[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

33006, bijgewerkt t/m nr. 7 (NvW d.d. 11 november 2011)

Wijziging van enkele belastingwetten (Geefwet)

Bijgewerkte tekst

Nummer: 2011D55637, datum: 2011-11-11, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Onderdeel van zaak 2011Z18014:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


TWEEDE  KAMER  DER STATEN-GENERAAL	2

Vergaderjaar 2011-2012



Bijgewerkt t/m nr. 7 NvW  d.d. 11/11/2011



	33 006	Wijziging van enkele belastingwetten (Geefwet)







Nr. 2	VOORSTEL VAN WET



	

	Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van
Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is in een
aantal belastingwetten wijzigingen aan te brengen met het oog op
verduidelijking en verbetering van de fiscale faciliteiten ter
stimulering van het geven aan goede doelen;

Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State
gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden
en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De Wet inkomstenbelasting 2001 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 3.139 wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel c wordt “en” vervangen door een puntkomma.

2. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel d door
“en” wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

e. het bedrag dat door hem is ontvangen ten gevolge van de ontbinding of
herroeping van een schenking die op grond van afdeling 6.9 in aanmerking
is genomen, indien van toepassing vermeerderd met het bedrag, bedoeld in
artikel 6.39a, voor zover dat bedrag of die bedragen in aftrek is
onderscheidenlijk zijn gekomen.

B

Artikel 6.31 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

1. Als uitgaven met betrekking tot een monumentenpand worden in
aanmerking genomen 80% van de drukkende onderhoudskosten. De eerste
volzin is slechts van toepassing indien het een eigen woning als bedoeld
in artikel 3.111 betreft of indien het een bezitting betreft die volgens
artikel 5.1 in de belastingheffing wordt betrokken en waarvan de
waardeveranderingen de belastingplichtige direct of indirect grotendeels
aangaan.

2. Het vierde lid vervalt.

C

Artikel 6.33 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid, onderdeel b, komt te luiden:

b. instellingen: algemeen nut beogende instellingen;.

2. Het tweede tot en met vijfde lid alsmede de aanduiding “1.” voor
het eerste lid vervallen.

D

Artikel 6.36 komt te luiden:

Artikel 6.36 Afzien van vergoedingen

1. Giften die bestaan uit het afzien door een vrijwilliger als bedoeld
in artikel 2, zesde lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 van een
vergoeding, worden in aanmerking genomen indien:

a. de instelling een verklaring heeft afgegeven dat de
belastingplichtige zich heeft ingezet als vrijwilliger als bedoeld in
artikel 2, zesde lid, van de Wet op de loonbelasting 1964;

b. de belastingplichtige aanspraak kan maken op de in de verklaring
genoemde vergoeding;

c. de instelling bereid en in staat is die vergoeding uit te keren, en

d. de belastingplichtige de vrijheid heeft over de vergoeding te
beschikken.

2. Giften die bestaan uit het afzien door de vrijwilliger van
vergoedingen voor daadwerkelijk gemaakte kosten worden in aanmerking
genomen voor zover sprake is van kosten die naar algemeen aanvaarde
maatschappelijke opvattingen behoren te worden vergoed, met dien
verstande dat kosten voor vervoer per auto, anders dan per taxi, in
aanmerking worden genomen voor € 0,19 per kilometer. De eerste volzin
is ook van toepassing in de situatie waarin de instelling voor deze
kosten geen vergoedingsregeling heeft getroffen.

3. Indien giften op grond van het eerste lid in aanmerking worden
genomen, kunnen giften op grond van het tweede lid aan dezelfde
instelling slechts in aanmerking worden genomen voor zover de
daadwerkelijk gemaakte kosten hoger zijn dan de in het eerste lid
bedoelde vergoeding.

E

Na artikel 6.39 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 6.39a Giften aan culturele instellingen

1. Het bedrag van giften aan culturele instellingen wordt voor de
bepaling van het voor de toepassing van deze afdeling in aanmerking te
nemen bedrag verhoogd met 50%. 

2. Het in artikel 6.39, eerste en tweede lid, bedoelde maximum wordt
verhoogd met het bedrag van de in het eerste lid bedoelde verhoging.

F

Artikel 10.3 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het achtste lid wordt “te vermeerderen met het volgens artikel
10.4, tweede lid, berekende percentage” vervangen door: na toepassing
van het tiende lid te vermeerderen met 0,8%-punt.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

10. Het in het achtste lid laatstgenoemde percentage wordt bij het begin
van het kalenderjaar bij ministeriële regeling vervangen door een ander
percentage. Dit percentage wordt berekend door het te vervangen
percentage te vermenigvuldigen met het product van de factor ih en de
factor iw, bedoeld in het vierde en vijfde lid.

G

Artikel 10.4 vervalt.

H

In artikel 10.5, eerste lid, wordt “volgens de artikelen 10.3 en
10.4”, vervangen door: volgens artikel 10.3.

I

Na hoofdstuk 10A wordt een hoofdstuk ingevoegd, luidende:

HOOFDSTUK 10B HORIZONBEPALING

Artikel 10b.1 Horizonbepaling

Artikel 6.39a vervalt met ingang van 1 januari 2017.

ARTIKEL II

In afwijking van artikel 6.31, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting
2001 zijn op verzoek drukkende onderhoudskosten waarvan de
belastingplichtige kan aantonen dat hij ter zake reeds verplichtingen is
aangegaan vóór 1 januari 2012 en de uitgaven zijn gedaan vóór
1 januari 2014, aftrekbaar volgens artikel 6.31, eerste lid, van de
Wet inkomstenbelasting 2001, zoals dat artikel luidde op
31 december 2011.

ARTIKEL III

De Successiewet 1956 wordt als volgt gewijzigd:

	

	A 

Artikel 32, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

	

	1. In onderdeel 3o wordt “door een instelling als bedoeld in artikel
6.33, eerste lid, onderdeel b, van de Wet inkomstenbelasting 2001,
voorzover” vervangen door: door een algemeen nut beogende instelling,
voor zover.

	

	2. Onderdeel 8º komt te luiden:

	8º. door een sociaal belang behartigende instelling, voor zover aan de
verkrijging niet een opdracht is verbonden welke aan de verkrijging het
karakter ontneemt van te zijn geschied in het sociaal belang;.

	B

Artikel 33 wordt als volgt gewijzigd:

	

	1. In onderdeel 4 wordt “door een instelling als bedoeld in artikel
6.33, onderdeel b, van de Wet inkomstenbelasting 2001, voorzover”
vervangen door: door een algemeen nut beogende instelling, voor zover.

	

	2. In onderdeel 10o wordt “van een instelling als bedoeld in artikel
6.33, onderdeel b, van de Wet inkomstenbelasting 2001, voorzover”
vervangen door: van een algemeen nut beogende instelling, voor zover.

	

	3. Onderdeel 13o komt te luiden:

	13º. door een sociaal belang behartigende instelling, voor zover aan
de verkrijging niet een opdracht is verbonden welke aan de verkrijging
het karakter ontneemt van te zijn geschied in het sociaal belang.

ARTIKEL IV

De Wet op de vennootschapsbelasting 1969 wordt als volgt gewijzigd:

A

Aan artikel 2 wordt een lid toegevoegd, luidende:

9. Op schriftelijk verzoek en onder door Onze Minister te stellen
voorwaarden staat de inspecteur toe dat een lichaam als bedoeld in het
eerste lid, onderdeel e, geacht wordt zijn onderneming te drijven met
behulp van zijn gehele vermogen, indien het lichaam als culturele
instelling is aangemerkt. Het verzoek moet uiterlijk binnen zes maanden
na afloop van het jaar waarop het verzoek voor het eerst betrekking
heeft, worden ingediend bij de inspecteur. De inspecteur beslist op het
verzoek bij voor bezwaar vatbare beschikking waarin de door Onze
Minister te stellen voorwaarden zijn opgenomen. Bij inwilliging van het
verzoek geldt dit tot wederopzegging door het lichaam, waarbij
wederopzegging alleen mogelijk is met ingang van het tiende jaar of een
veelvoud daarvan na het einde van het jaar waarvoor het verzoek voor het
eerst is ingewilligd.

B

Aan artikel 3, tweede lid, wordt een volzin toegevoegd, luidende:
Artikel 2, negende lid, is van overeenkomstige toepassing.

C

Artikel 6 komt te luiden:

Artikel 6

1. Lichamen als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel e, en
artikel 3, tweede lid, zijn met betrekking tot een jaar van de belasting
vrijgesteld, indien de winst van het jaar – opgevat overeenkomstig
hoofdstuk II van deze wet met uitzondering van artikel 9a en artikel 12
– niet meer bedraagt dan € 15 000, dan wel van het jaar en de
daaraan voorafgaande vier jaren tezamen niet meer bedraagt dan € 75
000. Indien in een jaar verlies geleden wordt, wordt de winst voor dat
jaar gesteld op nihil.

2. Het eerste lid is niet van toepassing ten aanzien van lichamen die
een werkzaamheid verrichten als bedoeld in artikel 4, onderdeel b.

3. Op verzoek van een lichaam bepaalt de inspecteur bij voor bezwaar
vatbare beschikking dat dit lichaam, in afwijking van het eerste lid,
niet van de belasting is vrijgesteld. Het verzoek moet uiterlijk binnen
zes maanden na afloop van het jaar waarop het verzoek betrekking heeft,
worden ingediend bij de inspecteur.

4. Bij inwilliging van het verzoek, bedoeld in het derde lid, geldt dit
tot wederopzegging door het lichaam, waarbij wederopzegging alleen
mogelijk is met ingang van het vijfde jaar of een veelvoud daarvan na
het einde van het jaar waarvoor het verzoek voor het eerst is
ingewilligd.

D

Artikel 16 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, eerste volzin, wordt “instellingen als bedoeld
in artikel 6.33, eerste lid, onderdeel b, van de Wet inkomstenbelasting
2001” vervangen door “algemeen nut beogende instellingen” en
vervalt “, voor zover zij te zamen € 227 te boven gaan”.

2. In het eerste lid, tweede volzin, wordt “ten hoogste 10 percent van
de winst” vervangen door: ten hoogste 50 percent van de winst met een
maximum van € 100 000.

3. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

3. De aftrek, bedoeld in het eerste lid, wordt verhoogd met 50 percent
van het bedrag van de giften die zijn gedaan aan een culturele
instelling, doch ten hoogste met € 2500.

E

Na artikel 34 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 35 

Artikel 16, derde lid, vervalt met ingang van 1 januari 2017, met dien
verstande dat dit voor het eerst toepassing vindt met betrekking tot
boekjaren die aanvangen op of na 1 januari 2017.

ARTIKEL V

In de Wet op de loonbelasting 1964 komt in artikel 2, zesde lid, de
tweede volzin, te luiden: Hierbij wordt onder vrijwilliger verstaan
degene die niet bij wijze van beroep arbeid verricht voor een algemeen
nut beogende instelling, een sportorganisatie of een niet als zodanig
aan te merken lichaam dat niet is onderworpen aan de
vennootschapsbelasting of daarvan is vrijgesteld.

ARTIKEL VI

In de Wet belastingen op milieugrondslag komt artikel 69, tweede en
derde lid, te luiden:

2. Op verzoek wordt teruggaaf verleend met betrekking tot aardgas en
elektriciteit, verbruikt in een onroerende zaak die hoofdzakelijk in
gebruik is bij een algemeen nut beogende instelling of bij een
instelling die voldoet aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 5c,
onderdelen a en b, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, mits:

a. de in de aanhef bedoelde instellingen niet of slechts in beperkte
mate werkzaam zijn op het gebied van sport, gezondheidszorg of
onderwijs;

b. de in de aanhef bedoelde instellingen geen publiekrechtelijk lichaam
zijn;

c. de in de aanhef bedoelde instellingen beschikken over een eigen
aansluiting;

d. de werkzaamheden van de in de aanhef bedoelde een instelling geheel
of nagenoeg geheel worden verricht door natuurlijke personen om niet of
naar een loon dat in belangrijke mate lager is dan hetgeen in het
economische verkeer gebruikelijk is.

3. Op verzoek wordt teruggaaf verleend met betrekking tot aardgas en
elektriciteit, verbruikt in een onroerende zaak die hoofdzakelijk in
gebruik is bij meer dan één instelling die een algemeen nut beogende
instelling is of die een instelling is die voldoet aan de voorwaarden,
bedoeld in artikel 5c, onderdelen a en b, van de Algemene wet inzake
rijksbelastingen, en het tweede lid, onderdeel d, mits:

a. de in de aanhef bedoelde instellingen niet of slechts in beperkte
mate werkzaam zijn op het gebied van sport, gezondheidszorg of
onderwijs;

b. de in de aanhef bedoelde instelling beschikt over notarieel verleden
statuten waaruit de een sociaal belang behartigende doelstelling blijkt,
dan wel, voor zover het gaat om verenigingen als bedoeld in artikel 26
van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek die niet beschikken over notarieel
verleden statuten, over door die verenigingen verstrekte verklaringen
waaruit de een sociaal belang behartigende doelstelling blijkt;

c. de instelling die de desbetreffende onroerende zaak beheert en
exploiteert, beschikt over notarieel verleden statuten waaruit blijkt
dat de instelling zich ten doel stelt de onroerende zaak te beheren en
exploiteren ten nutte van instellingen als bedoeld in de aanhef;

d. de feitelijke werkzaamheden van de instelling, bedoeld in onderdeel
c, overeenkomen met de doelstelling;

e. de instelling, bedoeld in onderdeel c, niet aan
vennootschapsbelasting is onderworpen dan wel daarvan is vrijgesteld;

f. de in de aanhef bedoelde instellingen en de instelling, bedoeld in
onderdeel c, geen publiekrechtelijk lichaam zijn, en

g. de instelling, bedoeld in onderdeel c, beschikt over een eigen
aansluiting.

ARTIKEL VII

De Algemene wet inzake rijksbelastingen wordt als volgt gewijzigd:

A

Aan artikel 2, derde lid, worden, onder vervanging van de punt aan het
slot van onderdeel l door een puntkomma, drie onderdelen toegevoegd,
luidende:

m. algemeen nut beogende instelling: een instelling als bedoeld in
artikel 5b;

n. culturele instelling: een instelling als bedoeld in artikel 5b,
vierde lid;

	o. sociaal belang behartigende instelling: een instelling als bedoeld
in artikel 5c.

B

Na artikel 5a worden twee artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 5b

1. Een algemeen nut beogende instelling is: 

a. een instelling - niet zijnde een vennootschap met in aandelen
verdeeld kapitaal, een coöperatie, een onderlinge waarborgmaatschappij
of een ander lichaam waarin bewijzen van deelgerechtigdheid kunnen
worden uitgegeven - die:

1˚. uitsluitend of nagenoeg uitsluitend het algemeen nut beoogt;

2˚. voldoet aan bij ministeriële regeling te stellen voorwaarden;

3˚. gevestigd is in het Koninkrijk, in een andere lidstaat van de
Europese Unie of in een bij ministeriële regeling aangewezen staat, en 

4˚. door de daartoe bevoegde inspecteur als zodanig is aangemerkt;

b. een niet in het Koninkrijk, in een andere lidstaat van de Europese
Unie of in een bij ministeriële regeling aangewezen staat gevestigde,
door Onze Minister als zodanig aangemerkte instelling indien en zolang
zij voldoet aan de door hem te stellen voorwaarden.

2. Publiekrechtelijke lichamen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van
Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek zijn algemeen nut beogende
instellingen.

3. Als algemeen nut in de zin van dit artikel wordt beschouwd:

a. welzijn;

b. cultuur;

c. onderwijs, wetenschap en onderzoek;

d. bescherming van natuur en milieu, daaronder begrepen bevordering van
duurzaamheid;

e. gezondheidszorg;

f. jeugd- en ouderenzorg;

g. ontwikkelingssamenwerking;

h. dierenwelzijn;

i. religie, levensbeschouwing en spiritualiteit;

j. de bevordering van de democratische rechtsorde;

k. een combinatie van de bovengenoemde doelen, alsmede

l. het financieel of op andere wijze ondersteunen van een algemeen nut
beogende instelling.

4. Een algemeen nut beogende instelling die zich uitsluitend of nagenoeg
uitsluitend richt op cultuur, kan verzoeken tevens te worden aangemerkt
als culturele instelling.

5. Het aanmerken als een algemeen nut beogende instelling of als
culturele instelling geschiedt op verzoek van de instelling. De
inspecteur beslist op het verzoek bij voor bezwaar vatbare beschikking
eventueel onder door hem te stellen voorwaarden. In afwijking van de
eerste volzin kan de inspecteur een categorie instellingen dan wel een
groep met elkaar verbonden instellingen bij één voor bezwaar vatbare
beschikking aanmerken als instellingen als bedoeld in het eerste lid,
ook zonder dat een daartoe strekkend verzoek is gedaan door die
instellingen.

6. Een instelling als bedoeld in het eerste lid, wordt door de
inspecteur bij voor bezwaar vatbare beschikking niet meer als zodanig
aangemerkt met ingang van het tijdstip waarop deze instelling niet
langer uitsluitend of nagenoeg uitsluitend een algemeen nut beogend
karakter heeft, niet meer voldoet aan de bij ministeriële regeling
gestelde voorwaarden dan wel niet meer is gevestigd als aangegeven in
het eerste lid. Een instelling als bedoeld in het vierde lid wordt door
de inspecteur bij voor bezwaar vatbare beschikking niet meer als zodanig
aangemerkt met ingang van het tijdstip waarop deze instelling zich niet
langer uitsluitend of nagenoeg uitsluitend richt op cultuur. Het
tijdstip van intrekking kan liggen voor de datum van de dagtekening van
de beschikking. 

7. Een instelling wordt eveneens door de inspecteur niet, of niet
langer, als algemeen nut beogende instelling aangemerkt indien de
instelling, een bestuurder van die instelling of een persoon die
feitelijk leiding geeft aan die instelling, dan wel een voor de
instelling gezichtsbepalend persoon onherroepelijk is veroordeeld wegens
aanzetten tot haat, aanzetten tot geweld of gebruik van geweld en nog
geen vier kalenderjaren zijn verstreken sinds deze veroordeling.

8. Voor de toepassing van het vierde tot en met zevende lid kunnen bij
ministeriële regeling nadere regels worden gesteld.

Artikel 5c

Een sociaal belang behartigende instelling is een instelling:

a. die in overeenstemming met haar regelgeving een sociaal belang
behartigt;

b. die niet aan een winstbelasting is onderworpen dan wel daarvan is
vrijgesteld;

c. die aan de leden van het orgaan van de instelling dat het beleid
bepaalt ter zake van de door die leden voor de instelling verrichte
werkzaamheden geen andere beloning toekent dan een vergoeding voor
gemaakte onkosten en een niet bovenmatig vacatiegeld;

d. die is gevestigd in het Koninkrijk, in een andere lidstaat van de
Europese Unie of in een bij ministeriële regeling aangewezen staat.

ARTIKEL VIII 

Instellingen die op de voet van artikel 6.33, eerste lid, onderdeel b,
van de Wet inkomstenbelasting 2001, zoals dat onderdeel luidde op
31 december 2011, zijn aangemerkt als een algemeen nut beogende
instelling, worden met ingang van 1 januari 2012 aangemerkt als een
algemeen nut beogende instelling als bedoeld in artikel 2, derde lid,
onderdeel m, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.

ARTIKEL IX

Deze wet treedt in werking met ingang van 1 januari 2012, met dien
verstande dat de wijzigingen ingevolge artikel IV voor het eerst
toepassing vinden met betrekking tot boekjaren die aanvangen op of na
1 januari 2012.

ARTIKEL X

Deze wet wordt aangehaald als: Geefwet.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat
alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks
aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Staatssecretaris van Financiën,

 

 

 PAGE    

 PAGE   9