33162 Adv RvSt inzake Wijziging van enkele socialezekerheidswetten in verband met een andere vormgeving van de exportbeperking in de Algemene Kinderbijslagwet en het regelen van overgangsrecht voor de situatie van opzegging of wijziging van een verdrag dan wel een daarmee gelijk te stellen situatie
Wijziging van enkele socialezekerheidswetten in verband met een andere vormgeving van de exportbeperking in de Algemene Kinderbijslagwet en het regelen van overgangsrecht voor de situatie van opzegging of wijziging van een verdrag dan wel een daarmee gelijk te stellen situatie
Advies Afdeling advisering Raad van State
Nummer: 2012D04028, datum: 2012-02-01, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1
Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Onderdeel van zaak 2012Z01719:
- Indiener: H.G.J. Kamp, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
- 2012-02-02 13:45: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2012-02-07 15:00: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2012-02-14 16:30: Procedures en brieven (Procedurevergadering), vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
- 2012-03-08 14:00: Wijziging van enkele socialezekerheidswetten in verband met een andere vormgeving van de exportbeperking in de Algemene Kinderbijslagwet en het regelen van overgangsrecht voor de situatie van opzegging of wijziging van een verdrag dan wel een daarmee gelijk te stellen situatie - 33162 (Inbreng verslag (wetsvoorstel)), vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
- 2012-05-29 18:00: Procedures en brieven (groslijst controversieel verklaren en regulier)(aanvangstijd gewijzigd: 5 min. na aanvang dinerpauze) (Procedurevergadering), vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
- 2012-05-31 13:30: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2012-06-13 19:00: Wijziging van enkele socialezekerheidswetten in verband met een andere vormgeving van de exportbeperking in de Algemene Kinderbijslagwet en het regelen van overgangsrecht voor de situatie van opzegging of wijziging van een verdrag dan wel een daarmee gelijk te stellen situatie (33162) (Plenair debat (wetgeving)), TK
- 2012-06-19 15:15: Stemmingen (Stemmingen), TK
Preview document (š origineel)
No.W12.11.0422/III 's-Gravenhage, 16 december 2011 Bij Kabinetsmissive van 12 oktober 2011, no.11.002433, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet houdende wijziging van enkele socialezekerheidswetten in verband met een andere vormgeving van de exportbeperking in de Algemene Kinderbijslagwet en het regelen van overgangsrecht voor de situatie van opzegging of wijziging van een verdrag dan wel een daarmee gelijk te stellen situatie, met memorie van toelichting. Het voorstel beoogt het recht op kinderbijslag en het kindgebonden budget te beĆ«indigen voor kinderen die buiten de Europese Unie, de EER en Zwitserland (hierna: de EU) woonachtig zijn. Daartoe vervalt de bestaande uitzondering op het exportverbod in de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) voor de situatie waarin er een verdrag is met handhavingafspraken met het land waar betrokkene woont. Het voorstel bevat tevens het overgangsrecht dat van toepassing is op bestaande uitkeringen bij de wijziging, opzegging of beĆ«indiging van de voorlopige toepassing van bilaterale sociale zekerheidsverdragen. De Afdeling advisering van de Raad van State onderschrijft de strekking van het wetsvoorstel, maar maakt een aantal opmerkingen met betrekking tot de kinderbijslag in internationaalrechtelijk perspectief, het EU-Handvest, het beginsel van Unietrouw, de verhouding tot het verdragsrechtelijk overgangsrecht en de bijzondere positie van Turkije. Zij is van oordeel dat in verband daarmee enige aanpassing van het voorstel wenselijk is. 1. Inleiding: het recht op kinderbijslag Ingevolge artikel 6, eerste lid, onder a en b, van de AKW, behoren tot de kring van verzekerden voor deze wet: de ingezetenen van Nederland alsmede degenen die op grond van in Nederland in dienstbetrekking verrichte arbeid aan de Nederlandse loonbelasting zijn onderworpen. Om recht op kinderbijslag te hebben, moeten de verzekerden voldoen aan de voorwaarden in paragraaf 1 van hoofdstuk III van de AKW. Ingevolge het huidige artikel 7b, eerste en tweede lid, bestaat geen recht op kinderbijslag indien de verzekerde of het kind niet in Nederland woont, tenzij deze in een land woont waarin op grond van een verdrag of een besluit van een volkenrechtelijke organisatie recht bestaat op kinderbijslag. Nederland heeft met een aantal landen verdragen afgesloten die de export van uitkeringen op het gebied van sociale zekerheid, waaronder ook kinderbijslag, regelen. In de praktijk kan thans kinderbijslag naar een groot aantal landen buiten de EU geĆ«xporteerd worden. Ingevolge het voorgestelde artikel 7b, eerste en tweede lid, is de woonplaats van de verzekerde niet meer relevant voor de beantwoording van de vraag of er recht op kinderbijslag bestaat. Ingevolge deze bepalingen bestaat uitsluitend recht op kinderbijslag indien het kind in Nederland woont, dan wel in een land waarin op grond van verordening 883/2004 (hierna de coƶrdinatieverordening) recht op export van Nederlandse kinderbijslag bestaat. Een kleine groep verzekerde personen die thans in een niet-verdragsland wonen en een kind hebben dat in Nederland woont, zullen na inwerkingtreding kinderbijslag ontvangen. De export van kinderbijslag naar landen buiten de EU wordt stopgezet. Nederland zal voorstellen doen om de verdragen die thans nog de export van kinderbijslag mogelijk maken aan te passen en zal zo nodig overwegen deze verdragen op te zeggen. In zoverre is er sprake van een ingrijpende wijziging ten opzichte van het tot voor kort gevoerde beleid. Het voorgestelde artikel 41c van de AKW regelt het overgangsrecht met betrekking tot de stopzetting van de export van kinderbijslag. Vanaf de datum van beĆ«indiging of opzegging van het verdrag blijft het recht op kinderbijslag nog twee kwartalen bestaan. 2. Kinderbijslag in internationaalrechtelijk perspectief a. Wijziging en opzegging verdragen In paragraaf 1 van de toelichting is een analyse opgenomen van de verdragen die moeten worden aangepast. In de toelichting worden drie categorieĆ«n verdragen onderscheiden. 1Ā°: Voor zeven landen is het desbetreffende verdrag nog niet geratificeerd door de verdragspartner, en vindt export van kinderbijslag plaats op basis van de voorlopige toepassing van dat verdrag. De export hiervan wordt met ingang van 1 januari 2012 beĆ«indigd. 2Ā°: Voor dertien landen werkt het exportverbod in de AKW direct door, omdat in de verdragen met die landen zelf al is voorzien in een bepaling die de beperking of uitsluiting van de export van de kinderbijslag uitdrukkelijk toestaat, dan wel daarvoor geen beletsel vormt. Deze verdragen behoeven derhalve geen aanpassing. 3Ā°: Voor 21 landen is aanpassing van de verdragen noodzakelijk om de export van kinderbijslag en kindgebonden budget stop te zetten. De regering zal aan deze verdragspartners voorstellen doen tot wijziging van deze verdragen. Als de verdragspartner hiermee instemt, wordt deze wijziging ter goedkeuring aan het parlement voorgelegd. Als de onderhandelingen niet (tijdig) tot het gewenste resultaat leiden, zal de regering overwegen deze verdragen op te zeggen. De Afdeling wijst erop dat categorie 2Ā° in feite twee categorieĆ«n verdragen bevat. In de eerste plaats betreft het de verdragen waarin een uitdrukkelijke mogelijkheid tot beperking of stopzetting van de export van kinderbijslag is opgenomen. In de tweede plaats zijn er verdragen waarin zo'n mogelijkheid niet is opgenomen, maar de tekst van het verdrag geen belemmering vormt voor stopzetting van de export van kinderbijslag. De Afdeling mist een nadere analyse van met name de inhoud van de verdragen die geen uitdrukkelijke mogelijkheid tot stopzetting van de export van kinderbijslag bevatten. Zij wijst er in dit verband op dat op grond van deze verdragen thans export van kinderbijslag plaatsvindt en dat de regering in 2003 voor vijf van deze landen heeft bekendgemaakt dat er in die landen recht bestaat op kinderbijslag op grond van internationale verdragen en daardoor op grond van de AKW. Nu de desbetreffende verdragen zelf niet worden gewijzigd, kan het voor betrokkenen onduidelijk zijn waarom het recht op kinderbijslag niet langer bestaat en kan mogelijk zelfs gerechtvaardigd vertrouwen met betrekking daartoe zijn geschonden. De Afdeling adviseert naar aanleiding van het voorgaande de toelichting met betrekking tot de onder 2Ā° genoemde landen aan te vullen. b. Internationale karakter van het recht op kinderbijslag De wijziging van de voorwaarden voor het recht op kinderbijslag in de AKW wordt gemotiveerd met het uitgangspunt dat (financiĆ«le) ondersteuning voor het onderhoud van kinderen de verantwoordelijkheid hoort te zijn van het land waar het kind woont en niet van het land waar de ouder woont. De consequentie van dit uitgangspunt is dat verzekerden op grond van de AKW geen financiĆ«le ondersteuning voor het onderhoud van hun kinderen meer krijgen als hun kinderen in landen wonen waar geen met de AKW vergelijkbare regelingen bestaan. De Afdeling wijst erop dat op grond van het internationale recht Nederland geen verplichting heeft tot het in stand houden van een regeling als de AKW. De regering kan in beginsel de AKW intrekken zonder dat een internationale verplichting geschonden wordt. Wel is Nederland op grond van onder meer het Europees Sociaal Handvest (herzien) (hierna: het ESH) verplicht om bij de vaststelling van de sociale bijstand (Wet werk en bijstand) rekening te houden met de gezinssamenstelling. Omdat er geen enkele internationale verplichting is de AKW in stand te laten, is Nederland in beginsel vrij om aan deze regeling een exportverbod te verbinden. Wel dienen daarbij de bestaande internationale verplichtingen inzake de export van uitkeringen in acht genomen te worden. De Afdeling constateert dat de regering, nu het voorstel voorziet in overgangsrecht in het geval van een eventuele opzegging van het verdrag en derhalve voorafgaand aan de daadwerkelijke onderhandelingen, er bij voorbaat van uit lijkt te gaan dat een aantal verdragspartners niet (tijdig) zal meewerken aan de aanpassing van het verdrag. De Afdeling adviseert in de toelichting uiteen te zetten in hoeverre nu reeds rekening moet worden gehouden met een non-coƶperatieve opstelling van de verdragspartners, en daarbij tevens aandacht te besteden aan neveneffecten van een opzegging, zoals bijvoorbeeld gevolgen voor de diplomatieke verhoudingen. 3. Toetsing aan het Unierecht a. Toetsing aan het EU-Handvest In paragraaf 3 van de toelichting wordt de beĆ«indiging van de export getoetst aan het recht op het ongestoord genot van eigendom, bedoeld in artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheiden (hierna: EVRM). Voorts wordt in paragraaf 4 kort ingegaan op het recht op gelijke behandeling, zoals vastgelegd in het Internationaal Verdrag inzake de Burgerlijke en Politieke rechten en in het EVRM. De Afdeling mist een vergelijkbare toets aan het daarmee corresponderende artikel 17, eerste lid, van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie (hierna: EU Handvest). Ingevolge artikel 51, eerste lid, van het EU Handvest, is dit Handvest van toepassing, omdat Nederland met de export van uitkeringen het recht van de Europese Unie ten uitvoer brengt. De Afdeling adviseert het voorstel eveneens te toetsen aan artikel 17, eerste lid, van het EU Handvest en de toelichting hiermee aan te vullen. b. Unietrouw Overeenkomstig de Europees-mediterrane overeenkomsten waarbij een associatie tot stand is gebracht tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten enerzijds en landen als bijvoorbeeld Marokko, TunesiĆ«, Algerije en Israel, en de Stabilisatie- en Associatieovereenkomsten met KroatiĆ« en MacedoniĆ« anderzijds, stellen de Associatieraad respectievelijk de Stabilisatie- en Associatieraad de nodige bepalingen vast om het in die overeenkomsten vervatte beginsel betreffende de coƶrdinatie van de sociale zekerheidstelsels toe te passen. De Europese Commissie is eind 2007 begonnen met het in procedure brengen van een aantal (concept-)associatiebesluiten die betrekking hebben op een deel van de materie, zoals Nederland die heeft vastgelegd in diverse bilaterale sociale zekerheidsverdragen: coƶrdinatieafspraken omtrent sociale zekerheid. Over een aantal van deze conceptbesluiten heeft de Raad van de Europese Unie op 21 oktober 2010 een besluit genomen. De conceptbesluiten zijn in die zin binnen de EU gereed voor besluitvorming door de desbetreffende EU-Associatieraad, maar wachten nog op agendering. Ingevolge het beginsel van Unietrouw, zoals uitgelegd in de rechtspraak van het Hof van Justitie van de EU, hebben lidstaten onder meer de verplichting om nauw samen te werken met de gemeenschapsinstellingen, ter vergemakkelijking van de vervulling van de taak van de Gemeenschappen en ter verzekering van de eenheid en de samenhang van het internationale optreden en de internationale vertegenwoordiging van de Gemeenschappen. Na totstandkoming (en inwerkingtreding) van bedoelde besluiten en voor zover de door Nederland gesloten bilaterale verdragen inzake sociale zekerheid inhoudelijk geheel of gedeeltelijk overeenkomen met bedoelde besluiten, bestaat er voor Nederland minder ruimte om wijzigingen aan te brengen in die bilaterale verdragen. Immers, bij wijzigingen in bilaterale verdragen zal telkens moeten worden bezien hoe die wijzigingen zich verhouden tot de inmiddels genomen eventuele nieuwe besluiten van de Associatieraden. Naar het oordeel van de Afdeling volgt uit de jurisprudentie van het Hof dat ook in het huidige stadium van besluitvorming al afstemming met in elk geval de Europese Commissie gewenst is, om te voorkomen dat het Nederlandse beleid op het gebied van de export van uitkeringen inbreuk maakt op de door de Commissie en de Raad van de EU nagestreefde afspraken op het gebied van sociale zekerheid. De Afdeling adviseert in de toelichting dragend te motiveren dat het voorstel in overeenstemming is met de hiervoor genoemde ontwikkelingen op associatiegebied. De Afdeling adviseert tevens met in elk geval de Europese Commissie contact te zoeken, ten einde de onderlinge samenwerking te vergemakkelijken. 4. Verhouding tot het verdragsrechtelijk overgangsrecht Het wetsvoorstel regelt het overgangsrecht dat geldt na opzegging van een sociaal zekerheidsverdrag. Het daarbij gehanteerde uitgangspunt is eerbiedigende werking voor bestaande gevallen, met uitzondering van het recht op kinderbijslag. Volgens de toelichting heeft de Sociale Verzekeringsbank (hierna: SVB) erop gewezen dat het overgangsrecht in dit voorstel afwijkt van de inhoud van een aantal verdragen, op grond waarvan de eerbiedigende werking ook voor kinderbijslag zou gelden. Volgens de toelichting ziet het overgangsrecht in de verdragen op situaties waarin het recht op uitkering is ontstaan op grond van het verdrag, en niet op situaties waarin het recht op uitkering voortvloeit uit de nationale wet, zoals bij kinderbijslag. Het overgangsrecht in de verdragen is dan ook niet van toepassing, aldus de toelichting. De Afdeling kan deze redenering niet zonder meer volgen. Op grond van de Wet BEU worden socialeverzekeringsuitkeringen alleen geĆ«xporteerd naar landen waarmee Nederland een handhavingsverdrag heeft gesloten. De werkingssfeer van deze verdragen strekt zich in de regel ook uit tot kinderbijslag. Naar het oordeel van de Afdeling vloeit het recht op uitkering van kinderbijslag in het buitenland dan ook niet uitsluitend voort uit de nationale wet. Voorts wijst de Afdeling op het in artikel 94 van de Grondwet vastgelegde beginsel dat wettelijke voorschriften geen toepassing vinden, indien deze niet verenigbaar zijn met eenieder verbindende bepalingen van verdragen en besluiten van volkenrechtelijke organisaties. Het is goed mogelijk dat de eerdergenoemde handhavingsverdragen eenieder verbindende bepalingen bevatten die zien op het overgangsrecht bij opzegging. De Afdeling adviseert de toelichting aan te vullen, daarbij nader in te gaan op het genoemde commentaar van de SVB, en zo nodig het voorstel aan te passen. 5. Bijzondere positie van Turkije De Afdeling mist een onderbouwing van de constatering in paragraaf 1 van de toelichting dat voor de beĆ«indiging van de export van kinderbijslag naar Turkije geen verdragswijziging nodig is. Naar het oordeel van de Afdeling bevat artikel 33 van het verdrag met Turkije mogelijk een verplichting voor de export van kinderbijslag. Dit vermoeden wordt ondersteund door ā declaratoire - vaststelling in de Bekendmaking op grond van de Wet BEU. De Afdeling adviseert de toelichting op dit punt aan te vullen. De Afdeling advisering van de Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden. De vice-president van de Raad van State, Verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de coƶrdinatie van de socialezekerheidsstelsels (PbEU L 166). Zie de memorie van toelichting, paragraaf 2, blz. 8. Het wetsvoorstel handhaaft de uitzonderingsmogelijkheden in artikel 7b voor verzekerden woonachtig in de Caribische delen van het Koninkrijk, verzekerden die werkzaamheden in het algemeen belang verrichten en hun gezinsleden. Het gaat hierbij om de verdragslanden Bolivia, Botswana, BraziliĆ«, Costa Rica, Mali, Gambia en tevens Mexico (dit verdrag is niet ondertekend) (zie blz. 13 van de memorie van toelichting). De toenmalige minister van SZW heeft in 2010 al toegezegd deze export te beĆ«indigen. Zie de nota "Arbeidsmobiliteit en sociale zekerheid" (Kamerstukken II 2009/10, 32 149, nr. 2). Het gaat hierbij om de volgende verdragslanden: ArgentiniĆ«, Belize, Ecuador, Egypte, Hongkong, JordaniĆ«, KroatiĆ«, MacedoniĆ«, Panama, Paraguay, Thailand, Turkije en Uruguay. Zie memorie van toelichting, paragraaf 1, blz. 7. Bekendmaking op grond van de Wet beperking export uitkeringen, Stcrt. 1 april 2003, nr. 64, blz. 31. Het betreft de verdragslanden ArgentiniĆ«, Ecuador, KroatiĆ«, Thailand en Turkije. Kamerstukken II 2010/11, 32 500 XV, nr. 57. - Artikel 16 Europees Sociaal Handvest (herzien),1996 (Trb 2004, 13): Recht van het gezin op sociale, wettelijke en economische bescherming Teneinde de noodzakelijke voorwaarden te scheppen voor de volledige ontplooiing van het gezin, als fundamentele maatschappelijke eenheid, verbinden de Partijen zich de economische, wettelijke en sociale bescherming van het gezinsleven te bevorderen, onder andere door het doen van sociale en gezinsuitkeringen, het treffen van fiscale regelingen, het verschaffen van gezinshuisvesting en het doen van uitkeringen bij huwelijk. - Artikel 26 van het VN-Verdrag inzake de Rechten van het Kind (1989) (Trb. 1990, 170) 1. De Staten die partij zijn, erkennen voor ieder kind het recht de voordelen te genieten van voorzieningen voor sociale zekerheid, met inbegrip van sociale verzekering, en nemen de nodige maatregelen om de algehele verwezenlijking van dit recht te bewerkstelligen in overeenstemming met hun nationale recht. 2. De voordelen dienen, indien van toepassing, te worden verleend, waarbij rekening wordt gehouden met de middelen en de omstandigheden van het kind en de personen die verantwoordelijk zijn voor zijn of haar onderhoud, alsmede iedere andere overweging die van belang is voor de beoordeling van een verzoek daartoe dat door of namens het kind wordt ingediend. Nederland heeft bij de goedkeuringsprocedure bij dit artikel een voorbehoud aangebracht, inhoudende dat deze bepaling niet verplicht tot een zelfstandig recht van kinderen op sociale zekerheid (zie Kamerstukken II, 1992/93, 22855 (R1451), nrs. 1-2 blz. 2) - Verdrag betreffende minimumnormen van sociale zekerheid, (Trb. 1953, 69), ILO-Verdag nr. 102. Artikel 42 (Deel VII ā Gezinsbijslagen (artikelen 39 t/m 45) De verstrekkingen moeten omvatten: a) een periodieke betaling, toegekend aan ieder beschermd persoon, die de voorgeschreven wachttijd heeft vervuld; of b) de verstrekking aan of ten behoeve van de kinderen van voedsel, kleding, huisvesting, vacantie of huishoudelijke hulp; of c) een combinatie van de verstrekkingen, bedoeld onder a) en b). In dit Verdrag wordt geregeld dat kinderbijslag moet worden verstrekt voor kinderen beneden de leerplichtige leeftijd of voor kinderen jonger dan 15 jaar. De kinderbijslag moet bestaan uit periodiek geldelijke uitkeringen dan wel uit verstrekkingen in natura (voedsel, kleding, huisvesting, vakantieverblijf of huishoudelijke hulp) of een combinatie van beide. Met de Algemene Kinderbijslagwet wordt voldaan aan de door het verdrag voorgeschreven gezinsbijslagen. Artikel 17, eerste lid, EU-Handvest: "Iedere natuurlijke of rechtspersoon heeft recht op het ongestoord genot van zijn eigendom. Aan niemand zal zijn eigendom worden ontnomen behalve in het algemeen belang en onder de voorwaarden voorzien in de wet en in de algemene beginselen van internationaal recht. De voorgaande bepalingen tasten echter op geen enkele wijze het recht aan, dat een staat heeft om die wetten toe te passen, die hij noodzakelijk oordeelt om het gebruik van eigendom te reguleren in overeenstemming met het algemeen belang of om de betaling van belastingen of andere heffingen of boeten te verzekeren." Zie de diverse besluiten van de Raad van 21 oktober 2010 betreffende het standpunt met betrekking tot de vaststelling van bepalingen voor de coƶrdinatie van de socialezekerheidsstelsels dat de Europese Unie zal innemen in de Associatieraad die is opgericht bij de Euro-mediterrane overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en het Koninkrijk Marokko (2010/697/EU), de Republiek TunesiĆ« (2010/698/EU), de Democratische Volksrepubliek Algerije (2010/699/EU), en de staat IsraĆ«l (2010/700/EU) anderzijds, en in de Stabilisatie- en Associatieraad die is opgericht bij de Stabilisatie- en Associatieovereenkomst tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten enerzijds, en de voormalige Joegoslavische Republiek MacedoniĆ« (2010/701/EU) en de Republiek KroatiĆ« (2010/702/EU), anderzijds (PbEU, L 306, 23 november 2010). HvJ EU 20 april 2010, C-246/07, r.o. 73-75. HvJ EU 20 april 2010, C-246/07 (Commissie-Zweden). Zie memorie van toelichting, par. 8. Zie bijvoorbeeld de artikelen 2 en 4 van het Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk Thailand inzake de export van sociale verzekeringsuitkeringen (Trb. 2002, 19). Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Turkije inzake de sociale zekerheid, (Trb. 1966, 155). Artikel 33 1. Turkse werknemers die werkzaam zijn in Nederland en waarvan de kinderen in Turkije verblijven of worden opgevoed, hebben recht op kinderbijslag op dezelfde voorwaarden als Nederlandse werknemers. (ā¦) Stcrt. 1 april 2003, nr. 64, pag. 31. PAGE 7 AAN DE KONINGIN ........................................................................ ...........