgeringsvoorzieningen aan te bieden. Vrijwillige inburgeraars kunnen, op grond van de Wet educatie beroepsonderwijs (Web) gebruik maken van reguliere onderwijsvoorzieningen (onderwijs Nederlands als tweede taal, NT2). De Afdeling mist in de toelichting een motivering voor de wijziging van de doelgroepomschrijving in relatie tot het verminderen of opheffen van inburgeringsachterstanden. In dat verband constateert de Afdeling dat niet op voorhand duidelijk is dat alleen bij de groep nieuwkomers de meeste voordelen zijn te behalen met het opleggen van een inburgeringsplicht. Op dit punt herhaalt de Afdeling de opmerkingen in die trant in het eerdere advies van de Raad inzake de Wet inburgering. De Afdeling adviseert de toelichting op dit punt aan te vullen. d. Sociaal leenstelsel Volgens het voorstel komen voortaan alleen minder draagkrachtige vreemdelingen in aanmerking voor een (inkomensafhankelijke) lening na een voorafgaande inkomenstoets. De aflossing van de lening, die in haar geheel moet geschieden, moet starten binnen zes maanden na het verstrijken van de inburgeringstermijn of, als dit eerder is, binnen zes maanden nadat is voldaan aan de inburgeringsplicht. De uitwerking van de leenfaciliteit is opgenomen in het Besluit en de Regeling inburgering. Het te lenen bedrag blijft maximaal € 5.000,-. De uitvoering is in handen gelegd van de DUO. Uitkeringen achteraf zijn in het voorstel niet meer mogelijk. Door de voorgenomen wijziging van de Web worden alfabetiseringscursussen niet meer vergoed, zodat de inburgeringsplichtigen hiervoor zelf (financieel) verantwoordelijk zijn. Dat zal ook het geval zijn voor dat deel van de asielgerechtigden dat een alfabetiseringscursus moet volgen voordat zij aan hun inburgering kunnen beginnen. Bovendien moet worden bedacht dat de asielgerechtigden niet vallen onder de inburgeringsplicht op grond van de Wet inburgering buitenland (Wib). De Afdeling constateert dat het voor de daarop aangewezen categorie van asielgerechtigden veelal een probleem zal zijn om op eigen kosten binnen de gestelde tijd een alfabetiseringscursus af te ronden, zodat aan de inburgering kan worden begonnen. Uit de toelichting blijkt niet of deze categorie inburgeraars onder de uitzonderingen (niet verwijtbaar) valt of dat daarvoor andere voorzieningen in het vooruitzicht worden gesteld. Dit klemt temeer daar het selectie-element dat van de Wi (en de Wib) uitgaat, niet speelt bij asielgerechtigden, omdat mag worden verondersteld dat hun besluit om in Nederland asiel te vragen niet berust op een geheel vrijwillige keuze. Voorts wijst de Afdeling op de verplichtingen voor EU-lidstaten om vluchtelingen en personen die voor subsidiaire bescherming in aanmerking komen (asielgerechtigden) toegang tot integratievoorzieningen te bieden. De Afdeling adviseert in de toelichting nader in te gaan op de positie van asielgerechtigden die een alfabetiseringscursus moeten volgen voordat zij aan hun inburgering kunnen beginnen en zo nodig het wetsvoorstel aan te passen. e. Stelselherziening en de rol van de gemeenten In het huidige stelsel zijn de gemeenten verantwoordelijk voor de handhaving van de inburgeringsplicht. Sinds de invoering van de plicht tot het behalen van het inburgeringsexamen per 1 januari 2007 hebben 33.000 personen een inburgeringsexamen gedaan en daarvan was op 31 december 2009 79% geslaagd. De Afdeling stelt vast dat de stelselherziening, zoals die in het voorstel is opgenomen, betekent dat het moeizaam bereikte voorzieningenniveau van inburgeringstrajecten wordt afgebroken, hetgeen door de VNG wordt aangemerkt als een kapitaal- en investeringsvernietiging. Bovendien vervallen per 2014 de bijdragen van het Rijk aan het participatiebudget, waardoor reeds gestarte inburgeringstrajecten na 2014 niet meer worden gecompenseerd. De Afdeling adviseert, met het oog op de financiële consequenties voor gemeenten, het overgangsrecht in het voorstel aan te passen, in die zin dat de kosten van reeds gestarte inburgeringstrajecten, waarbij gemeenten de verantwoordelijkheid dragen voor het aanbod van inburgeringsvoorzieningen en het toezicht op de naleving en de handhaving van de inburgeringsplicht, worden gecompenseerd. f. 'Duale trajecten' Voorts constateert de Afdeling dat het voorstel een ontvlechting inhoudt van de zogenoemde 'duale trajecten', waarin het inburgeringstraject wordt gecombineerd met een traject voor werk, re-integratie, beroepsonderwijs, vrijwilligerswerk, opvoedingsondersteuning of ondernemerschap. Gelet op het feit dat de 'duale trajecten' een belangrijk onderdeel vormden van het Deltaplan inburgering en gezien het succes van deze 'duale trajecten' adviseert de Afdeling de keuze tot ontvlechting van deze trajecten en het inburgeringstraject in de toelichting nader te motiveren. 2. Juridische problemen met betrekking tot sancties Het voorstel behelst een aantal aspecten die kunnen leiden tot problemen van juridische aard. Deze problemen hangen grotendeels samen met het verlies van het verblijfsrecht als sanctie op het verwijtbaar niet voldoen aan de inburgeringsplicht. Een dergelijke sanctie staat naar het oordeel van de Afdeling op gespannen voet met het proportionaliteitsbeginsel in het algemeen en met een aantal internationaal- en Unierechtelijke bepalingen in het bijzonder. In het navolgende wordt daarop ingegaan. a. Sancties In het huidige stelsel legt de gemeente de inburgeringsplichtige een bestuurlijke boete op wanneer verplichtingen in het kader van de inburgering verwijtbaar niet zijn nagekomen. De bestaande bestuurlijke boetes in het voortraject van de inburgering komen te vervallen, met uitzondering van de boete op het verwijtbaar niet voldoen aan de inburgeringsplicht als zodanig. De regering stelt voor de boetebedragen te verhogen wegens het vervallen van boetes in het voortraject. De regering acht deze bedragen gepast en proportioneel, gelet op de voorkoming van inburgeringsachterstanden. Bij herhaling van de (verwijtbare) weigering om aan de inburgeringsplicht te voldoen, kunnen verhogingen tot maximaal € 1.000,- en € 1.250,- worden opgelegd. Het voorstel voorziet erin dat de Minister van BZK niet betaalde boetes bij dwangbevel kan invorderen. Daarnaast wordt in het voorstel de intrekking van de reguliere verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als sanctie ingevoerd. Deze sanctie is niet van toepassing op asielgerechtigden. Deze sanctie wordt opgenomen in artikel 18 van de Vreemdelingenwet als weigeringingsgrond voor het verlengen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd. Bijgevolg geeft artikel 19 van de Vreemdelingenwet de mogelijkheid voor intrekking van een reguliere verblijfsvergunning voor bepaalde tijd. b. Verlies van het verblijfsrecht in het algemeen In de Contourennota 2004 werd voorgesteld dat de nieuwkomer die niet was geslaagd voor het inburgeringsexamen geen verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd kon krijgen en daardoor was aangewezen op een verlenging van zijn verblijfsvergunning voor bepaalde tijd. Datzelfde zou ook gelden voor oudkomers die nog geen vergunning voor onbepaalde tijd hadden verkregen en voor asielgerechtigden. In het huidige stelsel is de uitsluiting van de wijziging van de beperking van 'verblijf bij echtgeno(o)t(e) of partner' in 'voortgezet verblijf' als zelfstandige verblijfsvergunning dan wel van de verlening van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd voorzien als sanctie op het verwijtbaar niet behalen van het inburgeringsexamen. Aan deze sanctie voegt het voorstel het verlies van het verblijfsrecht toe. In het voorstel zijn de asielgerechtigden van het verlies van het verblijfsrecht uitgezonderd, evenals de gevallen waarin het verlies in strijd zou zijn met artikel 8 van het EVRM of de gezinsherenigingsrichtlijn. Volgens vaste jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) is verlies van het verblijfsrecht dat tot gezinshereniging in staat stelde slechts mogelijk wanneer een ernstig gevaar bestaat voor aantasting van of een ernstige inbreuk is gepleegd op de openbare orde of de nationale veiligheid. Ter zake heeft het EHRM een aantal criteria ontwikkeld om vast te stellen in welke gevallen sprake kan zijn van een zodanig ernstige maatschappelijke noodzaak tot beperking van het recht op eerbiediging van familie- en gezinsleven, alsmede van het privéleven, dat de inmenging door de overheid opweegt tegen de belangen van de betrokkene. Volgens het EHRM is de aard en de ernst van het vergrijp één van de daarbij te hanteren criteria. In het licht van de in de jurisprudentie van het EHRM vereiste noodzakelijkheidstoets is de Afdeling van oordeel dat het (verwijtbaar) niet voldoen aan de inburgeringsplicht niet als een zodanig ernstig vergrijp tegen de openbare orde is aan te merken dat dit de beëindiging van het verblijfsrecht kan rechtvaardigen. Naar het oordeel van de Afdeling laat artikel 16 van de gezinsherenigingsrichtlijn 2003/86/EG evenmin toe dat het verblijfsrecht verloren gaat op de enkele grond dat niet is voldaan aan de inburgeringsplicht. c. Sancties en de associatie EG-Turkije Zoals is aangegeven in de integratiepassage in het regeerakkoord dienen Turkse nieuwkomers in te burgeren. In de 'roadmap' van de Minister voor Immigratie en Asiel inzake de voorstellen voor aanpassing van Europese regelingen wordt de aanpassing van de Associatie EG (EU)-Turkije vooruitgeschoven en is nog geen begin gemaakt met de eventuele herziening of aanpassing van de Associatieovereenkomst en daarmee samenhangende regelingen met Turkije. Aannemende dat vooralsnog geen overleg heeft plaatsgevonden tussen de regering en de Europese Commissie inzake wijzigingsvoorstellen, beoordeelt de Afdeling de voorgestelde sancties in het licht van het thans geldende (associatie)recht. Inburgeringsmaatregelen mogen niet het karakter hebben van een 'nieuwe beperking' of van een belemmering van de door het Associatierecht beschermde rechten op toegang tot de arbeidsmarkt. Wanneer door de overheid de inburgering en de beheersing van de Nederlandse taal worden gestimuleerd, zal dat de toegang tot de arbeidsmarkt of de mogelijkheid tot het verrichten van diensten (als zelfstandige of als dienstverrichter) bevorderen en bijdragen aan de integratie van Turkse onderdanen in de samenleving van het ontvangende land. Echter, het voorstel tot het aanscherpen van de sancties op het verwijtbaar niet voldoen aan de inburgeringsplicht naar de mening van de Afdeling niet verenigbaar met de stand still-bepalingen van artikel 13 van Associatiebesluit 1/80 en met artikel 41 van het Aanvullend Protocol. Dat zal in het bijzonder gelden voor de sanctie van verlies van het verblijfsrecht, omdat daarmee de toegang tot de arbeidsmarkt wordt belemmerd. De stand still-bepalingen in het associatierecht verbieden het invoeren van nieuwe beperkingen of het ongedaan maken van versoepelingen ten opzichte van het moment waarop de stand still- bepalingen van kracht werden. Voor artikel 41, eerste lid, van het Aanvullend Protocol geldt hiervoor de datum van 1 januari 1973. Op deze bepaling kan rechtstreeks een beroep worden gedaan door Turkse zelfstandigen en dienstverleners. De stand still-bepaling in artikel 13 van het Associatiebesluit 1/80 heeft een overeenkomstige strekking en geldt vanaf 1 december 1980. Hierop kunnen Turkse werknemers en hun familieleden zich rechtstreeks beroepen. Gelet op deze stand still-bepalingen is de Afdeling van oordeel dat de voorgestelde sanctie van het verlies van het verblijfsrecht, als ook de verhoging van de bedragen van de bestuurlijke boete die kan worden opgelegd bij het verwijtbaar niet voldoen aan de inburgeringsplicht, niet verenigbaar zijn met artikel 41 van het Aanvullend Protocol (voor Turkse zelfstandigen en dienstverleners) en met artikel 13 van Associatiebesluit 1/80 van de Associatieraad EEG/Turkije (voor Turkse werknemers en hun familieleden). Naast de hiervoor onder b) genoemde gevallen waarin verlies van het verblijfsrecht als een disproportionele sanctie zal worden aangemerkt, wijst de Afdeling er op dat verlies van het verblijfsrecht voor Turkse onderdanen niet alleen in strijd zal zijn met de hiervoor genoemde stand still-bepalingen, maar als zodanig ook in strijd zal zijn met de artikelen 6 en 7 van Associatiebesluit 1/80, wanneer eenmaal opgebouwde verblijfsrechten voor Turkse werknemers en hun familieleden die zij rechtstreeks ontlenen aan het Unierecht teniet gaan, anders dan wegens een inbreuk op de openbare orde of omdat zij het grondgebied voor langere tijd zonder gegronde reden hebben verlaten. Voor Turkse werknemers en hun familieleden, die rechten ontlenen aan Associatiebesluit 1/80, geldt het Unierechtelijke openbare orde begrip, waarbij sprake moet zijn van een van de persoon uitgaande werkelijke en genoegzaam ernstige bedreiging, die een fundamenteel belang van de samenleving aantast. Het (verwijtbaar) niet voldoen aan de inburgeringsplicht is geen werkelijk en genoegzaam ernstige bedreiging van een fundamenteel belang van de samenleving. De Afdeling is daarom van oordeel dat het voorziene verlies van het verblijfsrecht als sanctie niet kan worden opgelegd aan Turkse werknemers en hun familieleden die rechten ontlenen aan de artikelen 6 of 7 van Associatiebesluit 1/80. d. Conclusie inzake sancties - algemeen Op grond van het voorgaande constateert de Afdeling dat het verlies van het verblijfsrecht als sanctie op het verwijtbaar niet voldoen aan de inburgeringsplicht in algemene zin afstuit op het proportionaliteitsbeginsel. Nu deze sanctie niet kan worden opgelegd aan asielgerechtigden en niet in strijd mag zijn met artikel 8 van het EVRM of met de EU-richtlijn inzake gezinshereniging, meent de Afdeling dat deze sanctie in de praktijk in belangrijke mate aan betekenis inboet en hooguit incidenteel kan worden toegepast. Tegen deze achtergrond adviseert de Afdeling de sanctie verlies van het verblijfsrecht wegens het verwijtbaar niet voldoen aan de inburgeringsplicht te schrappen. e. Conclusie inzake sancties en de Associatie EG-Turkije Naast de reeds genoemde gevallen waarin de sanctie van verlies van het verblijfsrecht niet verenigbaar zal zijn met artikel 8 van het EVRM of met de gezinsherenigingsrichtlijn 2003/86/EG, zal deze sanctie, gelet op hetgeen de Afdeling hiervoor heeft uiteengezet, niet aan Turkse werknemers en hun familieleden mogen worden opgelegd in verband met de artikelen 6 en 7 van Associatiebesluit 1/80. Voorts verzetten de genoemde stand still-bepalingen zich tegen verlies van het verblijfsrecht van zowel Turkse werknemers en hun familieleden als van Turkse zelfstandigen en dienstverleners. Deze bepalingen verzetten zich eveneens tegen de voorgenomen verhoging van de maxima bij de bestuurlijke boete op het verwijtbaar niet nakomen van de inburgeringsplicht. Tegen deze achtergrond adviseert de Afdeling de (verhoging van) bestuurlijke boetes voor Turkse onderdanen te schrappen, evenals verlies van verblijfsrecht voor Turkse onderdanen die rechten ontlenen aan de Associatie EG-Turkije. 3. Overige aspecten a. Gevolgen van het alsnog voldoen aan de inburgeringsplicht De Afdeling constateert dat niet duidelijk is of, na verlies van het verblijfsrecht, opnieuw een reguliere verblijfsvergunning wordt verleend wanneer alsnog aan de inburgeringsplicht wordt voldaan. Evenmin is duidelijk of de tussenliggende periode geldt als een verblijfsgat, dat consequenties heeft voor de toepassing van de 'glijdende schaal' van artikel 3.86 van het Vreemdelingenbesluit of voor de aanvraag van naturalisatie (onmiddellijk en voorafgaand onafgebroken legaal verblijf van vijf jaar) en of wordt uitgegaan van een hernieuwde verblijfsaanvraag die wordt beoordeeld als een aanvraag voor eerste toelating. De Afdeling adviseert op dit aspect in de toelichting nader in te gaan. b. Privacyaspecten Met betrekking tot de privacyaspecten merkt de Afdeling het volgende op. In het huidige Informatie Systeem Inburgering (ISI) wordt op grondslag van artikel 47 van de Wi informatie geregistreerd en uitgewisseld met betrekking tot persoonsgegevens van inburgeringsplichtigen, gegevens over het verblijfsrecht, leningen, examens en diploma's, de inburgeringstermijn, verlenging van deze termijn, ontheffingen en boetes. In dat verband meent de Afdeling dat, nu de gemeenten hiervoor niet langer verantwoordelijk zijn, hieraan geen behoefte meer bestaat, althans niet op deze schaal. De uitwisseling van gegevens kan na het wijzigingsvoorstel beperkt blijven tot het ministerie van BZK (de Minister voor I&A en de Minister van BZK) en de uitvoeringsinstanties, zoals de IND, DUO en de 'centrale instantie' die de boetes namens de Minister van BZK gaat innen. Mogelijk is een afzonderlijke registratie niet (meer) nodig en kan een samenvoeging tot stand worden gebracht met het VAS. De Afdeling adviseert aan dit aspect nadere aandacht te besteden en zo nodig artikel 47 van de Wi te schrappen. De Afdeling advisering van de Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet niet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal dan nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden. De vice-president van de Raad van State, Wet van 9 april 1998, Stb. 1998,261. In 1996 werd een landelijk inburgeringsbeleid ingevoerd op basis van vrijwilligheid. Wet van 30 november 2006, Stb. 2006,625. Met nieuwkomers worden, kort gezegd, die vreemdelingen bedoeld die voor de eerste keer tot Nederland worden toegelaten voor een niet tijdelijk verblijfsdoel, vergelijk artikel 1, eerste lid, onder a, van de Wet inburgering nieuwkomers (Win). De inburgeringseis in het voorstel heeft geen betrekking op de vereisten voor naturalisatie. Voor naturalisatie blijven de bestaande inburgeringeisen van kracht. Met oudkomers worden die vreemdelingen bedoeld die bij het in werking treden van de Wet inburgering reeds rechtmatig verblijf hadden in Nederland op grond van een verblijfsvergunning voor bepaalde, dan wel onbepaalde tijd, regulier of asiel, en tevens de Turken die verblijfsrecht ontlenen aan Associatiebesluit 1/80 van de Associatieraad EEG/Turkije, zie artikel 1, onder c, Wi. Vrijwillige inburgeraars vallen niet onder de inburgeringsplicht en volgen vrijwillig een inburgeringstraject of doen vrijwillig( een deel van) het inburgeringsexamen. In het huidige stelsel draagt de inburgeraar de kosten van het inburgeringsexamen. In het voorstel draagt de inburgeraar de kosten van het inburgeringstraject alsmede de kosten van het inburgeringsexamen, althans in die gevallen waarin dat noodzakelijk is om te voldoen aan de inburgeringsplicht. Zie ook aanwijzing 10 van de Aanwijzingen voor de regelgeving. Zie ook het advies van de Raad van State van 23 februari 1999 over het wetsvoorstel tot wijziging van de Huursubsidiewet (mogelijk maken van jaarlijkse verhoging van de maximale huurgrens, enkele daarmee samenhangende wijzigingen en enkele andere wijzigingen) (Kamerstukken II 1998/99, 26 437, nr. A, blz. 1 en 2). Pb. EU 2004, L 158/77. Pb. EU 2004, L 16/44. Kamerstukken II 2005/06, 30 308, nr. 106, blz. 2. In die zin dat hun vrijstelling kan worden verleend of, in voorkomende gevallen, ontheffing op medische gronden, zoals mogelijk is in het huidige stelsel. Op grond van artikel 33 van de Definitierichtlijn 2004/83/EG, Pb EU 2004, L204/12. Cijfers per 31 december 2009, ontleend aan het Evaluatierapport inburgering in Nederland, juni 2010, bijlage bij de kamerstukken 'Deltaplan inburgering', Kamerstukken II 2009/10, 31 143, nr. 84, blz. 28. Consultatie wetswijziging Wet inburgering van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten van 27 april 2011, kenmerk BAWI/U201100759, blz. 2. € 250,- voor de weigering gehoor te geven aan een oproep om een inburgeringscursus te volgen en € 500,- wegens niet meewerken. Het betreft een verhoging van € 500,- tot maximaal € 1250,-. De mogelijkheid tot inhouding of korting op uitkeringen of bijstand op grond van artikel 44 van de Wi komt te vervallen ingevolge artikel X van het voorstel. Nota 'Herziening van het inburgeringsstelsel', Kamerstukken II, 2003/04, 29 543 nr. 2. Artikel 3.80a van het Vreemdelingenbesluit. De koppeling van het inburgeringsvereiste en het verblijfsrecht is uiteindelijk met ingang van 1 januari 2010 gerealiseerd. Richtlijn 2003/86/EG, Pb. EU 2003, L 251/12 . EHRM, 2 augustus 2001, nr. 54273/00 (Boultif t. Zwitserland) en EHRM (Grote Kamer) 18 oktober 2006, nr. 46410/99 (Üner t. Nederland). EHRM 9 oktober 2003, nr. 48321/99 (Slivenko t. Letland). Kamerstukken II 2010/11, 32 417 nr. 15, blz. 25. Volgens de jaarresultaten van de IND over 2009 en 2010 betreffen veruit de meeste ingewilligde aanvragen die voor gezinsvorming en –hereniging. Het grootste aandeel vormen Turken (14%) en Marokkanen (9%) (bron: www.ind.nl). 'Roadmap Europese inzet', Kamerstukken II 2010/11, 30 573 nr. 61. De inburgeringsplicht voor Turkse onderdanen in het huidige stelsel van de Wi is recentelijk door de Centrale Raad van Beroep in strijd is geoordeeld met het associatierecht, CRvB 16 augustus 2011, zaken 10/5248, 10/5249, 10/6123 en 10/6124 INBURG, LJN: BR4959. Kamerstukken II 2005/06, 30 308 nr. 3, blz. 46 en 47. Zie ook 'De verbrede leerplicht', bijlage bij Kamerstukken II, 2009/10, 31143 nr. 75, par. 4.2.2.4 en 4.2.2.5. Aldus ook de regering in de toelichting op de Wet inburgering, Kamerstukken II 2005/06, 30 308 nr. 3, blz. 48. HvJ EU 9 december 2010, zaken 300/09 (Toprak) en 301/09 (Oguz). HvJ EU 11 mei 2000, zaak C-37/98 (Savas); HvJ EU 20 september 2007, zaak C-16/05 (Tum en Dari). HvJ EU 21 oktober 2003, zaak C-317/01 (Abatay) en 369/01 (Sahin). HvJ EU 20 september 1990, zaak C-192/89 (Sevince). HvJ EU 29 februari 2009, zaak C-228/06 (Soysal en Savatli), HvJ EU 29 februari 2009, zaak C-228/06 (Sahin). HvJ EU 20 september 1990, zaak C-192/89 (Sevince); HvJ EU 18 juli 2007, zaak C-325/05 (Derin); HvJ EU 4 oktober 2007, zaak C-349/06 (Polat). HvJ EU 10 februari 2000, zaak C-340/97 (Nazli). PAGE 9 AAN DE KONINGIN ........................................................................ ...........