[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Eindtekst

Wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 in verband met nationale visa en enkele andere onderwerpen

Eindtekst

Nummer: 2011D55848, datum: 2011-11-01, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Onderdeel van zaak 2008Z01033:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


De Tweede Kamer der Staten- PRIVATE  

Generaal zendt bijgaand door

haar aangenomen wetsvoorstel

aan de Eerste Kamer.

De Voorzitter,

1 november 2011

Wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 in verband met nationale visa en
enkele andere onderwerpen



	GEWIJZIGD VOORSTEL VAN WET



Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van
Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben dat het wenselijk is de
Vreemdelingenwet 2000 te wijzigen teneinde daarin regels op te nemen met
betrekking tot nationale visa en enkele andere onderwerpen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der
Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden
en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De Vreemdelingenwet 2000 wordt gewijzigd als volgt:

A

	Artikel 1 wordt gewijzigd als volgt:

	

	1. Onderdeel h vervalt.

	

	2. Onderdeel i komt te luiden:

	i. Onze Minister: Onze Minister voor Immigratie en Asiel;

B

Na artikel 1 worden twee artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 1a

In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

a. annulering van een visum: intrekking van een visum met terugwerkende
kracht tot en met het tijdstip van de verlening;

b. machtiging tot voorlopig verblijf: visum voor de toegang tot
Nederland voor verblijf van meer dan drie maanden;

c. terugkeervisum: visum voor de toegang tot Nederland van een
vreemdeling die Nederland tijdelijk zal verlaten;

d. visum: elk der visa voor toegang tot Nederland met het oog op
verblijf van niet langer dan drie maanden, afgegeven door of vanwege een
bevoegde autoriteit als bedoeld in een bindend besluit van de Raad van
de Europese Unie, van het Europees Parlement en de Raad gezamenlijk of
van de Commissie van de Europese Gemeenschappen, alsmede de onder b en c
bedoelde visa.

 

Artikel 1b

	In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder
referent: een Nederlander of een in Nederland gevestigde vreemdeling die
op grond van artikel 8, onder a tot en met e of l, in Nederland
rechtmatig verblijft dan wel het bevoegd gezag van een in Nederland
kantoorhoudende rechtspersoon, die een aanvraag heeft ingediend omtrent
een machtiging tot voorlopig verblijf ten behoeve van een vreemdeling.

C

Na hoofdstuk 1 wordt een hoofdstuk ingevoegd, luidende:

Hoofdstuk 1A Nationale visa

Afdeling 1. Algemeen

Paragraaf 1. Interdepartementale coördinatie

Artikel 2a

1. Indien het belang van de internationale betrekkingen naar het oordeel
van Onze Minister van Buitenlandse Zaken betrokken is bij een besluit
inzake verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf beslist Onze
Minister in overeenstemming met Onze Minister van Buitenlandse Zaken.

2. Onze Minister kan aan het hoofd van de desbetreffende Nederlandse
diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging aanwijzingen geven over de
uitvoering van de bij of krachtens dit hoofdstuk gestelde regels inzake
de verlening van de machtiging tot voorlopig verblijf door de ambtenaren
werkzaam op die vertegenwoordiging door tussenkomst van en voor zover
het de buitenlandse betrekkingen kan raken in overeenstemming met Onze
Minister van Buitenlandse Zaken.

3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels
worden gesteld over het bepaalde in het eerste en tweede lid.

Paragraaf 2. Benodigde visa

Artikel 2b

Een ten behoeve van de toegang tot Nederland door Onze Minister verleend
visum waarvan de geldigheidsduur niet is verstreken, dan wel een door
een bevoegde autoriteit van een andere staat verleend visum, dat
krachtens verdrag of bindend besluit van een volkenrechtelijke
organisatie daaraan is gelijkgesteld, geldt als het ingevolge artikel 3,
eerste lid, onderdeel a, voor de toegang tot Nederland benodigde visum,
onverminderd het overigens bij of krachtens dit hoofdstuk bepaalde.

Paragraaf 3. Bevoegdheid

Artikel 2c

Onze Minister is bevoegd:

a. de aanvraag tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig
verblijf dan wel terugkeervisum in te willigen, af te wijzen dan wel
niet in behandeling te nemen;

b. een machtiging tot voorlopig verblijf dan wel terugkeervisum te
wijzigen, hetzij op aanvraag van de houder ervan, hetzij ambtshalve
wegens veranderde omstandigheden;

c. een machtiging tot voorlopig verblijf dan wel terugkeervisum in te
trekken of te annuleren.

Paragraaf 4. Leges; voorschriften, beperkingen en verplichtingen

Artikel 2d

1. Voor het behandelen, daaronder begrepen de toepassing van artikel 4:5
van de Algemene wet bestuursrecht, van een aanvraag tot verlening of
wijziging van een machtiging tot voorlopig verblijf dan wel
terugkeervisum, is de vreemdeling Onze Minister een bij ministeriële
regeling vast te stellen vergoeding verschuldigd.

2. Het eerste lid is niet van toepassing indien op grond van de Rijkswet
op de consulaire tarieven reeds een vergoeding is verschuldigd.

Artikel 2e

	1. De machtiging tot voorlopig verblijf wordt verleend onder
beperkingen, verband houdend met het doel waarvoor het verblijf wordt
toegestaan. Aan de machtiging kunnen voorschriften worden verbonden.

	2. Onze Minister kan het terugkeervisum met het oog op de bescherming
van de belangen waarop het bepaalde bij of krachtens deze wet betrekking
heeft onder beperkingen verlenen en daaraan voorschriften verbinden.

	3. Onze Minister kan alsnog voorschriften aan een reeds verleende
machtiging tot voorlopig verblijf of reeds verleend terugkeervisum
verbinden, voorschriften die daaraan zijn verbonden wijzigen, alsnog
beperkingen daaraan verbinden, beperkingen wijzigen, de geldigheidsduur
inkorten dan wel de machtiging tot voorlopig verblijf of het
terugkeervisum intrekken:

	a. op verzoek van de vreemdeling;

	b. indien uit naderhand gebleken feiten en omstandigheden komt vast te
staan dat verlening ervan onjuist was;

	c. indien feiten en omstandigheden zodanig zijn gewijzigd dat deze zich
verzetten tegen de handhaving of ongewijzigde handhaving van het
verleende; of

	d. indien de vreemdeling de op hem rustende verplichtingen krachtens
deze wet niet naleeft.

	4. Indien de vreemdeling nog geen toegang heeft verkregen kan Onze
Minister de machtiging tot voorlopig verblijf annuleren op de gronden,
vermeld in het derde lid.

Paragraaf 5. Buiten behandeling laten, hoorplicht,
rechtsmiddelenclausule en motivering

Artikel 2f

1. In afwijking van artikel 4:5, eerste en vierde lid, van de Algemene
wet bestuursrecht kan Onze Minister een aanvraag om een machtiging tot
voorlopig verblijf dan wel terugkeervisum buiten behandeling laten
zonder de vreemdeling in de gelegenheid te hebben gesteld de aanvraag
aan te vullen indien:

	a. de door de vreemdeling ingediende aanvraag niet door de vreemdeling
in persoon is ingediend;

b. voor de aanvraag in voorkomend geval geen gebruik is gemaakt van een
daartoe voorgeschreven formulier dat volledig is ingevuld en
ondertekend;

c. de aanvraag niet is gesteld in de Nederlandse, Franse of Engelse
taal; of

d. de ter afdoening van de aanvraag verschuldigde leges niet zijn
betaald.

2. De artikelen 4:7 en 4:8 van de Algemene wet bestuursrecht zijn niet
van toepassing.

Artikel 2g

Indien Onze Minister overeenkomstig de aanvraag besluit, kan hij in
afwijking van de artikelen 3:45 en 3:47 van de Algemene wet
bestuursrecht vermelding van de mogelijkheid om bezwaar te maken en van
de motivering achterwege laten.

Afdeling 2. Machtiging tot voorlopig verblijf

Paragraaf 1. Verlening en weigering

Artikel 2h

1. Onze Minister kan een machtiging tot voorlopig verblijf verlenen aan
de vreemdeling die heeft aangetoond of ten behoeve van wie is aangetoond
dat hij voldoet aan de bij of krachtens deze wet gestelde voorwaarden
voor toegang en verlening van een verblijfsvergunning.

2. Onze Minister kan in afwijking van het eerste lid een machtiging tot
voorlopig verblijf  verlenen indien daarmee een wezenlijk Nederlands
belang is gediend of klemmende redenen van humanitaire aard daartoe
nopen dan wel het belang van de internationale betrekkingen de verlening
van een machtiging tot voorlopig verblijf vordert. 

Artikel 2i

1. Onze Minister kan een machtiging tot voorlopig verblijf weigeren
indien de vreemdeling niet heeft aangetoond dat hij voldoet aan de
voorwaarden, bedoeld in artikel 2h, eerste lid, onverminderd het tweede
lid van dat artikel.

2. Onze Minister kan een machtiging tot voorlopig verblijf voorts
weigeren indien het belang van de internationale betrekkingen zich tegen
verlening van de machtiging tot voorlopig verblijf verzet of de
vreemdeling niet voldoet aan het overigens bij of krachtens dit
hoofdstuk bepaalde.

Artikel 2j

1. Indien Onze Minister besluit tot verlening van een machtiging tot
voorlopig verblijf stelt hij de aanvrager daarvan schriftelijk in
kennis. Een machtiging tot voorlopig verblijf kan tot uiterlijk drie
maanden na de dagtekening van die kennisgeving worden afgegeven. In
geval de machtiging tot voorlopig verblijf niet kan worden afgegeven in
het land van herkomst of bestendig verblijf, op grond dat de Nederlandse
vertegenwoordiging is gesloten of zich daar niet of niet langer een
Nederlandse vertegenwoordiging bevindt, kan de Onze Minister de termijn,
bedoeld in de tweede volzin, eenmaal met ten hoogste drie maanden
verlengen.

2. De geldigheidsduur van een machtiging tot voorlopig verblijf bedraagt
ten hoogste drie maanden vanaf de datum van afgifte, met dien verstande
dat een machtiging tot voorlopig verblijf slechts een maal kan worden
benut voor het verkrijgen van toegang tot Nederland. De geldigheid van
een machtiging tot voorlopig verblijf vervalt in elk geval met ingang
van het tijdstip waarop de vreemdeling een aanvraag tot het verlenen van
een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14 heeft gedaan. De
geldigheidsduur van een machtiging tot voorlopig verblijf kan niet
worden verlengd.

3. De geldigheidsduur van een machtiging tot voorlopig verblijf kan de
geldigheidsduur van het document voor grensoverschrijding van de
vreemdeling niet overschrijden, met dien verstande dat het document voor
grensoverschrijding na verloop van de machtiging tot voorlopig verblijf
nog tenminste drie maanden geldig moet zijn. Onze Minister kan in
bijzondere gevallen ontheffing verlenen van het bepaalde in de eerste
volzin.

Paragraaf 2. Aanvraag en afgifte

Artikel 2k

1. In afwijking van artikel 2:1 van de Algemene wet bestuursrecht
geschiedt de aanvraag van een machtiging tot voorlopig verblijf:

a. bij de Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging in
het land van herkomst of van bestendig verblijf dan wel, bij gebreke
daarvan, het dichtstbijzijnde land waar wel een vertegenwoordiging is
gevestigd, dan wel bij het Kabinet van de Gouverneur van Aruba, van
Curaçao, of van Sint Maarten aldaar, door de vreemdeling in persoon; of


b. bij Onze Minister door een referent. Onze Minister kan besluiten de
aanvraag, ingediend door een referent, zijnde een gastgezin van een au
pair of een onderneming of rechtspersoon, dan wel een vestiging daarvan,
voor zover vereist ingeschreven in het handelsregister, bedoeld in
artikel 2 van de Handelsregisterwet 2007, die ten behoeve van het
voorgenomen verblijf op grond van een machtiging tot voorlopig verblijf
of het verblijf op grond van een verblijfsvergunning als bedoeld in
artikel 14, niet te behandelen, indien die referent onjuiste gegevens
heeft verstrekt dan wel gegevens heeft achtergehouden terwijl die
gegevens tot afwijzing van een eerdere aanvraag tot het verlenen,
verlengen of wijzigen van een visum of verblijfsvergunning hebben geleid
of zouden hebben geleid van een vreemdeling voor wie als referent werd
opgetreden. Artikel 4:5, vierde lid, Algemene wet bestuursrecht is niet
van toepassing.

2. De machtiging tot voorlopig verblijf wordt bij de vertegenwoordiging
dan wel het Kabinet, bedoeld in het eerste lid, aan de vreemdeling in
persoon afgegeven. 

3. Onze Minister kan in overeenstemming met Onze Minister van
Buitenlandse Zaken vrijstelling dan wel ontheffing verlenen van de
verplichtingen, bedoeld in het eerste en tweede lid.

Paragraaf 3. Vereiste gegevens; beslistermijn

Artikel 2l

1. De vreemdeling dan wel de referent verstrekt Onze Minister de door
hem voor de beoordeling van de aanvraag om een machtiging tot voorlopig
verblijf verlangde gegevens en bescheiden desgevraagd in persoon.

2. Met het oog op de beoordeling van het vereiste ten aanzien van het
beschikken over voldoende middelen van bestaan, gesteld bij of krachtens
deze wet, kan Onze Minister van de vreemdeling zekerheidstelling voor de
daarmee gemoeide kosten verlangen tot een door Onze Minister te bepalen
bedrag. Deze zekerheidsstelling kan mede omvatten het beschikken over
een toereikende reisverzekering ter dekking van ziektekosten.

Artikel 2m

Onze Minister beslist binnen 90 dagen na ontvangst van een aanvraag om
verlening of wijziging van een machtiging tot voorlopig verblijf. Onze
Minister kan deze termijn verlengen met ten hoogste drie maanden.

Paragraaf 4. Overige bepalingen

Artikel 2n

Onze Minister brengt de machtiging tot voorlopig verblijf aan in het
document voor grensoverschrijding of op een blad waarop een visum kan
worden aangebracht als bedoeld in artikel 1 van Verordening (EG) nr.
333/2002 van de Raad van de Europese Unie van 18 februari 2002 (PbEG
2002, L53/4).

Afdeling 3. Terugkeervisum

Artikel 2o

1. Een terugkeervisum kan worden verleend voor de toegang tot Nederland
van een vreemdeling die Nederland tijdelijk zal verlaten gedurende het
tijdvak dat hij rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8, aanhef
en onder a tot en met h of l. 

2. Geen terugkeervisum wordt verleend ten behoeve van de terugkeer uit
het land van herkomst van de vreemdeling die rechtmatig verblijf heeft
op grond van artikel 8, aanhef en onder c en d. 

3. Geen terugkeervisum wordt verleend ten behoeve van de terugkeer uit
het land van herkomst van de vreemdeling die een aanvraag tot het
verlenen van een verblijfsvergunning als bedoeld in de artikelen 28 en
33 heeft gedaan en rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8,
aanhef en onder f, g of h.

Artikel 2p

1. Een terugkeervisum kan worden geweigerd indien:

a. de vreemdeling niet door overlegging van documenten aannemelijk heeft
gemaakt dat sprake is van een dringende reden die geen uitstel van
vertrek mogelijk maakt;

b. de vreemdeling niet zelfstandig beschikt over een geldig document
voor grensoverschrijding;

c. de vreemdeling zich gedurende zijn verblijf in Nederland aan
maatregelen van toezicht op grond van deze wet heeft onttrokken;

d. uit oogpunt van toezicht op grond van deze wet, opsporing of
vervolging van strafbare feiten, tenuitvoerlegging van een vonnis of om
andere gewichtige redenen bezwaar bestaat tegen vertrek uit Nederland
van de vreemdeling;

e. het naar het oordeel van Onze Minister in de rede ligt dat binnen de
geldigheidsduur van het terugkeervisum een beslissing als bedoeld in
artikel 8, onderdeel f, g of h, kan worden verwacht;

f. de vreemdeling in afwachting is van de beslissing op diens aanvraag
om een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14 dan wel in
afwachting is van de beslissing op een bezwaarschrift of een
beroepschrift tegen een dergelijke beslissing en niet heeft beschikt
over de vereiste machtiging tot voorlopig verblijf, overeenkomend met
het verblijfsdoel waarvoor de verblijfsvergunning is aangevraagd, dan
wel niet op grond van het bepaalde bij of krachtens deze wet van de
verplichting tot het beschikken over een machtiging tot voorlopig
verblijf is vrijgesteld of ontheven; of

g. de vreemdeling een gevaar vormt voor de openbare orde of de nationale
veiligheid dan wel zich schuldig heeft gemaakt aan of verdacht wordt van
terrorisme, oorlogsmisdaden, of andere misdaden tegen de menselijkheid.

2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden
gesteld over de toepassing van de gronden, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 2q

1. De geldigheidsduur van een terugkeervisum kan de geldigheidsduur van
de aan de vreemdeling verleende verblijfsvergunning niet overschrijden
en bedraagt ten hoogste een jaar. Het terugkeervisum kan worden verleend
voor een of meer reizen.

2. In afwijking van het eerste lid bedraagt de geldigheidsduur van een
terugkeervisum ten behoeve van een vreemdeling die rechtmatig verblijf
houdt op grond van artikel 8, onderdeel f, g of h, ten hoogste drie
maanden en is het geldig voor één reis.

3. Onze Minister kan vrijstelling dan wel ontheffing verlenen van het
eerste en tweede lid.

4. De geldigheidsduur van een terugkeervisum kan niet worden verlengd.

Artikel 2r

Een terugkeervisum wordt door de vreemdeling in persoon aangevraagd. Bij
of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden
gesteld omtrent de wijze van indiening en de behandeling van een
aanvraag tot verlening van een terugkeervisum.

Artikel 2s

Onze Minister beslist binnen twee weken na ontvangst van een aanvraag om
verlening van een terugkeervisum. Onze Minister kan deze termijn
verlengen met ten hoogste twee weken.

Artikel 2t

Onze Minister brengt het terugkeervisum aan in het document voor
grensoverschrijding of op een blad waarop een visum kan worden
aangebracht als bedoeld in artikel 1 van Verordening (EG) nr. 333/2002
van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 18 februari 2002 (PbEG
2002, L53/4).

Afdeling 4. Nadere regels

Artikel 2u

1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels
worden gesteld omtrent de wijze van indiening en de behandeling van een
aanvraag tot verlening of wijziging van een machtiging tot voorlopig
verblijf dan wel terugkeervisum, daaronder begrepen de wijze waarop
beschikkingen, kennisgevingen, mededelingen of berichten ingevolge dit
hoofdstuk aan de vreemdeling of aan andere belanghebbenden worden
bekendgemaakt. 

2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald in
welke gevallen aan de verplichtingen die krachtens dit hoofdstuk op de
vreemdeling rusten kan worden voldaan door diens wettelijke
vertegenwoordiger.

Ca

	In artikel 4, eerste lid, wordt “artikel 5, eerste lid, onder a, van
de Schengengrenscode” vervangen door: artikel 5, eerste lid, onder a
of b, van de Schengengrenscode.

D

Aan artikel 16, eerste lid, worden, onder vervanging van de punt aan het
slot van onderdeel h door een puntkomma, twee onderdelen toegevoegd,
luidende:

i. de vreemdeling onjuiste gegevens heeft verstrekt dan wel gegevens
heeft achtergehouden terwijl die gegevens tot afwijzing van een eerdere
aanvraag tot het verlenen, verlengen of wijzigen van een visum of een
verblijfsvergunning hebben geleid of zouden hebben geleid;

j. de vreemdeling in Nederland verblijf heeft gehouden, anders dan op
grond van artikel 8.

E

In artikel 17, eerste lid, onderdeel a, worden de woorden “Onze
Minister van Buitenlandse Zaken” vervangen door: bij regeling van Onze
Minister in overeenstemming met Onze Minister van Buitenlandse Zaken.

Ea

	Na artikel 17 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 17a

	1. Een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor
bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 wordt niet afgewezen met
toepassing van artikel 16, eerste lid, onderdeel j, indien het betreft:

	a. de vreemdeling die direct voorafgaand aan de aanvraag rechtmatig
verblijf heeft gehad op grond van artikel 8, onder j; 

	b. de vreemdeling die in aanmerking komt voor verblijf onder een
beperking als bedoeld in artikel 15;

	c. de vreemdeling die minderjarig en alleenstaand is;

	d. de vreemdeling die als slachtoffer of getuige-aangever als bedoeld
in artikel 17, eerste lid, onder d, direct voorafgaand aan de aanvraag
verblijf heeft gehad op grond van artikel 8, onder a, en in aanmerking
komt voor verblijf onder een andere beperking.

	2. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen andere categorieën worden
aangewezen waarin de aanvraag, bedoeld in het eerste lid, niet wordt
afgewezen, op grond dat

de toepassing van artikel 16, eerste lid, onder j, van een onevenredige
hardheid zou kunnen getuigen.

F

Aan artikel 24, tweede lid, wordt een volzin toegevoegd, luidende:

Artikel 4:5, vierde lid, Algemene wet bestuursrecht is niet van
toepassing.

G

Artikel 25 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het eerste lid wordt “zes maanden” vervangen door: 90 dagen.

2. Het vierde lid, eerste volzin, komt te luiden:

Indien de aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van de
verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 is
ingediend door een langdurig ingezetene of diens gezinslid, kan de
termijn voor het geven van de beschikking in afwijking van het tweede
lid voor ten hoogste drie maanden worden verlengd.

Ga

	Aan artikel 29 wordt een lid toegevoegd, luidende:

	4. De verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 28,
kan eveneens worden verleend aan een gezinslid als bedoeld in het eerste
lid, onder e en f, dat slechts niet uiterlijk binnen drie maanden is
nagereisd nadat aan de vreemdeling, bedoeld in het eerste lid, onder a
tot en met d, een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28 is
verleend, indien binnen die drie maanden door of ten behoeve van dat
gezinslid een machtiging tot voorlopig verblijf is aangevraagd.

H

Artikel 37 wordt gewijzigd als volgt:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding “1.” geplaatst.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

2. De vreemdeling is, volgens door Onze Minister te geven regels, leges
verschuldigd terzake van de afdoening van een aanvraag tot het verlenen
van de verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 33. Daarbij kan Onze
Minister bepalen dat de vreemdeling voor de afgifte van het document
waaruit het rechtmatig verblijf blijkt leges verschuldigd is. Als
betaling achterwege blijft, wordt de aanvraag niet in behandeling
genomen dan wel het document niet afgegeven. Artikel 4:5, vierde lid,
Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing.

I  (vervallen)

J

Artikel 76 komt te luiden:

Artikel 76

1. Indien bezwaar wordt gemaakt tegen een beschikking omtrent de afgifte
van de machtiging tot voorlopig verblijf, bedoeld in artikel 1a,
onderdeel b, de verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 14 of 20, dan
wel de ongewenstverklaring, bedoeld in artikel 67, wordt in afwijking
van artikel 7:10, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht beslist
binnen negentien weken, gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn
voor het indienen van het bezwaarschrift is verstreken.

2. Onverminderd artikel 7:10, derde lid, van de Algemene wet
bestuursrecht, kan de beslissing worden verdaagd voor ten hoogste
dertien weken indien naar het oordeel van Onze Minister voor de
beoordeling van het bezwaarschrift advies van of onderzoek door derden
of het openbaar ministerie nodig is.

K

In artikel 107a, eerste lid, wordt direct voorafgaande aan de woorden
“de grensbewaking” ingevoegd: de visumverlening,.

L

	In artikel 108, vierde lid, eerste volzin, wordt “de in het eerste
lid strafbaar gestelde feiten” vervangen door: de in het eerste en
tweede lid strafbaar gestelde feiten.

ARTIKEL II

1. Op de behandeling van aanvragen om een machtiging tot voorlopig
verblijf dan wel terugkeervisum die zijn ingediend voor het tijdstip van
inwerkingtreding van artikel I, onderdeel C, van deze wet blijft het
recht dat gold voor dat tijdstip van toepassing.

2. Ten aanzien van de mogelijkheid om bezwaar te maken en beroep in te
stellen tegen een besluit op een aanvraag als bedoeld in het eerste lid
blijft het recht dat gold voor het tijdstip van inwerkingtreding van
artikel I, onderdeel C, van deze wet van toepassing.

3. Op de behandeling van een aanvraag als bedoeld in artikel 25,
ingediend voor het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I,
onderdeel C, van deze wet, blijft het recht zoals dat gold voor dat
tijdstip van toepassing.

4. Op de behandeling van een bezwaarschrift tegen een besluit dat is
bekendgemaakt voor het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I,
onderdeel C, van deze wet, gegeven op een aanvraag als bedoeld in het
derde lid, blijft het recht zoals dat gold voor dat tijdstip van
toepassing.

ARTIKEL III

De artikelen van deze wet treden in werking op een bij koninklijk
besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of
onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat
alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks
aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Minister voor Immigratie en Asiel,

De Minister van Buitenlandse Zaken,

 PAGE    

 PAGE   11