[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [🧑mijn] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Antwoorden op vragen, gesteld in de eerste termijn van de begrotingsbehandeling OCW (33 000, VIII)

Brief regering

Nummer: 2011D59182, datum: 2011-12-01, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Gerelateerde personen: Bijlagen:

Onderdeel van zaak 2011Z24727:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Politieke Partij	Kamerlid	Vraag en Antwoord

CDA	Biskop, J.J.G.M.	Vraag:

Het kan niet zo zijn dat alle (vak)opleidingen in de dichtbevolkte
gebieden terechtkomen en leerlingen uit dunner bevolkte gebieden steeds
verder moeten reizen. Graag een reactie van de Minister? 

Antwoord:

Het uitgangspunt is dat het aanbod van mbo-opleidingen doelmatig,
arbeidsmarktrelevant én toegankelijk moet zijn. Ik betoog zeker geen
eenzijdige schaalvergrotingsoperatie richting de grote steden. In heel
Nederland moet sprake zijn van een adequaat
onderwijsvoorzieningenniveau, zowel in de dichtbevolkte, als in de
minder dichtbevolkte gebieden van ons land. In het verlengde van het
Actieplan 'Focus op vakmanschap' werk ik momenteel aan een specifieke
agenda om de macrodoelmatigheid in het mbo te versterken. De Tweede
Kamer zal hierover worden geïnformeerd in maart 2012. 

CDA	Biskop, J.J.G.M.	Vraag:

Als een ouderbijdrage vrijwillig is, dan is deze ook vrijwillig. Ik was
laatst op een modevakschool waar studenten aan mij vroegen waarom moet
ik meebetalen aan de naaimachines? Ik had het antwoord niet, misschien
de Minister wel. 

Antwoord:

Vrijwillig is vrijwillig. Ik ben dat met de heer Biskop eens. Scholen
moeten aan de voorkant van elke mbo-opleiding volstrekt transparant zijn
over welke elementen onderdeel mogen zijn van de vrijwillige bijdrage
en welke niet. Signalen en klachten neem ik serieus en die leg ik voor
aan de Inspectie van het Onderwijs. Ik stel een richtlijn 'extra
schoolkosten/vrijwillige bijdrage' op in overleg met Jongeren
Organisatie Beroepsonderwijs, de MBO-raad en de inspectie die helderder
dan tot op heden vastlegt wat wel en wat niet kan. De inspectie zal deze
richtlijn in haar toezicht hanteren. In maart 2012 wil ik scholen,
ouders en studenten informeren, opdat hiermee voor het schooljaar
2012-2013 rekening kan worden gehouden.

CDA	Biskop, J.J.G.M.	Vraag:

Het CDA roept de Minister op om te komen tot meer regelarm onderwijs.
Ook roepen wij scholen en vakbonden op om te kijken welke door henzelf
opgelegde regels over boord kunnen.

Antwoord:

De heer Biskop pleit voor regelarm onderwijs. Ik steun deze ambitie
voluit. 

Regels zijn er vaak gekomen om belangen te beschermen die we belangrijk
vinden, 	zoals veiligheid, zorgvuldig beheer van belastinggeld,
bescherming van leerlingen 	etc. De grote opgave is om samen met andere
actoren die regeldruk veroorzaken, te 	kijken hoe we deze belangen op
een slimmere manier kunnen borgen en overbodige 	regeldruk verminderen.
Het adviescollege vermindering regeldruk (ACTAL) heeft mij 	aangeboden
hierin mee te willen denken.

Daarom steun ik het idee van de heer Biskop om te komen
tot vermindering van 	regeldruk en bureaucratie en ik zal samen met de
veroorzakers van de regeldruk in 	de onderwijssector hierover overleg
voeren. Zijn 10 punten zal ik daarbij betrekken. 

Ik zal ook kijken naar het idee van de regelarme zones. Ik versta daar
dan onder dat 	we groepen scholen, die aan bepaalde voorwaarden voldoen
ontheffen van 	sommige wettelijke voorschriften, danwel vermindering van
toezicht toestaan. Ik wijs 	hierbij ook op de essentie van risicogericht
inspectietoezicht. Doe je het goed  als 	school dan wordt de
inspectielast verminderd. Om de ruimte van scholen te 	vergroten, om
nieuwe wegen in te slaan en te innoveren, bereid ik momenteel een 
wetsvoorstel voor. Daarbij kan tijdelijk worden afgeweken van bepaalde
wettelijke 	voorschriften, die dan niet meer op de scholen drukken.
Daardoor zullen minder vaak 	ad hoc ingrepen in wet- en regelgeving
noodzakelijk zijn. Het wetsvoorstel zal ik naar 	verwachting nog dit
jaar aan uw Kamer toezenden.  

CDA	Biskop, J.J.G.M.	Vraag:

Doordat dyslexie in het medische circuit is gekomen kunnen remedial
teachers hun kosten niet meer declareren in tegenstelling tot alle
GZ-psychologen en logopedisten. Kan de Minister met haar collega van VWS
hier eens over spreken en de Kamer op de hoogte stellen? 

Antwoord:

Remedial teachers kunnen hun kosten bij de hoofdbehandelaar declareren,
onder wiens verantwoordelijkheid zij hun behandeling uitvoeren. Dit kan
een gz-psycholoog, kinder- en jeugdpsycholoog of
orthopedagoog-generalist zijn. Verder vindt er tussen OCW en VWS
regelmatig overleg plaats over dyslexie. VWS en OCW nemen deel in de
begeleidingscommissie Beleidsevaluatie Dyslexiezorg. Begin 2012 zal er
een onderzoek naar de uitwerking van de vergoedingsregeling voor
ernstige, enkelvoudige dyslexie in de praktijk verschijnen. De Kamer zal
dan over dit rapport worden geïnformeerd. 

CDA	Ferrier, K.G.	Vraag:

Het platform Ouders en Onderwijs richt zich op laagopgeleide ouders. Hoe
wordt de expertise van het platform geborgd nu de subsidie van het
platform stopt? 

Antwoord:

De subsidierelatie met het Platform Allochtone Ouders en Onderwijs
(PAOO) (uitgevoerd door de organisatie Forum) wordt met ingang van
1-1-2012 beëindigd. Daarmee heeft de Tweede Kamer in het debat over de
subsidietaakstelling van OCW ingestemd. Het Platform heeft zich de
afgelopen jaren gericht op de stimulering van ouderbetrokkenheid bij
scholen met veel allochtone kinderen. De producten en instrumenten die
zijn ontwikkeld en goede voorbeelden blijven niet in de kast liggen,
maar zullen de komende periode onder de aandacht van andere scholen
worden gebracht. 

CDA	Ferrier, K.G.	Vraag:

Wat vindt de Minister van vervoer van hoogbegaafde leerlingen naar
speciaal onderwijs? Dat dit niet vergoed wordt. 

Antwoord:

Er is geen aparte regeling leerlingenvervoer voor hoogbegaafde
leerlingen die onderwijs volgen op gespecialiseerde scholen, zoals de
Leonardoscholen. Het is een autonome beslissing van ouders te kiezen
voor zo'n gespecialiseerde school. In het uitzonderlijke geval dat er
voor de hoogbegaafde leerling geen passend aanbod in de directe omgeving
is, kan een leerling een beroep doen op leerlingenvervoer.

CDA	Ferrier, K.G.	Vraag:

Op welke manier worden de professionaliseringsgelden aangewend om
docenten bij te scholen in het omgaan met verschillen ten behoeve van de
invoering van passend onderwijs?

Op wat voor manier kan de regering bijdragen aan het behoud van
deskundigheid van ambulant begeleiders in het onderwijs? 

Antwoord:

De leraar is de cruciale factor in de klas. In het actieplan Leraar
2020 is aangegeven dat wordt geïnvesteerd in de professionalisering van
leraren en schoolleiders. Een substantieel deel van het geld
voor professionalisering kan worden besteed aan de bijscholing van
leraren op het gebied van omgaan met verschillen tussen leerlingen in de
klas ten behoeve van de invoering van passend onderwijs.   

Het is van belang om de expertise van ambulant begeleiders te
behouden voor het onderwijs en om zoveel mogelijk gedwongen ontslagen
te voorkomen. In het overleg met de sectororganisaties en
vakorganisaties CNVO, AVS en CMHF worden over deze groep werknemers
afspraken gemaakt. Het gaat dan bijvoorbeeld om om- en bijscholing in
het kader van 'werk-naar-werk trajecten'. 

Ook is het mogelijk om de expertise van deze ambulant begeleiders in te
zetten bij de professionalisering van leraren in het regulier onderwijs
in het omgaan met verschillen tussen leerlingen. 

CDA	Ferrier, K.G.	Vraag:

ICT biedt kansen bij het streven naar meer maatwerk op school. Goed dat
de Minister inzet op versterking van de positie van docenten, maar het
CDA wil hiervoor ook meer ICT benutten, zoals les op afstand, contact
tussen scholen, tussen landen. Is er een plan? 

Antwoord:

ICT biedt inderdaad volop kansen en daarom subsidieert OCW de stichting
Kennisnet (basissubsidie van ongeveer € 20 miljoen) die
ICT-ondersteuning biedt aan het po, vo en mbo-onderwijs. Kennisnet doet
dit in overleg met ondermeer instellingen, sectorraden en OCW. Hierdoor
sluiten de thema’s en activiteiten in haar meerjaren- en jaarplannen
aan op de behoeften van de instellingen en op landelijke doelstellingen.
De kerngedachte achter alle activiteiten is dat Kennisnet instellingen
helpt ICT-mogelijkheden te benutten. Kennisnet ondersteunt bijvoorbeeld
experimenten met videoconferencing en het gebruik van slim digitaal
lesmateriaal. Ook bevordert Kennisnet ICT-samenwerking en
kennisuitwisseling tussen instellingen en heeft de stichting een
uitgebreid internationaal netwerk waar instellingen in Nederland profijt
van hebben. 

CDA	Ferrier, K.G.	Vraag:

Wanneer komt het door CDA en VVD gevraagde plan van aanpak voor
hoogbegaafdheid? Wat wil de Minister bereiken met dit beleid? 

Antwoord:

Het beleid voor excellente leerlingen en daarmee voor hoogbegaafden is
integraal onderdeel van de actieplannen Basis voor Presteren en Beter
Presteren. Vanaf 2012 ontvangen scholen de middelen hiervoor via de
prestatiebox. De doelstelling van mijn beleid voor hoogbegaafde en
excellente leerlingen is het verbeteren van de prestaties van de 20
procent (in potentie) best presterende leerlingen in het po en van de 20
procent best presterende leerlingen in het vwo. Tevens is inzet om in
2015 op alle PO-scholen en VO-scholen met een vwo-afdeling uitdagend
aanbod voor deze leerlingen gerealiseerd. Over de voortgang zal ik u
jaarlijks informeren, voor de eerste maal bij gelegenheid van de
begrotingsbehandeling van volgend jaar.



CDA	Ferrier, K.G.	Vraag:

Zowel ouders als de school hebben een taak kinderen te leren omgaan met
de positieve en negatieve kanten van internet. Hoe kunnen docenten dat
doen als ze zelf niet handig genoeg zijn met de computer? 

Komt er voldoende aandacht hiervoor tijdens de lerarenopleidingen? 

Antwoord:

In het Besluit bekwaamheidseisen onderwijspersoneel is vastgelegd dat
de leraar kennis moet hebben van, al dan niet onderzoeksmatig,
onderwijs, didactiek en didactische leermiddelen, waaronder informatie-
en communicatietechnologie. Lerarenopleidingen moeten daaraan dus
aandacht besteden. En leraren moeten hun bekwaamheid onderhouden. Dat
betekent dat zittende leraren zich door nascholing hierin verder kunnen
bekwamen.

CDA	Ferrier, K.G.	Vraag:

In de huidige regeling wordt geen gewicht toegekend aan kinderen van
ouders met een redelijk opleidingsniveau die thuis geen Nederlands
spreken. Deze kinderen hebben vaak wel een taalachterstand. Is de
Minister met het CDA van mening dat de gewichtenregeling hieraan moet
worden aangepast? Hoe gaat de Minister dit doen? 

Antwoord:

Met het onderwijsachterstandenbeleid wordt beoogd om schoolbesturen in
staat te stellen extra inzet te plegen voor kinderen met een verhoogd
risico op achterstand. Voor de toekenning van geld aan schoolbesturen,
gebruiken we de belangrijkste voorspeller van het ontstaan van
onderwijsachterstand en dat is het opleidingsniveau van de ouder(s). Ik
verwacht december van dit jaar het door mij gevraagde advies van de
Onderwijsraad over “Maatschappelijke achterstanden van de toekomst”.
Ik ben benieuwd naar het advies van de Onderwijsraad over onder meer de
rol van de thuistaal in relatie tot een hoog opleidingsniveau. In ieder
geval zeg ik toe dat ik ga onderzoeken of de huidige gewichtenregeling
nog voldoende aansluit bij de achterstanden in de praktijk. 



CDA	Ferrier, K.G.	Vraag:

De Sokkewei in Castricum geeft aandelen uit aan ouders om met de
opbrengst hiervan te kunnen investeren in de duurzaamheid van de school.
Het CDA ziet graag navolging van dit soort ideeën en verzoekt de
Minister dit bij het veld onder de aandacht te brengen. 

Antwoord:

Aan de Landelijke Pedagogische Centra is gevraagd begin 2012 een
overzicht van goede voorbeelden van ouderbetrokkenheid te leveren. Deze
voorbeelden komen digitaal beschikbaar. Ze zullen nadrukkelijk onder de
aandacht worden gebracht van scholen en ouders. In de brief over
ouderbetrokkenheid is verder een ronde door het land aangekondigd. Ook
daaruit zullen goede voorbeelden verzameld worden. 

Eind 2012 organiseer ik een conferentie waarin ouderbetrokkenheid
centraal staat. De belangrijkste opbrengsten uit de schoolgesprekken,
mijn tour door het land, online discussies en goede praktijkvoorbeelden,
staan in deze conferentie centraal. 

CDA	Ferrier, K.G.	Vraag:

Met betrekking tot de fasering van de invoering van passend onderwijs
wil het CDA van de Minister weten hoe het gaat met de
samenwerkingsverbanden, referentiekader en de invulling van de
zorgplicht? 

Antwoord:

In vervolg op het wetsvoorstel passend onderwijs zal volgende week aan
uw Kamer een brief worden gezonden over de voortgang van passend
onderwijs. In de memorie van toelichting van het wetsvoorstel wordt
uitvoerig ingegaan op de uitwerking van de zorgplicht. In de brief zal
worden ingegaan op de vorming van de samenwerkingsverbanden. Met de
brief zal het concept-referentiekader worden meegestuurd. 



CDA	Biskop, J.J.G.M.	Vraag:

Klopt het dat steeds meer scholen het aantal uren bewegingsonderwijs
niet geven? Ligt dit aan een tekort aan bevoegde leraren? Kunnen
CIOS-geschoolde mbo 4 instructeurs of buurtcoaches in het onderwijs
ingezet worden? 

Antwoord:

Er zijn geen signalen dat er minder uren bewegingsonderwijs worden
gegeven. Er zijn op dit moment evenmin signalen dat er een tekort is
aan bevoegde docenten bewegingsonderwijs. Met betrekking tot het
basisonderwijs is aan uw Kamer reeds toegezegd de effecten van de
gespecificeerde leergang bewegingsonderwijs te monitoren en uw Kamer
voor de zomer van 2012 op de hoogte te stellen van de uitkomsten.
Daarbij zal goed worden gekeken naar de beschikbaarheid van bevoegde
leraren. MBO’ers, bijvoorbeeld combinatiefunctionarissen, kunnen
zeker een rol spelen in het bewegingsonderwijs op de school, maar wel
altijd onder de verantwoordelijkheid van een bevoegde docent. 

CU	Ortega-Martijn, C.A.	Vraag:

Kan praktische kennis worden meegenomen in reeds bestaande toetsing?
Door de cito-toets wordt vooral de nadruk gelegd op theoretische kennis.


Antwoord:

In de reeds bestaande Cito-eindtoets en in de centrale eindtoets zitten
vormen van praktische kennis. Zo wordt het onderdeel studievaardigheden
afgenomen. Daarin zitten vragen op het gebied, zoals lezen van kaarten,
tabellen en grafieken en het omgaan met informatiebronnen (bijvoorbeeld
internet). Praktische vaardigheden in termen van, bijvoorbeeld, techniek
of handvaardigheid lenen zich niet voor een schriftelijke, centrale
eindtoets. Dit wordt door scholen op andere manieren vormgegeven en
gevolgd. 



CU	Ortega-Martijn, C.A.	Vraag:

Wat doet de Minister op het gebied van onder meer volwassenenonderwijs
om laaggeletterdheid in Caribisch Nederland tegen te gaan? 

Antwoord:

Caribisch Nederland kent (en kende ook voor de transitiedatum 10-10-10)
geen bekostigde volwasseneneducatie. Wel worden daar Sociale
Kanstrajecten (SKJ) aangeboden aan jongvolwassenen van 18 tot 25 jaar.
De doelgroep van de SKJ bestaat uit voortijdige schoolverlaters die
worden voorbereid op hun terugkeer naar het regulier onderwijs (om zo
mogelijk alsnog een startkwalificatie te behalen) of op werk.
Jongvolwassenen die deelnemen aan een Sociaal Kanstraject krijgen een
toelage om in ( de basiskosten van) hun levensonderhoud te voorzien.
Binnen de SKJ wordt ook voorzien in lessen speciaal gericht op
laaggeletterden. 

CU	Ortega-Martijn, C.A.	Vraag:

De ChristenUnie vindt dat pestbeleid een verantwoordelijkheid is van
scholen en ook van ouders, via de medezeggenschapsraad. Pestbeleid op
scholen is niet per decreet vanuit Den Haag te regelen. Belangrijk is
wel om te weten hoe groot het probleem is en om scholen én leraren
bewust te maken van hun eigen pestbeleid. Scholen melden bijvoorbeeld
niet altijd vormen van fysieke of psychosociale kindermishandeling aan
het AMK (Advies- en Meldpunt Kindermishandeling). Hebben scholen en
AMK's wel de beschikking over de juiste expertise op dit thema? De
ChristenUnie pleit er in het bijzonder voor om het omgaan met pestgedrag
een vast onderdeel van de lerarenopleiding te maken?

Graag een reactie op dit voorstel. 

Antwoord:

In het Besluit bekwaamheidseisen onderwijspersoneel zijn de eisen
opgenomen waaraan iedere leraar zou moeten voldoen. Pestgedrag is daarin
niet met zoveel woorden opgenomen, maar het geheel van de
bekwaamheidseisen maakt wel duidelijk dat de leraar op dit punt
voorbereid moet zijn. Zo is onder meer in de bekwaamheidseisen opgenomen
dat de leraar voldoende kennis en vaardigheid moet hebben op het gebied
van groepsprocessen en communicatie om een goede samenwerking met en
tussen de kinderen tot stand te brengen. Bekwaamheidseisen geven op deze
manier voldoende aanknopingspunten om in de opleiding van leraren en in
het bekwaamheidsonderhoud aandacht te besteden aan dit aspect.

CU	Ortega-Martijn, C.A.	Vraag:

De fractie ChristenUnie kan het korten op managementlagen ondersteunen,
het bezuinigen in de klas niet. Wat mijn fractie betreft moet de
bezuiniging van 300 miljoen op zijn minst gehalveerd worden. Dat zou ook
in lijn zijn met de aangenomen motie Voordewind c.s. vorig jaar. Waarom
is deze motie niet uitgevoerd? De Minister moet daarom afzien van de
prestatiebeloning voor leraren en de bijgekomen financiële middelen
inzetten voor zorgleerlingen. 

Antwoord:

Bij de invulling van de bezuiniging van € 300 mln. op passend
onderwijs is rekening gehouden met de motie Voordewind c.s. om zo veel
mogelijk te bezuinigen op bureaucratie en managementlagen. Onderdeel 1
van de bezuiniging heeft betrekking op bureaucratie, projecten en
aanvullende bekostiging. Dit is in totaal € 133,7 mln. en is
ontoereikend om invulling te geven aan het totale te bezuinigen bedrag
van € 300 mln. Daarom wordt aanvullend bezuinigd op de ambulante
begeleiding en de groepsgrootte in het (voortgezet) speciaal onderwijs.
De Kamer is hierover met de brief van 31 januari 2011 geïnformeerd.
Vervolgens is op 13 april 2011 besloten de bezuiniging te temporiseren.
Een deel van de middelen voor prestatiebeloning is toen ingezet om de
temporisering van de bezuiniging te dekken. De resterende middelen voor
prestatiebeloning in de oploop naar 2015 (€ 10 mln. in 2012, € 20
mln. in 2013, € 40 mln. in 2014 en € 80 mln. in 2015) worden ingezet
voor het uitvoeren van experimenten met prestatiebeloning in de sectoren
po, vo, (v)so en mbo. Op basis van de resultaten wordt besloten op welke
wijze de structurele middelen voor prestatiebeloning worden ingezet.  



CU	Ortega-Martijn, C.A.	Vraag:

Op de BES-eilanden zijn de eerste verbeteringen in het onderwijs
zichtbaar. Nu blijkt dat volwassenen op de eilanden graag een bachelor
of master willen halen, maar door hun leeftijd niet in aanmerking komen
voor studiefinanciering. Kunnen deze mensen een tweede kans krijgen om
onderwijs te volgen, bijvoorbeeld via een scholarship? Wanneer kan op de
eilanden hoger onderwijs gevolgd worden? 

Antwoord:

U heeft gevraagd of mensen op de BES die gezien hun leeftijd niet voor
studiefinanciering in aanmerking komen, een tweede kans kunnen krijgen
om hoger onderwijs te volgen, bijvoorbeeld via een scholarship. De groep
ouder dan 30 jaar komt inderdaad niet in aanmerking voor
studiefinanciering, omdat sprake is van een jeugdstelsel waarin het
uitgangspunt is dat mensen na het 30ste jaar gebruik kunnen maken van
andere bronnen. Te denken valt aan de werkgever die een opleiding
financiert of een scholarship. Dat is zo in Nederland en dus ook in
Caraïbisch Nederland.   

Gezien de schaalgrootte is het niet doelmatig om een stelsel van hoger
onderwijs op de BES te realiseren. Daarom kunnen studenten jonger dan
30 jaar hun studiefinanciering gebruiken voor het volgen van een
opleiding in zo'n dertig landen in de regio, waaronder Curacao en
Aruba. Ook de Verenigde Staten van Amerika behoren tot deze lijst en
natuurlijk Nederland.

CU	Ortega-Martijn, C.A.	Vraag:

Aandacht voor het belang van onvoldoende goede docenten. (Vb.: druk om
mastergraad te behalen is juist belemmerend voor vmbo & mbo-docenten).
Is de Minister het eens dat er eerder behoefte is aan bekwame dan
bevoegde docenten? Dus aansprekende docenten! Eerder heb ik ook een
motie ingediend over inzet van gastdocenten uit het bedrijfsleven. Graag
een reactie van de Minister. Het gaat niet om een permanente/structurele
situatie, maar om de inzet van gastdocenten. 

Antwoord:

In de Wet op het voortgezet onderwijs en de Wet educatie en
beroepsonderwijs is in de benoemingsvoorschiften de mogelijkheid
opgenomen dat gastdocenten, die voldoende bekwaam zijn, worden belast
met het geven van onderwijs voor op jaarbasis gemiddeld maximaal 4
klokuren per week. De gastdocent verzorgt het onderwijs onder
verantwoordelijkheid van een door het bevoegd gezag aangewezen bevoegde
docent.

CU	Ortega-Martijn, C.A.	Vraag:

Het technisch personeel op vmbo niveau verdwijnt uit sommige regio's:

Er moet een vmbo kernprogramma voor de regio's zijn met een breed
programma dat wordt opgesteld in samenwerking met het bedrijfsleven en
het mbo.

Daarin ook imagoverbetering meenemen wil de Minister hier mee aan de
slag? 

Antwoord:

Op dit moment worden de beroepsgerichte examenprogramma’s in het vmbo
vernieuwd en inhoudelijk afgestemd op de domeinen in het mbo.  Bij deze
vernieuwing wordt aandacht besteed aan de organiseerbaarheid voor
scholen in de regio. De nieuwe examenprogramma’s dienen ook ruimte te
bieden voor regionale samenwerking met het mbo en bedrijfsleven. Een
betere aansluiting met het vervolgonderwijs en bedrijfsleven zal ook
bijdragen aan een beter imago en de aantrekkelijkheid van het onderwijs
verbeteren. 

CU	Ortega-Martijn, C.A.	Vraag:

Scholen en leerlingen zijn niet uniform. Leerlingen zijn door de grote
hoeveelheid toetsen alleen maar bezig met het trainen op testmomenten in
plaats van het vergaren van kennis. Waarom hanteren we geen
diagnostische toetsen? 

Antwoord:

In het primair onderwijs wordt al geruime tijd gewerkt met diagnostische
toetsen. De toetsen uit het leerlingvolgsysteem, die op 95% van de
scholen jaarlijks worden afgenomen, geven informatie die door leraren
benut kan worden om het onderwijsproces goed op verschillen tussen
leerlingen af te stemmen. Het is zeker niet zo dat scholen leerlingen
trainen voor deze toetsen. Scholen gaan op een professionele manier met
deze toetsen om. Overigens is er niets mis met een goede voorbereiding
van leerlingen op toetsen. 

CU	Ortega-Martijn, C.A.	Vraag:

Kan de Minister mijn zorgen over de toename van vroegtijdig
schoolverlaten wegnemen door het schrappen van de verhoging van de
exameneisen in het vmbo en over te gaan op meer diagnostisch toetsen? 

Antwoord:

Ook in het vmbo willen we dat de lat omhoog gaat. We zullen de verhoging
van de exameneisen ook in het vmbo uiteraard zorgvuldig invoeren. 

CU	Ortega-Martijn, C.A.	Vraag:

De komende jaren blijft de omvang van de bezuinigingen op zorgleerlingen
op weerstand stuiten bij mijn fractie. Passend onderwijs draait niet om
de bezuiniging, maar om de leerling. De Minister kiest echter voor 12%
grotere klassen in het regulier basisonderwijs. Ik hoor van de Minister
hoe dit te realiseren is met de doelstelling om zorgleerlingen
volwaardig in het regulier onderwijs te laten meedoen. Waarom denkt de
Minister dat het plaatsen van zorgleerlingen in het regulier onderwijs
op te vangen is door huidige leraren. Gedwongen ontslagen onder ambulant
begeleiders zijn nog steeds niet uitgesloten. Hoe houden we de expertise
vanuit het speciaal onderwijs? En hoe pakt de Minister de
professonalisering aan? Ik hoor nu dat de 300 miljoen juist daar naar
toe zou gaan dus daar wil ik graag een bevestiging op. 

Antwoord:

Er is geen sprake van een 'keuze van de minister voor 12% grotere
klassen in het reguliere basisonderwijs'. Dit is reeds toegelicht in
antwoord op kamervragen van de leden Dijsselbloem, Celik en Smits (14
september 2011) over de toename van de groepsgrootte in het
basisonderwijs. Om leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben beter
op te vangen binnen het reguliere onderwijs wordt geïnvesteerd in de
professionalisering van leerkrachten en schoolleiders. Daartoe wordt een
substantieel deel van de beschikbare middelen voor professionalisering
ingezet voor omgaan met verschillen. Over de concrete systematiek
waarmee de middelen voor professionalisering worden ingezet, vindt nog
overleg plaats met de sectororganisaties. Daarnaast wordt bekeken met de
sectororganisaties en de vakorganisaties CNVO, AVS en CMHF hoe de
expertise van ambulante begeleiders en leraren in het (v)so zoveel
mogelijk behouden kan blijven voor het onderwijs.

D66	Ham, B. van der	Vraag:

De materiële bekostiging is al jaren niet meer aangepast. Is de
Minister bereid een jaarlijkse indicatie in de wet op te nemen? Om het
bedrag bijvoorbeeld met de inflatie te laten stijgen? 

Antwoord:

Jaarlijks besluit het kabinet in het voorjaar over de uitdeling van de
loon- en prijsbijstelling, die bedoeld is om het reële uitgaveniveau
van bijvoorbeeld de materiële bekostiging op peil te houden. De
uitkering van de loon- en prijsbijstelling maakt onderdeel uit van de
integrale afweging over de beschikbare middelen in het kabinet. Een
wettelijke verplichting vind ik niet opportuun, omdat daarmee de
prijsbijstelling bij voorbaat prioriteit zou krijgen in deze integrale
afweging.

D66	Ham, B. van der	Vraag:

D66 hoort uit de praktijk dat de huidige Arbeidstijdenwet, jongeren van
16 en 17 jaar beperkt in hun technische opleidingen. Zij gaan via BBL en
stages met hun beroep aan de slag, maar kunnen door wettelijke
beperkingen niet volwaardig deelnemen. D66 roept de Minister op te
onderzoeken hoe we deze jongeren tegemoet kunnen komen. Graag reactie. 

Antwoord:

Jonge bbl-studenten kunnen prima stage lopen. Wel zijn in de
Arbeidstijdenwet regels opgenomen ter bescherming van jeugdige
werknemers. Die gaan over de door de werkgever in acht te
nemen minimale rusttijden en een beperking van de maximale uren
arbeid per week. Hierbij geldt dat schooltijd wordt gerekend tot de
arbeidstijd. De werkzaamheden mogen dus niet te zwaar en te gevaarlijk
zijn en het is in het belang van de student dat deze regels goed worden
nageleefd. De Arbeidstijdenwet is volledig gebaseerd op
internationaalrechtelijke verplichtingen (Europees Sociaal Handvest en
EU-richtlijn 94/33) en de Wet Educatie Beroepsonderwijs (WEB) sluit
hierbij aan. 

D66	Ham, B. van der	Vraag:

De heroverwegingscommissie adviseerde dat door het terugdringen van
opleidingen op het mbo zo'n 245 miljoen euro kan worden bespaard. Dan
moet de overheid wel stevig de regie pakken. Komt daar nog wat van? 

Antwoord:

Het is waar dat het mbo veel opleidingen kent. Overigens worden in de
praktijk al veel opleidingen met elkaar gecombineerd door groepen samen
te voegen en pas in de eindfase van de studie de student door te
geleiden naar een specifieke uitstroom. Desalniettemin ben ook ik van
mening dat het aantal opleidingen moet worden teruggedrongen, alleen al
om de organiseerbaarheid van het mbo te borgen. De urgentie hiervan
wordt alleen maar groter als in de toekomst de studentenaantallen in het
mbo gaan teruglopen als gevolg van demografische trends. Terugdringen
van opleidingen doe ik langs twee sporen. Allereerst wil ik dat het
aantal kwalificaties substantieel wordt teruggedrongen. Ik heb de
Stichting Beroepsonderwijs Bedrijfsleven gevraagd hierop de regie te
nemen en dit via de kenniscentra te realiseren vóór 1 januari 2013.
In de tweede plaats werk ik aan een agenda op het terrein van
macrodoelmatigheid. Geen concurrentie tussen instellingen om de schaarse
student, maar graag bundeling van het aanbod van mbo-opleidingen. Dat
verhoogt de kwaliteit van het onderwijs. Ik wil dat het gemiddeld aantal
studenten per opleiding per instelling omhoog gaat. Ik zal in maart 2012
de Tweede Kamer informeren over mijn voornemens op het punt van
macrodoelmatigheid.

D66	Ham, B. van der	Vraag:

Strategische agenda van het HO.

Langstudeerboete: D66 pleit er voor dat deeltijdstudenten naar ratio van
de lengte van hun studie extra tijd krijgen, voordat ze door dit kabinet
in het hokje van de "langstudeerder" worden gestopt. Ook de verhoging
van het collegegeld voor een tweede studie moet hier op aangepast
worden. Ik vraag van de Staatssecretaris hierop een praktische
oplossing? 

Antwoord:

In de Langstudeerderswet is geen uitzondering gemaakt voor
deeltijdstudenten. Essentieel is dat de WHW een onderscheid maakt tussen
voltijd- en deeltijdopleidingen, maar niet bepaalt hoe de programma’s
door de instellingen ingericht dienen te worden. Omdat de instellingen
keuzevrijheid hebben bij het inrichten van de deeltijdopleidingen,
verwacht de Staatssecretaris van hen dat zij zich bezinnen op de
kwaliteit en studeerbaarheid van de opleidingen zodat de studenten niet
nodeloos geconfronteerd worden met onnodige studievertraging. De
Staatssecretaris heeft dit ook eerder in de beantwoording
van Kamervragen hierover aangegeven. Bovendien is het zo dat de
studieduur van voltijd- en deeltijdstudenten in het hbo niet significant
verschilt: de hbo-deeltijdstudenten doen er nauwelijks langer over dan
de hbo-voltijdstudenten. In het wo doen deeltijdstudenten er wel langer
over, maar deze groep is relatief klein. Wel is bij de behandeling van
de Wet Langstudeerders in de Eerste Kamer een motie van de heer
Ganzevoort (GroenLinks) aangenomen waarin de regering verzocht wordt om
in overleg met de sector vóór 1 september 2012 een regeling te treffen
die disproportionele gevolgen voor deeltijdstudenten
voorkomt. Daarnaast gaat de Staatssecretaris de effecten van de
langstudeerdersmaatregel monitoren, inclusief het effect hiervan op de
deelname aan deeltijdopleidingen.  

 

Ook het instellingscollegegeld voor tweede studies zal de
Staatssecretaris niet aanpassen voor deeltijdstudenten. Het is aan elke
instelling om gemotiveerd te bepalen welk instellingscollegegeld zij
studenten in rekening brengt. De medezeggenschap heeft hierover
adviesrecht.

D66	Ham, B. van der	Vraag:

D66 wil in deze begroting ook aandacht voor een Leven lang leren.
Gelukkig is een deel van de 30plus-maatregelen teruggedraaid, maar
leerlingen ouder dan dertig die in deeltijd een beroepsbegeleidende
leerweg volgen, betalen jaarlijks nog steeds 7000 aan lesgeld. Dat
schrikt ambitieuze mensen onnodig af. Is de Minister bereid ook voor de
laatste 10% studenten van ouder dan dertig deze maatregel terug te
draaien? 

Antwoord:

Nee, ik ben niet bereid om voor de laatste 10% BOL-studenten van dertig
jaar of ouder de 30plus-maatregel aan te passen. Dit heb ik toegelicht
in het Actieplan 'Focus op Vakmanschap', dat de Tweede Kamer al heeft
goedgekeurd. In het regeerakkoord was sprake van een volledige sanering
van de overheidsbekostiging van mbo-onderwijs voor 30plus-studenten.
Mede als gevolg van een motie van de heer Cohen heeft het kabinet voor
de bbl-route alsnog een arrangement opgebouwd voor in totaal 47.000
bbl-studenten. Ik heb verschillende redenen om het 30plus-arrangement
uitsluitend voor bbl-studenten open te stellen: 

beperkt budget

het moet in principe gaan om tweejarige trajecten

werkgevers hebben aangegeven vooral behoefte te hebben aan bbl-studenten
die 	toegeleid kunnen worden naar vooral tekortsectoren.

D66	Ham, B. van der	Vraag:

D66 heeft met de heer Dijkgraaf (SGP) een motie ingediend over spelling.
Graag vraag ik de Minister uitgebreid in te gaan op de vraag die daarin
is gesteld. (betreft motie Dijkgraaf, Van der Ham) 

Antwoord:

In de motie wordt de regering verzocht voor het onderdeel spelling de
lat in het referentiekader hoger te leggen om “aan te sluiten bij het
niveau wat de meeste leerlingen op dat moment kunnen bereiken”. Of het
spellingsniveau te laag is, is onderwerp van een wetenschappelijke
discussie. Veel hangt af van de manier waarop gemeten wordt. Tot dusver
wordt gerapporteerd op basis van de gegevens van de cito eindtoets. Cito
presenteert de spellingsprestaties zo goed mogelijk afgestemd op de
referentieniveaus. De laatste meting die in het voorjaar is toegestuurd,
geeft aan dat de spellingsprestaties geen aanleiding vormen om het
spellingsniveau aan te passen. Als op basis van empirische gegevens,
bijvoorbeeld de resultaten uit de eindtoets in het basisonderwijs,
onomstotelijk blijkt dat aanpassing wenselijk is, dan worden maatregelen
genomen.  

 

Overigens wijken de spellingsvaardigheden qua prestaties niet af van de
prestaties in de andere domeinen. Natuurlijk moet ook spellingsonderwijs
uitdagend zijn en de lat hoog genoeg liggen. Er wordt in het
basisonderwijs ook wel degelijk spellingsonderwijs aangeboden die in
hogere niveaus passen. Maar dat wil niet zeggen dat alle kinderen die
hogere niveaus altijd moeten beheersen. De huidige situatie zal daarom
voorlopig niet leiden tot beperkingen van het aanbod in het PO. De
invoering van de referentieniveaus wordt nauwgezet gevolgd.  

D66	Ham, B. van der	Vraag:

Wij hebben van verschillende aankomende studenten gehoord dat het te
lang onduidelijk is hoe hoog het collegegeld voor een tweede studie is.

Op deze manier verdwijnen knappe koppen, bang voor torenhoge kosten,
onnodig naar het buitenland.

Kan de Staatssecretaris er voor zorgen dat alle instellingen hierover
eerder duidelijkheid geven? Juist in het collectieve belang mensen hier
te houden. 

Antwoord:

Er is duidelijkheid over het collegegeld voor tweede studies, want
elke instelling heeft een regeling voor het
instellingscollegegeld. Het medezeggenschapsorgaan bij een instelling
heeft hierover adviesrecht. Een instelling heeft daarnaast een
informatieplicht: het instellingsbestuur verstrekt zodanige informatie
aan studenten en aanstaande studenten over de instelling, het onderwijs
en de opleidingsnamen dat het hen in staat stelt opleidingsmogelijkheden
te vergelijken, zich een goed oordeel te vormen over de inhoud en de
inrichting van het gevolgde of te volgen onderwijs en de examens. 

Het gevoerde beleid van de instellingen op het punt van het
instellingscollegegeld is onderdeel van de monitoring van de Wet
versterking besturing en de subsidieregeling tweede graden hbo en
wo. Dit onderzoek loopt van 2011 tot 2013. In de tweede helft van 2012
zal de eerste tussenrapportage beschikbaar komen voor uw Kamer. 

D66	Ham, B. van der	Vraag:

D66 wil ambitie belonen. Op alle niveaus in het onderwijs. Vroeger
bestond in Nederland de meestertitel voor de ambachten. D66 vindt dat
die weer terug moet komen. Met een meestertitel laat je zien dat
uitstekend vakmanschap erkend en gewaardeerd wordt. De ambachtelijke
branches steunen ons voorstel. Is de Minister bereid met hen in gesprek
te treden over een officiële erkenning zodat het een waardevaste titel
is? Graag een reactie! 

Antwoord:

Ik begrijp uw gedachte. Ik zal dit nader onderzoeken in goed overleg met
het bedrijfsleven en met name met de Stichting Samenwerking
Beroepsonderwijs en Bedrijfsleven (SBB) die van mij de opdracht heeft
gekregen vóór februari 2013 een nieuwe kwalificatiestructuur aan te
leveren.

D66	Ham, B. van der	Vraag:

Schaalvergroting/ scholieren techniek verloren door te veel reizen/
techniek/ ROC's. Ik vraag de Minister te onderzoeken of een herrijking
van de regio's bijdraagt aan het garanderen van een divers lokaal
aanbod? 

Antwoord:

Een onderzoek naar de herijking van de regio's zie ik niet als oplossing
voor het teruglopend aantal leerlingen in het vmbo en mbo. Dit is
vooral een probleem voor de sectoren zorg en techniek, terwijl de
arbeidsmarkt daaraan wel behoefte heeft. Daarom heb ik in het
Actieplan 'Focus op vakmanschap' en in de Beleidsbrief
vmbo aangegeven de route via het vmbo-mbo en eventueel hbo
aantrekkelijker te maken en daarmee competitief met het algemeen vormend
onderwijs. Dat ga ik doen door onder andere examenprogramma’s voor
beroepsgerichte vakken in het vmbo te herzien, de opleidingsduur in het
mbo in te korten, het onderwijs te intensiveren en de samenwerking
tussen vmbo en mbo te versterken (denk aan nieuwe experimenten VM3,
VM4). Specifiek voor techniek presenteer ik begin volgend jaar samen met
mijn collega’s van EL&I en SZW onze aanpak (Masterplan Techniek). 

D66	Ham, B. van der	Vraag:

Onderwijshervormingen zijn in het verleden vaak mislukt, omdat ze te
snel zijn doorgevoerd. Kan de invoering van de verkorting van de
mbo-opleidingen met 1 jaar worden uitgesteld zodat zij meer tijd hebben
de onderwijskwaliteit te waarborgen? 

Antwoord:

De mbo-instellingen gaan in het studiejaar 2013-2014 de vierjarige
niveau-4-opleidingen verkorten naar drie jaar. Ik heb hierover met de
mbo-sector overleg gevoerd. Ik heb de sector aangegeven dat de
invoeringstermijn van 2013-2014 gerealiseerd moet worden. De verkorting
is namelijk in het belang van de sector om het mbo aantrekkelijk te
maken ten opzichte van het havo. Dit is heel urgent. Zie de
ontwikkelingen rond vmbo-mbo-techniek. De Stichting Beroepsonderwijs
Bedrijfsleven komt in januari 2012 met een advies over welke opleidingen
per sé niet verkort kunnen worden en in welke mate de
kwalificatiedossiers in het mbo worden herzien. Daarbij is de inzet dat
de herziene set van kwalificaties gereed zal zijn op 1 januari 2013. De
instellingen kunnen gedurende 2012 en de eerste helft van 2013 de
opleidingsprogramma's voor niveau 4 aanpassen. 

D66	Ham, B. van der	Vraag:

In het mbo zorgen over zorgleerlingen. 71% van de bestuurders verwacht
in toekomst niet meer genoeg voor deze leerlingen te kunnen betekenen.
Van de docenten zegt de helft nu al niet voldoende aandacht te kunnen
besteden aan zorgleerlingen. Graag een reactie van de Minister hierop. 

Antwoord:

Om zorgleerlingen adequaat te kunnen bedienen heb ik besloten om de
voorzieningen op mbo-1- en AKA-niveau om te zetten in een
entreeopleiding. Deze opleiding is straks uitsluitend toegankelijk voor
leerlingen die geen vmbo-diploma hebben. De entreeopleiding kent een
aparte, hogere bekostiging dan de overige mbo-opleidingen. De
financiering ervan zal een combinatie zijn van reguliere middelen,
middelen voor voorbereidende en ondersteunende activiteiten (VOA) en
leerlinggebonden financiering (LGF). De onderwijstrajecten zijn gericht
op een diploma dat alsnog toegang geeft tot niveau-2-opleidingen of
uitstroom naar de arbeidsmarkt, als een startkwalificatie echt niet
haalbaar is. Verder ben ik voorlopig terughoudend in al te harde eisen
op het gebied van taal en rekenen. Pas in 2014 wil ik een besluit nemen
over wel/niet centrale examens taal en rekenen voor de
entreeopleidingen. Vanaf 2010 heb ik 50 mln extra beschikbaar gesteld
voor taal en rekenen in het mbo. Een deel hiervan komt ten goede aan het
taal- en rekenonderwijs in de entreeopleidingen. 

GL	Klaver, J.F.	Vraag:

Leerlingvervoer.

Er zijn problemen op Leonardo scholen met het leeringvervoer. Het moet
niet uitmaken of je juist heel slim bent of juist extra zorg nodig hebt,
bij vervoer? Graag reactie. 

Antwoord:

Of een hoogbegaafde leerling valt onder de regeling voor
leerlingenvervoer is afhankelijk van de vraag welke dichtstbijzijnde
school voor deze leerling toegankelijk is. Dit kan ook een gewone
basisschool zijn met een aanbod voor hoogbegaafde leerlingen. Als ouders
kiezen voor een Leonardoschool en er is dichterbij een basisschool 
waar de hoogbegaafde leerling ook naar toe kan, dan is de
vervoersregeling niet van toepassing.De beslissing of een leerling in
aanmerking komt voor leerlingenvervoer is aan de gemeente.

GL	Klaver, J.F.	Vraag:

Onderwijs is de motor van de economie, emancipatie en ontwikkeling. Het
kabinet heeft echter de keuze gemaakt niet te investeren in onderwijs.
Graag ziet GroenLinks de introductie van het "kwartje van Marja". Door
de vennootschapsbelasting te verhogen met een kwart procent kan 100
miljoen euro extra worden geïnvesteerd in onderwijs, gericht op een
betere aansluiting van het onderwijs op vacatures, vooral in de
technische opleidingen. Het geld dat wordt opgehaald met het 'kwartje
van Marja' kan worden ingezet om de problemen in de ambachtseconomie het
hoofd te bieden. Graag horen we van de Minister of zij dit plan steunt? 

Antwoord:

In het regeerakkoord is ervoor gekozen het onderwijs te ontzien bij de
bezuinigingen. Er wordt wel degelijk geïnvesteerd. Ik steun het
streven naar een goede aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt.
Het verhogen van de vennootschapsbelasting betekent echter een
lastenverzwaring voor het bedrijfsleven en dat vind ik niet wenselijk.
Het verschuiven van middelen van het inkomstenkader naar het
uitgavenkader is ook strijdig met de begrotingsregels. 

GL	Klaver, J.F.	Vraag:

Is de Minister het met mij eens dat er geen verdere bezuinigingen
plaatsvinden op onderwijs gedurende deze kabinetsperiode? 

Antwoord:

Zie mijn antwoord op de vraag van de heer Van Dijk.

GL	Klaver, J.F.	Vraag:

is het recht op vergoeding uit het profileringsfonds af te dwingen
zonder naar de rechter te stappen? Is aanvullende regelgeving nodig? 

Antwoord:

De WHW schrijft voor dat instellingen verplicht zijn voor studenten met
bepaalde bijzondere omstandigheden een regeling te treffen voor
ondersteuning uit het profileringsfonds. Daarbij gaat het bijvoorbeeld
om ziekte, zwangerschap, handicap, medezeggenschap e.d. De instelling
kan daarnaast voor andere bijzondere omstandigheden een regeling
treffen.

De precieze vormgeving van de regeling is in de WHW nadrukkelijk
overgelaten aan de instelling, met instemmingsrecht van de
medezeggenschapsraad. Bij de individuele toekenning zal de instelling
rekening houden met de mate waarin de bijzondere omstandigheid heeft
geleid tot studievertraging. De consequentie voor studievertraging van
een zware ziekte in de zomervakantie is een andere dan wanneer deze
bijvoorbeeld midden in het collegejaar plaatsvindt. Dit betekent dat de
gevolgen van de omstandigheid afhankelijk zijn van de context en daarmee
voor de toekenning van de ondersteuning uit het profileringsfonds. Als
de gevolgen beperkt zijn kan dit betekenen dat geen toekenning van
ondersteuning plaatsvindt, en in die zin is er geen sprake van een
direct afdwingbaar recht. 

Bij een geschil met de instelling kan de student overigens
altijd bezwaar aantekenen bij de geschillencommissie van de
desbetreffende hoger onderwijsinstelling. Als de student het niet eens
is met de beslissing op bezwaar kan hij in beroep gaan bij de rechter,
het College van Beroep Hoger Onderwijs (CBHO). Beide procedures hebben
een korte behandelingstermijn. Er is dus geen aanvullende regelgeving
nodig.

GL	Klaver, J.F.	Vraag:

Is de Minister het ermee eens dat meevallers op de onderwijsbegroting
ten goede komen aan het onderwijs? 

Antwoord:

Volgens de vaststaande begrotingsregels zijn meevallers op de
onderwijsbegroting beschikbaar voor tegenvallers op de
onderwijsbegroting.

GL	Klaver, J.F.	Vraag:

Waarom heeft de Minister geen concrete doelstelling op het gebied van de
tevredenheid van leerlingen en ouders over het onderwijs? 

Antwoord:

In toenemende mate wordt tevredenheid van ouders en leerlingen over het
onderwijs door scholen gepeild en gebruikt voor kwaliteitsverbetering.
Zo wordt in Vensters voor Verantwoording, waarin scholen verantwoording
afleggen over verschillende zaken, expliciet gevraagd naar 'tevredenheid
leerlingen' en 'tevredenheid ouders'. Informatie over
leerlingtevredenheid komt bovendien periodiek beschikbaar via de
Leerlingmonitor van het LAKS. Hiermee zijn er mechanismen om scholen te
prikkelen om op schoolniveau werk te maken van ouder- en
leerlingtevredenheid. Tegen deze achtergrond vind ik het niet nodig om
ook landelijke doelstellingen te formuleren op dit aspect, dat vooral in
de directe relatie tussen school, ouders en leerlingen tot stand komt.
Wel wordt landelijk regelmatig gemonitord hoe het staat met de
tevredenheid. Daarbij blijkt dat ouders van schoolgaande leerlingen hun
school doorgaans met een goed cijfer beoordelen.    

Partij voor de Vrijheid	Beertema, H.J.	Vraag:

Schoolgebouwen. Buitenonderhoud 400 miljoen op de plank. Motie van PVV
maakt het onmogelijk dat dit geld nog op de plank blijft liggen. Hoe
gaat de Minister dit organiseren? En wanneer kunnen we de eerste
resultaten verwachten? 

Antwoord:

Het is belangrijk dat er duidelijk onderscheid wordt gemaakt tussen de
overheveling van de verantwoordelijkheid van het buitenonderhoud conform
de motie van Van Haersma Buma en de doordecentralisatie zoals dat is
verwoord in de motie van dhr Beertema.  

 

De overheveling van het buitenonderhoud:  

In het kader van dit traject vindt onderzoek plaats naar het draagvlak
én naar de vormgeving van de maatregel onder zowel schoolbesturen als
gemeenten.  In het onderzoek wordt geïnventariseerd wat de
(vermeende) voor- en nadelen zijn (of als zodanig worden ervaren).
Aandachtspunten in het onderzoek zijn onder andere de randvoorwaarden
waaraan een overheveling van de verantwoordelijkheid zou moeten voldoen:
financiën, (on)wenselijkheid van een overgangsregeling, ondersteuning
van kleine scholen/schoolbesturen. Afhankelijk van de uitkomsten van
dit onderzoek kan dit betekenen dat het bij deze taak behorende budget
uit het gemeentefonds wordt gehaald en toegevoegd aan de lumpsum. Het
onderzoek is in januari 2012 gereed. 

Met het bedrag van € 400 miljoen wordt - naar ik aanneem - gedoeld op
de totale onderbesteding van de gemeenten van het budget dat in het
gemeentefonds zit voor Educatie.  

 

De motie van de heer Beertema: 

De PVV heeft gepleit voor een versterkt recht op doordecentralisatie. De
PVV heeft namelijk in een motie gevraagd om de huisvestingsbudgetten
(inclusief nieuwbouw en uitbreiding van de gebouwen) beschikbaar te
stellen aan scholen die daarom vragen en aan bepaalde criteria
voldoen.  

 

In het nota-overleg over het investeringsfonds, toen deze motie van de
heer Beertema werd ingediend, is aangegeven dat dit een interessante
gedachte is. In mijn reactie is evenwel ook aangegeven dat verdergaande
doordecentralisatie van de onderwijshuisvestingsmiddelen in deze
regeerperiode geen optie is, omdat het kabinet hierover in het
bestuursakkoord met de VNG geen afspraken heeft gemaakt.  



Partij voor de Vrijheid	Beertema, H.J.	Vraag:

Godsdienstlessen op openbare scholen:

die lessen zijn niet verplicht en ze vinden maximaal één lesuur per
week plaats. Dan mag je verwachten dat zulke lessen met enige distantie
worden gegeven waarin een objectief beeld wordt gegeven. Waarom is het
dan zo dat de Stichting Platform Islamitische organisaties Rijnmond met
gemeentelijke subsidies aan de slag is op tientallen basisscholen. Ze
bereidt zich voor om het lesgeven in islam op honderden basisscholen.
Hoe kan een organisatie die exclusief islamitisch is, die zo
monocultureel is, zich bezighouden met integratie, terwijl zij met
overheidssubsidies zending bedrijft en segregatie predikt. Zo'n
organisatie moet zich wat ons (PVV) betreft ver van het onderwijs
verwijderd wordt? Graag een reactie van de Minister. 

Antwoord:

Openbare scholen zijn verplicht leerlingen op verzoek van ouders in de
gelegenheid te stellen om binnen de schooltijden godsdienstonderwijs of
humanistisch vormingsonderwijs te ontvangen. Dit onderwijs wordt
verzorgd door organisaties die het geven van onderwijs in een bepaalde
godsdienst of levensbeschouwing ten doel stellen. Deze organisaties zijn
dus gericht op één stroming. Gemeenten zijn vrij deze organisaties te
subsidiëren, maar deze organisaties wel gelijk te behandelen. Dus
komen ook islamitische organisaties voor subsidiering in aanmerking. De
meeste gemeentelijke subsidies hiervoor bestaan overigens niet meer,
omdat het rijk het Dienstencentrum GVO/HVO subsidieert voor de
coördinatie van godsdienstonderwijs en humanistisch vormend
onderwijs. 

Partij voor de Vrijheid	Beertema, H.J.	Vraag:

Ik wil een toezegging van de bewindslieden dat ze serieus werk gaan
maken van het omleiden van de overhead in het mbo en hbo naar het
primaire proces. Een toezegging die percentages noemt en een tijdpad,
met als eindpunt een verhouding van 80% primair proces en 20% overheid
eind 2013 volgens een eenduidige, landelijke definiëring? 

Antwoord:

In het hoger onderwijs maken we afspraken over de indirecte kosten. Deze
worden onderdeel van de prestatieafspraken. Instellingen moeten op basis
van een meting aangeven welk bedrag ze aan indirecte kosten kunnen
reduceren. Wordt de afspraak niet nagekomen, dan leidt dit in principe
tot minder financiële middelen voor de betreffende instelling. Een
landelijke normering past hier niet bij omdat elke instelling anders
georganiseerd is. Een instelling die ver boven het gemiddelde van de
sector zit, zal een grotere ambitie moeten tonen. Voor het hoger
onderwijs wordt de "Berenschot-methode" gebruikt. Mocht de HBO-raad of
de VSNU een andere methode willen, dan zullen zij dit voor de gehele
sector moeten afspreken. In het mbo wordt er een benchmark uitgevoerd.
Daarin worden vier categorieën onderscheiden, namelijk onderwijzend
personeel, direct onderwijsondersteunend personeel (begeleiders in het
open leercentrum) indirect onderwijsondersteunend personeel en directie
en management. Op dit moment zijn de percentages (peiljaar 2009)
respectievelijk 87,8, 13,0, 14,3 en  4,8 procent. Ten opzichte van
voorgaande jaren valt op dat het onderwijzend personeel is
toegenomen ten opzichte van de andere categorieën. Hieraan valt
te zien dat de benchmark disiplinerend werkt. Ik zeg u toe dat het
procesmanagement 2015 dat de instellingen ondersteunt bij het realiseren
van mijn actieplan het onderwerp overhead zal meenemen in de
beoordeling van veranderingsplannen van de mbo- instelling. 

Partij voor de Vrijheid	Beertema, H.J.	Vraag:

Kan de Staatssecretaris met een eenduidige definitie komen van het
begrip "contacturen" voor het hbo, zoals dat ook voor het vo is gebeurd?

Antwoord:

In de hoofdlijnenakkoorden met de VSNU en de HBO-raad zal een
minimumnorm worden genomen van 12 contacturen in het eerste jaar. Dit is
een forse stap want onderzoek van de inspectie wijst uit dat er nog een
grote groep opleidingen is die minder dan tien contacturen aanbiedt in
het eerste jaar. Weliswaar is er sprake van verbetering, maar duidelijk
is dat de onderwijsintensiteit nog flink verbetering behoeft. We kiezen
in beginsel ook voor een eenduidige definitie van contacturen.
Hogescholen en universiteiten kunnen daar alleen van afwijken als zij
kunnen aantonen dat ze op andere wijze het doel van intensiever
onderwijs kunnen realiseren. Daarbij ligt de bewijslast bij de
instelling. Contacttijd is immers niet voor alle onderwijsconcepten een
passende maat voor het bepalen van de onderwijsintensiteit. Voorbeeld is
hier aan de Universiteit Maastricht, die Probleem Gestuurd Onderwijs als
onderwijsconcept hanteert. Tegen deze achtergrond is de
Staatssecretaris er geen voorstander van dit wettelijk te regelen, zoals
in het vo. Het hoger onderwijs kent veel meer verschijningsvormen dan in
het vo, zoals probleemgestuurd onderwijs of blended learning. De
vakbekwaamheid van docenten in het hoger onderwijs is bovendien anders
dan in het vo niet geregeld. Overigens wil de Staatssecretaris ook daar
nadere afspraken over maken met de instellingen.

Partij voor de Vrijheid	Beertema, H.J.	Vraag:

Het onderwijs kan niet zonder ouders. Mijn voorstel is om ouders en
leerlingen/studenten meer zeggenschap te geven door een jaarlijkse
verantwoordingsdag in te voeren voor ouders vanaf het basisonderwijs en
het voortgezet onderwijs, tot en met het mbo en hbo. Zo'n
verantwoordingsdag voor ouders (van minderjarigen) en studenten (analoog
aan de aandeelhoudersvergadering of ledenvergadering) werkt naar twee
kanten. Ouders en studenten zijn wat mij betreft niet alleen stakeholder
of belanghebbende, maar ze moeten ook in de positie komen van
shareholder of aandeelhouder. Leg als schoollocatie maar verantwoording
af over het gevoerde beleid, beantwoord vragen die er leven. Omgekeerd
heeft de school hier de gelegenheid om met de ouders in gesprek te gaan
over hun taak en verantwoordelijkheid ten aanzien van het
onderwijsleerproces van hun kind? Ik wil graag een reactie van de
Minister. 

Antwoord:

Het voorstel om op een of andere manier jaarlijks verantwoording af te
leggen is een sympathieke gedachte. Ouders en leerlingen kunnen daarmee
meer zicht krijgen op wat er speelt op hun school; zo wordt de
betrokkenheid bij de school groter. Landelijke invoering en verplicht
voorschrijven vind ik niet wenselijk. Wel wordt dit idee meegenomen in
de ronde die door Nederland wordt gemaakt in het kader van
ouderbetrokkenheid. Wellicht ook dat we goede voorbeelden op dit gebied
tegenkomen en kunnen verspreiden. 

Partij voor de Vrijheid	Beertema, H.J.	Vraag:

We hebben getracht de cijfers te achterhalen om te kijken of er sprake
is van een trend om zittenblijven te voorkomen. Is er daadwerkelijk een
beleid in het basisonderwijs om leerlijnen ononderbroken te laten zijn?
En hoe staat het in het voortgezet onderwijs? 'Een ding weet ik zeker:
bij geen enkele po-leraar in mijn netwerk komt zittenblijven voor. Ik
weet ook dat nog altijd kinderen met een veel te laag niveau worden
doorgeschoven vanuit groep 8 naar het vervolgonderwijs. Het doorschuiven
van een leerling met een achterstand van twee of drie jaar naar het vmbo
levert voor de leerling een onoverkomelijk probleem op. Zo'n achterstand
is niet meer weg te werken. Is de Minister het met mij eens dat
zittenblijven in deze gevallen soelaas kan bieden? Graag een reactie van
de Minister. 

Antwoord:

De feiten zijn anders, het komt in de praktijk van het primair onderwijs
wel voor. Volgens het Onderwijsverslag van de Inspectie van het
Onderwijs doet ruim 1 op de 10 kleuters een jaar extra over de
kleuterperiode, in de groepen daarna blijft nog 6% zitten. Het
percentage van vertraagde leerlingen in de onderbouw van het voortgezet
onderwijs is beperkt. Vooral in het basisonderwijs verschillen scholen
in het beleid van zittenblijven en het verlengen van de kleuterperiode.
Opvallend daarbij is dat scholen met veel vertraagde leerlingen in het
algemeen qua eindopbrengsten het niet beter doen, dan scholen waar
leerlingen zonder vertraging doorstromen. Dit heeft te maken met de
effectieve benutting van onderwijstijd. Daar is mijn inzet dan ook op
gericht. Speerpunt in mijn beleid is het opbrengstgericht werken. Op die
manier wil ik dat achterstanden of vormen van onderpresteren worden
tegengegaan. Als het gaat om het wegwerken van achterstanden in groep 8
voordat een leerling naar het voortgezet onderwijs gaat, zijn er
mogelijkheden zoals de inrichting van een schakelklas. Het gaat dan om
een achterstand die veroorzaakt wordt door een achterstand in de
Nederlandse taal. Een dergelijke schakelklas aan het eind van groep 8
(ook wel kopklas genoemd), is geen zittenblijven maar een intensieve
vorm van onderwijs om de talenten die in kinderen zitten, er ook uit te
halen. Het behoort tot de professionele autonomie van leraren om keuzes
op dit punt te maken. 

Partij voor de Vrijheid	Beertema, H.J.	Vraag:

Om het gezag van de leraren in de klas terug te veroveren dienen
leerlingen niet langer docenten aan te spreken met ' je' en 'jij' en
voornamen. Hoe kijkt de Minister hier tegenaan?

Antwoord:

De gedachte hierachter is begrijpelijk. Gebruik van het woord  "u" is
een blijk van respect en van goede omgangsvormen. Het is echter aan de
school en aan de leraar zelf om helder te maken wat de gedragsregels in
de school en de klas zouden moeten zijn. De school moet
hierover duidelijke afspraken maken met de ouders/verzorgers van de
leerlingen.   

Partij voor de Vrijheid	Beertema, H.J.	Vraag:

De PVV zou willen dat in alle gevallen van bedreiging of mishandeling
van leraren verplicht aangifte wordt gedaan door de school. De bedreigde
of mishandelde leraar gaat er dan niet meer over. Door ouders,
familieleden of vrienden of de dienstdoende politieagent kan dan niet
meer onder druk worden gezet om af te zien van aangifte, simpelweg omdat
hij die mogelijkheid niet heeft. Graag reactie van de Minister. 

Antwoord:

Geweld tegen leraren wordt niet getolereerd. Sinds november 2010 is de
strafeis voor geweld tegen werknemers met een publieke taak, waaronder
leraren, dan ook met 200 % verhoogd. Om de aangiftebereidheid te
verhogen, heeft het kabinet reeds actie ondernomen in het kader van het
programma Veilige Publieke Taak (VPT). Hierin is geregeld dat
werkgevers namens de medewerker aangifte kunnen doen, dat er anoniem
aangifte kan worden gedaan, dat er sprake zal zijn van lik-op-stuk
beleid en dat het mogelijk zal zijn schade te verhalen op de dader. 

Dat laat onverlet dat er signalen zijn dat de aangiftebereidheid bij
scholen, bijvoorbeeld vanwege de angst voor reputatieschade of
represailles, nog te wensen overlaat. Daarom wordt in kaart
gebracht waarom de aangiftebereidheid op scholen laag is, en wat gedaan
kan worden om die te verbeteren. Dit gebeurt in nauwe samenwerking met
de ministeries van BZK en Veiligheid en Justitie. Op basis
hiervan zullen afspraken worden gemaakt met de schoolbesturen om de
aangiftebereidheid te verhogen. 



Partij voor de Vrijheid	Beertema, H.J.	Vraag:

De gebouwensituatie in het onderwijs is bedroevend. Dat geldt vooral in
het basisonderwijs. Het beeld van die klassen met die kleintjes, met z'n
allen in een klam, slecht geventileerd gebouw met zo'n hoge concentratie
CO2 dat de hersentjes van al die kinderen rond 13.00 uur in de
slaapstand gaan, zodat ze niks meer opnemen en de rest van de lesdag in
een waas doorbrengen. Zo is de situatie in veel basisscholen voorzien.
En we hebben nu de mogelijkheid om de honderden miljoenen die nu worden
ondergeïnvesteerd aan te wenden voor het doel waar ze voor bedoeld
zijn. Dus laten we dat zo snel mogelijk doen, wil ik de Minister vandaag
meegeven. Graag een reactie van de Minister. 

Antwoord:

Alhoewel het beeld zeker genuanceerder is neemt dit niet weg dat er
schoolgebouwen zijn waar verbeteringen in bijvoorbeeld het binnenmilieu
zeker mogelijk zijn. Er is hier overigens al het nodige aan gedaan. Er
is de afgelopen periode een flinke slag gemaakt door 100 miljoen te
investeren in aanpassingen van gebouwen. Ook gaat de GGD bij alle
scholen langs om tips te geven over het binnenmilieu.  

Dat er gemeenten zijn die huisvestingsmiddelen voor andere doelen
gebruiken is inderdaad onwenselijk. Maar op dit moment worden er geen
mogelijkheden gezien om daarin verandering te brengen. Over verdergaande
doordecentralisatie van de middelen heeft het kabinet in het
bestuursakkoord met de VNG geen afspraken gemaakt. Met een verdere
inperking van de gemeentelijke autonomie zal de VNG niet instemmen. 

PvdA	Jadnanansing, T.M.	Vraag:

Kwaliteit en integriteit in het hbo-onderwijs. Plan van de PvdA: niet
goed, geld terugplan. Waarom is de staatssecretaris hier niet voor? 

Antwoord:

De uitwerking van de PvdA motie "niet goed - geld terug" doet recht aan
hetgeen eerder is gewisseld in de Tweede Kamer: er moet een
verhaalsrecht zijn, met een goede rechtsbescherming, zonder dat het
leidt tot onbedoeld strategisch gedrag van studenten en
bureaucratie.  Dit verhaalsrecht is een schadevergoedingsmogelijkheid
zoals die ook in de andere sectoren in Nederland bestaat. Daarmee is al
veel jurisprudentie aanwezig en zijn de belangen van de betrokken
partijen afgewogen.  

Het gerechtvaardigd vertrouwen van studenten moet gebaseerd zijn op
hetgeen in de instellingsregelingen is aangekondigd. De vijf elementen
uit de motie zijn niet letterlijk overgenomen, maar wel de geest. Het
gaat om elementen die uitdrukking geven aan de wens dat de student
feitelijk het onderwijs krijgt dat hij of zij verwacht (zoals aantallen
contacturen, werkvormen e.d.). De Staatssecretaris wil de verplichting
opnemen dat de instelling in het Onderwijs- en Examenreglement (OER)
concreet opneemt hoe het onderwijs feitelijk wordt verzorgd. Naar zijn
oordeel kan een dergelijke concretisering niet zonder dat informatie
wordt gegeven over werkvormen en dergelijke. Bovendien geldt er
instemmingsrecht van de medezeggenschap op het OER. Daarnaast geldt
dat een gedetailleerde regeling niet past in het streven om te komen
tot verdere deregulering. Daarmee is er feitelijk een verhaalsrecht
gecreërd, maar niet precies op de wijze die PvdA wenst.

PvdA	Jadnanansing, T.M.	Vraag:

Het gaat niet goed met de wetenschap in Nederland. Organisaties als de
VSNU en de KNAW trekken aan de bel, gesteund door de werkgevers. Door
het wegvallen van investeringen in de wetenschap uit de aardgasbaten
zijn er 3000 promotie- en postdocplekken minder. Het doel tot de top 5
van kenniseconomiën te behoren komt in gevaar. Dit kan niet. Graag hoor
ik van de staatssecretaris dat dit niet klopt. Is hij daartoe bereid? 

Antwoord:

Het besluit om geen Fes-middelen meer in te zetten is door het kabinet
genomen omdat het kabinet kiest voor generieke stimulering van R&D en
niet voor specifieke subsidies. Voor onderzoek en innovatie is aan het
eind van deze kabinetsperiode een kleine € 4 miljard beschikbaar. Dat
is weliswaar € 0,4 miljard minder dan in 2011, maar ruim € 0,7
miljard meer dan in het pre-crisisjaar 2008. Dat is een meer reële
vergelijking omdat in 2009/2010 de uitgaven voor kennis en innovatie
door het pakket aan crisismaatregelen tijdelijk zijn verhoogd. Met name
de uitbreiding van het fiscale pakket (WBSO, Innovatiebox, RDA en RDA+)
leidt ertoe dat de uitgaven voor onderzoek en innovatie in 2015 hoger
zullen zijn. Tot slot verwijs ik naar mijn eerdere beantwoording van
schriftelijke vragen over dit onderwerp en naar de antwoorden op
schriftelijke vragen die zijn gesteld voorafgaand en tijdens het debat
in de Kamer over de EL&I-begroting. 

PvdA	Celik, M.	Vraag:

Deelt de Minister onze zorg, dat door gebrek aan stageplaatsen (vanwege
economische crisis) mbo-ers uit de beroepsbegeleidende leerweg, maar 1
dag naar school gaan en de rest thuiszit? En hoe ziet zij dat in de
toekomst?

Antwoord:

Nee, die zorg deel ik niet. Kenmerkend voor het mbo-stelsel is dat er
een beroepsopleidende en beroepsbegeleidende leerweg bestaat: bol en
bbl. Dit systeem staat internationaal bekend als robuust: het ademt mee
in tijden van hoog- en laagconjunctuur. Dat betekent concreet dat,
wanneer er minder bbl-stages zijn, studenten gestimuleerd worden om
vaker voor een bol-opleiding te kiezen. Tevens geldt een zorgplicht voor
arbeidsmarktperspectief: mbo-instellingen zijn wettelijk verplicht om
opleidingen aan te bieden met een reëel arbeidsmarktperspectief. De
inspectie ziet hierop scherp toe. Volgens de COLO Barometer van oktober
jl. zijn grote veranderingen tot nu toe uitgebleven op de stage- en
leerbanenmarkt. Het totaal aantal leerbedrijven in oktober 2011 bedraagt
222.219. Dus de groei van ca. 10% aan leerbedrijven die tijdens de
crisis is gerealiseerd, houdt tot dusver stand. Uit deze barometer bleek
verder dat bij aanvang van het schooljaar 2011-2012 het landelijk aanbod
aan bpv-plaatsen voor vrijwel alle sectoren toereikend was.

PvdA	Celik, M.	Vraag:

Mbo-ers hebben een probleem, want ze hebben geen goed beeld van de
arbeidsmarkt. Ze kiezen voor "uiterlijke verzorging", "zorg en welzijn"
en "handel en economie" terwijl ze beter aan de slag kunnen in de sector
"techniek". De keuzevrijheid pakt dus funest uit voor deze leerlingen.
Daarom wil de PvdA de keuzevrijheid voor mbo-leerlingen tegen het licht
houden. Wat vindt de Minister van een inperking van deze keuzevrijheid?

De PvdA denkt hierbij onder meer aan matchingsgesprekken,
informatieverstrekking of studenten begeleiden naar andere opleidingen,
of maximale aantallen studenten per opleiding. 

Antwoord:

Individuele keuzevrijheid in het mbo moet niet ingeperkt worden. Ik vind
dat instellingen studenten moeten ondersteunen in hun keuzeproces en
verantwoordelijk zijn voor het aanbieden van opleidingen die uitzicht
bieden op een baan. Dit kabinet investeert extra in het mbo. Met deze
middelen moeten instellingen aan studenten loopbaanoriëntatie,
begeleiding en coaching geven zodat zij een goede opleidingskeuze maken.
In de Wet Educatie Beroepsonderwijs (WEB) is geregeld dat
mbo-instellingen een zorgplicht hebben wat betreft het
arbeidsmarktperspectief. Dit betekent dat instellingen alleen
beroepsopleidingen mogen aanbieden als er na de opleiding voldoende
arbeidsmarktperspectief is voor de mbo-afgestudeerden. Ook
de Inspectie van het Onderwijs gaat scherper toezicht houden op
de zorgplicht arbeidsmarktperspectief. De inspectie gaat na of
(nieuwe) studenten tijdens de werving, de intake en de opleiding
voldoende, objectief en zo actueel mogelijk geïnformeerd worden over de
arbeidsmarktperspectieven van de opleiding. Om de voorlichting te
verbeteren heb ik met de jongerenorganisaties in het vo, mbo en hbo
afgesproken dat scholen en instellingen eerlijke voorlichting gaan geven
over de aangeboden opleidingen door middel van een studiebijsluiter die
informatie geeft over aspecten van de opleiding die relevant zijn voor
de keuze van de student. Het gaat hierbij om de kwaliteit van de
opleiding, uitval in het eerste jaar en arbeidsmarktperspectief.

PvdA	Celik, M.	Vraag:

De Minister wil entreeopleidingen invoeren voor het mbo. Studenten voor
mbo 1 worden anders opgevangen en krijgen daarmee een stempel. Hoe kan
de Minister deze zorgen wegnemen? 

Antwoord:

Nee, ik zie geen stempel. In het Actieplan 'Focus op Vakmanschap' heb
ik beschreven wat mijn doelen zijn bij de entreeopleidingen. Ik wil
graag dat scholieren die niet direct opgeleid kunnen worden richting een
startkwalificatie en geen vmbo-diploma hebben, via de
entreeopleiding alsnog naar een niveau-2-opleiding kunnen doorstromen
óf naar de arbeidsmarkt.

PvdA	Celik, M.	Vraag:

Zorgen over stempel dat studenten krijgen die entree-opleiding doen. Hoe
wil Minister (bv. 4e-jaars-)havisten motiveren om een entree-opleiding
te doen? 

Antwoord:

Ik wil havisten vooral motiveren om hun havo-opleiding af te maken. Het
vavo is daarbij nog een uitwijkmogelijkheid. Of anders een vmbo-diploma.
De toegang tot de entreeopleidingen is uitsluitend bedoeld voor
scholieren zonder een afgeronde vmbo-opleiding en die niet in staat
zijn om die vmbo-opleiding af te ronden.

PvdA	Celik, M.	Vraag:

Kwaliteit van het mbo.

Registratie schoolverzuim, maanden geen les, gedragsproblemen, boeken
kopen die je niet gebruikt, geen readers van € 10,- (gekopieerd), geen
computers aanwezig, examens over de verkeerde stof.

In het mbo moet de student centraal staan. Er is een probleem met de
kwaliteit van het onderwijs in het mbo. Hoe gaat de Minister dit
probleem aanpakken?

Antwoord:

Het Actieplan 'Focus op Vakmanschap' staat onder meer in het teken van
het verbeteren van de kwaliteit. De mbo-deelnemers zullen voldoende
begeleide onderwijstijd ontvangen van professionele docenten en goede
instructeurs en degelijke onderwijsprogramma's  en examens krijgen.
Dit alles zorgt ervoor dat de lat omhooggaat. Mochten opleidingen te
weinig begeleide onderwijsuren aanbieden, dan vorder ik bekostiging
terug. Wanneer examens niet op orde zijn, kan ik, na een waarschuwing,
de examenlicentie intrekken. Met die instellingen die herhaaldelijk
niet aan de normen voldoen, laat ik gesprekken voeren door de Inspectie
van het Onderwijs en het departement. Na elk gesprek zal een team van
deskundigen in mijn opdracht de instelling bezoeken en advies geven over
bedrijfsvoering, planning en roostering. Het team rapporteert aan mij,
zolang de instelling haar zaken niet op orde heeft. De Tweede Kamer
heeft overigens reeds ingestemd met het actieplan. 

PvdA	Hamer, M.I.	Vraag:

In het mbo zorgen over zorgleerlingen. 71% van de bestuurders verwacht
in toekomst niet meer genoeg voor deze leerlingen te kunnen betekenen.
Van de docenten zegt de helft nu al niet voldoende aandacht te kunnen
besteden aan zorgleerlingen. Graag een reactie van de Minister hierop. 

Antwoord:

Om zorgleerlingen adequaat te kunnen bedienen heb ik besloten om de
voorzieningen op mbo-1- en AKA-niveau om te zetten in een
entreeopleiding. Deze opleiding is straks uitsluitend toegankelijk voor
leerlingen die geen vmbo-diploma hebben. De entreeopleiding kent een
aparte, hogere bekostiging dan de overige mbo-opleidingen. De
financiering ervan zal een combinatie zijn van reguliere middelen,
middelen voor voorbereidende en ondersteunende activiteiten (VOA) en
leerlinggebonden financiering (LGF). De onderwijstrajecten zijn gericht
op een diploma dat alsnog toegang geeft tot niveau-2-opleidingen of
uitstroom naar de arbeidsmarkt, als een startkwalificatie echt niet
haalbaar is. Verder ben ik voorlopig terughoudend in al te harde eisen
op het gebied van taal en rekenen. Pas in 2014 wil ik een besluit nemen
over wel/niet centrale examens taal en rekenen voor de
entreeopleidingen. Vanaf 2010 heb ik € 50 mln. extra beschikbaar
gesteld voor taal en rekenen in het mbo. Een deel hiervan komt ten goede
aan het taal- en rekenonderwijs in de entreeopleidingen. 

SGP	Dijkgraaf, E.	Vraag:

Het onderwijs gaat volgens de wet uit van de pluriforme samenleving en
besef van verschillende achtergronden en culturen. De SGP vindt dat
hieraan toegevoegd moet worden dat het onderwijs ervan uitgaat dat onze
samenleving geworteld is in de joods-christelijke traditie. Gaat de
Minister dit evenwicht aanbrengen? 

Antwoord:

De joods-christelijke waarden zitten in de haarvaten van de Nederlandse
cultuur en traditie. De inhoudelijke voorschriften voor het primair en
voortgezet onderwijs voorzien in aandacht in het curriculum voor de
Nederlandse cultuur en traditie. Het besef van de wortels van onze
samenleving komt bijvoorbeeld terug in de kerndoelen van het primair
onderwijs en de canon van de vaderlandse geschiedenis die daarvoor als
leidraad dient. In mijn beeld is er dus sprake van evenwicht. 

SGP	Dijkgraaf, E.	Vraag:

De SGP heeft in het algemeen de zorg dat we praktisch aangelegde
jongeren overvragen vanuit een cognitieve benadering. Uit het vmbo en
het mbo bereiken ons signalen dat voor bepaalde groepen het vereiste
referentieniveau onhaalbaar is. Hoe gaat de Minister hier mee om? 

Antwoord:

Het kabinet deelt deze zorg van de SGP en zorgt voor een zorgvuldige
invoering, onder regie van het College voor Examens. Eerst wordt
ervaring opgedaan met pilottoetsen en pilotexamens. Een groot aantal
vo-scholen en mbo-instellingen zal in 2011 en het voorjaar van 2012 deze
pilots uitvoeren. De invoering en behaalde resultaten worden nauwgezet
gevolgd. U ontvangt in het najaar van 2012 een voortgangsrapportage
over de uitkomsten en de eventuele gevolgen voor het beleid voor taal
en rekenen.

SGP	Dijkgraaf, E.	Vraag:

Bureaucratie.

Meer zuurstof voor het onderwijs is broodnodig. De SGP betwijfelt de
waarde van een apart programma voor burgerschap. De inspectie
constateert dat het burgerschapsaanbod vaak in het bestaande
onderwijsprogramma zit. Dan is afzonderlijke verantwoording dus
overbodig. Wil de Minister bekijken of het mogelijk is het verplichte
burgerschapsaanbod te laten vallen, met behoud van de wettelijke
burgerschapswaarden? 

Antwoord:

In het voorjaar van 2012 adviseert de Onderwijsraad over de vormgeving
van goed burgerschapsonderwijs. Dit advies zal daarna met een
beleidsreactie aan uw Kamer worden aangeboden. 

SGP	Dijkgraaf, E.	Vraag:

De eisen aan spelling op de basisschool worden te laag gelegd, die lat
moet omhoog. De Minister wordt gevraagd de aangenomen motie
Dijkgraaf/Van der Ham uit te voeren. 

Antwoord:

Of het spellingsniveau te laag is, is onderwerp van een
wetenschappelijke discussie. Veel hangt af van de manier waarop gemeten
wordt. Tot dusver wordt gerapporteerd op basis van de gegevens van de
cito eindtoets. Cito presenteert de spellingsprestaties zo goed mogelijk
afgestemd op de referentieniveaus. De laatste meting die in het
voorjaar is toegestuurd, is geen aanleiding om het spellingsniveau aan
te passen. Als op basis van empirische gegevens, bijvoorbeeld de
resultaten uit de eindtoets in het basisonderwijs, onomstotelijk blijkt
dat aanpassing wenselijk is, dan worden maatregelen genomen. 

Overigens wijken de spellingsvaardigheden qua prestaties niet af van de
prestaties in de andere domeinen. Natuurlijk moet ook spellingsonderwijs
uitdagend zijn. Er wordt in het basisonderwijs ook wel degelijk
spellingsonderwijs aangeboden die in hogere niveaus passen. Maar dat wil
niet zeggen dat alle kinderen die hogere niveaus moeten beheersen. De
huidige situatie zal daarom voorlopig niet leiden tot beperkingen van
het aanbod in het primair onderwijs. De invoering van de
referentieniveaus wordt nauwgezet gevolgd. 

SGP	Dijkgraaf, E.	Vraag:

Enkele weken geleden werd opnieuw een kritisch onderzoek gepresenteerd
over het gebrek aan effectiviteit van voor- en vroegschoolse educatie,
dit keer in Utrecht. Het kabinet hanteert de lijn: als het medicijn niet
werkt, moet je er meer van slikken. Waarom zo weinig kritisch? Ook de
verdeling van subsidie aan gemeenten is een probleem. Er is namelijk
geen relatie tussen de subsidie en het aantal te bekostigen plaatsen. De
subsidie wordt bepaald aan de hand van alle basisschoolleerlingen,
terwijl het aantal plaatsen wordt berekend op grond van het aantal
kleuters. De gemeente Schoonhoven krijgt bijvoorbeeld 92.000 voor 17
plaatsen, terwijl de gemeente Bergambacht 18 plaatsen moet realiseren
voor 3.000 euro. Wat wordt hiertegen gedaan? Ook in de grote steden gaat
deze problematiek leven. 

Antwoord:

Het vve-beleid voor de komende tijd is zeker niet 'meer van hetzelfde'.
In de 37 grootste gemeenten worden zeer specifieke afspraken gemaakt
waardoor een grote kwaliteitsslag wordt gerealiseerd. Hierdoor moeten
de effecten van voor- en vroegschoolse educatie worden vergroot. 

De verdeling van de specifieke uitkering voor
onderwijsachterstandenbeleid naar gemeenten gebeurt op basis van de som
van alle schoolgewichten in een gemeente. In deze kabinetsperiode wordt
onderzocht of de verdeling van de gewichtenmiddelen over scholen nog
voldoende aansluit bij de werkelijke onderwijsachterstanden in de klas.
De systematiek van de gewichtenregeling wordt ook gebruikt bij de
verdeling van het onderwijsachterstandengeld over de gemeenten. Daarom
wordt in dat onderzoek ook meegenomen of de verdeling van het geld over
gemeenten aansluit bij de achterstanden in de praktijk.

SGP	Dijkgraaf, E.	Vraag:

Sinds kort noemen we bepaalde scholen zeer zwak die het niet zijn. In
tegenstelling tot de suggestie in het toezichtkader kunnen die scholen
wettelijk gezien niet aangepakt worden. Ze vallen automatisch na een
bepaalde periode in de zeer zwakke categorie. Bij de beslissing om een
school te sluiten geven uiteindelijk in de praktijk niet de wettelijke
eisen aan leenresultaten de doorslag, maar informele kwaliteitsaspecten.
Wat gaat de Minister hieraan doen? En hoe zorgt zij er voor dat de
wettelijke basis voor het aanpakken van zeer zwakke scholen op orde is? 

Antwoord:

Als zwakke scholen zich niet verbeteren, kan de inspectie de school zeer
zwak verklaren. Het doel daarvan is om de school nog steviger aan te
sporen om de kwaliteitsverbetering voortvarend op te pakken. 

 

Vrijwel altijd is er op zwakke scholen sprake van onvoldoende resultaten
met een voldoende onderwijsproces. Er is een kleine kans dat scholen op
basis van een onvoldoende onderwijsproces zwak worden verklaard, terwijl
de resultaten (nog) voldoende zijn. Het is in de praktijk nog nooit
voorgekomen dat zulke scholen zich niet verbeteren en zeer zwak worden
verklaard. In het onwaarschijnlijke geval dat dat wel gebeurt en zo’n
school verbetert zich nog steeds niet, zal ik inderdaad maatwerk moeten
leveren. Dit omdat sancties alleen getroffen kunnen worden op basis van
onvoldoende leerresultaten. De huidige wettelijke basis voor
sanctionering, bestaande uit onvoldoende leerresultaten, is op
orde voor alle bekende casussen.

SGP	Dijkgraaf, E.	Vraag:

Voor de kwaliteit van het onderwijs is niet allereerst van belang dat we
meer gaan toetsen, maar vooral dat er minder hulpmiddelen gebruikt mogen
worden bij toetsen. Veel leerlingen po en vo kunnen basale berekeningen
en bewerkingen niet meer uitvoeren doordat zij teveel met de
rekenmachine doen. Dat moet stoppen. Wil de Minister overleggen met het
College voor Examens over het aan banden leggen van het gebruik van de
rekenmachine? 

Antwoord:

Leerlingen moeten zonder rekenmachine elementaire rekenvaardigheden en
wiskundige bewerkingen beheersen. Dit sluit aan bij het huidige beleid.
Het kabinet zal met het College voor Examens (CvE) overleggen
over het gericht gebruiken van de rekenmachine in het voortgezet
onderwijs. In het primair onderwijs wordt geen rekenmachine gebruikt. 

SP	Dijk, J.J. van (SP)	Vraag:

Prestatieloon. Beste voorbeeld van dit wantrouwen is prestatieloon. Daar
wordt maar liefst 250 miljoen voor uitgetrokken. Betaald door leraren
zelf, want daar wordt op bezuinigd. Dit prestatieloon wordt een enorme
mislukking.

Kijk eens naar de evaluatie uit de VS (onderwijsblad 26 november, pagina
5). Onderzoek Rand Corporation over prestatieloon in New York.

Conclusie: er is geen verschil in kwaliteit tussen scholen met en
scholen zonder prestatieloon. Men besloot om het experiment af te
blazen. 

In een eerder onderwijsblad zegt de Staatssecretaris eerlijk: als het
niet werkt, doen we het niet?

Antwoord:

Het is slechts één onderzoek dat door de heer van Dijk genoemd wordt.
Er zijn ook positieve uitkomsten gevonden. Zie bijvoorbeeld het rapport
van het Centraal Planbureau "Zicht op effectiviteit" en Neal, "The
design of performance pay in education" (2011). Er zal in Nederland met
verschillende varianten gecontroleerd geëxperimenteerd worden. Er zal
naast effectonderzoek altijd verklarend onderzoek gedaan worden. Dus:
welke mechanismes treden op? We willen weten of het werkt in de
Nederlandse context. Pas daarna wordt besloten over de invoering.

 

Achtergrondinformatie:

Het onderzoek dat uitgevoerd is in New York kende
andere uitgangspunten: 

In New York was de staat New York de beloner, terwijl dat in Nederland
het  	schoolbestuur is. In New York was er geen keuze voor
indicatoren. Die zijn van 	bovenaf per school (in absolute targets)
bepaald. Dus toonden leraren weinig begrip 	voor de indicatoren, de
eerlijkheid en waarde van de bonus. In Nederland is sprake 	van een
eigen keuze van prestatie-indicatoren op niveau van de school, waarbij 
leerlingprestaties één van de indicatoren moet zijn.

In New York was er onbekendheid met het programma. Dertig procent van
de leraren 	was niet bekend met het programma, 44 procent was
ontevreden over de verdeling 	van de bonus (door commissie binnen de
school). In Nederland moet 	de medezeggenschapsraad instemmen met de
vormgeving van de experimenten.

In New York wisten leraren niet hoe ze hun gedrag konden aanpassen om
de hogere 	prestatie te leveren. In Nederland staat juist de
beïnvloedbaarheid van de 	prestatie centraal. Dat is wat er van
onderzoeksvoorstellen gevraagd wordt. 

SP	Dijk, J.J. van (SP)	Vraag:

In mei hebben we het debat gehad over de misleidende cijfers. De
Minister heeft de groei van het aantal zorgleerlingen flink overdreven.
Dat blijkt uit Kamervragen van collega Smits in maart. Het aantal
zorgleerlingen zou met 65 procent zijn gestegen, terwijl de
daadwerkelijke groei slechts 15 procent bedraagt. De enorme stijging was
altijd het belangrijkste argument om de bezuiniging door te drukken. Dat
bleek dus wel mee te vallen. Excuses zijn op zijn plaats en
belangrijker: de bezuiniging is op drijfzand gebaseerd. Graag ook een
reactie op het pleidooi van velen: deze bezuiniging moet op zijn minst
worden uitgesmeerd over meerdere jaren. Ook de overhaaste invoering van
passend onderwijs stuit op grote weerstand. Hoe gaat u daarmee om? 

Antwoord:

Er is inderdaad helaas verwarring ontstaan over de cijfers. Dat betreur
ik. Maar het beeld dat de bezuiniging op drijfzand is gebaseerd, is
onjuist. 

In mijn beantwoording aan de Kamer heb ik dit meermaals uitgelegd, zowel
in antwoord op vragen van mevrouw Smits als in antwoord op vragen van de
heer Voordewind. Het aantal leerlingen met een indicatie voor zware
zorg, dat wil zeggen leerlingen in het (v)so of met een rugzakje, is met
65% gestegen tussen 2003-2009. 

Bij de lichte zorg is een lichte daling te zien in die periode. Wanneer
we kijken naar het totaal van lichte en zware zorg is sprake van een
stijging van 15%. Deze 15% doet dus niets af aan het feit dat de zware
zorg is gestegen met 65%. 

Het is deze groei bij de zware zorg  die zeer fors wordt gevonden en
die, bij de invoering van de leerlinggebonden financiering in 2003, niet
was verwacht. Het is ook deze groei waardoor de uitgaven vanaf 2003 met
ruim een half miljard euro structureel zijn toegenomen en het is dit
deel van de sector waar de voorstellen voor de bezuinigingen betrekking
op hebben.  

 

Met betrekking tot het pleidooi om de bezuiniging uit te smeren over
meerdere jaren het volgende: 

Begin dit jaar heeft er al een temporisering plaatsgevonden van de
bezuinigingsvoorstellen. 

In plaats van €50 mln. in 2012 en €300 mln. vanaf 2013 te
bezuinigingen, wordt er nu €100 mln. in 2013, €200 mln. in 2014 en
vanaf 2015 structureel €300 mln. bezuinigd. 

Hiermee ben ik reeds tegemoet gekomen aan de wens om de bezuiniging uit
te smeren over meerdere jaren. Ook is er sprake van een gefaseerde
invoering van de wetgeving passend onderwijs zodat een zorgvuldige
implementatie mogelijk is. 

SP	Dijk, J.J. van (SP)	Vraag:

Vandaag is te lezen in De Volkskrant dat de Hogeschool van Hall
Larenstein wordt opgeslokt door de Universiteit van Wageningen.
Medewerkers worden geïntimideerd door de directie. Ondanks het pleidooi
van premier Rutte gaat de schaalvergroting door. Waarom grijpt u niet
in? En waar blijft de reactie op het actieplan HBO dat ik voor de zomer
heb ingediend. 

Antwoord:

Er is wel degelijk ingegrepen, want voor fusies geldt het wetsvoorstel
fusietoets. Specifiek t.a.v. de Universiteit Wageningen wijs ik u erop
dat de minister van EL&I hiervoor verantwoordelijk is.

 

Wat betreft de reactie op het Actieplan HBO. Op 1 juli heeft de
Staatssecretaris de Strategische Agenda Hoger Onderwijs, Onderzoek en
Wetenschap uitgebracht. In die agenda wordt zeer uitgebreid ingegaan op
het beleid voor het hoger beroepsonderwijs, daarmee waren wij in de
veronderstelling ook impliciet te zijn ingegaan op uw actieplan HBO. 

SP	Dijk, J.J. van (SP)	Vraag:

Er zijn berichten over het verdwijnen van de faculteit Sterrenkunde in
Utrecht, graag uw reactie? 

Antwoord:

Universiteit Utrecht heeft ervoor gekozen om de faculteit sterrenkunde
af te stoten. Dat is een keuze die de Universiteit van Utrecht maakt
als autonome organisatie. Een dergelijke keuze past in het proces van
profilering in wetenschappelijk onderwijs en onderzoek zoals de
Staatssecretaris heeft beschreven in de Strategische Agenda Hoger
Onderwijs, Onderzoek en Wetenschap. Van de universiteiten verwachten wij
dat zij in hun instellingsplannen duidelijke keuzes maken waarin
zij willen excelleren en welke taken zij afstoten. Hierover sluit de
Staatssecretaris op korte termijn een Hoofdlijnenakkoord met de VSNU. Op
initiatief van NOVA, de toponderzoeksschool voor sterrenkunde,
wordt een plan uitgewerkt waarbij het personeel van de sterrenkunde bij
de Universiteit van Utrecht per 1 januari 2012 wordt herplaatst bij de
sterrenkundige afdelingen van de Universiteiten van Leiden, Amsterdam
en Nijmegen. Dit initiatief van NOVA laat zien hoe sterk het
onderwijskundig onderwijs en onderzoek in Nederland zijn
georganiseerd.  

SP	Dijk, J.J. van (SP)	Vraag:

De inrichting van het vmbo en mbo -met alle leerwegen, sectoren en
trajecten- is onbegrijpelijk. Het beroepsonderwijs moet weer herkenbaar
worden. De SP pleit voor een actieplan ambachtsschool: kleine,
vakgerichte scholen en de kloof tussen vmbo en mbo opheffen. VM2 zou
daarbij een goede oplossing kunnen zijn. Integreer techniek mbo in
vmbo-opleiding. Graag uw reactie. 

Antwoord:

De gedachte achter het pleidooi van een ambachtsschool is
sympathiek. In de vorige eeuw was de ambachtsschool een schooltype
voor dagonderwijs, waarin werd opgeleid voor een specifiek vak.
De ambachtsschool paste goed bij de tijd van de wederopbouw en heeft
veel invloed gehad op de emancipatie van kinderen uit arbeidersgezinnen.
De ambachtsschool verhoudt zich echter niet goed meer tot de
onderwijsbehoeften van de huidige leerlingen en de eisen die de
samenleving én de werkgevers anno nu aan toekomstige werknemers
stellen. Zoals in het regeerakkoord is opgenomen, ga ik de komende
periode het experiment VM2 voortzetten en uitbreiden. Ik zal daarmee
de mogelijkheden voor samenwerking tussen mbo en vmbo-scholen verder
uitbreiden, zoals de SP bepleit. Daarnaast stimuleer ik de vakcolleges.
Ik richt me ook op meer deelname van jongeren aan techniekopleidingen
in het vmbo en in het mbo. Ik wil werk maken van het herprofileren van
mbo-techniekopleidingen op een dusdanige manier dat het een
aantrekkelijke opleiding wordt voor leerlingen afkomstig uit het vmbo.
Ik zal dit verder uitwerken in het Masterplan Techniek dat ik samen met
de minister van EL&I en de minister van SZW in 2012 naar de Tweede
Kamer zal sturen. 

SP	Dijk, J.J. van (SP)	Vraag:

Ik doe een aantal voorstellen.

Managers één dagdeel per week voor de klas. Daarmee ontstaat binding
met de 	werkvloer.

Managers zijn afkomstig uit het onderwijs zelf. Dus niet één of andere
bobo uit 	het bedrijfsleven die even komt vertellen hoe het moet.

Managers verdienen een normaal salaris wat in verhouding staat tot het 
lerarensalaris.

Iedereen in het onderwijs valt onder de lareren CAO. Graag een reactie?

Antwoord:

Het is een exclusieve verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag om de
schoolleider te benoemen. Het bevoegd gezag bepaalt of de schoolleider
geschikt is, ook als deze niet uit het onderwijs komt. Wij verwachten
van schoolleiders dat ze inderdaad een goede binding hebben met het
onderwijs. Daarom worden voor hen ook bekwaamheidseisen opgesteld die
direct met dat onderwijs te maken hebben. Iets anders is om van die
schoolleider dan ook te eisen dat hij ten minste een dagdeel per week
zelf onderwijs moet verzorgen. Dat is  niet nodig. Je eist van de
president-directeur van de KLM ook niet dat hij als piloot ten minste
een vlucht per week maakt. In onze actieplannen hebben we veel nadruk
gelegd op de cruciale positie die de schoolleiders hebben in de school.
In die positie is het van groter belang dat schoolleiders achter in de
klas zitten om hun belangrijke rol om docenten te begeleiden
professioneel in te vullen. Zij dragen een grote verantwoordelijkheid.
Dat mag ook in alle redelijkheid tot uiting komen in de beloning van de
schoolleider. In de CAO-overleggen voor de verschillende sectoren maken
sociale partners daarover afspraken.

SP	Dijk, J.J. van (SP)	Vraag:

Burgerschapsonderwijs is belangrijk: les over democratie, over
maatschappelijk bewustzijn en mensenrechten. Het vak maatschappijleer
stelt nu te weinig voor. Daarom ben ik blij dat gisteren mijn motie
hierover aangenomen is. Ik hoor graag hoe de Minister deze motie uit zal
voeren. 

Antwoord:

In de aangenomen motie Kooiman c.s. (Kamer II, 2011/2012, 33 000 VIII,
nr. 52) wordt de regering verzocht voorstellen te doen voor versterking
van het onderdeel burgerschapsvorming in het onderwijs. Ik heb in april
2011 de Onderwijsraad gevraagd een advies uit te brengen over het
waarborgen van goed burgerschapsonderwijs. Ik verwacht dit advies in het
voorjaar van 2012 te ontvangen. In mijn beleidsreactie op dit advies zal
ik tevens aangeven hoe ik deze motie zal uitvoeren.

SP	Dijk, J.J. van (SP)	Vraag:

Segregatie.

Een goede school is een gemengde school waar sprake is van integratie.
Helaas wil de Minister daar niets aan doen.

Ze heeft lak aan de groei van het aantal zwarte en witte scholen.
Ondanks onderzoek Forum: schoolbesturen zijn tegen segregatie. Wat is uw
reactie?

Alle inspanningen op dit gebied worden teniet gedaan.

Ik vraag u om te kijken hoe deze kennis behouden kan blijven (motie
aangekondigd). 

Antwoord:

Het onderzoek is bekend. Een deel van de schoolbesturen wil segregatie
tegengaan. Uit dit onderzoek blijkt dat een meerderheid van de
schoolbesturen geen blauwdruk van bovenaf wil omdat de situatie per
gemeente zo verschillend is. Dit is in lijn van het beleid van OCW.  

De afgelopen jaren is in het basisonderwijs in de vorm van pilots door
gemeenten en schoolbesturen op lokaal niveau gewerkt aan het tegengaan
van segregatie. Deze pilots lopen dit jaar af, waarna ze worden
geëvalueerd. In het voorjaar 2012 zullen de resultaten worden
gepresenteerd en zal bezien worden op welke wijze goede voorbeelden
kunnen worden overgedragen aan andere gemeenten. Op die manier wordt de
opgedane ervaring gedeeld. 

SP	Dijk, J.J. van (SP)	Vraag:

Inzetten op bevoegde leraren met goed salaris.

Regering legt veel nadruk op onderwijs als middel om een goede baan te
krijgen. Daarmee wordt de economie versterkt. We willen zelfs in de top
5 van kenniseconomieën komen. Dat is een mooie ambitie waar overigens
niets van komt door het gebrek aan investeringen. Polen investeert
tegenwoordig meer in onderwijs dan Nederland. Wat vindt u daarvan? 

Antwoord:

Het kabinet erkent dat er landen zijn die meer uitgeven aan onderwijs
dan Nederland. De Nederlandse uitgaven liggen op het gemiddelde van de
OESO in procenten BBP (Education at a Glance 2011, jaar 2008). 

 

Met deze gemiddelde uitgaven weet het Nederlandse onderwijs in
internationaal perspectief overigens goed te presteren. Zo presteert in
Europa alleen Finland op PISA beter. De goede Nederlandse prestaties en
gemiddelde uitgaven hangen samen met het feit dat de fundamenten van het
Nederlandse onderwijsstelsel op orde zijn. De vormgeving van het stelsel
doet er toe, zoals ook is weergegeven in het antwoord op Kamervragen van
het lid Van der Ham (vragen van 14 september 2011, Tweede Kamer,
vergaderjaar 2011–2012, Aanhangsel). 

 

Het kabinet kiest er daarom voor om onderwijs te ontzien bij de
bezuinigingen en het stelsel te versterken met maatregelen als het
stimuleren van opbrengstgericht werken en het professionaliseren van het
onderwijspersoneel. Het doel hiervan is de onderwijsprestaties te
verbeteren en daarmee het rendement van de ingezette onderwijsuitgaven
nog verder te vergroten.  

VVD	Elias, T.M.Ch.	Vraag:

Ik spreek hier nogmaals waardering uit voor het beroep docenten. Het is
een mooi beroep. Maar er moet iets veranderen aan de cultuur van niet
willen bewegen. Het kan niet zo zijn dat de werkgelegenheid van de
slechte docenten zwaarder weegt dan de kwaliteit van het onderwijs.
Slechte docenten moeten worden aangepakt. Graag wil ik van de
bewindslieden een expliciete reactie op deze vereiste
cultuurverandering? 

Antwoord:

Met de heer Elias zijn wij het eens dat het leraarschap een mooi beroep
is. Ook vinden wij  dat kwaliteit van het onderwijs voorop moet staan.
Het HRM-beleid van de scholen moet dan ook gericht zijn op het borgen
van die kwaliteit. De school heeft de verantwoordelijkheid voor het
personeel om via functioneringsgesprekken docenten aan te spreken. Zo
zijn er de extra mogelijkheden die de versterking van de functiemix
mogelijk maken om tot professioneler HRM-beleid te komen.

VVD	Elias, T.M.Ch.	Vraag:

De Minister of Staatssecretaris wordt opgeroepen een specifiek actieplan
op te stellen waarin concrete, minimale eisen worden gesteld aan het
onderwijsveld, op zakelijk en met name financieel gebied. Desnoods moet
er een beroepsregister worden opgesteld, waarin eisen worden gesteld aan
kwalificatie & scholing werkgevers binnen het onderwijsveld. Het gaat om
een mentaliteitsverandering: op dit moment is sprake van nonchalance in
manier waarop financiële onzekerheden worden vastgesteld.

Zakelijkere, deugdelijkere financiële bedrijfsvoering is nodig.
Zakelijker klimaat onderwijs. 

Antwoord:

Dit is een belangrijk punt waarvoor de heer Elias aandacht vraagt. In
alle sectoren lopen daarom maatregelen om de financiële deskundigheid
van bestuurders te bevorderen. Als voorbeeld: in het primair onderwijs
loopt het project "Eerst Kiezen, Dan Delen", dat volledig inzet op
versterking van de financiële deskundigheid van bestuurders. Ook heeft
professionalisering van bestuurders uitdrukkelijk de aandacht van de
sectorraden in het kader van de code Goed Bestuur. Tevens maakt de
Staatssecretaris met het veld afspraken over vaststelling van
bekwaamheidseisen voor schoolleiders en de mogelijkheid van het
instellen van een beroepsregister voor schoolleiders. Dit zijn enerzijds
lopende programma's en anderzijds uitwerkingen van de aan u aangeboden
actieplannen. Met de start van het schooljaar 2012/2013 zullen
vliegende brigades actief zijn op het terrein van het vergroten van
financiële deskundigheid bij scholen die op dit punt hulp nodig
hebben. 

VVD	Elias, T.M.Ch.	Vraag:

Is het mogelijk € 60.000,- subsidie voor het project digitale
topschool, waarbij extra opdrachten online worden aangeboden, alsnog toe
te kennen? 

Antwoord:

Het is goed dat de markt bezig is om scholen tegemoet te komen zodat
zij kunnen investeren in excellente kinderen. Ik zal het project van de
digitale topschool zeker betrekken bij de verdere uitwerking van het
excellentiebeleid. De beoordeling van de kwaliteit van het project wordt
overlaten aan deskundigen. Scholen kunnen dan zelf bepalen of zij
gebruikmaken van de digitale topschool. 

VVD	Elias, T.M.Ch.	Vraag:

Klopt het dat de Tweede Kamer voor 31 maart 2012 een brief krijgt over
de afspraak over meer gym op school in het regeerakkoord en hoe die zal
worden uitgevoerd? 

Antwoord:

De kamer zal in het eerste kwartaal van 2012 inderdaad een brief
ontvangen over sport en bewegen in relatie tot onderwijs. Deze brief
zal in samenwerking met de minister van VWS worden opgesteld. In de
brief zal onder andere worden ingegaan op de follow up van het
Beleidskader sport, bewegen en onderwijs, de toekomst van het Platform
sport, bewegen en onderwijs en de inzet van de
combinatiefunctionarissen. In de brief zal ook worden ingegaan op de
passage in het regeerakkoord over gymnastiek op school.

VVD	Lucas-Smeerdijk, A.W.	Vraag:

Het topsectorbeleid richt zich te veel op onderzoek en te weinig op
onderwijs, dit moet worden vertaald in onderzoeksagenda's en
opleidingsagenda's. Kan de Staatssecretaris zorgen voor een vertaling
van de resultaten uit de topsectoren in de instellingsplannen? 

Antwoord:

De beleidsprocessen rondom de human-capital-agenda’s uit het
bedrijfslevenbeleid en de implementatie van de Strategische Agenda
Hoger Onderwijs, Onderzoek en Wetenschap zijn complementair. Eind
december worden de human-capital-agenda’s verwacht. Deze
zijn opgesteld door de topteams. Hierin zal onder andere de
kwantitatieve en kwalitatieve vraag naar hoger opgeleiden aan bod komen.
De Staatssecretaris heeft in de Strategische Agenda aangegeven dat
instellingen in hun instellingsplannen voor de prestatieafspraken moeten
inspelen op de speerpunten van de topsectoren, zowel qua kennis als qua
human capital. De instellingen hebben een eigen verantwoordelijkheid om,
passend binnen hun profiel en sterktes, te bezien op welke wijze zij
daaraan kunnen tegemoetkomen.

VVD	Lucas-Smeerdijk, A.W.	Vraag:

Samenwerking tussen bedrijven en onderwijs-/onderzoekinstellingen. Wat
vindt de Staatssecretaris van het project Oyster? Wanneer wordt hierover
een besluit genomen?

Antwoord:

Het project Oyster speelt een belangrijke rol in het Nederlandse
nucleaire kenniscluster. Het kabinet kent hoge prioriteit toe aan
kernenergie en daarbij horen onderzoek en onderwijs. Dit geldt ook voor
topfaciliteiten. Oyster is echter niet het enige project dat voor de
verdere ontwikkeling van het kenniscluster kernergie van belang is; dat
is ook (bijvoorbeeld) het project Pallas. De Staatssecretaris is
daarom samen met betrokken collega's in het Kabinet op zoek naar een
oplossing die niet alleen betrekking heeft op Oyster maar op het bredere
Nederlandse nucleaire kenniscluster. Volgend jaar wordt naar verwachting
een besluit genomen. 

VVD	Lucas-Smeerdijk, A.W.	Vraag:

Hoewel de VVD voorstander is van tweede kans onderwijs en "leven lang
leren", vraagt de VVD zich af of de Minister de schaarse middelen van
het hbo/wo wil inzetten voor de Open Universiteit? Is de Minister het
ermee eens dat de taken van de Open Universiteit kunnen worden
overgedragen aan de markt en dat er momenteel sprake is van oneerlijke
concurrentie. Kan de Staatssecretaris aangeven wanneer we een standpunt
hierover tegemoet kunnen zien? 

Antwoord:

Dit jaar heeft een internationaal reviewpanel in opdracht van OCW en
de Open Universiteit een review gemaakt van het strategisch
instellingsplan 2011-2014 van de Open Universiteit en de profilering van
de Open Universiteit op de langere termijn in het licht van de
ontwikkeling van leven-lang-leren. Achtergrond hierbij is het rapport
van de Commissie Veerman. De Staatssecretaris zal uw Kamer hierover een
beleidsreactie toesturen. In deze beleidsreactie wordt ingegaan op de
marktordening van het afstandsonderwijs tussen Open Universiteit en
private aanbieders, in het bijzonder ten aanzien van het hbo-aanbod.
Daarbij is het uitgangspunt dat er geen sprake kan zijn van ondoelmatige
verdringing van bestaand privaat onderwijs door publiek aanbod. 

De Staatssecretaris is voornemens over deze beleidsreactie in het
voorjaar van 2012 overleg te voeren met Open Universiteit en Nederlandse
Raad voor Training en Opleiding (NRTO). Hierbij zullen de uitwerking van
de Strategische Agenda Hoger Onderwijs, Onderzoek en Wetenschap op het
punt van Leven Lang Leren en het advies van de SER over het
post-initieel onderwijs worden betrokken. 



 PAGE    

 PAGE   1