Advies Raad van State inzake Wijziging van de Waterschapswet tot het invoeren van de verkiezing van de vertegenwoordigers voor de ingezetenen in het algemeen bestuur van het waterschap door de leden van de gemeenteraden
Wijziging van de Waterschapswet tot het invoeren van de verkiezing van de vertegenwoordigers voor de ingezetenen in het algemeen bestuur van het waterschap door de leden van de gemeenteraden
Advies Afdeling advisering Raad van State
Nummer: 2011D56699, datum: 2011-11-18, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 2
Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: H.D. Tjeenk Willink, vicepresident van de Raad van State ()
Onderdeel van zaak 2011Z23454:
- Indiener: J.J. Atsma, staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu
- Volgcommissie: vaste commissie voor Infrastructuur en Milieu (2010-2017)
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Binnenlandse Zaken
- 2011-11-22 15:05: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2011-11-23 10:15: Procedurevergadering commissie voor Infrastructuur en Milieu (Procedurevergadering), vaste commissie voor Infrastructuur en Milieu (2010-2017)
- 2011-12-15 10:30: Procedurevergadering (Procedurevergadering), vaste commissie voor Binnenlandse Zaken
- 2012-01-25 12:00: Wijziging van de Waterschapswet tot het invoeren van de verkiezing van de vertegenwoordigers voor de ingezetenen in het algemeen bestuur van het waterschap door de leden van de gemeenteraden (Inbreng verslag (wetsvoorstel)), vaste commissie voor Binnenlandse Zaken
- 2012-03-15 11:00: Procedurevergadering cie. Binnenlandse Zaken (Procedurevergadering), vaste commissie voor Binnenlandse Zaken
- 2012-03-22 14:00: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2012-04-11 14:00: Wijziging van de Waterschapswet tot het invoeren van de verkiezing van de vertegenwoordigers voor de ingezetenen in het algemeen bestuur van het waterschap door de leden van de gemeenteraden (33097) (Rondetafelgesprek), vaste commissie voor Binnenlandse Zaken
- 2012-05-31 10:00: Procedurevergadering cie. Binnenlandse Zaken (Groslijst controversieel verklaren) (Procedurevergadering), vaste commissie voor Binnenlandse Zaken
- 2012-06-05 15:15: Stemmingen (Stemmingen), TK
- 2012-06-21 10:30: Procedurevergadering cie. Binnenlandse Zaken (Procedurevergadering), vaste commissie voor Binnenlandse Zaken
- 2012-06-26 13:30: EXTRA-procedurevergadering cie. BiZa (Procedurevergadering), vaste commissie voor Binnenlandse Zaken
- 2012-06-26 15:15: Stemmingen (Stemmingen), TK
- 2012-07-02 10:30: Wijziging Waterschapswet tot het invoeren van verkiezing van vertegenwoordigers voor ingezetenen in het algemeen bestuur van het waterschap door de leden van de gemeenteraden (Wetgevingsoverleg), vaste commissie voor Binnenlandse Zaken
- 2012-07-05 09:00: Stemmingen over aangehouden onderwerpen bij de stemmingen van dinsdag 3 juli en over de onderwerpen op de agenda van woensdag t/m het debat over de Voorjaarsnota 2012 (Stemmingen), TK
Preview document (🔗 origineel)
No.W14.11.0219/IV 's-Gravenhage, 22 september 2011 Bij Kabinetsmissive van 9 juni 2011, no.11.001385, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet tot wijziging van de Waterschapswet in verband met het invoeren van de verkiezing van de vertegenwoordigers voor de ingezetenen in het algemeen bestuur van het waterschap door de leden van de gemeenteraden, met memorie van toelichting. In het voorstel wordt de directe verkiezing van het algemeen bestuur van de waterschappen door de ingezetenen vervangen door een indirecte verkiezing door de leden van de gemeenteraden. Hiermee wordt beoogd de discussies over de democratische legitimiteit van de waterschapsbesturen die telkens ontstaan naar aanleiding van de lage opkomst bij de waterschapsverkiezingen te beëindigen, maar toch een zekere mate van representativiteit van deze besturen te waarborgen. Op 8 september 2011 heeft een delegatie van de Afdeling advisering van de Raad van State op de voet van artikel 24 van de Wet op de Raad van State met de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu over het voorstel beraadslaagd. Het wetsvoorstel is gebaseerd op het uitgangspunt dat de waterschappen blijven bestaan en niet worden opgeheven. De Afdeling heeft dit uitgangspunt als vertrekpunt genomen bij de beoordeling van het wetsvoorstel. Zij maakt naar aanleiding van het wetsvoorstel een aantal opmerkingen over de voorgeschiedenis van de waterschapsverkiezingen, de noodzaak en wenselijkheid van deze verkiezingen, het verlengen van de zittingstermijn en enkele andere punten. Zij is van oordeel dat in verband met deze opmerkingen over het voorstel in deze vorm niet positief kan worden geadviseerd. 1. Voorgeschiedenis De geschiedenis van de waterschapsverkiezingen kent zeer veel verschillende stelsels. De besturen werden van oudsher gekozen via verschillende belangencategorieën, waarbij het stemgewicht werd bepaald door de hoogte van de belasting die door die categorie werd betaald. Vóór 1974 wezen de gemeenteraden de vertegenwoordigers aan voor wat nu de categorie ingezetenen is (destijds de huishoudelijke vervuilers en de eigenaren van de gebouwde eigendommen). De Studiecommissie Waterschappen oordeelde dat dit moeilijk als een wezenlijke representatie kon worden aangemerkt. In de regeringsnota 'Naar een nieuw waterschapsbestel?' uit 1977 drong de regering aan op rechtstreekse verkiezingen met open kandidaatstelling voor de categorieën eigenaren gebouwd, industriële vervuilers en de gebruikers van bedrijfsgebouwen en voor de categorie huishoudelijke vervuilers die zou moeten opgaan in de nieuwe categorie ingezetenen. Hierbij wees de regering op de mogelijkheid om deze verkiezingen te combineren met de verkiezingen voor de gemeenteraden of provinciale staten. De Commissie Waterschapsbestuur die in 1976 door de Unie van Waterschappen werd ingesteld, pleitte in haar rapport weliswaar voor de introductie van inwoners als nieuwe categorie, maar koos hierbij voor indirecte verkiezingen via de leden van de gemeenteraad met een open kandidaatstelling. Enkele leden van de Commissie waren van mening dat directe verkiezingen wenselijker waren. Al deze adviezen en noties werden vervolgens verwerkt in de Waterschapswet. Hierbij hanteerde de wetgever als centraal uitgangspunt dat er sprake diende te zijn van een functionele samenstelling van het waterschapsbestuur. Dit leidde tot opname van artikel 11, eerste lid dat bepaalt dat het algemeen bestuur van een waterschap is samengesteld uit vertegenwoordigers van categorieën van belanghebbenden bij de uitoefening van de taken van het waterschap. In de toelichting werd hierover onder meer gesteld dat deze wijze van samenstelling van het algemeen bestuur correspondeert met het typische kenmerk van het waterschap als openbaar lichaam dat alleen belast is met waterstaatkundige taken. Pas in 1997 mochten naast grondbezitters en huiseigenaren ook huurders via directe verkiezingen meestemmen voor hun vertegenwoordigers. Vóór 2007 gold voor de verkiezing van het waterschapsbestuur een personenstelsel. Daarvoor is destijds gekozen omdat dit stelsel het beste zou aansluiten bij de functionele samenstelling van het algemeen bestuur. Bij waterschappen ging het immers niet om een algemene bestuurstaak en de waterschapsbestuurders werden niet primair gekozen vanwege hun politieke overtuiging, maar vanwege hun geschiktheid om een bepaalde categorie van belanghebbenden te vertegenwoordigen. Een personenstelsel werd geacht beter aan te sluiten bij het karakter van het waterschap en zijn taak dan een lijstenstelsel met het daaraan verbonden aspect van partijvorming en het kandidaatstellen en verkiezen van personen naar onderscheid van hun programmatische achtergrond. Verkiezingen via dit stelsel leidden echter niet tot kenbaarheid van de waterschappen en hun bestuurders. Daarnaast was er sprake van een relatief lage opkomst van rond de 25%. In 2007 werd dit personenstelsel vervangen door een lijstenstelsel. De regering meende dat de belangen die de vertegenwoordigers van de verschillende categorieën vertegenwoordigden minder eenduidig waren dan voorheen aangenomen. Binnen één categorie kunnen zeer uiteenlopende belangen worden vertegenwoordigd, zowel binnen de specifieke categorieën als binnen de categorie ingezetenen. De regering wees op de verschillende belangen van stad en buitengebied en recreatieve en economische belangen. Dit maakte dat een groepering van kandidaten in lijsten met een eigen visie en programma wenselijker werd geacht, dan een personenstelsel. Tevens zorgde het personenstelsel niet voor herkenbaarheid van de kandidaat en zijn standpunten. Naast de invoering van een lijstenstelsel voor de categorie ingezetenen besluit de regering ook om voor de andere categorieën de verkiezingen af te schaffen en te gaan werken met benoemde in plaats van gekozen bestuursleden. In 2008 zijn voor het eerst verkiezingen gehouden op basis van dit nieuwe kiesstelsel. De veranderingen bleken echter niet te leiden tot een grotere herkenbaarheid van de standpunten en ook niet tot meer animo onder kiezers om te gaan stemmen. Met een opkomst van 24% en een percentage van bijna 10% ongeldige stemmen scoorde de verkiezing in de ogen van de regering minder goed. Hierbij kunnen enkele kanttekeningen worden gemaakt. Het gegeven dat het hier een verkiezing van een functioneel bestuur betreft met relatief eenduidige taken zou kunnen betekenen dat als het bestuur deze taken goed vervult, de burger geen belang heeft bij de verkiezing. Een laag opkomstpercentage zou in dat geval ook kunnen worden gezien als een succes. Daarnaast was het de eerste verkiezing onder het nieuwe stelsel met lijsten en briefstemmen met elektronische telling. Het is niet te zeggen wat voor een effect dit heeft gehad op het aantal ongeldige stemmen, zowel door fouten van kiezers als die door stembureaus door onwennigheid. Bij elke overgang naar een nieuwe wijze van stemmen kan worden verwacht dat er bij de eerste verkiezing meer fouten worden gemaakt door onbekendheid met het systeem. De verkiezingen van 2008 werden door diverse partijen geëvalueerd. Naar aanleiding van de uitkomsten hiervan zegde de staatssecretaris toe aan de Tweede Kamer om te onderzoeken of er andere mogelijkheden waren om de waterschapsbesturen te kiezen. Hoewel de Unie van Waterschappen een voorkeur uitsprak voor het houden van directe verkiezingen voor de waterschappen tegelijkertijd met de verkiezingen voor de gemeenteraden, werd in het regeerakkoord vastgelegd dat de waterschapsbesturen getrapt gekozen zouden worden, waarbij de gemeenteraden de waterschapsbesturen kiezen. In het regeerakkoord wordt niet toegelicht waarom gekozen wordt voor het in stand houden van deze verkiezingen en waarom gekozen wordt voor getrapte verkiezingen. 2. Nut en noodzaak van het wetsvoorstel a. Ervaringen verkiezingen 2008 De toelichting stelt dat de aanleiding voor de wijziging van het kiesstelsel voortvloeit uit de minder goede ervaringen bij de verkiezingen in 2008. Met name de relatief lage opkomst, het aantal ongeldige stemmen en het verloop van de organisatie was blijkens de toelichting voor de Tweede Kamer aanleiding om te kiezen voor een ander stelsel. De Afdeling merkt op dat in 2008 voor het eerst werd gewerkt met een lijstenstelsel. Daarnaast werd in veel waterschappen voor het eerst gebruik gemaakt van een nieuw stembiljet dat automatisch geteld zou kunnen worden. Dit stembiljet verschilt daarbij aanzienlijk, zowel in opmaak als in correcte wijze van invullen, van het stembiljet waarmee kiezers bij andere verkiezingen stemmen. Dit betekent dat zowel de organiserende organen als de kiezers werden geconfronteerd met een nieuw kiesstelsel in combinatie met een nieuwe stemmethode. Het is dan ook niet onwaarschijnlijk dat een groot deel van de fouten die gemaakt zijn en die leidden tot het grote aantal ongeldige stemmen voortvloeiden uit onbekendheid met het systeem en de daarbij behorende wijze van stemmen. Het valt daarom niet uit te sluiten dat bij opeenvolgende verkiezingen onder dezelfde condities dit aantal fouten op termijn aanzienlijk zou verminderen. De Afdeling wijst er voorts op dat in de toelichting geen melding wordt gemaakt van de verkiezing die in 2010 in het waterschap Scheldestromen is gehouden. Bij deze verkiezing werd gebruik gemaakt van een andere methode van stemmen, de envelop in envelop methode. Bij deze verkiezing was het percentage ongeldige stemmen slechts 0.5%. De Afdeling mist in de toelichting een beschouwing over de vraag waarom deze stemmethode niet in 2012 voor alle waterschappen toegepast zou kunnen worden. De Afdeling concludeert dat de ervaringen met het nieuwe stelsel en stemmethode tot dusverre onvoldoende reden vormen om nu zonder grondige analyse over te gaan op een geheel nieuw kiesstelsel. b. Verlenging zittingstermijn gekozen vertegenwoordigers In het voorstel worden de verkiezingen van 2012 uitgesteld naar 2014. In 2014 vinden gemeenteraadsverkiezingen plaats. Omdat het voorstel bepaalt dat de leden van de waterschapsbesturen drie maanden na de gemeenteraadsverkiezingen door de nieuwe raad worden gekozen, acht de regering het wenselijk om de cycli van de verkiezingen direct op elkaar te laten aansluiten. De Afdeling wijst erop dat in de regel zeer terughoudend dient te worden omgegaan met het verlengen van het mandaat van gekozen vertegenwoordigers. Voor provinciale staten en gemeenteraden is artikel 129, vierde lid, van de Grondwet van toepassing dat bepaalt dat de zittingstermijn van provinciale staten en de gemeenteraad vier jaar is, behoudens de bij de wet te bepalen uitzonderingen. Blijkens de grondwetsgeschiedenis is bij die uitzonderingen vooral gedacht aan gevallen van gemeentelijke herindeling of grove taakverwaarlozing door gemeenten. De grondwetgever besloot tot het opnemen van de zittingstermijn aangezien de zittingsduur een belangrijk element is van de verkiezing van vertegenwoordigende organen. Weliswaar bevat de grondwettelijke bepaling over de waterschappen niet een vaste zittingstermijn, maar analoog aan de regeling voor gemeenteraden en provinciale staten zou naar het oordeel van de Afdeling alleen in zeer dringende gevallen tussentijds de zittingstermijn moeten worden verlengd. Ook bij deze verkiezingen kan de zittingsduur immers een belangrijk element zijn van de verkiezing. Een tussentijdse verlenging van dit mandaat zonder uitdrukkelijke goedkeuring van diezelfde kiezers leidt tot een afname van de legitimiteit van het mandaat van deze vertegenwoordigers. c. Noodzaak van verkiezingen In de toelichting wordt niet ingegaan op de vraag of het juridisch noodzakelijk is om verkiezingen te houden voor de waterschapsbesturen. In artikel 4 van de Grondwet is het actief en passief kiesrecht voor de algemeen vertegenwoordigende organen geregeld. Het uitgangspunt hierbij is dat iedere Nederlander het recht heeft om de leden van de algemeen vertegenwoordigende organen te kiezen en om zelf verkozen te worden. De reikwijdte van dit recht wordt bepaald door de betekenis van de term 'algemeen vertegenwoordigende organen'. Bij de invoering van artikel 4 in de Grondwet is destijds door de regering het standpunt ingenomen dat dit artikel niet van toepassing is op functionele besturen, zoals de waterschapsbesturen. Hoewel het takenpakket van de waterschappen sindsdien is uitgebreid, heeft de Staatssecretaris bij de behandeling van de Wet modernisering waterschapsbestel naar aanleiding van vragen hierover in de Eerste Kamer het standpunt ingenomen dat de waterschapsbesturen niet vallen onder artikel 4 van de Grondwet. De Afdeling onderschrijft dit standpunt. Artikel 133 van de Grondwet, dat ziet op de waterschappen, schrijft uitsluitend voor dat de samenstelling van de waterschapsbesturen geschiedt volgens bij de wet te stellen regels bij provinciale verordening, voor zover bij of krachtens de wet niet anders is bepaald. Ook uit deze bepaling vloeit geen verplichting voort tot het houden van verkiezingen. Aangevoerd zou kunnen worden dat de noodzaak tot het houden van verkiezingen voortvloeit uit het adagium ‘no taxation without representation’. Het enkele feit dat waterschappen de bevoegdheid hebben om belastingen en heffingen op te leggen, leidt er echter niet toe dat dit automatisch zou moeten betekenen dat er verkiezingen voor de waterschappen moeten worden georganiseerd. Het adagium is als zodanig geen uitgewerkt begrip dat zijn weerslag heeft gekregen in het staatsrecht. Over de bevoegdheid tot het heffen van belastingen bepaalt de Grondwet uitsluitend dat belastingen van het Rijk worden geheven uit kracht van een wet. Dit artikel beoogt de burger te beschermen tegen willekeurige belastingheffing. Het artikel laat ook onverlet dat er in belastingwetten sprake is van delegatie. De Waterschapswet regelt de bevoegdheid voor het waterschapsbestuur om belasting te heffen. In zoverre berust deze belasting daarmee op een wet, die mede wordt vastgesteld door het parlement. Voor de heffingen die het waterschapsbestuur kan opleggen bevat de Waterschapswet daarnaast zeer uitgebreide bepalingen over de wijze waarop de hoogte van deze heffingen moet worden berekend. Voor de watersysteemheffing is tenslotte goedkeuring van gedeputeerde staten voorgeschreven. Daarnaast wijst de Afdeling erop dat het hiervoor genoemde adagium op verschillende wijzen kan worden uitgelegd. In 2008 werd het door de Eerste Kamer aangevoerd als argument tegen het laten vervallen van de verkiezingen van de leden van de waterschapsbesturen door de overige drie belangencategorieën. De Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat antwoordde hierop dat het aangehaalde adagium stelt dat degenen die belastingplichtig zijn ook vertegenwoordigd moeten zijn in het bestuur maar dat het geen nadere eisen stelt aan de procedure ter vervulling van de zetels. Aan het adagium kon volgens haar dan ook worden voldaan door een stelsel van benoeming in plaats van verkiezing. De Eerste Kamer stemde vervolgens met het wetsvoorstel in. De Afdeling concludeert uit het voorgaande dat er geen juridische verplichting bestaat tot het organiseren van verkiezingen voor de waterschapsbesturen. d. Wenselijkheid van verkiezingen Vervolgens rijst de vraag of het wenselijk is om verkiezingen te organiseren voor de waterschapsbesturen. Waterschappen zijn openbare lichamen die belast zijn met de waterstaatkundige verzorging van een bepaald gebied. De grenzen van dit gebied worden bepaald door waterstaatkundige criteria en staan los van de grenzen van gemeenten en provincies. De taken van waterschappen zijn beperkt en in de wet vastgelegd, waardoor gesproken wordt van een gesloten huishouding. Bij een dergelijke gesloten huishouding is er voor de kiezers geen ruimte om mee te denken over de vraag op welke terreinen het orgaan zijn taken zou kunnen uitbreiden dan wel beperken. Bij Rijk, provincies en gemeenten, met een open huishouding, is dit in beginsel wel mogelijk. Het onderscheid tussen een gesloten en een open huishouding leidt daarom ook tot een andere invulling van het begrip democratie. Boogers en Tops introduceren hiervoor de begrippen waarborgdemocratie en ontwikkelingsdemocratie. Bij een gesloten huishouding, zoals bij de waterschappen kan gesproken worden van een waarborgdemocratie. Hierbij ligt het accent vooral op het controleren van bestuurders, het tegengaan van machtsmisbruik en het waarborgen van belangen, waarbij bestuurders worden beoordeeld op hun deskundigheid en de mate waarin zij zorgen voor een doelmatige en doeltreffende uitvoering van taken. Bij organen met een open huishouding is daarentegen een ontwikkelingsdemocratie gewenst. Hierbij ligt de nadruk vooral op het mee richting geven aan ontwikkelingen in het takenpakket van het orgaan en het uitwisselen van verschillende opvattingen hierover. In een ontwikkelingsdemocratie is het belang van een hoge opkomst bij verkiezingen wel van belang omdat dit betekent dat veel burgers zich uitspreken over de richting van het te voeren beleid, wat ten goede komt aan de kwaliteit en de legitimatie hiervan. In het licht van de bij waterschappen wenselijke waarborgdemocratie rijst naar het oordeel van de Afdeling de vraag in hoeverre de waterschapsverkiezingen door het voorstel verder gepolitiseerd worden. Tijdens de verkiezing van 2008 heeft een aantal groeperingen die geen directe banden hadden met de traditionele politieke partijen zetels gehaald in de besturen, de zogenoemde waterpartijen. Onder het voorstel, waarbij de leden van de gemeenteraad de besturen kiezen, is het in de ogen van de Afdeling niet goed denkbaar dat deze waterpartijen zetels gaan halen. Immers, de leden van de gemeenteraad die een politieke partij vertegenwoordigen zullen zich in het algemeen gebonden voelen om op een kandidaat van hun partij te stemmen voor het waterschapsbestuur. De Afdeling wijst erop dat de voorgestelde wijze van verkiezing het risico met zich brengt dat de politieke partijen hun invloed op de samenstelling van de waterschapsbesturen verder vergroten. Dit zou ten koste kunnen gaan van de gewenste specifieke deskundigheid van kandidaten. Nu het hier gaat om functioneel bestuur zou een ander type selectiecriterium moeten gelden dan voor bijvoorbeeld gemeenteraadsleden of leden van provinciale staten. Per saldo is het belangrijk dat een dergelijk functioneel bestuur wordt ingevuld met personen die voor die specifieke functie deskundigheid bezitten. De politieke ruimte bij de invulling van de doelstellingen van het waterschapsbestuur is gelet op de beperkte taak ook kleiner dan die van bijvoorbeeld de gemeenteraad. De Afdeling merkt in dit verband op dat bij de introductie van het lijstenstelsel voor de waterschapsverkiezingen in 2008 in eerste instantie door de regering het standpunt werd ingenomen dat de traditionele politieke partijen niet zouden moeten kunnen deelnemen. Door de introductie van een lijstenstelsel en de daarmee samenhangende politisering is de waarborgdemocratie bij de waterschapsverkiezingen onder druk komen te staan. Hiermee bestaat het risico dat zich een manier van politiek bedrijven ontwikkelt die beter past bij besturen van organen met een open huishouding dan bij een functioneel bestuur. Een optie om de waarborgdemocratie te revitaliseren zou kunnen zijn dat ook voor de categorie ingezetenen voortaan de waterschapsbestuurders worden aangewezen in plaats van gekozen. Bij de laatste wijziging van het kiesstelsel voor de waterschapsbesturen is reeds besloten om de verkiezing voor alle belangencategorieën met uitzondering van de ingezetenen te vervangen door benoemingen. Ook voor de ingezetenen zou dit een optie kunnen zijn. Dit zou kunnen gebeuren door gemeentebesturen of provinciale staten of een combinatie van beide. Op die wijze kan immers ook gezorgd worden dat de vertegenwoordiging van de categorie ingezetenen in de waterschapsbesturen wordt gewaarborgd. De Afdeling wijst erop dat er ook andere opties zijn om het handelen van het waterschapsbestuur democratisch te legitimeren. Bij de toekomstige vormgeving van de waterschappen ligt de fundamentele keuze op tafel tussen een volledig democratisch gelegitimeerd orgaan met directe verkiezingen, ofwel een orgaan dat geen eigen democratische legitimatie bezit maar is ondergebracht onder een orgaan dat dat wel bezit. In het laatste geval kan de autonomie van het waterschap als uitvoerend orgaan in hoge mate worden gewaarborgd. De nu gemaakte keuze voor een bestuur dat gedeeltelijk benoemd wordt en gedeeltelijk indirect verkozen is naar het oordeel van de Afdeling vlees noch vis. Bij de keuze voor een nieuw stelsel dient in ieder geval een evenwichtige en goed doordachte verhouding tussen de taak van het waterschap, de wijze van belangenrepresentatie en de institutionele ordening van de betrokken bestuursorganen voorop te staan. e. Conclusies Gelet op het vorenstaande is de Afdeling van oordeel dat het niet wenselijk is om het voorstel in deze vorm in te dienen. De Afdeling wijst erop dat de in de toelichting genoemde aanleiding voor de wijziging, het feit dat de verkiezingen in 2008, waarbij voor het eerst werd gewerkt met een lijstenstelsel en een nieuwe stemmethode, niet in alle opzichten even geslaagd waren, onvoldoende reden is om nu zonder grondige analyse over te gaan naar een geheel ander kiesstelsel. De Afdeling komt mede tot deze conclusie nu uit de toelichting niet blijkt dat de ontstaansgeschiedenis van de waterschapsverkiezingen en de vele wijzigingen die hierbij zijn doorgevoerd zijn betrokken bij de keuze voor het voorgestelde stelsel. In 2010 heeft een verkiezing plaatsgevonden waarbij zich het eerder genoemde probleem van het grote percentage ongeldige stemmen niet voordeed. In combinatie met het gegeven dat het niet wenselijk is om zonder zeer dringende reden de zittingstermijn van gekozen vertegenwoordigers te verlengen, adviseert de Afdeling om in 2012 nogmaals directe verkiezingen voor de waterschapsbesturen te organiseren waarbij gebruik wordt gemaakt van de stemmethode die in 2010 is toegepast. Dit biedt tevens tijd om een grondige afweging te maken over de vraag of het gelet op het functionele karakter van de waterschapstaken wenselijk is om de besturen door middel van een verkiezing aan te wijzen of dat op een andere wijze de democratische legitimatie van de uitoefening van de taken van de waterschappen kan worden gewaarborgd. Hierbij zou tevens een andere doelstelling uit het regeerakkoord, de vermindering van het aantal gekozen bestuurders, kunnen worden meegenomen. De Afdeling adviseert in het licht van het bovenstaande het voorstel te heroverwegen. Onverminderd het vorenstaande merkt de Afdeling het volgende op. 3. Vormgeving verkiezingen in het voorstel a. Opname in Waterschapswet De verkiezing van het waterschapsbestuur wordt ook in dit voorstel niet opgenomen in de Kieswet, maar in de Waterschapswet. Reeds in 2008 werd door de Tweede Kamer gevraagd om de regeling van de waterschapsverkiezingen onder te brengen in de Kieswet. De Staatssecretaris heeft op 19 juni 2009 aan de Tweede Kamer laten weten bij de nadere uitwerking van de mogelijkheden voor de verkiezing van de waterschapsbesturen de vraag te betrekken of de verkiezingen onder de Kieswet konden worden gebracht. In de toelichting bij het voorstel wordt gesteld dat met dit voorstel de waterschapsverkiezingen nog niet onder de Kieswet worden gebracht omdat dit meer tijd vergt. Deze integratie zou zoveel tijd vragen dat het niet mogelijk zou zijn om het wetsvoorstel tijdig in werking te laten treden. Deze tijdige inwerkingtreding is noodzakelijk om de verkiezingen in 2012 te kunnen uitstellen naar 2014. De toelichting stelt verder dat na de evaluatie van de verkiezing van 2014 zal worden bezien of het wenselijk is om de waterschapsverkiezingen alsnog onder de werking van de Kieswet te brengen. De Afdeling merkt op dat sinds de brief van de Staatssecretaris uit 2009 ruim twee jaar verstreken is. De Afdeling is van oordeel dat niet duidelijk is waarom deze periode niet lang genoeg was om de waterschapsverkiezingen in de Kieswet te integreren. Daarnaast wijst de Afdeling erop dat in de toelichting niet wordt gesteld dat deze integratie plaats zal vinden, maar uitsluitend dat zal worden bezien of dit wenselijk is. De Afdeling oordeelt dat nu voor de regeling van de waterschapsverkiezingen opnieuw nauw wordt aangesloten bij de reeds bestaande regelingen in de Kieswet, deze integratie in ieder geval plaats zal moeten vinden. De Afdeling wijst in dit verband ook op het advies van de Kiesraad over het Waterschapsbesluit waarin hij wijst op het gevaar dat bestaat dat indien er wijzigingen worden doorgevoerd in de Kieswet, deze niet worden meegenomen in de Waterschapswet of het Waterschapsbesluit. Dit zou kunnen leiden tot een niet sluitende regeling van de waterschapsverkiezingen. De Afdeling adviseert mede in het licht hiervan zo spoedig mogelijk over te gaan tot integratie van de bepalingen over de waterschapsverkiezingen in de Kieswet. Voor deze integratie is in elk geval meer tijd beschikbaar als het voorstel van de Afdeling onder punt 2e wordt gevolgd. De Afdeling adviseert daarnaast om op het bovenstaande in de toelichting in te gaan. b. Niveau van regelgeving De Afdeling merkt op dat in tegenstelling tot de regeling van de verkiezingen in de Kieswet, in het voorstel een groot aantal onderwerpen via delegatie geregeld kunnen worden. Reeds bij de vorige wijziging van het kiesstelsel voor de waterschapsbesturen heeft de Kiesraad erop gewezen dat in tegenstelling tot het niveau van regelgeving bij de overige verkiezingen, bij de waterschapsverkiezingen sprake is van veel delegatie naar lagere regelgeving. In zijn advies bij het voorstel inrichting verkiezingsproces heeft de Raad van State geoordeeld dat mede gelet op de politieke gevoeligheid bij verkiezingen en de schijn van partijdigheid, het wenselijk is dat verkiezingen zoveel mogelijk bij wet geregeld worden. De Kieswet is een zeer formele wet met weinig delegatiebepalingen, juist vanwege het belang van de democratie en het voorkomen van manipulatie door een zittend kabinet. De regering stelde zich in 1989 bij de herziening van de Kieswet op het standpunt dat, gelet op het onderwerp en de strekking van het kiesrecht, deze materie zich verzet tegen ruime delegatie. Bij het stellen van regels over de wijze waarop invulling wordt gegeven aan het kiesrecht van burgers is het belangrijk dat in het oog wordt gehouden dat de uitvoerende macht hierbij vaak een direct belanghebbende is. Om die reden wordt ook in internationaal verband veel nadruk gelegd op de noodzaak van onafhankelijkheid van de organen in het verkiezingsproces van de uitvoerende macht. Door een aantal wezenlijke onderdelen uit de formele wet te halen en deze op lager niveau te regelen wordt hieraan afbreuk gedaan. Hierbij worden immers meer bevoegdheden bij de uitvoerende macht gelegd. Het verschil in niveau van regelgeving in de Waterschapswetgeving en de Kieswetgeving wordt in de toelichting ook aangegeven als reden om de waterschapsverkiezingen niet nu in de Kieswet te integreren. De Afdeling acht het in lijn met de eerdere advisering ongewenst dat op het terrein van verkiezingen veelvuldig gebruik wordt gemaakt van delegatie. Ook bij de verkiezing van de waterschapsbesturen moet zoveel mogelijk op het niveau van de wet zelf geregeld worden. Daarnaast is in het voorstel op een enkel punt sprake van subdelegatie zonder dat in de toelichting wordt gemotiveerd waarom dit noodzakelijk is. Een voorbeeld hiervan is artikel 20, twaalfde lid. De Afdeling adviseert de wezenlijke keuzes in het wetsvoorstel zelf op te nemen en de delegatiegrondslagen te beperken. c. Tijdstip van verkiezing Het voorstel schrijft voor dat de nieuwe gemeenteraden na drie maanden de waterschapsbesturen kiezen. De datum en het tijdstip van de stemming worden niet in het voorstel vastgelegd, maar bij algemene maatregel van bestuur. In de toelichting wordt niet ingegaan op de vraag waarom er voor is gekozen om dit bij amvb te doen. De Afdeling wijst erop dat voor de verkiezing van de Eerste Kamer recent besloten is om de datum en het tijdstip van de stemming vast te leggen in de Kieswet. Daarnaast blijkt uit de toelichting niet waarom gekozen is voor de termijn van drie maanden na de gemeenteraadsverkiezingen, anders dan dat deze termijn aansluit bij de termijn die ligt tussen de provinciale statenverkiezingen en de verkiezing van de Eerste Kamer. De Afdeling wijst erop dat deze relatief korte termijn de politisering van het waterschapsbestuur mogelijk vergroot. De nieuwe leden hebben in de in het voorstel opgenomen termijn waarschijnlijk niet veel gelegenheid zich te verdiepen in de taken van de waterschappen en de hiervoor benodigde deskundigheid. Zij zullen zich daarom des te meer laten leiden door de instructies van hun partij. De Afdeling adviseert om de keuze voor een termijn van drie maanden tussen de verkiezing van de gemeenteraden en die van de waterschapsbesturen alsnog dragend te motiveren en het voorstel zo nodig aan te passen. De Afdeling adviseert tevens om de datum en het tijdstip van de verkiezing van de leden van de waterschapsbesturen in de wet vast te leggen. d. Lijstenstelsel met voorkeurstem Het voorstel introduceert een lijstenstelsel met voorkeurstem. Deze keuze wordt niet toegelicht. De Afdeling merkt op dat een dergelijk stelsel weliswaar bij de overige verkiezingen in Nederland gebruikelijk is, maar dat het bij een stelsel van indirecte verkiezingen voor de waterschappen mogelijk niet de beste optie is. Het probleem met de voorkeurstem in het voorgestelde stelsel is dat omdat de gemeenteraadsleden gewogen stemmen hebben, gebaseerd op het aantal inwoners van de gemeente, dit stelsel met zich brengt dat gemeenteraadsleden uit de grotere gemeenten in een waterschap een groter stemgewicht hebben dan gemeenteraadsleden uit kleinere gemeenten. Indien enkele van de gemeenteraadsleden uit een grotere gemeente zouden besluiten om een voorkeurstem uit te brengen, is het voor deze leden relatief eenvoudig om de lijstvolgorde te doorbreken. Nu de waterschapsverkiezingen niet geregeld worden in de Grondwet, is er geen dwingende reden om vast te houden aan een open lijstenstelsel. Er zou in plaats daarvan gekozen kunnen worden voor een gesloten lijstenstelsel, waarbij er geen sprake is van een voorkeurstem, maar zetels worden toegewezen op basis van de volgorde van de lijst. Dit laat partijen de ruimte om relatief onbekende personen die zij graag in het waterschapsbestuur gekozen zouden zien vanwege hun grote deskundigheid op de lijst te plaatsen, zonder dat zij het risico lopen dat lager geplaatste kandidaten op basis van voorkeurstemmen in plaats daarvan gekozen worden. De Afdeling adviseert de keuze voor een stelsel met voorkeurstemmen nader te motiveren en zo nodig het voorstel aan te passen. e. Handhaving kiesdistricten Het handhaven van kiesdistricten in combinatie met indirecte verkiezingen kan zeer ongewenst strategisch gedrag in de hand werken. Immers, na de verkiezing van de gemeenteraden is het duidelijk hoe de politieke verhoudingen binnen elke gemeente liggen. Aan de hand hiervan kan worden berekend op welke wijze gemeenten in kiesdistricten moeten worden ingedeeld om de invloed van een bepaalde partij te laten toenemen dan wel afnemen. Mede gelet op het feit dat de grenzen van kiesdistricten de grenzen van gemeenten kunnen doorkruisen biedt dit veel mogelijkheden voor manipulatie van de verkiezing van het waterschap door middel van berekening van de stemverhoudingen. Onlangs is voor de Eerste Kamer de mogelijkheid tot het aangaan van lijstverbindingen afgeschaft, juist om calculerend gedrag door de partijen voorafgaand aan de verkiezingen te voorkomen. Ditzelfde calculerende gedrag kan ontstaan bij het wel of niet gebruiken van kiesdistricten en de indeling daarvan. De Afdeling mist in de toelichting een dragende motivering voor het handhaven van de kiesdistricten, mede gelet op het feit dat ook door andere organen gepleit is voor de afschaffing hiervan. In de toelichting wordt gesteld dat handhaving vooral voortkomt uit het feit dat hier sprake zou zijn van een beleidsarm wetsvoorstel. De Afdeling merkt op dat een voorstel waarin de wijze van verkiezing van een vertegenwoordigend orgaan ingrijpend gewijzigd wordt in haar ogen niet gekwalificeerd kan worden als een beleidsarm voorstel. De wijziging van een directe naar een indirecte verkiezing is daarom naar het oordeel van de Afdeling een geschikt moment om keuzes die gemaakt zijn bij de ene vorm van verkiezen bij de introductie van de nieuwe methode te heroverwegen. De Afdeling adviseert de handhaving van de kiesdistricten te heroverwegen. 4. Onverenigbaarheid lidmaatschap waterschapsbestuur en gemeenteraad In het voorstel wordt bepaald dat het lidmaatschap van een waterschapsbestuur onverenigbaar wordt met het lidmaatschap van de gemeenteraad. Dit omdat de leden van gemeenteraden invloed hebben op de samenstelling van de waterschapsbesturen en er conflicten kunnen ontstaan indien een persoon lid is van beide. Daarnaast zijn er raakvlakken tussen gemeenten en waterschappen die kunnen leiden tot belangenconflicten. Op deze bepaling is door diverse organen kritisch gereageerd. Hierbij is erop gewezen dat het Nederlandse stelsel van incompatibiliteiten in het verleden bewust zo beperkt mogelijk is gehouden. De toelichting vermeldt dat het niet wenselijk is indien raadsleden die bij de verkiezing van de waterschapsbesturen optreden als kiezer tevens kandidaat kunnen zijn voor diezelfde verkiezing. De Afdeling wijst erop dat dit ook geldt voor de verhouding tussen de leden van provinciale staten en de Eerste Kamer. Toch heeft de wetgever er niet voor gekozen om hier een onverenigbaarheid van functies in het leven te roepen. De Afdeling adviseert de keuze voor de introductie van een nieuwe incompatibiliteit nader te motiveren. De Afdeling advisering van de Raad van State heeft bezwaar tegen de inhoud van het voorstel van wet en geeft U in overweging dit niet aldus te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal. De vice-president van de Raad van State 'Het waterschap en zijn toekomst', Rapport van de Studiecommissie Waterschappen, 1974, blz. 37. Kamerstukken II 1976/77, 14 480, nr. 1-2. 'Het bestuur van het waterschap', Rapport van de Commissie Waterschapsbestuur, 1978, blz. 23-25. Kamerstukken II 1990/91, 19 995, nr. 3. Kamerstukken II 2005/06, 30 601, nr. 3. Toelichting, algemeen deel, paragraaf 1.1, derde alinea. Zie M. Boogers en P. Tops, "Waterschapsverkiezingen: over democratie en het bestaansrecht van waterschappen" in: Bestuurswetenschappen 2000, nr. 4, blz. 288-303 en S. Meijerink, “De hardnekkige misverstanden over de waterschapsverkiezingen”, in: Bestuurswetenschappen 2009, nr. 2, blz. 59-68. Toelichting, algemeen deel, paragraaf 1 Achtergrond en aanleiding. Kamerstukken II 1975/76, 13 990, nr. 11. Kamerstukken II 1976/77, 13 872, nr. 7, blz. 22. Kamerstukken I 2006/07, 30 601, E. Zie artikel 104 Grondwet. E.J. Janse de Jonge, "Artikel 104 Grondwet", in: De Grondwet, A.K. Koekkoek (red.) 2000. Zie artikel 120, vijfde lid, van de Waterschapswet. Kamerstukken I 2006/07, 30 601, E. M.Boogers en P. Tops, "Waterschapsverkiezingen: over democratie en het bestaansrecht van waterschappen" in: Bestuurswetenschappen 2000, nr. 4, blz. 288-303. M.Boogers en P. Tops, "Waterschapsverkiezingen: over democratie en het bestaansrecht van waterschappen" in: Bestuurswetenschappen 2000, nr. 4, blz. 288-303. S. Meijerink, “De hardnekkige misverstanden over de waterschapsverkiezingen”, in: Bestuurswetenschappen 2009, nr. 2, blz. 59-68. M. Boogers en P. Tops, "Waterschapsverkiezingen: over democratie en het bestaansrecht van waterschappen" in: Bestuurswetenschappen 2000, nr. 4, blz. 288-303. Zo wordt onder meer in het advies van de ROB "Water in orde. Bestuurlijk-organisatorische aspecten van integraal waterbeleid", Den Haag, december 2001 de optie genoemd om de waterschappen de vorm te geven van een provinciale zbo. Deze optie wordt ook genoemd door Boogers en Tops. Zie ook het advies van de Commissie van Advies inzake de Waterstaatswetgeving, "Belangenrepresentatie in het Waterschapsbestuur", van april 2009. Regeerakkoord VVD-CDA 'Vrijheid en verantwoordelijkheid, paragraaf 1 Bestuur. Kamerstukken II 2007/08, 31 142, nr. 76. Kamerstukken II 2008/09, 31 986, nr. 1. Toelichting, paragraaf 2.1 Waterschapsverkiezingen door de leden van de gemeenteraden. Advies van de Kiesraad van 3 juli 2007 over het ontwerp-Waterschapsbesluit. Advies van de Kiesraad van 3 juli 2007 over het Waterschapsbesluit. Advies van de Kiesraad van 3 juli 2007 over het Waterschapsbesluit. Advies van de Raad van State van 13 april 2010 over het voorstel van wet houdende regels met betrekking tot de inrichting van het proces voor de verkiezing van leden van de gemeenteraden, provinciale staten, Eerste en Tweede Kamer der Staten-Generaal en het Europees Parlement (Wet inrichting verkiezingsproces), Staatscourant 2010, nr. 19451. Kamerstukken II 1988/89, 20 264, nr. 18, blz. 2. Zie bijvoorbeeld de Code of Good Practice in Electoral Matters 2002 van de Venice Commission en het rapport van de OVSE "The Netherlands Parliamentary Elections 22 November 2006", OSCE/ODIHR Election Assessment Mission Report (Warschau 12 maart 2007). Toelichting, algemeen deel, paragraaf 5, Consultatie en advisering. Kamerstukken II 2009/10, 32 191. Toelichting, algemeen deel, paragraaf 5, Consultatie en advisering. Zie bijvoorbeeld de adviezen van de VNG van 5 april 2011 en de Kiesraad van 13 april 2011 over het wetsvoorstel indirecte waterschapsverkiezingen. PAGE 11 AAN DE KONINGIN ........................................................................ ...........