[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

33150 Adv RvSt inzake Wijziging van de Wet bodembescherming met het oog op het terugbrengen van de administratieve en bestuurlijke lasten en enkele verbeteringen van de uitvoering

Wijziging van de Wet bodembescherming met het oog op het terugbrengen van de administratieve en bestuurlijke lasten en enkele verbeteringen van de uitvoering

Advies Afdeling advisering Raad van State

Nummer: 2012D02336, datum: 2012-01-23, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Onderdeel van zaak 2012Z00987:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


No.W14.11.0335/IV	's-Gravenhage, 28 november 2011

Bij Kabinetsmissive van 9 augustus 2011, no.11.001901, heeft Uwe
Majesteit, op voordracht van de Staatssecretaris van Infrastructuur en
Milieu, bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging
aanhangig gemaakt het voorstel van wet tot wijziging van de Wet
bodembescherming met het oog op het terugbrengen van de administratieve
en bestuurlijke lasten en enkele verbeteringen van de uitvoering, met
memorie van toelichting.

Het wetsvoorstel voorziet in wijziging van hoofdstuk IV van de Wet
bodembescherming (hierna: Wbb) betreffende de algemene bepalingen in
geval van verontreiniging van de bodem. 

De Afdeling advisering van de Raad van State onderschrijft de strekking
van het wetsvoorstel, maar maakt opmerkingen over de doelstellingen van
het wetsvoorstel, het bouwen voorafgaand aan instemming en het
nazorgplan. Zij is van oordeel dat in verband daarmee enige aanpassing
van het voorstel wenselijk is.

1.	Consequenties van het wetsvoorstel voor het beschermingsniveau

Het wetsvoorstel maakt onderdeel uit van de afspraken in het Convenant
bodemontwikkelingsbeleid en aanpak spoedlocaties (hierna: het convenant)
en geeft invulling aan het voornemen uit het regeerakkoord om bij de
bodemsanering te komen tot een vermindering van de bestuurlijke en
administratieve lasten. Het wetsvoorstel is gericht op de
vereenvoudiging en de hervorming van de regulering van
bodemverontreiniging, door onder meer het terugbrengen van het aantal
beschikkingen en het wegnemen van belemmeringen voor een goede
uitvoering.

De Afdeling onderschrijft de doelstellingen van het wetsvoorstel, maar
merkt op dat deze een begrenzing vinden in het oorspronkelijke doel van
de Wbb, te weten de bescherming van de bodem. De toelichting bij het
wetsvoorstel beschrijft slechts voor twee wijzigingsvoorstellen de
consequenties ervan voor het realiseren van deze doelstelling. Voor de
overige voorstellen ontbreekt een analyse waaruit blijkt dat de
voorgestelde wijzigingen geen gevolgen zouden hebben voor het huidige
beschermingsniveau van de bodem. In een aantal gevallen is dit geen
probleem omdat daarbij het beschermingsniveau geen rol speelt, zoals bij
het voorstel om bepaalde besluiten alleen digitaal bekend te maken.

Voor voorstellen die betrekking hebben op het reduceren van het aantal
beschikkingen is het ontbreken van een analyse wel problematisch omdat
zij aanzienlijke implicaties kunnen hebben voor de mogelijkheden van het
bevoegd gezag om de daadwerkelijke sanering van verontreinigde grond te
beïnvloeden. Voor dergelijke voorstellen is een doordachte afweging van
de consequenties en van de voor– en nadelen in het licht van de
oorspronkelijke doelstelling van de Wbb op haar plaats. Deze ontbreekt
in de memorie van toelichting. Dit klemt temeer omdat het wetsvoorstel
vooruitloopt om een fundamentele herziening van zowel de
bodemregelgeving als het omgevingsrecht, in welk kader een verdere
doordenking van het instrumentarium zal plaatsvinden. Het is niet op
voorhand duidelijk of de thans voorgestelde wijzigingen ook worden
betrokken bij deze herziening.

Gelet hierop, is de Afdeling er niet van overtuigd dat dergelijke meer
verstrekkende voorstellen thans moeten worden doorgevoerd vooruitlopend
op een komende fundamentele herziening van zowel de bodemregelgeving als
het omgevingsrecht, temeer daar achtereenvolgende wijzigingen in
regelgeving de rechts- en bestuurlijke praktijk verder compliceren.

In het licht van het vorenstaande, adviseert de Afdeling in de
toelichting nader in te gaan op de gevolgen van de voorgestelde
wijzigingen voor de bescherming van de bodem en in de toelichting nader
te motiveren waarom met deze wijzigingen wordt vooruitgelopen op de
komende herziening van het bodem- en omgevingsrecht.

2.	Bouwen voorafgaand aan instemming

De voorgestelde wijziging van artikel 6.2c, tweede lid, (nieuw) van de
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) houdt in dat, kort
gezegd, onder voorwaarden met bouwen kan worden begonnen voordat het
bevoegd gezag heeft ingestemd met het saneringsplan.

Eén van die voorwaarden is dat het bouwen de uitvoering van de sanering
niet belemmert. Weliswaar is het praktische nut van deze bepaling
duidelijk, maar de regeling roept een aantal vragen op. Zo kan uit de
voorgestelde regeling niet worden afgeleid wie bepaalt of de bouw de
uitvoering van de sanering belemmert. Kennelijk is beoogd dat degene die
wil bouwen in eerste instantie zal beoordelen of dit het geval is. Als
dat de bedoeling is, zou dat in ieder geval duidelijk aangegeven moeten
worden. Vervolgens kan het bevoegd gezag, al dan niet op verzoek van een
(derde)belanghebbende, een oordeel geven over de juistheid van de
inschatting van degene die wil bouwen. Deze beoordelingen kunnen
aanleiding geven tot nieuwe geschillen. Indien het bestuurlijke oordeel
van het bestuursorgaan appellabel is, wordt daardoor het systeem van
beschikkingen nog complexer, ook omdat het bevoegd gezag inzake de
omgevingsvergunning niet per se het bevoegd gezag Wbb is. Evenmin is op
voorhand duidelijk welke gevolgen deze regeling heeft voor de
handhaafbaarheid van de saneringseisen. De regeling roept ten slotte de
vraag op waarom de voorwaarde dat het bouwen de uitvoering van de
sanering niet belemmert niet als voorwaarde van de beschikking, bedoeld
in artikel 29, eerste lid, van de Wbb is geformuleerd, op dezelfde wijze
als de voorwaarden onder a en b van het voorgestelde artikel 6.2c,
tweede lid. 

Deze vragen blijven in de toelichting onbeantwoord, slechts het
praktische voordeel van de regeling, het eerder in werking treden van de
omgevingsvergunning, wordt belicht. 

Gelet op het voorgaande, adviseert de Afdeling de toelichting op dit
punt aan te vullen en zo nodig de voorgestelde regeling aan te passen.

3.	Voor redactionele kanttekeningen verwijst de Afdeling naar de bij het
advies behorende bijlage.

De Afdeling advisering van de Raad van State geeft U in overweging het
voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal,
nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden.

De vice-president van de Raad van State,

Bijlage bij het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State
betreffende no.W14.11.0335/IV met redactionele kanttekeningen die de
Afdeling in overweging geeft.

In artikel I, onderdeel C, aanhef en onderdeel 2, het voorgestelde
artikel 29, derde lid, van de Wbb schrappen en in de toelichting op het
tweede lid, onderdeel a, van artikel 29 van de Wbb ingaan op het
tijdstip waarop de desbetreffende verzoeken kunnen worden gedaan.

In artikel I, onderdeel C, aanhef en onder 2 en 3, "verzoek" vervangen
door: aanvraag. Het voorgestelde artikel 29, tweede lid, van de Wbb ziet
op een verzoek van degene die het nader onderzoek heeft overgelegd dan
wel degene die de melding heeft gedaan. Aangezien deze (rechts)personen
belanghebbenden zijn, betreft het een gekwalificeerd verzoek, te weten
een aanvraag als bedoeld in artikel 1:3, tweede lid, van de Algemene wet
bestuursrecht.

In artikel I, onderdeel C, aanhef en onder 5, tot uitdrukking brengen
dat de regeling in het voorgestelde zesde lid slechts in afwijking is
van het eerste en tweede lid, en niet, zoals nu geformuleerd, in
afwijking van het eerste tot en met het vijfde lid.

Artikel I, onderdeel H, in de toelichting de verschillende situaties en
de daarbij behorende verplichtingen (schematisch) uiteenzetten.

	Zie memorie van toelichting, paragraaf 4 "Bedrijfseffecten en
milieueffecten". Het betreft dan de voorgestelde meldingsplicht voor
grondwateronttrekkingen en de aanwijzing ex artikel 37 van de Wbb.

	Memorie van toelichting, artikelsgewijze toelichting op artikel IV.

 PAGE    

  PAGE  2 

 PAGE   I 

AAN DE KONINGIN

........................................................................
...........