33150 Adv RvSt inzake Wijziging van de Wet bodembescherming met het oog op het terugbrengen van de administratieve en bestuurlijke lasten en enkele verbeteringen van de uitvoering
Wijziging van de Wet bodembescherming met het oog op het terugbrengen van de administratieve en bestuurlijke lasten en enkele verbeteringen van de uitvoering
Advies Afdeling advisering Raad van State
Nummer: 2012D02336, datum: 2012-01-23, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1
Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Onderdeel van zaak 2012Z00987:
- Indiener: J.J. Atsma, staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Infrastructuur en Milieu (2010-2017)
- 2012-01-24 15:02: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2012-02-01 10:15: Procedurevergadering commissie voor Infrastructuur en Milieu (Procedurevergadering), vaste commissie voor Infrastructuur en Milieu (2010-2017)
- 2012-03-08 12:00: Wijziging van de Wet bodembescherming met het oog op het terugbrengen van de administratieve en bestuurlijke lasten en enkele verbeteringen van de uitvoering (Inbreng verslag (wetsvoorstel)), vaste commissie voor Infrastructuur en Milieu (2010-2017)
- 2012-05-30 10:00: Procedurevergadering Infrastructuur en Milieu (groslijst controversieel verklaren) (Procedurevergadering), vaste commissie voor Infrastructuur en Milieu (2010-2017)
- 2012-06-13 10:15: Procedurevergadering commissie voor Infrastructuur en Milieu (Procedurevergadering), vaste commissie voor Infrastructuur en Milieu (2010-2017)
- 2012-06-14 14:10: Aanvang middagvergadering: regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2012-10-24 10:15: Procedurevergadering commissie voor Infrastructuur en Milieu (Procedurevergadering), vaste commissie voor Infrastructuur en Milieu (2010-2017)
- 2012-10-31 14:14: Hamerstuk: Wijziging Wet bodembescherming met het oog op het terugbrengen van administratieve en bestuurlijke lasten (33150) (Hamerstukken), TK
- 2012-11-07 10:15: Procedurevergadering commissie voor Infrastructuur en Milieu (Procedurevergadering), vaste commissie voor Infrastructuur en Milieu (2010-2017)
Preview document (🔗 origineel)
No.W14.11.0335/IV 's-Gravenhage, 28 november 2011 Bij Kabinetsmissive van 9 augustus 2011, no.11.001901, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet tot wijziging van de Wet bodembescherming met het oog op het terugbrengen van de administratieve en bestuurlijke lasten en enkele verbeteringen van de uitvoering, met memorie van toelichting. Het wetsvoorstel voorziet in wijziging van hoofdstuk IV van de Wet bodembescherming (hierna: Wbb) betreffende de algemene bepalingen in geval van verontreiniging van de bodem. De Afdeling advisering van de Raad van State onderschrijft de strekking van het wetsvoorstel, maar maakt opmerkingen over de doelstellingen van het wetsvoorstel, het bouwen voorafgaand aan instemming en het nazorgplan. Zij is van oordeel dat in verband daarmee enige aanpassing van het voorstel wenselijk is. 1. Consequenties van het wetsvoorstel voor het beschermingsniveau Het wetsvoorstel maakt onderdeel uit van de afspraken in het Convenant bodemontwikkelingsbeleid en aanpak spoedlocaties (hierna: het convenant) en geeft invulling aan het voornemen uit het regeerakkoord om bij de bodemsanering te komen tot een vermindering van de bestuurlijke en administratieve lasten. Het wetsvoorstel is gericht op de vereenvoudiging en de hervorming van de regulering van bodemverontreiniging, door onder meer het terugbrengen van het aantal beschikkingen en het wegnemen van belemmeringen voor een goede uitvoering. De Afdeling onderschrijft de doelstellingen van het wetsvoorstel, maar merkt op dat deze een begrenzing vinden in het oorspronkelijke doel van de Wbb, te weten de bescherming van de bodem. De toelichting bij het wetsvoorstel beschrijft slechts voor twee wijzigingsvoorstellen de consequenties ervan voor het realiseren van deze doelstelling. Voor de overige voorstellen ontbreekt een analyse waaruit blijkt dat de voorgestelde wijzigingen geen gevolgen zouden hebben voor het huidige beschermingsniveau van de bodem. In een aantal gevallen is dit geen probleem omdat daarbij het beschermingsniveau geen rol speelt, zoals bij het voorstel om bepaalde besluiten alleen digitaal bekend te maken. Voor voorstellen die betrekking hebben op het reduceren van het aantal beschikkingen is het ontbreken van een analyse wel problematisch omdat zij aanzienlijke implicaties kunnen hebben voor de mogelijkheden van het bevoegd gezag om de daadwerkelijke sanering van verontreinigde grond te beïnvloeden. Voor dergelijke voorstellen is een doordachte afweging van de consequenties en van de voor– en nadelen in het licht van de oorspronkelijke doelstelling van de Wbb op haar plaats. Deze ontbreekt in de memorie van toelichting. Dit klemt temeer omdat het wetsvoorstel vooruitloopt om een fundamentele herziening van zowel de bodemregelgeving als het omgevingsrecht, in welk kader een verdere doordenking van het instrumentarium zal plaatsvinden. Het is niet op voorhand duidelijk of de thans voorgestelde wijzigingen ook worden betrokken bij deze herziening. Gelet hierop, is de Afdeling er niet van overtuigd dat dergelijke meer verstrekkende voorstellen thans moeten worden doorgevoerd vooruitlopend op een komende fundamentele herziening van zowel de bodemregelgeving als het omgevingsrecht, temeer daar achtereenvolgende wijzigingen in regelgeving de rechts- en bestuurlijke praktijk verder compliceren. In het licht van het vorenstaande, adviseert de Afdeling in de toelichting nader in te gaan op de gevolgen van de voorgestelde wijzigingen voor de bescherming van de bodem en in de toelichting nader te motiveren waarom met deze wijzigingen wordt vooruitgelopen op de komende herziening van het bodem- en omgevingsrecht. 2. Bouwen voorafgaand aan instemming De voorgestelde wijziging van artikel 6.2c, tweede lid, (nieuw) van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) houdt in dat, kort gezegd, onder voorwaarden met bouwen kan worden begonnen voordat het bevoegd gezag heeft ingestemd met het saneringsplan. Eén van die voorwaarden is dat het bouwen de uitvoering van de sanering niet belemmert. Weliswaar is het praktische nut van deze bepaling duidelijk, maar de regeling roept een aantal vragen op. Zo kan uit de voorgestelde regeling niet worden afgeleid wie bepaalt of de bouw de uitvoering van de sanering belemmert. Kennelijk is beoogd dat degene die wil bouwen in eerste instantie zal beoordelen of dit het geval is. Als dat de bedoeling is, zou dat in ieder geval duidelijk aangegeven moeten worden. Vervolgens kan het bevoegd gezag, al dan niet op verzoek van een (derde)belanghebbende, een oordeel geven over de juistheid van de inschatting van degene die wil bouwen. Deze beoordelingen kunnen aanleiding geven tot nieuwe geschillen. Indien het bestuurlijke oordeel van het bestuursorgaan appellabel is, wordt daardoor het systeem van beschikkingen nog complexer, ook omdat het bevoegd gezag inzake de omgevingsvergunning niet per se het bevoegd gezag Wbb is. Evenmin is op voorhand duidelijk welke gevolgen deze regeling heeft voor de handhaafbaarheid van de saneringseisen. De regeling roept ten slotte de vraag op waarom de voorwaarde dat het bouwen de uitvoering van de sanering niet belemmert niet als voorwaarde van de beschikking, bedoeld in artikel 29, eerste lid, van de Wbb is geformuleerd, op dezelfde wijze als de voorwaarden onder a en b van het voorgestelde artikel 6.2c, tweede lid. Deze vragen blijven in de toelichting onbeantwoord, slechts het praktische voordeel van de regeling, het eerder in werking treden van de omgevingsvergunning, wordt belicht. Gelet op het voorgaande, adviseert de Afdeling de toelichting op dit punt aan te vullen en zo nodig de voorgestelde regeling aan te passen. 3. Voor redactionele kanttekeningen verwijst de Afdeling naar de bij het advies behorende bijlage. De Afdeling advisering van de Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden. De vice-president van de Raad van State, Bijlage bij het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State betreffende no.W14.11.0335/IV met redactionele kanttekeningen die de Afdeling in overweging geeft. In artikel I, onderdeel C, aanhef en onderdeel 2, het voorgestelde artikel 29, derde lid, van de Wbb schrappen en in de toelichting op het tweede lid, onderdeel a, van artikel 29 van de Wbb ingaan op het tijdstip waarop de desbetreffende verzoeken kunnen worden gedaan. In artikel I, onderdeel C, aanhef en onder 2 en 3, "verzoek" vervangen door: aanvraag. Het voorgestelde artikel 29, tweede lid, van de Wbb ziet op een verzoek van degene die het nader onderzoek heeft overgelegd dan wel degene die de melding heeft gedaan. Aangezien deze (rechts)personen belanghebbenden zijn, betreft het een gekwalificeerd verzoek, te weten een aanvraag als bedoeld in artikel 1:3, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht. In artikel I, onderdeel C, aanhef en onder 5, tot uitdrukking brengen dat de regeling in het voorgestelde zesde lid slechts in afwijking is van het eerste en tweede lid, en niet, zoals nu geformuleerd, in afwijking van het eerste tot en met het vijfde lid. Artikel I, onderdeel H, in de toelichting de verschillende situaties en de daarbij behorende verplichtingen (schematisch) uiteenzetten. Zie memorie van toelichting, paragraaf 4 "Bedrijfseffecten en milieueffecten". Het betreft dan de voorgestelde meldingsplicht voor grondwateronttrekkingen en de aanwijzing ex artikel 37 van de Wbb. Memorie van toelichting, artikelsgewijze toelichting op artikel IV. PAGE PAGE 2 PAGE I AAN DE KONINGIN ........................................................................ ...........