[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

33108 Adv RvSt inzake de Reparatiewet griffierechten burgerlijke zaken

Wijziging van de Wet van 30 september 2010 tot invoering van een nieuw griffierechtenstelsel in burgerlijke zaken (Reparatiewet griffierechten burgerlijke zaken)

Advies Afdeling advisering Raad van State

Nummer: 2011D60614, datum: 2011-12-02, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Gerelateerde personen:

Onderdeel van zaak 2011Z24985:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


No.W03.11.0404/II	's-Gravenhage, 10 november 2011

Bij Kabinetsmissive van 30 september 2011, no.11.002312, heeft Uwe
Majesteit, op voordracht van de Minister van Veiligheid en Justitie, bij
de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig
gemaakt het voorstel van wet tot wijziging van de Wet van 30 september
2010 tot invoering van een nieuw griffierechtenstelsel in burgerlijke
zaken (Reparatiewet griffierechten burgerlijke zaken), met memorie van
toelichting.

Het wetsvoorstel strekt ertoe enkele technische gebreken en leemten in
de Wet griffierechten burgerlijke zaken (Wgbz) te herstellen. De
Afdeling advisering van de Raad van State onderschrijft de strekking van
het wetsvoorstel, maar maakt opmerkingen over het afschaffen van de
verplichting om de hoogte van het door de gedaagde verschuldigde
griffierecht aan te zeggen en over het opnemen van een hardheidsclausule
voor de situatie waarin een natuurlijk persoon of een onvermogende bij
verlies van een zaak bij de kantonrechter het tarief van rechtspersonen,
dat substantieel hoger is dan dat van natuurlijke personen, voor zijn
rekening moet nemen. Zij is van oordeel dat in verband daarmee enige
aanpassing van het voorstel wenselijk is.

1.	Context

Op 1 november 2010 is de Wet griffierechten burgerlijke zaken in werking
getreden. Daarin is een nieuw griffierechtenstelsel voor civiele zaken
geïntroduceerd. Uitgangspunten van dit nieuwe stelsel zijn de
vaststelling van vaste tarieven in alle zaken in plaats van een
percentageregeling, een vast laag tarief voor onvermogenden en de
introductie van het uitgangspunt van inning van het griffierecht aan het
begin van de procedure. Tijdens de parlementaire behandeling van het
voorstel van deze wet is een aantal technische gebreken geconstateerd.
Met het hier voorliggende voorstel wordt beoogd deze gebreken te
verhelpen. Voorts is van belang dat bij koninklijke boodschap van 28
oktober 2011 het wetsvoorstel tot wijziging van de Algemene wet
bestuursrecht, de Wet griffierechten burgerlijke zaken en enige andere
wetten in verband met de verhoging van griffierechten bij de Tweede
Kamer is ingediend, waarin, onder andere, voorstellen worden gedaan met
betrekking tot het vermelden van de hoogte van het griffierecht in de
dagvaarding en het opnemen van de hardheidsclausule. Over de
voorgestelde reparaties merkt de Afdeling het volgende op. 

a.	Aanzeggen van de hoogte van het griffierecht

Voorgesteld wordt in het exploot van de dagvaarding niet langer de
hoogte van het door de gedaagde bij verschijning te betalen griffierecht
te vermelden. In het wetsvoorstel verhoging griffierechten is
voorgesteld om de aanzegging van de hoogte van het griffierecht in
artikel 111, tweede lid, onder k, aanhef, van het Wetboek van
Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) te vervangen door een verwijzing in de
dagvaarding naar de vindplaats van de meest recente tabel waarin de
griffierechten zijn opgenomen die verschuldigd zijn voor procederen bij
de kantonrechter, de rechtbank, het gerechtshof en de Hoge Raad. 

Het uitgangspunt van het in 2010 ingevoerde griffierechtenstelsel is dat
het griffierecht aan het begin van de procedure wordt geïnd. Het niet
tijdig voldoen van het verschuldigde griffierecht heeft processuele
consequenties. Deze consequenties zijn voor eiser en gedaagde
ongelijksoortig. Voor eiser is het gevolg van de onjuiste vermelding van
de hoogte van het griffierecht dat een herstelexploot kan worden
uitgebracht, voor gedaagde is het gevolg van betaling van een onjuist
bedrag aan griffierecht verstekverlening en toewijzing van de vordering.
Nu het gevolg in het bijzonder voor gedaagde ingrijpend is, ligt het
niet in de rede dat het risico van betaling van een onjuist bedrag aan
griffierecht bij gedaagde wordt gelegd op de wijze zoals voorgesteld. De
Afdeling wijst er verder op dat juist gelet op deze consequenties voor
de gedaagde de wetgever in 2010, toen de Wgbz van kracht werd, voor een
stelsel heeft gekozen waarin de melding van de heffing van
griffierechten én de aanzegging van de hoogte ervan verplicht zijn. De
gedaagde kan dientengevolge snel en duidelijk overzien wanneer hij welk
bedrag aan griffierecht verschuldigd is. De ratio van de recent
getroffen regeling geldt, naar het oordeel van de Afdeling, nog steeds.
In het advies met betrekking tot het wetsvoorstel verhoging
griffierechten wees de Afdeling er dan ook op dat in civiele zaken
burgers en bedrijven tijdig op de hoogte moeten kunnen zijn van het te
betalen griffierecht. Desondanks heeft de regering in het wetsvoorstel
verhoging griffierechten ervoor gekozen om de aanzegging van de hoogte
van het griffierecht te vervangen door de aanzegging dat griffierecht
verschuldigd is met verwijzing naar de vindplaats van de meest recente
tabel waarin de hoogte van het griffierecht is opgenomen. Daarmee zou
het probleem van de onjuiste vermelding van de hoogte van het
griffierecht worden opgelost dat met name veroorzaakt wordt door
tussentijdse indexering. De Afdeling merkt hierbij op dat voor de
situatie waarin de hoogte van het griffierecht wijzigt tussen het moment
van de dagvaarding en het moment waarop de gedaagde het griffierecht is
verschuldigd een (overgangs)regeling kan worden getroffen.

De Afdeling adviseert de voorgestelde wijziging van artikel 111, tweede
lid, onderdeel k, aanhef, Rv en artikel 276, tweede lid, aanhef, Rv
nader te bezien. Indien de regering ervoor kiest om deze bepalingen te
handhaven adviseert de Afdeling deze bepalingen in overeenstemming te
brengen met de bepalingen uit het wetsvoorstel verhoging griffierechten.
Dit kan worden bewerkstelligd door het onderhavige voorstel zodanig te
wijzigen dat de eis van de aanzegging van de hoogte van het te betalen
griffierecht wordt vervangen door een verwijzing naar de vindplaats van
de meest recente tabel bij de Wgbz.

b.	Tarieven griffierechten rechtspersonen in kantonzaken

Tijdens de parlementaire behandeling van de Wgbz zijn tarieven voor
rechtspersonen bij kantonzaken aan de orde gesteld. Deze tarieven zijn
aanzienlijk hoger dan tarieven in dezelfde zaken voor natuurlijke
personen. Dit verschil kan tot gevolg hebben dat bij
proceskostenveroordeling de natuurlijke persoon het hogere tarief aan
griffierecht voor rechtspersonen moet betalen. Vooral in incassozaken
komt het veelvuldig voor dat de gedaagde wordt veroordeeld in de
proceskosten van de eiser, doorgaans een onderneming. Als gevolg hiervan
worden natuurlijke personen, die toch al financiële problemen hebben en
daarom de vordering niet betalen, geconfronteerd met het hoge tarief aan
griffierecht voor rechtspersonen. Daardoor zal hun schuldenlast
aanmerkelijk toenemen. Deze situatie werd in de Eerste Kamer zorgelijk
gevonden. De minister heeft vervolgens toegezegd deze problematiek bij
de reparatiewet te betrekken. In de toelichting bij het wetsvoorstel
wordt ingegaan op drie mogelijkheden tot oplossing van het
geconstateerde probleem. In het voorliggende voorstel wordt deze
situatie echter niet gerepareerd. De Afdeling beveelt daartoe aan om in
het onderhavige voorstel een regeling te treffen, die in essentie
overeenkomt met die in het wetsvoorstel verhoging griffierechten. Dat
wetsvoorstel behelst een hardheidsclausule waardoor de rechter de
bevoegdheid krijgt om de proceskostenveroordeling te matigen indien hij
van oordeel is dat veroordeling tot betaling van het hogere
griffierecht, gelet op de proceshouding van de in het gelijk gestelde
partij, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard. 

De Afdeling beveelt aan in het onderhavige wetsvoorstel alsnog een
dergelijke regeling te treffen. 

De Afdeling adviseert voorts te voorzien in een samenloopregeling tussen
het onderhavige voorstel en het wetsvoorstel verhoging griffierechten.
Dit gelet op het feit, dat in het wetsvoorstel verhoging griffierechten
vrijwel gelijktijdig wijzigingen worden voorgesteld, die betrekking
hebben op onderwerpen die onderdeel zijn van het onderhavige voorstel,
zoals de hierboven besproken aanzegging van de hoogte van het
griffierecht en het opnemen van een hardheidsclausule. Een dergelijke
samenloopregeling is wenselijk, omdat niet duidelijk is in welke
volgorde de wetsvoorstellen eventueel zullen worden aangenomen.

2.	Voor een redactionele kanttekening verwijst de Afdeling naar de bij
het advies behorende bijlage.

De Afdeling advisering van de Raad van State geeft U in overweging het
voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal,
nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden.

De vice-president van de Raad van State,

 

 

Bijlage bij het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State
betreffende no.W03.11.0404/II met een redactionele kanttekening die de
Afdeling in overweging geeft.

In de artikelsgewijze toelichting uitleggen waarom in artikel 111,
tweede lid, onderdeel l, Rv "of gemachtigde" vervalt en in een nieuw
voorgesteld artikel 276, derde lid, Rv "of gemachtigde" niet voorkomt.

	Stb. 2010, 715.

	Kamerstukken II 2011/12, 33 071, nr. 2.

	Ingevolge de voorgestelde wijziging van artikel 111, tweede lid,
onderdeel k, aanhef, Rv. Hetzelfde wordt geregeld voor de
verzoekschriftprocedure, zie de voorgestelde wijziging van artikel 276,
tweede lid, aanhef, Rv.

	Dit volgt uit artikel 128, zesde lid, Rv. Een ander gevolg is
bijvoorbeeld dat de gedaagde zijn conclusie van antwoord pas dan kan
nemen, als hij het verschuldigde griffierecht heeft betaald, zie artikel
128, tweede lid, Rv.

	Kamerstukken II 2008/09, 31 758, nr. 3, blz. 16-17.

	Handelingen I, 28 september 2010, blz. 28 (Griffierechten burgerlijke
zaken).  

	Zie advies van 15 september 2011, W03.11.0297/II, opm. 7b, Kamerstukken
II 2011/12, 33 071, nr. 4. 

	Toelichting, Algemeen, paragraaf 2, Kamerstukken I 2009/10, 31 758, E,
blz. 10 en Handelingen I, 28 september 2010, blz. 30-31 (Griffierechten
burgerlijke zaken).

	Artikel 237, vijfde lid, Rv nieuw van het wetsvoorstel verhoging
griffierechten. Zie ook toelichting, Algemeen, paragraaf 2, Ad a.

 PAGE    

  PAGE  2 

 PAGE   I 

AAN DE KONINGIN

........................................................................
...........