[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

33168 Adv RvSt inzake voorwaarden voor winstuitkering aanbieders medisch-specialistische zorg

Wijziging van de Wet cliëntenrechten zorg en enkele andere wetten om het mogelijk te maken dat aanbieders van medisch-specialistische zorg, mits zij aan een aantal voorwaarden voldoen, winst uitkeren (voorwaarden voor winstuitkering aanbieders medisch-specialistische zorg)

Advies Afdeling advisering Raad van State

Nummer: 2012D05309, datum: 2012-02-09, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Onderdeel van zaak 2012Z02330:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


No.W13.11.0281/III	's-Gravenhage, 24 oktober 2011

Bij Kabinetsmissive van 19 juli 2011, no.11.001768, heeft Uwe Majesteit,
op voordracht van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, bij
de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig
gemaakt het voorstel van wet houdende regels over winstuitkering door
zorgaanbieders (Wet voorwaarden voor winstuitkering aanbieders
medisch-specialistische zorg), met memorie van toelichting.

Het voorstel strekt ertoe om winstuitkering mogelijk te maken voor
aanbieders van medisch-specialistische zorg. Daardoor zullen zij beter
in staat zijn om financiering in de vorm van risicodragend vermogen aan
te trekken, waarmee wordt beoogd de kwaliteit, dienstverlening en
doelmatigheid van de medisch-specialistische zorg te verbeteren, aldus
de toelichting. Om de beschikbaarheid en kwaliteit van zorg bij die
aanbieders te borgen en omdat met die zorg veel publieke middelen
gemoeid zijn, worden aan de organisatie van de zorgaanbieder en aan de
winstuitkering randvoorwaarden gesteld.   

De reikwijdte van het voorstel is in zo verre beperkt, dat het in
principe betrekking heeft op die instellingen die medisch
specialistische zorg aanbieden waarvoor het thans bij en krachtens de
Wet toelating zorginstellingen (Wtzi) is verboden om winst uit te keren.
De aanbieders die al winst mogen uitkeren, worden door het voorstel niet
geraakt. Het verbod blijft echter gelden voor aanbieders van intramurale
AWBZ-zorg en voor academische ziekenhuizen. Voorts strekt het voorstel
ertoe regels te treffen voor overgang van goederen van zorgaanbieders
zonder winstoogmerk naar zorgaanbieders met winstoogmerk. De beoogde
inwerkingtredingdatum is 1 januari 2013.

De Afdeling advisering van de Raad van State onderschrijft de strekking
van het wetsvoorstel, maar maakt een aantal opmerkingen over de
voorwaarden voor winstuitkering, over de overeenstemming met de
bepalingen inzake het vrij verkeer van kapitaal en inzake de vrije
vestiging en over de overgang van goederen. Zij is van oordeel dat in
verband daarmee aanpassing van het voorstel wenselijk is.

1. 	Voorwaarden voor winstuitkering

1.1.	De gestelde voorwaarden en het hoofddoel van het voorstel

Het voorstel beoogt bij te dragen aan verbetering van kwaliteit,
dienstverlening en doelmatigheid van en in de zorg. In de toelichting
wordt uiteengezet dat het voorstel past binnen de stelselherziening in
de zorg zoals deze met de inwerkingtreding van de Zorgverzekeringswet
(Zvw) is ingezet. In dit stelsel is sprake van een privaat
zorgverzekeringsstelsel en zorgverleningsstelsel met (forse) publieke
randvoorwaarden. Zorgverzekeraars en aanbieders van zorg zijn in dit
stelsel private ondernemingen. 

Sinds de stelselherziening is een stapsgewijze omslag gemaakt, van een
stelsel waarin gestuurd werd op en door het aanbod, naar een stelsel van
vraagsturing. Het doel van die omslag is te komen tot meer
doelmatigheid, meer vrijheid voor zorgaanbieders en goede
toegankelijkheid van de zorg. Daarvan zou een stimulans uitgaan voor de
zorgaanbieders om de wensen en zorgbehoeften van patiënten centraal te
zetten en zorg te leveren van kwaliteit die zoveel mogelijk aan die
wensen en behoeften voldoet, aldus de toelichting. In de komende periode
worden enkele verdere stappen in de richting van zo een stelsel van
vraagsturing gezet, waaronder de invoering van prestatiebekostiging en
vrije prijsvorming enerzijds en vergroting van de risicodragendheid van
zorgverzekeraars door afschaffing van de ex-post verevening anderzijds.
Daardoor kan aan concurrentie door instellingen in de zorg meer inhoud
worden gegeven. Winstuitkering past in een dergelijk stelsel, aldus de
toelichting bij het voorstel.  

De toelichting vermeldt dat de regering erkent dat het ongeclausuleerd
toestaan van winstuitkering ook kan leiden tot risico's voor de zorg,
uit een oogpunt van kwaliteit, betaalbaarheid en doelmatigheid. In
verband daarmee is in het voorstel voorzien in een aantal voorwaarden
waaraan moet zijn voldaan voordat tot winstuitkering mag worden
overgegaan. Aanbieders van medisch-specialistische zorg voor wie het op
grond van het voorstel mogelijk wordt gemaakt om winst uit te keren,
moeten aan deze voorwaarden voldoen. Zo moet aan de instelling
waarbinnen de zorgaanbieder opereert, juridisch de vorm zijn gegeven van
een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, een naamloze
vennootschap of een coöperatie en moet hij aan de criteria van de
artikelen 4, 5 en 6 voldoen. De belangrijkste voorwaarde voor de
uitkering van winst is vervolgens dat de aanbieder een beschikking heeft
van de minister waaruit blijkt dat de desbetreffende instelling voldoet
aan eisen van kwaliteit en veiligheid. Deze beschikking kan pas worden
aangevraagd in de tiende maand van het derde jaar volgend op de dag
waarop de zorgaanbieder ten gevolge van investeringen eigen vermogen
verwerft. Het bestuur van de instelling waarbinnen de zorgaanbieder
opereert, moet toestemming geven voor de winstuitkering en het
toezichthoudend orgaan van de zorgaanbieder moet worden gehoord. Door
laatstgenoemde voorwaarden worden de zeggenschap en de
beslissingsbevoegdheid van de private investeerder over de
winstuitkering ingeperkt.

Het voorstel heeft betrekking op en is van betekenis voor de bereidheid
van private partijen om te investeren in zorgaanbieders. De Afdeling zal
hierna het voorstel met name beoordelen uit een oogpunt van
effectiviteit op dat punt. In dat kader zal zij ingaan op de betekenis
van de in het voorstel gestelde voorwaarden aan een winstuitkering voor
de investeringsbereid. Daaraan voorafgaand, merkt zij op dat het stelsel
van de Wet marktordening gezondheidszorg al verschillende andere
maatregelen kent die deze investeringsbereidheid eveneens zouden kunnen
beïnvloeden, gelet op onzekerheden die uit deze maatregelen (kunnen)
voortvloeien.    

De Afdeling signaleert een mogelijke spanning tussen het oogmerk van de
voorgestelde ruimte voor winstuitkering en de gestelde voorwaarden voor
zo'n winstuitkering. In feite gaat het om een spanning tussen de
principes die ten grondslag liggen aan het voorziene stelsel van
concurrentie door aanbieders op de zorgverleningsmarkt aan de ene kant
en het publieke belang van handhaving van de toegankelijkheid en
kwaliteit van de aangeboden zorg aan de andere kant. Immers, door de
gestelde voorwaarden zou het voor private investeerders met
risicodragend kapitaal minder aantrekkelijk kunnen blijken te zijn om te
investeren in de zorg dan thans wordt voorzien. Weliswaar wordt in
paragraaf 1.4 van de memorie van toelichting aangegeven dat uit een
onderzoek van Boer & Croon uit 2010 is gebleken dat de
investeringsbereidheid van private investeerders in de
medisch-specialistische zorg groot is. Uit het onderzoek blijkt echter
niet dat de thans in het voorstel opgenomen randvoorwaarden voor
winstuitkering in dat onderzoek zijn betrokken. Indien door de
voorgestelde voorwaarden de investeringsbereidheid met risicodragend
kapitaal mocht afnemen, zou een dergelijke omstandigheid - ondanks het
feit dat het voorstel past binnen het vraaggestuurde stelsel - in de weg
kunnen staan aan het realiseren van het doel van het wetsvoorstel.

De Afdeling adviseert in de toelichting het verbinden van voorwaarden
aan het kunnen doen van een winstuitkering als zodanig nader te
beargumenteren en zo nodig het voorstel aan te passen. 

1.2.	De gestelde voorwaarden en de EU-regels inzake het vrije
kapitaalverkeer

In de toelichting bij het voorstel wordt uitgebreid ingegaan op de
Europeesrechtelijke aspecten van de in het wetsvoorstel opgenomen
voorwaarden voor uitkering van winst door aanbieders van
medisch-specialistische zorg. Daarbij wordt onderkend dat de
voorgestelde voorwaarden worden gekwalificeerd als een belemmering van
het vrije kapitaalverkeer en in principe verboden zijn. 

In de toelichting wordt tevens aangegeven dat dwingende redenen van
algemeen belang zoals de  bescherming van de volksgezondheid en het
risico van ernstige aantasting van het financieel evenwicht van het
stelsel van sociale zekerheid, een dergelijke belemmering kunnen
rechtvaardigen. Zoals de toelichting ook aangeeft blijkt uit
verschillende arresten dat het Hof van Justitie bereid is de
beleidsvrijheid die de lidstaten in de zorg hebben, te respecteren.

In dit verband merkt de Afdeling het volgende op. Voor de beoordeling
van het voorstel geldt als uitgangspunt naar het recht van de Europese
Unie de titel over volksgezondheid, zoals die luidt na de
inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon. Volgens artikel 168,
zevende lid, VWEU eerbiedigt de Unie de verantwoordelijkheden van de
lidstaten met betrekking tot de bepaling van hun gezondheidsbeleid,
alsmede de organisatie en de verstrekking van gezondheidsdiensten en
geneeskundige verzorging. 

De Afdeling wijst erop dat bij de beoordeling van de noodzaak van de
maatregel in verhouding tot het nagestreefde doel, zoals uit overweging
51 van het arrest Petersen blijkt, moet worden nagegaan of de
uitzonderingen die aan de orde zijn, geen afbreuk doen aan de coherentie
van de regelgeving doordat zij tot een met die doelstelling strijdig
resultaat leiden. Er dient immers aan te worden herinnerd dat met een
regeling slechts de verwezenlijking van het ingeroepen doel kan worden
gewaarborgd, wanneer deze regeling daadwerkelijk ertoe strekt dat doel
coherent en stelselmatig te bereiken. In deze overweging uit het arrest
Petersen wordt door het Hof van Justitie verwezen naar het arrest
Hartlauer. Dit arrest Hartlauer is ook in de toelichting aangehaald,
maar aan het coherentievereiste dat in dat arrest Hartlauer een
belangrijke plaats inneemt, is in de toelichting niet getoetst.  

De Afdeling adviseert naar aanleiding van het voorgaande de toelichting
aan te vullen. 

1.3.	De gestelde voorwaarden nader bezien

Het voorstel voorziet in de artikelen 2 tot en met 6 in een aantal
voorwaarden waaraan moet worden voldaan voordat tot winstuitkering mag
worden overgegaan. De Afdeling merkt over de verschillende voorwaarden
het volgende op.   

a. 	Voorschriften over de gang van zaken bij de zorgaanbieder 

Het voorstel bevat enkele voorschriften die de regeling raken van
bevoegdheden binnen de betreffende zorgaanbieder. Het gaat daarbij met
name om artikel 4, eerste lid, onder b, en derde tot en met vijfde lid,
en artikel 5. Deze voorschriften sluiten aan bij het voorstel Wet
vereenvoudiging en flexibilisering bv-recht, in het bijzonder het in dat
voorstel voorgestelde artikel 216 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.
Dat voorstel is echter beperkt tot de bv, terwijl het onderhavige
voorstel ook geldt voor de nv en voor de coöperatie. In de memorie van
toelichting bij het voorstel Wet vereenvoudiging en flexibilisering
bv-recht is opgemerkt dat de voorgestelde flexibilisering niet is
doorgetrokken naar de rechtsvorm van de naamloze vennootschap, dit omdat
de regeling van de naamloze vennootschap op meer punten afhankelijk is
van Europese richtlijnen. 

Nu het onderhavige voorstel elementen bevat die in genoemd wetsvoorstel
zijn beperkt tot de bv, mist de Afdeling in de toelichting behandeling
van de vraag waarom de regering er voor heeft gekozen deze elementen ook
toe te passen op naamloze vennootschappen, en met name of daarmee geen
spanning ontstaat met de toepasselijke Europese richtlijnen. In de
toelichting wordt niet naar specifieke richtlijnen verwezen. 

De Afdeling adviseert in de toelichting nader op het vorenstaande in te
gaan. 

b. 	Voorschriften over de rechtsvorm van de zorgaanbieder

Ingevolge artikel 3, eerste lid, onder a, van het voorstel mag een
aanbieder van zorg die valt binnen het bereik van het wetsvoorstel,
alleen winst uitkeren indien deze aanbieder de rechtsvorm heeft van een
besloten vennootschap, naamloze vennootschap of coöperatie. Het
voorstel voorziet niet in de mogelijkheid van winstuitkering door
verenigingen en stichtingen. Dit is naar het oordeel van de Afdeling
begrijpelijk nu, zoals de toelichting (paragraaf 3.2.5) vermeldt, deze
rechtsvormen niet zijn bedoeld voor winstuitkering. 

De Afdeling merkt echter op dat uit het voorgestelde artikel 3, eerste
lid, onderdeel a, gelezen in samenhang met de toelichting, moet worden
afgeleid, dat buitenlandse rechtspersonen zijn uitgesloten van de
mogelijkheid van winstuitkering. Die uitsluiting is – aldus de
toelichting – ingegeven door het feit dat deze buitenlandse
rechtspersonen ingevolge de EU-regels over de vrijheid van vestiging
(artikel 49 van het VWEU) niet onderworpen mogen worden aan het
Nederlandse vennootschapsrecht. 

Volgens de toelichting leidt de uitsluiting van buitenlandse
rechtspersonen, die een beroep kunnen doen op de EU-regels inzake de
vrije vestiging, evenwel tot een belemmering van het recht van vestiging
voor vennootschappen die naar het recht van een andere lidstaat (of EER
lidstaat) zijn opgericht. Een dergelijke belemmering kan alleen dan
gerechtvaardigd worden onder het EU-recht, wanneer met succes een beroep
kan worden gedaan op de exceptie van volksgezondheid van artikel 52 van
het VWEU. 

De Afdeling vindt in de toelichting geen met het EU-recht sporende
argumenten die tot de conclusie kunnen leiden dat de uitsluiting van
buitenlandse rechtspersonen in verhouding tot het algemeen belang
noodzakelijk en proportioneel is en in overeenstemming is met het
discriminatieverbod, opgenomen in artikel 49 VWEU.

De Afdeling adviseert daarom het voorstel op dit punt van een dragende
overweging te voorzien.

c.	Wachttijd voor winstuitkering	

Het voorstel voorziet in het vereiste van toestemming van de minister om
winst te mogen uitkeren. Hiertoe dient een aanvraag te worden ingediend.
Ingevolge het voorgestelde artikel 4, eerste lid, onderdeel a, gelezen
in samenhang met het tweede lid, mag deze aanvraag pas worden gedaan
tegen het einde van het derde jaar na de ingangsdatum van de investering
door de geldverstrekker. Zo moeten continuïteit en de lange
termijnbelangen van de onderneming worden geborgd. 

De Afdeling merkt hierover het volgende op:

1°. 	De wachttijd wordt als voorwaarde gesteld om te voorkomen dat
private investeerders die gericht zijn op een korte termijn belang, dit
ten koste laten gaan van de stabiliteit van de onderneming en de
kwaliteit van de zorg. Indien hier daadwerkelijk voor moet worden
gevreesd, is het volgens de Afdeling echter de vraag of de voorgestelde
wachttijd hiertegen een effectieve remedie is. Het wetsvoorstel bepaalt
dat de winst pas na een bepaalde termijn mag worden uitgekeerd. Het
bepaalt daarentegen niet dat winst die is gemaakt in de daaraan
voorafgaande jaren, niet mag worden gereserveerd en daarna gecumuleerd
mag worden uitgekeerd. Zo bezien, is de betekenis van de wachttijd voor
het beoogde doel betrekkelijk. Daarbij is het overigens onduidelijk of
er na ommekomst van de wachttijd van drie jaar nog beperkingen zijn,
andere dan de in het vennootschapsrecht gebruikelijke, om de aldus
gereserveerde winstuitkeringen die in de loop van die drie jaar zijn
opgebouwd en niet zijn uitgekeerd, vervolgens in één keer uit te
keren. Daar komt bij dat een investeerder die nadien het aandelenpakket
overneemt, niet of nauwelijks met deze voorwaarde lijkt te worden
geconfronteerd. 

De Afdeling merkt op dat het effect dat de minister beoogt te
bewerkstelligen met de te stellen voorwaarden aan de winstuitkering aan
de eerste investeerder, alsnog teniet wordt gedaan, als artikel 4,
tweede lid, zo moet worden uitgelegd dat voor een nieuwe investeerder
die wel is gericht op korte termijn belang, slechts de resterende
wachttijd dan wel geen wachttijd geldt, indien hij de rechtspersoon
overneemt tijdens de wachttijd dan wel kort na afloop ervan. Dit alles
roept vragen op over de effectiviteit van de voorgestelde wachttijd. Het
leidt er naar het oordeel van de Afdeling voorts toe dat er, gelet op
het eerder genoemde coherentievereiste, aan moet worden getwijfeld of de
beperking van het kapitaalverkeer die het gevolg is van deze
wachtperiode (artikel 63 van het VWEU) voldoende kan worden
gerechtvaardigd. 

2°. 	De wachtperiode is zo opgezet dat de investeerder eerst
aandeelhouder moet worden en de onderneming vervolgens, na bijna drie
jaar, een beschikking kan aanvragen om tot winstuitkering te kunnen
overgaan. Dat levert de investeerder drie jaar lang onzekerheid op over
de vraag of de investering wel tot een resultaat zal kunnen leiden. Dit
roept de vraag op of investeerders wel bereid zullen zijn deze
onzekerheid te accepteren. Zij zullen hun beleid immers ook weer moeten
verantwoorden.  

De Afdeling adviseert nader op het vorenstaande in te gaan en zo nodig
het voorstel aan te passen.  

d. 	Topinkomens

Volgens par. 3.2.8 van de toelichting geldt in het geval van
winstuitkering als voorwaarde dat wordt voldaan aan de criteria voor de
topinkomens. De Afdeling wijst er op dat in het voorstel van Wet
normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector
(Wet normering bezoldiging) grenzen aan de topinkomens in de publieke en
semipublieke sector worden gesteld (zie in dit verband in het bijzonder
artikel 1.4, eerste lid, gelezen in samenhang met bijlage 3 van dat
voorstel). Of er daarbij sprake is van winstuitkering door de
rechtspersoon, is niet relevant. In paragraaf 5 van de Wet normering
bezoldiging wordt de handhaving van die wet geregeld.

Het voorgestelde artikel 16 bepaalt dat winstuitkering niet mag
plaatsvinden, zolang niet is voldaan aan een last onder dwangsom die is
opgelegd ingevolge paragraaf 3 van de Wet normering bezoldiging, dan wel
een op grond van artikel 5.5 van die wet opgeëist bedrag niet is
voldaan. 

Begrijpt de Afdeling het goed, dan moet het voorgestelde artikel 16
worden gezien als een “bijzondere incasso-methode” van de dwangsom
of het bovenmatig uitgekeerde bedrag zijnde een onverschuldigde betaling
als bedoeld in de Wet normering bezoldiging. 

Zoals hiervoor opgemerkt bevat de Wet normering bezoldiging zelf
instrumenten voor die gevallen waarin de wet wordt overtreden. Verder
kent de Algemene wet bestuursrecht bepalingen omtrent de last onder
dwangsom. Door daaraan uitvoering te geven, kan de Wet normering
bezoldiging worden gehandhaafd.

De Afdeling merkt in dit verband voorts op dat degene die een te hoog
topinkomen in de zin van de wet heeft ontvangen en moet terugbetalen,
niet dezelfde persoon hoeft te zijn als de private investeerder in de
zorgonderneming. In genoemde  gevallen kan het gebruik van de
voorgestelde bepaling die winstuitkering aan die investeerder in dat
geval onmogelijk maakt, worden gezien als een oneigenlijk middel om het
doel van de Wet normering bezoldiging te bereiken. 

De Afdeling adviseert om artikel 16 te schrappen. 

2.	Overgang van goederen

In artikel 9 en verder zijn voorschriften opgenomen betreffende de
overgang van goederen en vermogensrechten vanuit de sfeer van aanbieders
zonder winstoogmerk naar een (op winst gerichte) sfeer buiten de zorg.
Doel van deze regeling is om de desbetreffende waarde voor de zorg te
behouden. Bij sfeerovergang dient daarom het (positieve) saldo van
opbrengsten en kosten in het voor de sector relevante fonds te worden
gestort (claimrealisatie). 

Deze bepalingen gelden niet alleen voor vermogens die zijn opgebouwd in
de tijd van gereguleerde bouw van zorginstellingen en budgetfinanciering
voor het functioneren van zorginstelling tot 1 januari 2008, maar ook
voor vermogens die nadien zijn of worden opgebouwd. De Afdeling maakt
hierover de volgende opmerkingen. 

a.	Claimrealisatie

Voor goederen die in het verleden zijn gefinancierd met
overheidsmiddelen of waarvan de overheid via de budgetfinanciering
"budgetgaranties" heeft geleverd, was sprake van overheidsfinanciering
en liepen de instellingen zelf geen enkel risico. Daarom valt goed te
begrijpen dat de regering wil dat de waarde van de desbetreffende
goederen en rechten behouden blijft voor de zorg. Echter, vanaf 1
januari 2008 maken kapitaallasten onderdeel uit van de tarieven in de
zorg. Sedertdien lopen alle instellingen - waaronder de instellingen die
intramurale zorg verlenen - met betrekking tot de kapitaallasten een
gelijk risico, omdat deze uit de zorgomzet moeten worden gedekt. Aldus
behoren de waarden van de desbetreffende goederen en rechten, voor zover
deze na 1 januari 2008 zijn opgebouwd, tot het vermogen van de
zorgaanbieder als ware het een private onderneming. Daarom valt niet in
te zien waarom, in het geval van vervreemding als bedoeld in artikel 9
van het voorstel, deze waarden zouden moeten worden gestort in het
hiervoor genoemde fonds. Een overeenkomstige redenering geldt voor de
waardering tegen marktwaarde van deze goederen en rechten. Tot 1 januari
2008 liepen de instellingen geen risico’s over de waarde van deze
goederen, maar na die datum wel. 

Zoals de Raad van State eerder heeft geadviseerd, dient de waardering
tegen marktwaarde van de desbetreffende vermogensbestanddelen plaats te
vinden naar de stand van 1 januari 2008. Daarbij heeft de Raad ook
gewezen op de noodzakelijke toetsing aan het artikel 1 van het eerste
Protocol bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de
mens en de fundamentele vrijheden. 

In de toelichting wordt weliswaar ingegaan op die toets, maar daarbij
wordt alleen ingegaan op de omzetting van een stichting in een
rechtspersoon binnen het bereik van het voorstel en niet op vervreemding
van goederen buiten het circuit van de zorg door overgang van een op
winst gerichte zorgondernemer naar een ondernemer buiten de zorg. De
Afdeling is van oordeel dat het behoud van de waarde en de wijze van
waardering van de goederen en rechten dient te worden gekoppeld aan en
te worden beperkt tot de peildatum van 1 januari 2008, het moment waarop
de gewijzigde systematiek voor de bekostiging van zorgaanbieders is
ingegaan. 

De Afdeling adviseert het voorstel aan te passen. 

b.	Uitwerking

De uitwerking van de regeling roept bij de Afdeling eveneens vragen op.
In de opzet van artikel 9 vindt realisatie van de claim plaats bij
overdracht of overgang van goederen van de niet-winstsfeer naar de
winstsfeer, indien de desbetreffende verkrijger in de winstsfeer niet
actief is in en voor de zorg. Wanneer de goederen behouden blijven voor
de zorg, vindt claimrealisatie niet plaats. 

Claimrealisatie vindt ook niet plaats in de volgende situaties:

overdracht of overgang van goederen naar een niet-winstbeogende
rechtspersoon buiten de zorg. Dit geldt echter ook wanneer die
rechtspersoon de goederen vervolgens overdraagt aan een wel
winstbeogende rechtspersoon buiten de zorg;

overdracht of overgang van goederen van een winstbeogende rechtspersoon
in de zorg naar een rechtspersoon buiten de zorg. 

Aldus is geen sprake van een sluitend stelsel. Indien het argument is
dat de overheid vanwege haar budgettaire betrokkenheid een
gerechtvaardigde claim op goederen moet hebben en het bedrag dat daarmee
gemoeid is, behouden moet blijven voor de zorg, stelt de Afdeling vast
dat daaraan met dit voorstel niet consequent uitvoering wordt gegeven.  

De Afdeling adviseert in de toelichting dragend te motiveren waarom dit
onderscheid wordt gemaakt en zo nodig het voorstel aan te passen.

De Afdeling advisering van de Raad van State geeft U in overweging het
voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal,
nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden.

De vice-president van de Raad van State,

	Memorie van toelichting, paragraaf 1.1.

	Voor aanbieders van extramurale AWBZ-zorg, huisartsen en
fysiotherapeuten geldt het verbod van winstuitkering op grond van de
vigerende wettelijke bepalingen niet. Voor aanbieders van intramurale
AWBZ-zorg en voor academische ziekenhuizen blijft na de inwerkingtreding
van voorliggend voorstel, het verbod gelden. Om te voorkomen dat een
deel van de academische component bedoeld of onbedoeld wordt uitgekeerd
aan aandeelhouders, kiest de regering er voor de academische
ziekenhuizen uit te sluiten van de mogelijkheid om winst uit te keren
(memorie van toelichting, paragraaf 2.3).

	Zaak C-341/08, Petersen, 12 januari 2010.

	Zaak C-169/07, Hartlauer,10 maart 2009.

	Kamerstukken I 2009/10, 31 058, A. 

	Kamerstukken II 2006/07, 31 058, nr. 3, blz. 7.

	Zie met name de Tweede richtlijn van de Raad van 13 december 1976
strekkende tot het coördineren van de waarborgen welke in de Lid-Staten
worden verlangd van de vennootschappen in de zin van artikel 58, tweede
alinea, van het Verdrag, om de belangen te beschermen zowel van de
deelnemers in deze vennootschappen als van derden met betrekking tot de
oprichting van de naamloze vennootschap, alsook de instandhouding en
wijziging van haar kapitaal, zulks ten einde die waarborgen
gelijkwaardig te maken. Pb. 1977, L 26/1.

	Zie de memorie van toelichting, paragraaf 7.1 (Interne markt: regels
van vrij verkeer van kapitaal), derde tekstblok.

	Memorie van toelichting, paragraaf 3.2.3.

	Kamerstukken II 2010/11, 32 600.

	Advies van 2 oktober 2009 inzake de Ontwerp-Spoedwet vermogensbehoud
zorginstellingen (W13.09.0234/I) (Stcrt. 2011, 4030).

	Algemeen deel, paragraaf 7.2, van de toelichting.

  PAGE  2 

AAN DE KONINGIN

........................................................................
...........