33134 (R 1972) Adv RvSt inzake Regels omtrent de verkrijging en het verlies van de nationaliteit van zeeschepen (Rijkswet nationaliteit zeeschepen)
Regels omtrent de verkrijging en het verlies van de nationaliteit van zeeschepen (Rijkswet nationaliteit zeeschepen)
Advies Afdeling advisering Raad van State
Nummer: 2011D64958, datum: 2011-12-30, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1
Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Onderdeel van zaak 2011Z27630:
- Indiener: M.H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus, minister van Infrastructuur en Milieu
- Volgcommissie: vaste commissie voor Koninkrijksrelaties
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat
- 2012-01-17 14:45: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2012-01-19 10:15: Procedurevergadering commissie voor Infrastructuur en Milieu (Procedurevergadering), vaste commissie voor Infrastructuur en Milieu (2010-2017)
- 2012-02-08 12:00: Regels omtrent de verkrijging en het verlies van de nationaliteit van zeeschepen (Rijkswet nationaliteit zeeschepen) (Inbreng verslag (wetsvoorstel)), vaste commissie voor Infrastructuur en Milieu (2010-2017)
- 2012-05-30 10:00: Procedurevergadering Infrastructuur en Milieu (groslijst controversieel verklaren) (Procedurevergadering), vaste commissie voor Infrastructuur en Milieu (2010-2017)
- 2012-06-05 15:15: Stemmingen (Stemmingen), TK
- 2013-05-15 10:15: Procedurevergadering commissie voor Infrastructuur en Milieu (Procedurevergadering), vaste commissie voor Infrastructuur en Milieu (2010-2017)
- 2013-05-28 16:00: Regels omtrent de verkrijging en het verlies van de nationaliteit van zeeschepen (Rijkswet nationaliteit zeeschepen) (Inbreng verslag (wetsvoorstel)), vaste commissie voor Infrastructuur en Milieu (2010-2017)
- 2017-03-30 10:15: Extra procedurevergadering Infrastructuur en Milieu (groslijst controversieel verklaren) (Procedurevergadering), vaste commissie voor Infrastructuur en Milieu (2010-2017)
- 2017-10-25 10:15: Procedurevergadering commissie voor Infrastructuur en Milieu (Procedurevergadering), vaste commissie voor Infrastructuur en Milieu (2010-2017)
- 2019-12-04 10:15: Procedurevergadering commissie voor Infrastructuur en Waterstaat (Procedurevergadering), vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat
- 2020-12-02 10:15: Procedurevergadering commissie voor Infrastructuur en Waterstaat (via videoverbinding) (Procedurevergadering), vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat
- 2020-12-03 15:20: Aansluitend aan de Stemmingen: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2021-01-25 11:00: Extra-procedurevergadering (groslijst controversieel verklaren)(via videoverbinding) (Procedurevergadering), vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat
- 2021-02-02 15:00: Stemmingen (Stemmingen), TK
- 2022-02-02 12:15: Procedurevergadering Infrastructuur en Waterstaat (hybride) (Procedurevergadering), vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat
- 2022-05-19 10:15: Hamerstuk: Regels omtrent de verkrijging en het verlies van de nationaliteit van zeeschepen (Rijkswet nationaliteit zeeschepen) (33134-(R1972) (Hamerstukken), TK
Preview document (š origineel)
No.W14.11.0177/IV/K 's-Gravenhage, 5 september 2011 Bij Kabinetsmissive van 25 mei 2011, no.11.001255, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Infrastructuur en Milieu, bij de Afdeling advisering van de Raad van State van het Koninkrijk ter overweging aanhangig gemaakt een Voorstel van Rijkswet houdende regels omtrent de verkrijging en het verlies van de nationaliteit van zeeschepen (Rijkswet nationaliteit zeeschepen), met memorie van toelichting. Met het wetsvoorstel beoogt de regering de regelgeving te vereenvoudigen op het gebied van de nationaliteit van zeeschepen en van het recht de vlag van het Koninkrijk te voeren. Tot nu toe is de situatie ten aanzien van de registratie van zeeschepen zo, dat in alle landen van het Koninkrijk de teboekstelling van een zeeschip en de nationaliteitsverlening aan het zeeschip samenvallen. Thans wordt voorgesteld een nadrukkelijke scheiding aan te brengen tussen de (privaatrechtelijke) teboekstelling van schepen enerzijds en de (publiekrechtelijke) nationaliteitsverlening aan schepen anderzijds. De teboekstelling zal krachtens (een gewijzigd) boek 8 van het Burgerlijk Wetboek van Nederland, Aruba, CuraƧao respectievelijk Sint Maarten plaatsvinden en zal in Nederland door het kadaster blijven worden verricht. De nationaliteitsverlening vindt plaats door inschrijving in het vlagregister door de verantwoordelijke minister van het desbetreffende land. Het wetsvoorstel bevat uniforme voorschriften voor het verlenen van de nationaliteit van het Koninkrijk der Nederlanden aan zeeschepen. Het voorgenomen onderscheid tussen teboekstelling en nationaliteitsverlening zal tevens met zich brengen dat bij wijze van sanctiemaatregel de nationaliteit aan een zeeschip kan worden ontnomen. De Afdeling advisering van de Raad van State van het Koninkrijk maakt naar aanleiding van het voorstel van rijkswet opmerkingen over de motivering van het onderscheid tussen nationaliteitsverlening en teboekstelling, de bevoegdheid van de minister tot doorhaling van de inschrijving in het vlagregister en de handhaafbaarheid van de vordering tot afgifte, de medewerkingsplicht en de vertrouwelijkheid naar het recht van de landen Aruba, CuraƧao en Sint Maarten. Zij is van oordeel dat in verband daarmee het voorstel deels nader dient te worden overwogen. 1. Motivering onderscheid nationaliteitsverlening en teboekstelling Het voorgestelde onderscheid tussen nationaliteitsverlening en teboekstelling draagt, aldus de toelichting, bij aan het versterken van de concurrentiepositie van de rederijen in de landen van het Koninkrijk. De huidige (onlosmakelijke) nationaliteitsverlening bij de teboekstelling van een zeeschip in Nederland levert onnodige (administratieve) belemmeringen op in de exploitatie van in Nederland teboekgestelde zeeschepen. Wil een Nederlandse reder een schip onder de vlag van een ander land of een andere staat exploiteren, dan is, aldus de toelichting, verkoop aan bijvoorbeeld een zusteronderneming in dat andere land of die andere staat juridisch gezien de enige mogelijkheid. De bestaande wetgeving verhindert immers dat eigenaren van zeeschepen die in Nederland te boek gesteld staan, die schepen onder andere vlag exploiteren. Uit de toelichting blijkt dat het wetsvoorstel een juridische bijzonderheid creĆ«ert. Veruit de meeste staten kennen geen scheiding tussen teboekstelling en vlagregistratie. Het VN-Zeerechtverdrag biedt ook geen aanwijzingen dat een scheiding tussen teboekstelling en vlagregistratie is voorzien. Mede omdat de voorgestelde regeling ongebruikelijk is, behoeft zij een dragende motivering. Naar het oordeel van de Afdeling is de toelichting op dit punt te summier. Allereerst maakt de toelichting nog onvoldoende duidelijk wat de praktische en juridische problemen zijn die aanleiding geven voor het voorstel en welke specifieke voordelen het voorstel meebrengt voor (Nederlandse en buitenlandse) reders Ć©n het Koninkrijk. Enerzijds wordt in de toelichting gesteld dat globalisering ervoor heeft gezorgd dat in toenemende mate onderscheid wordt gemaakt tussen locatie van teboekstelling en de vlag waaronder het zeeschip wordt geĆ«xploiteerd. Kapitaalslasten en bescherming van eigendom kunnen de doorslag geven voor de plaats van teboekstelling (vestiging van de onderneming), terwijl fiscale stelsels, logistieke kennis, arbeidskosten en kosten voor scheepsmanagement de doorslag kunnen geven om een zeeschip elders (vaak in een andere staat) te exploiteren. Anderzijds wordt bij de beoordeling van de bedrijfseffecten een onderzoek van het bureau Policy Research Corporation aangehaald waaruit blijkt dat het voorstel geen noemenswaardige gevolgen heeft voor de wijze waarop in de toekomst beslist wordt onder welke vlag schepen zullen varen of waar de teboekstelling van schepen geschiedt. Ook de vermindering van de jaarlijkse administratieve lastendruk die de toelichting noemt (ā¬ 39.000), is gering. Daarbij is uit de toelichting niet goed op te maken wat nu het hoofdmotief is dat aan de voorgestelde regeling ten grondslag ligt en wie nu het meest van de voorgenomen regeling zouden profiteren. Ook valt uit de toelichting niet goed op te maken wat de inhoudelijk reacties waren van de partijen die op dit voorstel hebben mogen reageren, zoals de Koninklijke Vereniging van Nederlandse Reders, en wat met hun commentaren is gedaan. Tot slot is niet duidelijk in welke mate bij de totstandkoming van het voorstel rekening is gehouden met eventuele nadelige gevolgen die het onder buitenlandse vlag brengen van in het Koninkrijk te boek gestelde zeeschepen meebrengt voor de veiligheid, navigatie, milieubescherming en bemanning. De in de landen van het Koninkrijk te boek gestelde schepen die onder buitenlandse vlag worden gebracht, zullen immers niet meer hoeven te voldoen aan de bestuurs- en strafrechtelijke voorschriften die in het Koninkrijk gelden. De toelichting gaat niet in op het risico dat in het Koninkrijk teboekgestelde schepen die onder een buitenlandse vlag varen, aan minder strenge regels of aan een minder stringent handhavingsregime zullen worden onderworpen noch op eventuele fiscale gevolgen van een 'vlucht' naar een andere vlaggenstaat. De Afdeling adviseert de wenselijkheid van het voorgestelde onderscheid tussen teboekstelling en nationaliteitsverlening in het licht van het voorgaande nader te bezien. 2. Bevoegdheid van de minister tot doorhaling in het vlagregister De toelichting bij het wetsvoorstel stelt dat er behoefte bestaat om een extra handhavingsinstrument te creĆ«ren ten aanzien van zeeschepen in een wereld die gekenmerkt wordt door verhoogde standaarden op het gebied van veiligheid, navigatie, milieubescherming en bemanning, door een toenemende verantwoordelijkheid voor vlaggenstaten en door verbeterde mogelijkheden om toe te zien op de naleving van wet- en regelgeving door zeeschepen. Bij deze realiteit hoort, aldus de toelichting, een afdoende instrumentarium om ā conform de verplichtingen van het VN-Zeerechtverdrag ā effectief rechtsmacht en toezicht uit te oefenen. Hiertoe introduceert het wetsvoorstel de bevoegdheid om inschrijving in het vlagregister op specifieke gronden te weigeren en de bevoegdheid om de inschrijving in het register op bepaalde gronden door te halen. Voorgestelde gronden voor doorhaling van inschrijving zijn onder meer dat 1) het zeeschip is gebruikt voor een handeling, die heeft geleid tot veroordeling wegens een misdrijf en oplegging van een boete van de vierde categorie of hoger, of een gevangenisstraf van tenminste twee jaren; 2) ten aanzien van het zeeschip herhaaldelijk voor vergelijkbare feiten strafrechtelijke of bestuursrechtelijke sancties zijn opgelegd door het land waar het zeeschip in het vlagregister staat ingeschreven; en 3) er ernstige redenen zijn om te veronderstellen dat het zeeschip zal worden gebruikt voor (internationale) misdrijven. Hierover maakt de Afdeling de volgende opmerkingen. a. Noodzaak, effectiviteit en wenselijkheid van de doorhalingsbevoegdheid De Afdeling merkt ten eerste op dat de toelichting onvoldoende ingaat op de vraag welk probleem aan de voorgestelde bevoegdheid ten grondslag ligt. De toelichting stelt weliswaar dat er behoefte bestaat aan een extra handhavingsinstrument, maar geeft niet aan op welke handhavingsproblemen de overheid is gestuit en waarin de huidige (bestuurs- of strafrechtelijke) mogelijkheden om op te treden tegen overtreding van wettelijke eisen op het gebied van veiligheid, navigatie, milieubescherming en bemanning tekortschieten. In het bijzonder acht de Afdeling, gelet op de motivering van het voorstel, niet duidelijk waarom wordt voorgesteld de maatregel van doorhaling toe te passen in die situaties dat strafrechtelijke of bestuursrechtelijke sancties zijn opgelegd. In die gevallen lijkt de effectieve uitoefening van rechtsmacht of toezicht immers geen probleem te vormen. Vervolgens blijkt, naar het oordeel van de Afdeling, uit de toelichting onvoldoende in welke mate de voorgestelde bevoegdheid om inschrijving in het vlagregister door te halen, een effectieve bijdrage kan vormen aan de uitoefening van rechtsmacht en toezicht door het Koninkrijk. Doorhaling van inschrijving in het vlagregister vormt primair een beperking van de uitoefening van rechtsmacht en toezicht door het Koninkrijk. Uit het oogpunt van de veiligheid en navigatie van zeeschepen, milieubescherming, arbeidsomstandigheden of vervolging van ernstige misdrijven zal het echter wenselijk zijn om door handhavend optreden overtreding van rechtsregels ongedaan te maken. Dit is niet mogelijk als het Koninkrijk geen rechtsmacht meer heeft. De toelichting maakt daarmee niet duidelijk waarom de voorgestelde maatregel niettemin effectief wordt geacht. Daarbij geeft de toelichting aan dat er ook andere landen zijn - het Verenigd Koninkrijk en Belize ā die bevoegdheden kennen om registratie te weigeren of door te halen om andere redenen dan het niet voldoen aan de (administratieve) voorwaarden voor inschrijving, maar geeft zij niet aan of die bevoegdheden samenhangen met de hier voorgestelde maatregel en welke ervaringen in die landen met de toepassing van die bevoegdheden zijn opgedaan. Voorts ontbreekt naar het oordeel van de Afdeling, mede in het licht van het voorgaande, een bespreking van alternatieve maatregelen die zijn overwogen om de effectieve uitoefening van rechtsmacht en toezicht door het Koninkrijk op zeeschepen die haar nationaliteit hebben, te realiseren. De toelichting gaat ten slotte niet in op de gevolgen van de doorhaling in het vlagregister en het daarmee gepaard gaande verlies van de nationaliteit van het Koninkrijk, voor de rechtspositie van het schip, diens eigenaren en opvarenden, noch op de mogelijkheden om alsnog de nakoming te garanderen van internationale afspraken die van toepassing zijn op de zeevaart en waaraan het Koninkrijk zich heeft verbonden. Daarbij is de principiĆ«le vraag aan de orde of het Koninkrijk, dat door de eeuwen heen altijd een groot voorvechter is geweest van de vrije zee, zich kan en moet willen onttrekken aan de verantwoordelijkheid om op te treden tegen schepen die, varend onder Nederlandse vlag, zich aan allerlei strafbare feiten hebben schuldig gemaakt of zich daaraan schuldig dreigen te maken. Deze vraag wordt prangender naarmate de handhaving van internationale regels meer problematisch wordt geacht. De Afdeling adviseert, gelet op het bovenstaande, de voorgestelde bevoegdheid tot doorhaling van de registratie van inschrijving van een zeeschip in het vlagregister nader te bezien. Onverminderd het voorgaande merkt de Afdeling het volgende op. b. Doorhaling van registratie in geval van benadeling van de betrekkingen van het Koninkrijk met andere staten De Raad heeft eerder geadviseerd over een voorstel om in de Zeebrievenwet de mogelijkheid op te nemen een zeebrief in te trekken āindien het zeeschip zodanig wordt gebruikt dat de betrekkingen van het Koninkrijk met een of meer andere staten ernstig worden of kunnen worden benadeeldā. De Raad wees op het subjectieve karakter van deze intrekkingsgrond, daar de toepassing afhankelijk is van de vraag of een buitenlandse staat een gedraging onder Nederlandse vlag als hem onwelgevallig wenst aan te merken en hieraan gevolgen wenst te verbinden voor zijn betrekkingen met het Koninkrijk. Bovendien was de Raad van oordeel dat de tekst van de bepaling geen aanknopingspunten bood voor een beperkte toepassing van de intrekkingsgrond tot, zoals de toelichting bij het wetsvoorstel aangaf, gevallen waarin een gedraging moet worden gekwalificeerd als een zodanige inbreuk op de rechtsorde dat het desbetreffende schip niet langer wordt geacht deel uit te maken van de Nederlandse rechtsgemeenschap. De Raad was daarom van mening dat de intrekkingsgrond onvoldoende concreet en objectief was geformuleerd en afbreuk zou doen aan de rechtszekerheid van de houder van de zeebrief. De Raad adviseerde de noodzaak van de intrekkingsgrond dragend te motiveren en deze zodanig te formuleren dat hij geen ruimere reikwijdte zou hebben dan noodzakelijk is voor het probleem dat hij beoogt op te lossen. Met de Raad meende de regering dat deze wettelijke grond voor doorhaling een nadere afbakening behoeft. In het wetsvoorstel tot wijziging van de Zeebrievenwet in verband met het uitbreiden van de grondslag voor het intrekken van een zeebrief werd dit wettelijk criterium als volgt geformuleerd: āindien het schip zodanig wordt gebruikt dat een ernstige inbreuk wordt gemaakt op de rechtsorde als gevolg waarvan de betrekkingen van het Koninkrijk met een of meer staten ernstig wordt benadeeldā. Thans bepaalt het voorstel dat de Minister van Infrastructuur en Milieu, respectievelijk de Ministers van Aruba, CuraƧao en Sint Maarten belast met de registratie van en het verlenen van de nationaliteit van het Koninkrijk aan zeeschepen de inschrijving van een zeeschip in het vlagregister doorhaalt indien het zeeschip zodanig wordt gebruikt dat het Koninkrijk in een gewapend conflict wordt of kan worden betrokken of de betrekkingen van het Koninkrijk met een of meer andere staten ernstig worden of kunnen worden benadeeld. Onduidelijk is waarom de regering thans terugkeert naar de formulering van de eerder voorgestelde grond voor intrekking van zeebrieven. De Afdeling adviseert het wetsvoorstel op dit punt aan te passen. 3. Handhaving vordering tot afgifte, medewerkingsplicht en vertrouwelijkheid Ingevolge het wetsvoorstel wordt een ambtenaar belast met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de rijkswet bevoegd afgifte te vorderen van vervallen of ingetrokken documenten. In het wetsvoorstel is in het bijzonder met betrekking tot Aruba, CuraƧao en Sint Maarten een plicht opgenomen om gegevens te verschaffen aan de ambtenaren die zijn aangewezen voor de uitoefening van de bij of krachtens het voorstel opgedragen taken. Daarnaast is in het bijzonder met betrekking tot Aruba, CuraƧao en Sint Maarten een geheimhoudingsplicht opgenomen voor een ieder die bij de uitvoering van het voorstel is betrokken en daarbij de beschikking krijgt over vertrouwelijke gegevens en niet reeds uit hoofde van ambt, beroep of wettelijk voorschrift is verplicht tot geheimhouding. Het wetsvoorstel voorziet echter niet in een bepaling die erop ziet dat bij landsverordening de op te leggen straffen worden geregeld wegens niet naleving van de betreffende vordering en plichten. De Afdeling adviseert het wetsvoorstel op dit punt aan te passen. 4. Voor redactionele kanttekeningen verwijst de Afdeling naar de bij het advies behorende bijlage. De Afdeling advisering van de Raad van State van het Koninkrijk geeft U in overweging het voorstel van rijkswet niet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal en aan de Staten van CuraƧao, aan die van Sint Maarten en aan die van Aruba dan nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden. De vice-president van de Raad van State van het Koninkrijk, Bijlage bij het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State van het Koninkrijk betreffende no.W14.11.0177/IV/K met redactionele kanttekeningen die de Afdeling in overweging geeft. Artikel 12, eerste lid, onderdeel d, vervangen door: āernstige redenen zijn te veronderstellen dat het zeeschip zal worden gebruikt voor het plegen van ernstige schendingen van het internationaal humanitair recht.ā Artikel 12, tweede lid, onderdeel a, verwijst naar artikel 13 vierde lid, onderdelen d, g of h. Artikel 13 vierde lid, onderdelen g en h, maken echter geen deel uit van de tekst van het voorstel. Artikel 12, derde lid, verwijst naar artikel 13. vierde lid, onderdeel g. Artikel 13, vierde lid, onderdelen g, maakt echter geen deel uit van de tekst van het voorstel. Paragrafen 3 en 5 van de memorie van toelichting. Paragraaf 12 van de toelichting. Paragraaf 5 van de toelichting. Paragraaf 9 van de toelichting. Dit geldt,aldus de toelichting, zowel voor in Nederland gevestigde Nederlandse als buitenlandse reders en zowel voor reders met overwegend Koninkrijksvlag als met overwegend buitenlandse vlag. Paragraaf 15 van de memorie van toelichting. Paragraaf 14 van de toelichting. Zie de Memorie van toelichting van de Wet nationaliteit zeeschepen in rompbevrachting dat juist de voordelen schetst van het onder Nederlands vlag doen varen van in het buitenland te boek gestelde zeeschepen. Kamerstukken 1991/92, 22 404, nr. 3, blz. 2-4. Zie artikel 94 van het VN-Zeerechtverdrag. Paragraaf 7 van de memorie van toelichting. De artikelen 12 en 13. Artikel 13, vierde lid, onderdeel a en onderdeel b. Ook het voorstel gaat daarvan uit. Het bepaalt immers dat doorhaling in het vlagregister niet plaatsvindt, indien de opsporing of vervolging van een aantal met name genoemde ernstige misdrijven wordt belemmerd (artikel 14). Voor andere doorhalingsgronden geldt een dergelijk voorbehoud echter niet. Paragraaf 12 van de toelichting. Kamerstukken II 2009/10, 32 288, nr. 4. Kamerstukken II 2009/10, 32 288, nr. 4, blz. 3. Kamerstukken II 2009/10, 32 288, nr. 2. Artikel 13, eerste lid, aanhef en onderdeel b. Artikel 23. Artikel 24. Artikel 25. Artikel 26 noemt de betreffende artikelen niet. Voor Nederland voorziet artikel 184 Sr. reeds in strafbaarstelling van het opzettelijk niet voldoen aan een vordering van een toezichtambtenaar. Artikel 272 Sr. voorziet in strafbaarstelling van opzettelijke schending van een geheimhoudingsplicht. PAGE PAGE 2 PAGE I AAN DE KONINGIN ........................................................................ ...........