[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [šŸ” uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Advies Raad van State inzake Invoering van een bankenbelasting (Wet bankenbelasting)

Invoering van een bankenbelasting (Wet bankenbelasting)

Advies Afdeling advisering Raad van State

Nummer: 2011D62523, datum: 2011-12-15, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Gerelateerde personen:

Onderdeel van zaak 2011Z26455:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (šŸ”— origineel)


No.W06.11.0426/III	's-Gravenhage, 9 november 2011

Bij Kabinetsmissive van 12 oktober 2011, no.11.002438, heeft Uwe
Majesteit, op voordracht van de Staatssecretaris van Financiƫn, mede
namens de Minister van Financiƫn, bij de Afdeling advisering van de
Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet
houdende invoering van een bankenbelasting (Wet bankenbelasting), met
memorie van toelichting.

Het wetsvoorstel introduceert een nieuwe rijksbelasting, te weten de
bankenbelasting. De Afdeling advisering van de Raad van State maakt naar
aanleiding van het wetsvoorstel opmerkingen over de doelstellingen van
de bankenbelasting en de vervulling van de randvoorwaarden voor de
introductie ervan. Zij is van oordeel dat in verband daarmee het
voorstel nader dient te worden overwogen.

1.	Inleiding en rechtvaardiging

Met de voorgestelde Wet bankenbelasting (hierna: de bankenbelasting)
wordt een nieuwe rijksbelasting ingevoerd die geldt voor iedereen die
bevoegd is in Nederland het bankbedrijf uit te oefenen. Blijkens de
toelichting kent de bankenbelasting drie doelstellingen, die onderling
sterk van elkaar verschillen. In de eerste plaats wordt er een bijdrage
mee gevraagd van de bancaire sector omdat de Staat in het verleden
bereid is geweest om noodlijdende banken een helpende hand te bieden
teneinde daarmee de financiƫle stabiliteit te waarborgen. In de tweede
plaats wordt met de bankenbelasting beoogd een bijdrage te leveren aan
risicobeheersing binnen het financiƫle systeem. In de derde plaats
wordt er mee beoogd de omvang van de variabele beloningen van
bestuurders van banken terug te dringen. Van de structurele opbrengst
van ā‚¬Ā 300 miljoen per jaar is de opbrengst die is voorzien voor het
jaar 2012 ingeboekt als onderdeel van de financiering van de tijdelijke
verlaging van het tarief van de overdrachtsbelasting.

De Afdeling is van mening dat elke nieuwe belasting een toereikende
rechtvaardiging behoeft. Vanuit dat perspectief beziet de Afdeling de
doelstellingen van het voorstel (punt 2) en de randvoorwaarden voor de
introductie ervan (punt 3). Hieraan voorafgaand merkt de Afdeling op dat
in de toelichting op het voorstel geen aandacht wordt geschonken aan de
eventuele reacties uit de bancaire sector op het voornemen om een
bankenbelasting in te voeren en op de vormgeving van een
bankenbelasting.

De Afdeling adviseert de toelichting aan te vullen met de eventuele
reacties uit de bancaire sector.

2.	Doelstellingen

De Afdeling plaatst de volgende kanttekeningen bij de drie
doelstellingen van het voorstel, en gaat daarna in op de bestemming van
de budgettaire opbrengst en op de inwerkingtreding.

a.	Bijdrage bancaire sector

De Afdeling onderkent dat in de samenleving breed het gevoelen leeft dat
de financiƫle sector moet meebetalen aan de in het verleden verleende
overheidssteun aan financiƫle instellingen ("de vervuiler betaalt").
Dat kan een reden zijn om invoering van een bankenbelasting te
overwegen. 

De Afdeling wijst er echter op dat het oogmerk "de vervuiler betaalt" in
die zin de nodige nuancering behoeft, dat de bedoelde steun slechts is
verleend aan een beperkt aantal banken, terwijl het voorstel (behoudens
de in artikel 9 voorgestelde doelmatigheidsvrijstelling) een generiek
bereik heeft. Verder verdient het aandacht dat de betreffende banken de
kapitaalinjecties van de Staat inmiddels (gedeeltelijk) hebben
terugbetaald, terwijl over de verleende kapitaalinjecties rente wordt
berekend en betaald. Ook mag in dit kader bepaald niet worden
voorbijgegaan aan de effecten van de voorgestelde belasting op de
betreffende financiƫle instellingen en hun kredietverlening; hierna,
onder 3.b en 3.c, zal de Afdeling daar nader op ingaan.

Ten slotte merkt de Afdeling op dat financiƫle instellingen in onze
samenleving en economie een vitale functie vervullen. De risicovolle
wijze van bedrijfsvoering waarvan veleĀ financiĆ«le instellingen blijk
hebben gegeven, roept, gezien de maatschappelijke betekenis van de
financiƫle instellingen, spanning op. Dit noopt tot een visie op de
wijze waarop vormĀ moet worden gegeven aan financiĆ«le instellingen
zodat zij hun functie vervullen op duurzaam houdbare wijze. De Afdeling
mistĀ in de toelichtingĀ zo'nĀ toekomstvisie. Zij acht het ten zeerste
gewenst dat een dergelijke toekomstvisie wordt ontwikkeld alvorens op
verantwoorde wijzeĀ een -Ā in die visie passende - bankenbelasting kan
worden ingevoerd.

De Afdeling adviseert het voorstel in het licht van het voorgaande, en
mede in het perspectief van hetgeen onder 3 wordt opgemerkt, nader te
overwegen.

b.	Bijdrage risicobeheersing

Met de bankenbelasting wordt onder meer beoogd een bijdrage te leveren
aan risicobeheersing binnen het financiƫle systeem. Daartoe hanteert
het voorstel voor kortlopende schulden een tarief dat tweemaal zo hoog
is als dat voor langlopende schulden. Met dit tariefonderscheid wordt
beoogd een prikkel te geven om bankactiviteiten zoveel mogelijk
langlopend te financieren, zonder dat kortlopende financiering
onmogelijk wordt gemaakt, aldus de toelichting. 

De Afdeling plaatst hier twee kanttekeningen bij.

1Ā°. risico's kortlopend/langlopend en overige risico's 

De Afdeling leidt uit het gemaakte tariefonderscheid af dat dit
onderscheid berust op de opvatting dat langfinanciering de voorkeur
heeft. Zij wijst er echter op dat de vanuit een oogpunt van
risicobeheersing gewenste financieringsmix niet los kan worden gezien
van de samenstelling van de activa. Een bankinstelling die veel korte
kredieten heeft verstrekt, loopt juist risicoā€™s wanneer deze lang zijn
gefinancierd, namelijk wanneer de rente omlaag gaat. Langfinanciering
heeft uit een oogpunt van risicomanagement dus niet altijd de voorkeur.
Bovendien kan een instelling met weinig kredietrisicoā€™s op grond van
de solvabiliteitsregels volstaan met minder eigen vermogen dan een
instelling met meer kredietrisicoā€™s (en een verder overeenkomstige
balansstructuur). Het is dan ook denkbaar dat een bankinstelling met
minder kredietrisicoā€™s over meer ongedekte schulden beschikt dan een
vergelijkbare bankinstelling met meer kredietrisicoā€™s. Op grond van
het voorstel betaalt de hiervoor bedoelde bankinstelling met minder
kredietrisicoā€™s en (bijgevolg) meer ongedekte schulden dan meer
bankenbelasting dan de bankinstelling met meer kredietrisicoā€™s. De
Afdeling is daarom van mening dat het gemaakte tariefonderscheid
onvoldoende rekening houdt met de validiteit van keuzes voor kortlopende
of langlopende financiering, geen garantie biedt voor een goed
risicomanagement (asset en liability management) en zelfs verkeerd kan
uitwerken in de zin dat goed risicomanagement kan leiden tot hogere
belastingheffing dan minder goed risicomanagement.

Onverminderd het vorenstaande merkt de Afdeling nog het volgende op over
het oogmerk van het voorstel om een bijdrage te leveren aan
risicobeheersing binnen het financiƫle systeem. Voor zover het voorstel
al een adequaat risicomanagement stimuleert, betreft dit alleen de
samenstelling van de financieringsmix. Minstens even belangrijk zijn
echter de risico's die derivaten en andere financiƫle instrumenten bij
een onverantwoord gebruik mee kunnen brengen en de risico's van high
frequency trading. Nu het stimuleren van adequaat risicomanagement als
belangrijk argument voor de invoering van de bankenbelasting wordt
beschouwd vanuit het oogmerk de kans op een financiƫle crisis zo klein
mogelijk te doen zijn, ligt het naar het oordeel van de Afdeling voor de
hand om in de toelichting ook aandacht te besteden aan de afwegingen die
bij de keuze van de voorgestelde belasting zijn gemaakt met betrekking
tot het risicomanagement bij het gebruik van derivaten en andere
financiƫle instrumenten en de toepassing van high frequency trading.

Gelet op het vorenstaande adviseert de Afdeling af te zien van het
onderscheid in tarief tussen kort- en langlopende schulden en in de
toelichting aandacht te besteden aan de gemaakte afweging met betrekking
tot risicovolle elementen als het gebruik van derivaten en andere
financiƫle instrumenten en de toepassing van high frequency trading. 

2Ā°. effectiviteit

De Afdeling merkt op dat uit de toelichting niet blijkt waarop de
verwachting is gebaseerd dat met deze fiscale maatregel het beoogde
effect - bijdragen aan risicobeheersing - wordt gerealiseerd. Uit de
toelichting blijkt bovendien niet welke niet-fiscale beleidsopties in
deze zijn overwogen en waarom uiteindelijk juist een fiscale maatregel
de beste optie is voor het bijdragen aan risicobeheersing. Het komt de
Afdeling daarbij overigens voor dat de keuze van een financiƫle
instelling voor een bepaalde financieringsmix vooral zal zijn gebaseerd
op bedrijfseconomische overwegingen en dat deze keuze niet of nauwelijks
zal worden beĆÆnvloed door fiscale overwegingen. 

De Afdeling adviseert in de toelichting gelet op het vorenstaande de
effectiviteit van de voorgestelde maatregel uit een oogpunt van
risicobeheersing meer dragend te motiveren.

c.	Terugdringen variabele beloningen

In het voorgestelde artikel 10, tweede lid, wordt een koppeling gelegd
met het beloningsbeleid, met als doelstelling bovenmatige variabele
beloningen van bestuurders van banken terug te dringen. Voor deze
koppeling wordt aansluiting gezocht bij de norm uit de Code Banken. In
deze Code is vastgelegd dat de variabele beloning van een lid van de
raad van bestuur niet meer mag bedragen dan 100% van de vaste beloning
van dat lid; overschrijding van deze norm is toegestaan mits daar een
afdoende verklaring voor wordt gegeven ("pas toe of leg uit"). Het
voorstel legt een koppeling met de Code Banken door het tarief met een
factor 1,05 te vermenigvuldigen ingeval de variabele beloning van ten
minste Ć©Ć©n bestuurder van de belastingplichtige meer bedraagt dan 100%
van de variabele beloning van deze bestuurder. 

De Afdeling acht de voorgestelde koppeling oneigenlijk. Zij wijst er
bovendien op dat de norm uit de Code Banken niet dwingend is, omdat de
Code Banken is gebaseerd op het "pas toe of leg uit"-beginsel. De nu
voorgestelde nieuwe fiscale maatregel staat hiermee naar het oordeel van
de Afdeling op gespannen voet, omdat ook bij een afdoende verklaring
voor een variabele beloning boven de 100% altijd een fiscale sanctie
volgt. Verder wijst de Afdeling op de tussenrapportage van de Monitoring
Commissie Code Banken en de rapportage van De Nederlandsche Bank inzake
de Regeling beheerst beloningsbeleid. Uit deze rapportages blijkt dat er
behoorlijke vorderingen zijn gemaakt met de naleving van het
beloningsbeleid door banken en verzekeraars. Banken en verzekeraars zijn
druk doende de Code Banken en de Regeling beheerst beloningsbeleid te
implementeren en na te leven. De timing van de maatregel van koppeling
met het beloningsbeleid is daarom ongelukkig. Bovendien geldt ook voor
deze maatregel dat uit de toelichting niet blijkt waarop de verwachting
is gebaseerd dat met deze fiscale maatregel het beoogde effect wordt
gerealiseerd en dat een fiscale maatregel de beste optie is. Tot slot
merkt de Afdeling op dat, zo de maatregel al effectief is, deze slechts
een oplossing biedt voor bovenmatige variabele beloningen van
bestuurders en niet voor bovenmatige variabele beloningen van
functionarissen (bijvoorbeeld sommige handelaren van de dealingroom) in
lagen onder de bestuurders.

De Afdeling adviseert de koppeling van de tariefstructuur met het
beloningsbeleid te schrappen.

d.	Bestemming budgettaire opbrengst/inwerkingtreding

Zoals uit het vorenstaande naar voren komt, plaatst de Afdeling
vraagtekens bij de geformuleerde doelstellingen. Zij missen
overtuigingskracht. Het voorstel lijkt met name te zijn ingegeven door
de wens om te voorzien in een bijdrage - ā‚¬ 300 miljoen in 2012 - aan
het gat dat is ontstaan door de tijdelijke verlaging van de
overdrachtsbelasting. In dit licht bezien komt de vraag op waarom in de
toelichting geen indicatie is gegeven van het voorziene tijdstip van
inwerkingtreding. Een reden zou kunnen zijn de invoering van het
voorstel af te laten hangen van ontwikkelingen in Europees verband. In
dat geval zou er echter sprake zijn van spanning met de budgettaire
doelstelling al in 2012 ā‚¬ 300 miljoen te innen. De toelichting biedt
geen helderheid welke de criteria zijn die gelden voor het tijdstip van
inwerkingtreding.

De Afdeling adviseert in de toelichting op het vorenstaande in te gaan. 

3.	Randvoorwaarden

De invoering van een bankenbelasting is al langere tijd onderwerp van
discussie, ook binnen de Europese Unie. Daarbij heeft de regering de
invoering van een bankenbelasting steeds nadrukkelijk afhankelijk
gemaakt van het vervuld zijn van drie randvoorwaarden:

a. er is sprake van Europese coƶrdinatie;

b. er is oog voor de stapeling van maatregelen (geen onnodige
stapeling); en

c. de gevolgen voor de kredietverlening worden overwogen (er mag geen
substantiƫle negatieve impact op de kredietverlening zijn).

In de toelichting wordt de voorgestelde bankenbelasting gewogen ten
opzichte van deze drie voorwaarden. De Afdeling plaatst voorwaardegewijs
de volgende kanttekeningen bij de gemaakte afwegingen.

a.	Europese coƶrdinatie

Aan de eerste voorwaarde voor invoering van de bankenbelasting - er is
sprake van Europese coƶrdinatie zodat het internationale level playing
field zo veel mogelijk gehandhaafd blijft - is voldaan, aldus de
toelichting. De Afdeling plaatst evenwel kanttekeningen bij de daartoe
aangedragen argumenten.

Het eerste argument luidt dat bij de vormgeving van de bankenbelasting
uitdrukkelijk is gekeken naar de bankenbelastingen en resolutieheffingen
die momenteel door andere EU-lidstaten zijn ingevoerd of daar in
ontwikkeling zijn. De Afdeling constateert dat zich thans de situatie
voordoet dat individuele lidstaten bankenheffingen en -belastingen
invoeren die tussen de lidstaten aanzienlijke verschillen vertonen qua
grondslag, tarief en reikwijdte. Dit bergt het gevaar in zich van
dubbele heffing, niet-heffing, verlegging van activiteiten en
concurrentieverstoring. De Afdeling is van mening dat met het oog op een
gezamenlijke aanpak van de landen- en bankencrisis op het terrein van de
bankenheffingen en -belastingen meer coƶrdinatie in de EU noodzakelijk
is om aan de eerste voorwaarde te voldoen. In dit verband wijst de
Afdeling ook op het recente voorstel voor een Europese richtlijn
betreffende een gemeenschappelijk stelsel van belasting op financiƫle
transacties (F.T.T), waarbij per definitie sprake zal zijn van een
gecoƶrdineerde en gezamenlijke aanpak.

Het tweede argument is dat het level playing field in het oog is
gehouden door middel van de tariefstelling en de geraamde budgettaire
opbrengst. Daarbij is vooral gekeken, zo stelt de toelichting, naar
lidstaten als Frankrijk en Duitsland en niet naar het Verenigd
Koninkrijk, omdat de concurrenten van de Nederlandse banken eerder zijn
te vinden op het Europese vasteland dan in het Verenigd Koninkrijk. 

De Afdeling is van mening dat het level playing field niet moet worden
beoordeeld vanuit het perspectief van de geraamde budgettaire opbrengst,
maar vanuit de individuele lasten die de desbetreffende instellingen in
de verschillende landen ondervinden. Ook kan worden betwijfeld of op dit
punt kan worden volstaan met een vergelijking met de op het Europese
vasteland gelegen landen. Ook de bancaire sector van het Verenigd
Koninkrijk is immers wel degelijk een concurrent van de bancaire sector
in ons land. Daar voegt de Afdeling aan toe dat de vormgeving van de
voorgestelde bankenbelasting juist gebaseerd is op de in het Verenigd
Koninkrijk van toepassing zijnde bankenbelasting. 

b.	Stapeling van maatregelen

De tweede voorwaarde betreft "de voorkoming van onnodige stapeling van
maatregelen". In de toelichting wordt opgemerkt dat stapeling van
maatregelen wordt voorkomen omdat in het voorstel wordt gekozen voor een
belasting over ongedekte schulden, zodat er geen stapeling van
maatregelen is "over dezelfde onderdelen van de passivazijde van de
balans". 

De Afdeling merkt op dat hier sprake is van een nadere clausulering.
Deze clausulering leidt tot de op zich terechte constatering dat
stapeling van maatregelen over dezelfde onderdelen van de passivazijde
van de balans wordt voorkomen. Dat laat echter onverlet dat er wel
degelijk sprake is van cumulatie van maatregelen als zodanig: de
financiƫle instellingen worden immers ook geconfronteerd met strengere
kapitaaleisen, ex-ante bijdragen aan het depositogarantiestelsel,
strengere regulering en overheidstoezichtregels, (eventuele) afboeking
van vorderingen op Griekenland alsmede - na inwerkingtreding - met
vorengenoemde Europese F.T.T.-richtlijn. Om die reden is de Afdeling
bezorgd dat de mogelijke effecten van het voorstel onvoldoende zijn
afgewogen. Als gevolg van deze stapeling, en de onzekerheid die ermee is
verbonden, moet worden verwacht dat de kredietverlening door financiƫle
instellingen duurder en moeizamer wordt, terwijl juist nu, onder de
vigerende economische omstandigheden, het op peil houden van de
kredietverlening door de financiƫle instellingen van het grootste
belang is. Immers, niet valt uit te sluiten dat als gevolg van deze
cumulatie van maatregelen de financiƫle lasten voor de banken toenemen
en in belangrijke mate zullen worden doorberekend aan de afnemers, in de
vorm van een hogere rente op kredieten of een lagere rente op
spaartegoeden, dan wel zullen leiden tot minder winst. Een hogere rente
op kredieten kan uiteindelijk negatieve gevolgen hebben voor de
economische groei in vooral de sectoren die afhankelijk zijn van
bankkredieten.

Daarnaast is van belang dat banken zullen moeten gaan voldoen aan
strengere kapitaaleisen. Onder de huidige economische omstandigheden zal
het extern aantrekken van risicodragend vermogen veelal niet mogelijk
zijn dan wel hoge kosten meebrengen. De banken zullen daarom hun
risicodragend vermogen bijna alleen maar kunnen vergroten door
winstinhouding. Cumulatie van maatregelen, waaronder de bankenbelasting,
leidt tot een stijging van kosten. Voor zover de stijging van kosten
niet kan worden doorberekend, zal deze tot een lagere winst leiden,
waardoor het ook moeilijker wordt aan de strengere kapitaaleisen te
voldoen.

c.	Gevolgen voor de kredietverlening

De derde voorwaarde voor invoering van de bankenbelasting luidt dat
invoering van de bankenbelasting "geen substantiƫle negatieve impact
mag hebben" op de kredietverlening. Met deze voorwaarde is rekening
gehouden bij het vaststellen van de voorgestelde tariefstructuur en de
daaruit volgende budgettaire opbrengst van ā‚¬ 300 miljoen, aldus de
toelichting.

Tijdens de recente Algemene financiƫle beschouwingen heeft de
Staatssecretaris van Financiƫn opgemerkt dat "De Nederlandsche Bank
inmiddels al heeft gezegd dat het geĆÆsoleerde effect van de
bankenbelasting op de kredietverlening waarschijnlijk niet meetbaar is".
Dit verdraagt zich niet met de hiervoor bedoelde passage uit de
toelichting inzake de voorgestelde tariefstructuur, die ervan uitgaat
dat het effect wel meetbaar is. Verder is geenszins duidelijk hoe en
waarom de hier bedoelde randvoorwaarde heeft kunnen leiden tot de
voorgestelde tariefstructuur. Voor het overige verwijst de Afdeling naar
hetgeen hiervoor onder 3.b is opgemerkt over de gevolgen voor de
kredietverlening.

De Afdeling adviseert gelet op de voorgaande opmerkingen, in samenhang
bezien, het voorstel nader te overwegen.

4.	Overige opmerkingen

Onverminderd het vorenstaande plaatst de Afdeling tot slot nog twee
kanttekeningen bij het voorstel.

a.	Lichamen/bijkantoren

Ingevolge het voorstel is het "lichaam" zelf belastingplichtig. In de
toelichting wordt daarentegen gesteld dat bankenbelasting wordt geheven
van "bijkantoren". De tekst van het voorstel en de toelichting sluiten
daarmee niet op elkaar aan.

De Afdeling adviseert de tekst van het voorstel en de toelichting met
elkaar in overeenstemming te brengen.

b.	Bestuurders

Ingevolge het voorstel is de hoogte van het tarief van de
bankenbelasting mede afhankelijk van de hoogte van de variabele beloning
van een "bestuurder". Met deze normering is aangesloten bij de normering
voor leden van de raad van bestuur uit de Code Banken, aldus de
toelichting. Het begrip "bestuurder" is ruimer dan het begrip "lid van
de raad van bestuur". Uit de toelichting komt niet eenduidig naar voren
of deze ruimere betekenis ook beoogd is.

De Afdeling adviseert hier in de toelichting op in te gaan en zo nodig
het voorstel aan te passen. 

5.	Voor redactionele kanttekeningen verwijst de Afdeling naar de bij het
advies behorende bijlage.

De Afdeling advisering van de Raad van State geeft U in overweging het
voorstel van wet niet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal
dan nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden.

De vice-president van de Raad van State,

Bijlage bij het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State
betreffende no.W06.11.0426/III met redactionele kanttekeningen die de
Afdeling in overweging geeft.

De in artikel 2 van het voorstel opgenomen definities voorzien van een
onderdeelaanduiding, in overeenstemming met de systematiek in andere
rijksbelastingen. Voorts in artikel 2 van het voorstel de definitie van
"zetel" uit artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht opnemen.

In artikel 3, onderdeel c, van het wetsvoorstel "in artikel 2:16, eerste
lid, of 2:20, eerste lid" vervangen door: in de artikelen 2:16, eerste
lid, of 2:20, eerste lid.

In het algemeen deel van de memorie van toelichting (paragraaf 6, tweede
volzin, en paragraaf 7, vierde volzin) wordt gesteld dat door het
invoeren van de doelmatigheidsvrijstelling van ā‚¬ 20 miljard het aantal
belastingplichtigen wordt beperkt. Deze toelichting in overeenstemming
brengen met het gegeven dat een belastingplichtige die onder de
doelmatigheidsvrijstelling van artikel 9 van het voorstel blijft, gewoon
(nihil)aangifte moet doen. 

 	Algemeen deel van de memorie van toelichting, paragraaf 1, tweede
tekstblok.

	Algemeen deel van de memorie van toelichting, paragraaf 1, tweede
tekstblok, alsmede paragraaf 2, onder "Belastingtarief", voorlaatste
tekstblok.

 	Algemeen deel van de memorie van toelichting, paragraaf 2, onder
"Belastingtarief", laatste tekstblok.

 	Tot 1 juli 2012.

 	Kamerstukken II 2011/12, 33 003, nr. 3, blz. 45 en 46.

 	Zoals verwoord in de mededeling van de Europese Commissie aan het
Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal ComitƩ
en de Europese Centrale Bank, COM(2010) 254 definitief, 26.5.2010, blz.
3.

   Algemeen deel van de memorie van toelichting, paragraaf 1, tweede
tekstblok. 

 	Artikel 10, eerste lid, onderdeel a respectievelijk onderdeel b, van
het voorstel.

 	Algemeen deel van de memorie van toelichting, paragraaf 2, onder
"Belastingtarief", voorlaatste tekstblok.

 	Zoals omschreven in het algemeen deel van de memorie van toelichting,
paragraaf 1, tweede tekstblok.

 	Het door marktspelers extreem snel inspelen op veranderende
financiƫle omstandigheden door gebruik van geavanceerde software die
automatisch grote aantallen relatief kleine financiƫle transacties
genereert.

	Kamerstukken II 2011/12, 32 013, nr. 18.

 	ā‚¬ 600 miljoen voor de eerste helft van 2012.

	Algemeen deel van de memorie van toelichting, paragraaf 3, eerste
tekstblok.	

 	Algemeen deel van de memorie van toelichting, paragraaf 3, onder
"Coƶrdinatie", voorlaatste volzin.

	Zie het overzicht in de bijlage bij de brief van de Minister van
Financiƫn van 3 februari 2011, Kamerstukken II

    2010/11, 21 501-07, nr.Ā 776, blz. 4.

 	Voorstel voor een richtlijn van de Raad betreffende een
gemeenschappelijk stelsel van belasting op financiƫle transacties en
tot wijziging van Richtlijn 2008/7/EG, COM(2011) 594 definitief,
29.9.2011.

 	In de toelichting op het voorstel geeft de Europese Commissie aan dat
deze F.T.T. de voorkeur verdient boven een belasting op financiƫle
activiteiten (F.A.T.).

 	Algemeen deel van de memorie van toelichting, paragraaf 3, onder
"Coƶrdinatie", tweede alinea.

 	Algemeen deel van de memorie van toelichting, paragraaf 2, tweede
volzin.

 	Algemeen deel van de memorie van toelichting, paragraaf 3, onder
"Kredietverlening", derde volzin.

 	Algemeen deel van de memorie van toelichting, paragraaf 3, onder
"Kredietverlening", laatste volzin.

 	Tweede Kamer der Staten-Generaal, 9e vergadering, 6 oktober 2011.

 	Artikel 3, onderdelen b en c. 

 	Met zetel in een andere (lid)staat dan Nederland, welk lichaam vanuit
een in NL gelegen "bijkantoor" het bankbedrijf uitoefent en nog aan
enkele voorwaarden voldoet.

 	Algemeen deel van de memorie van toelichting, paragraaf 2, onder
"Belastingplichtige", eerste tekstblok.

 	Van "lichamen" met zetel in een andere (lid)staat.

 	Artikel 10, tweede lid.

	Algemeen deel van de memorie van toelichting, paragraaf 2, onder
"Belastingtarief", laatste tekstblok.

 PAGE    

  PAGE  8 

 PAGE   I 

AAN DE KONINGIN

........................................................................
...........