[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Eindtekst

Wijziging van de Algemene Ouderdomswet, de Wet inkomensvoorziening oudere werklozen, de Wet werk en bijstand, de Wet inkomstenbelasting 2001 en de Wet op de loonbelasting 1964 in verband met verhoging en koppeling aan de ontwikkeling van de levensverwachting van de pensioenleeftijd, extra verhoging van het AOW-ouderdomspensioen en introductie van de mogelijkheid het AOW-ouderdomspensioen desgevraagd geheel of gedeeltelijk eerder of later te laten ingaan (Wet verhoging pensioenleeftijd, extra verhoging AOW en flexibilisering ingangsdatum AOW)

Eindtekst

Nummer: 2012D06860, datum: 2012-02-07, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Onderdeel van zaak 2011Z20096:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


De Tweede Kamer der Staten- PRIVATE  

Generaal zendt bijgaand door

haar aangenomen wetsvoorstel

aan de Eerste Kamer.

De Voorzitter,

7 februari 2012



	Wijziging van de Algemene Ouderdomswet, de Wet inkomensvoorziening
oudere werklozen, de Wet werk en bijstand, de Wet inkomstenbelasting
2001 en de Wet op de loonbelasting 1964 in verband met verhoging en
koppeling aan de ontwikkeling van de levensverwachting van de
pensioenleeftijd, extra verhoging van  het AOW-ouderdomspensioen en
introductie van de mogelijkheid het AOW-ouderdomspensioen desgevraagd
geheel of gedeeltelijk eerder of later te laten ingaan (Wet verhoging
pensioenleeftijd, extra verhoging AOW en flexibilisering ingangsdatum
AOW)







GEWIJZIGD VOORSTEL VAN WET



		Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van
Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het in verband met de
houdbaarheid van de overheidsfinanciën en de noodzaak ook voor
toekomstige generaties een solide stelsel van collectieve voorzieningen
zeker te stellen, wenselijk is het AOW-ouderdomspensioen extra te
verhogen, de leeftijd waarop op grond van de Algemene Ouderdomswet recht
op ouderdomspensioen ontstaat te verhogen naar 66 jaar en vervolgens te
koppelen aan de ontwikkeling van de levensverwachting en de mogelijkheid
te introduceren van het op verzoek van de pensioengerechtigde geheel of
gedeeltelijk eerder of later laten ingaan van het ouderdomspensioen en
in samenhang daarmee ook de Wet inkomstenbelasting 2001 en de Wet op de
loonbelasting 1964 aan te passen;

Zo is het dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord,
en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en
verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I. WIJZIGING VAN DE ALGEMENE OUDERDOMSWET

De Algemene Ouderdomswet wordt als volgt gewijzigd:

A

Aan artikel 1, eerste lid, worden, onder vervanging van de punt aan het
slot van dat lid door een puntkomma, drie onderdelen, waarvan de
letteraanduiding alfabetisch aansluit op het laatste onderdeel,
toegevoegd, luidende:

#. pensioengerechtigde leeftijd: de leeftijd, bedoeld in artikel 7a,
waarop recht op ouderdomspensioen ontstaat;

#. aanvangsleeftijd: de leeftijd, bedoeld in artikel 7a, waarop het
tijdvak van verzekering op grond van deze wet aanvangt;

#. CBS: het Centraal bureau voor de statistiek, bedoeld in artikel 2,
eerste lid, van de Wet op het Centraal bureau voor de statistiek.

B

In de artikelen 6, eerste lid, aanhef, 7, onderdelen a en b, 35, eerste
en vierde lid, en 38, eerste lid, wordt “de leeftijd van 65 jaar”
vervangen door: de pensioengerechtigde leeftijd.

C

In artikel 7, onderdeel b, wordt “de leeftijd van 15 jaar” vervangen
door: de aanvangsleeftijd.

D

Na artikel 7 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 7a

1. De pensioengerechtigde leeftijd en de aanvangsleeftijd zijn voor
personen die voor 1 januari 2020 de leeftijd van 65 jaar bereiken, 65,
respectievelijk 15 jaar. 

2. De pensioengerechtigde leeftijd en de aanvangsleeftijd zijn voor
personen die op of na 1 januari 2020 de leeftijd van 65 jaar bereiken,
66, respectievelijk 16 jaar. 

3. De verdere verhoging van de pensioengerechtigde leeftijd en de
aanvangsleeftijd wordt na afloop van iedere periode van vijf
kalenderjaren, voor de eerste maal uiterlijk op 1 januari 2014, bij
algemene maatregel van bestuur vastgesteld volgens de volgende formule: 

V = (L – 18,26) – (P – 65)

waarbij:

V staat voor het aantal jaren waarmee de pensioengerechtigde leeftijd
respectievelijk aanvangsleeftijd wordt verhoogd;

L staat voor de geraamde macro gemiddelde resterende levensverwachting
op 65-jarige leeftijd in het kalenderjaar van verhoging;

P staat voor de pensioengerechtigde leeftijd in het kalenderjaar
voorafgaande aan het kalenderjaar van verhoging.

Indien V negatief is of voor afronding minder dan 1 bedraagt, wordt deze
gesteld op 0. Indien V voor afronding 1 of meer bedraagt, wordt deze
gesteld op 1. 

4. De verhoging, bedoeld in het derde lid, treedt telkens in werking 11
jaar na de uiterste datum van vaststelling, bedoeld in het derde lid,
voor de eerste maal met ingang van 1 januari 2025.

5. De ramingen van de macro gemiddelde resterende levensverwachting,
bedoeld in het derde lid, worden uitgevoerd en bekendgemaakt door het
CBS.

E

In de artikelen 8, eerste lid, 9, vierde en vijfde lid, en 29, derde
lid, wordt “65 jaar” vervangen door: de pensioengerechtigde
leeftijd.

F

Artikel 13 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onderdeel a, wordt “de 15-jarige” vervangen
door: de aanvangsleeftijd.

2. In het eerste lid, onderdeel a, en het tweede lid wordt “de
65-jarige leeftijd” telkens vervangen door: de pensioengerechtigde
leeftijd.

3. In het eerste lid, onderdeel b, en het tweede lid wordt “zijn
15-jarige leeftijd” telkens vervangen door: de aanvangsleeftijd.

4. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

4. Voor de persoon wiens ouderdomspensioen op grond van een verzoek als
bedoeld in artikel 16c, eerste lid, eerder ingaat, en die als hij geen
verzoek als bedoeld in artikel 16c, eerste lid, zou hebben ingediend, in
de hierna bedoelde periode verzekerd zou zijn geweest, wordt, in
afwijking van het eerste lid, onderdeel a, de aldaar bedoelde korting
niet toegepast over de periode gelegen tussen de datum waarop zijn
ouderdomspensioen eerder ingaat en de datum waarop het ouderdomspensioen
zou zijn ingegaan, indien geen verzoek als bedoeld in artikel 16c,
eerste lid, zou zijn gedaan.

G

In paragraaf 1 van hoofdstuk III worden na artikel 13a drie artikelen
ingevoegd, luidende:

Artikel 13b

Indien het ouderdomspensioen op grond van een verzoek als bedoeld in
artikel 16a, eerste lid, geheel of gedeeltelijk later ingaat, wordt op
het met toepassing van de artikelen 9, 9a en 13, eerste lid vastgestelde
bruto-ouderdomspensioen, dat later ingaat, op de met toepassing van
artikel 33a vastgestelde verhoging die later ingaat, en op de met
toepassing van de artikelen 10, 11 en 13, tweede lid, vastgestelde
bruto-toeslag die later ingaat, een verhoging van 6,5% toegepast per
jaar dat het ouderdomspensioen geheel of gedeeltelijk later ingaat. Deze
verhoging gaat in op de dag van de maand waarin het later ingaande
ouderdomspensioen op verzoek van de pensioengerechtigde alsnog geheel of
gedeeltelijk ingaat.

Artikel 13c

1. Indien het ouderdomspensioen op grond van een verzoek als bedoeld in
artikel 16c, eerste lid, geheel of gedeeltelijk eerder ingaat, wordt op
het op grond van de artikelen 9, 9a en 13, eerste en vierde lid,
vastgestelde bruto-ouderdomspensioen, dat eerder ingaat, en op de op
grond van artikel 33a vastgestelde verhoging, die eerder ingaat, een
procentuele korting toegepast per jaar dat het ouderdomspensioen geheel
of gedeeltelijk eerder ingaat. 

2. Het kortingspercentage, bedoeld in het eerste lid, wordt zodanig
berekend dat toepassing van dit percentage leidt tot een korting van
6,5% op het netto-ouderdomspensioen. 

3. Ter compensatie van de tot de pensioengerechtigde leeftijd te betalen
premie voor de algemene ouderdomsverzekering wordt het
bruto-ouderdomspensioen, na toepassing van de procentuele korting,
bedoeld in het eerste lid, tot de pensioengerechtigde leeftijd verhoogd
met een compensatie. 

4. De wijze van berekenen van het kortingspercentage, bedoeld in het
tweede lid, en de compensatie, bedoeld in het derde lid, wordt bij
algemene maatregel van bestuur vastgesteld. Het kortingspercentage,
bedoeld in het tweede lid, wordt bij ministeriële regeling vastgesteld.


5. Een herziening van het bruto-ouderdomspensioen in verband met een
wijziging van het kortingspercentage, bedoeld in het eerste lid, of een
wijziging van de wijze van berekenen van de compensatie, bedoeld in het
derde lid, vindt plaats zonder dat dit bij beschikking is vastgesteld.

Artikel 13d

	Indien een geheel ingegaan ouderdomspensioen of een gedeeltelijk
ingegaan ouderdomspensioen als bedoeld in artikel 16a, tweede lid, op
grond van een verzoek als bedoeld in artikel 16a, derde lid, wordt
verlaagd, wordt op het met toepassing van de artikelen 9, 9a en 13,
eerste lid, vastgestelde bruto-ouderdomspensioen, dat alsnog later
ingaat, op de met toepassing van artikel 33a vastgestelde verhoging die
alsnog later ingaat, en op de met toepassing van de artikelen 10, 11 en
13, tweede lid, vastgestelde bruto-toeslag die alsnog later ingaat, een
verhoging van 6,5% toegepast per jaar dat het ouderdomspensioen alsnog
geheel of gedeeltelijk later ingaat. Deze verhoging gaat in op de dag
van de maand waarin het alsnog later ingaande ouderdomspensioen op
verzoek van de pensioengerechtigde alsnog geheel of gedeeltelijk ingaat.

H

Aan artikel 14 wordt een lid toegevoegd, luidende:

3. Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing op de verhoging,
bedoeld in artikel 13b.

I

Na artikel 16 worden drie artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 16a

1. In afwijking van artikel 16 gaat het ouderdomspensioen, met inbegrip
van de verhoging, bedoeld in artikel 33a, op verzoek van de
belanghebbende, geheel of gedeeltelijk later in. Het later ingaande
ouderdomspensioen gaat in met ingang van de dag van de maand die
overeenkomt met de dag waarop de verjaardag van de belanghebbende valt.
Het verzoek wordt ingediend bij de aanvraag, bedoeld in artikel 14.

2. Indien de belanghebbende verzoekt het ouderdomspensioen gedeeltelijk
later te laten ingaan wordt het ouderdomspensioen dat niet later ingaat,
vastgesteld in een of meer delen van 10%.

3. Op verzoek van de pensioengerechtigde kan een geheel ingegaan
ouderdomspensioen met een of meer delen van 10% worden verlaagd, of een
gedeeltelijk ingegaan ouderdomspensioen als bedoeld in het tweede lid
met een of meer delen van 10% worden verhoogd of verlaagd. Een verzoek
als bedoeld in de eerste zin kan slechts driemaal worden gedaan, met
dien verstande dat bij het laatste verzoek slechts kan worden verzocht
het ouderdomspensioen alsnog geheel te laten ingaan. Het aldus verlaagde
ouderdomspensioen of verhoogde of verlaagde gedeeltelijke
ouderdomspensioen kan niet eerder ingaan dan op de dag, bedoeld in het
eerste lid, tweede zin, van de maand waarin het verzoek is gedaan. 

4. Bij een verzoek om uitstel kan het ouderdomspensioen niet later
ingaan dan vijf jaren na de dag waarop de pensioengerechtigde de
pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt. 

5. Indien een verzoek om uitstel wordt gedaan op of na de ingangsdatum
van het ouderdomspensioen, bedoeld in artikel 16, eerste lid, kan het
geheel of gedeeltelijk uitstel van het ouderdomspensioen niet eerder
ingaan dan een jaar voor de dag, waarop het verzoek is gedaan.

6. Op verzoek van de pensioengerechtigde gaat het gehele
ouderdomspensioen alsnog in. Het gehele ouderdomspensioen kan niet
eerder ingaan dan op de dag, bedoeld in het eerste lid, tweede zin, van
de maand waarin het verzoek is gedaan.

Artikel 16b

Een verzoek als bedoeld in artikel 16a, eerste lid, kan niet worden
gedaan indien de verzoeker recht heeft op een remigratie-uitkering als
bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de Remigratiewet.

Artikel 16c

1. In afwijking van artikel 16 gaat het ouderdomspensioen, met inbegrip
van de verhoging, bedoeld in artikel 33a, op verzoek van de
belanghebbende geheel of gedeeltelijk eerder in. Het eerder ingaande
ouderdomspensioen gaat in met ingang van de dag van de maand die
overeenkomt met de dag waarop de verjaardag van de belanghebbende valt.

2. Indien de belanghebbende verzoekt het ouderdomspensioen gedeeltelijk
eerder te laten ingaan wordt het ouderdomspensioen dat eerder ingaat,
vastgesteld in een of meer delen van 10%.

3. Op verzoek van de pensioengerechtigde kan een gedeeltelijk ingegaan
ouderdomspensioen als bedoeld in het tweede lid met een of meer delen
van 10% worden verhoogd. Het aldus verhoogde gedeeltelijk ingaande
ouderdomspensioen kan niet eerder ingaan dan op de dag, bedoeld in het
eerste lid, tweede zin, van de maand  waarin het verzoek is gedaan.

4. Een verzoek als bedoeld in het eerste lid wordt alleen ingewilligd
indien de verzoeker met ingang van de eerste dag van de maand na die
waarin het ouderdomspensioen eerder ingaat per maand structureel een
netto inkomen, met inbegrip van het eerder ingaande ouderdomspensioen,
heeft dat hoger is dan de bijstandsnorm voor een alleenstaande, bedoeld
in artikel 22, onderdeel a, van de Wet werk en bijstand.

5. Het ouderdomspensioen kan niet eerder ingaan dan twee jaren voor de
dag waarop de belanghebbende de pensioengerechtigde leeftijd bereikt en
in ieder geval niet eerder dan de dag waarop de belanghebbende de
leeftijd van 65 jaar bereikt. 

6. Indien de belanghebbende een verzoek doet als bedoeld in het eerste
lid zal het ouderdomspensioen, met inachtneming van het vijfde lid, niet
eerder ingaan dan op de dag, bedoeld in het eerste lid, tweede zin, van
de maand waarin het verzoek is gedaan. 

7. Bij algemene maatregel van bestuur wordt bepaald wat onder inkomen
als bedoeld in het vierde lid wordt verstaan. Bij of krachtens algemene
maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking
tot het vierde lid.

J

Aan artikel 18 worden twee leden toegevoegd, luidende:

7. Indien artikel 13b van toepassing is, wordt de verhoging, bedoeld in
dat artikel, ook op de overlijdensuitkering toegepast.

8. Indien artikel 13c van toepassing is, wordt de korting, bedoeld in
dat artikel, ook op de overlijdensuitkering toegepast. 

K

In artikel 29, eerste lid, onderdeel c, wordt “65 jaar of ouder is dan
wel jonger is dan 65 jaar” vervangen door: de pensioengerechtigde
leeftijd heeft bereikt dan wel de pensioengerechtigde leeftijd nog niet
heeft bereikt. 

L

In artikel 32 wordt “de artikelen 18, 19, 20, 23, 24, 25, 26 en 49”
vervangen door: de artikelen 13b, 13c, 16a, 16c, 18, 19, 20, 23, 24, 26
en 49.

M

Aan hoofdstuk III wordt een paragraaf toegevoegd, luidende:

§ 4 Verhoging ouderdomspensioen en vakantie-uitkering

Artikel 33a 

1. Degene die recht heeft op ouderdomspensioen heeft tot en met het
kalenderjaar 2028 tevens recht op een verhoging van dat pensioen. 

2. De verhoging bestaat met ingang van het kalenderjaar 2013 uit:

a. een bedrag ter grootte van 0,6% van het bruto-ouderdomspensioen voor
de gehuwde pensioengerechtigde, bedoeld in artikel 9, eerste lid,
onderdeel b;

b. een bedrag ter grootte van 0,6% van de bruto-vakantie-uitkering voor
de gehuwde pensioengerechtigde, bedoeld in artikel 29, eerste lid,
onderdeel c.

3. Het bedrag, bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, wordt vanaf het
kalenderjaar 2014 tot en met het kalenderjaar 2028 jaarlijks verder
verhoogd met een bedrag ter grootte van 0,6% van het
bruto-ouderdomspensioen voor de gehuwde pensioengerechtigde, bedoeld in
artikel 9, eerste lid, onderdeel b, van dat jaar. 

4. Het bedrag, bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, wordt vanaf het
kalenderjaar 2014 tot en met het kalenderjaar 2028 jaarlijks verder
verhoogd met een bedrag ter grootte van 0,6% van de
bruto-vakantie-uitkering voor de gehuwde pensioengerechtigde, bedoeld in
artikel 29, eerste lid, onderdeel c, van dat jaar.

5. De verhoging van het ouderdomspensioen en de verhoging van de
vakantie-uitkering worden jaarlijks met ingang van 1 januari en 1 juli
herzien. Artikel 14, eerste tot en met achtste en twaalfde lid, van de
Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag is van overeenkomstige
toepassing.

6. De betaling van de verhoging van het ouderdomspensioen en de
verhoging van de vakantie-uitkering vindt plaats zonder dat dit bij
beschikking is vastgesteld.

7. De verhoging van het ouderdomspensioen wordt maandelijks tezamen met
het ouderdomspensioen in één bedrag betaald.

8. De verhoging van de vakantie-uitkering wordt eenmaal per jaar in de
maand mei tezamen met de vakantie-uitkering in één bedrag betaald.

9. In afwijking van artikel 8, tweede lid, wordt in dit artikel onder
ouderdomspensioen de in artikel 8, eerste lid, bedoelde toeslag niet
mede verstaan.

10. In de gevallen, dat op het ouderdomspensioen, vastgesteld op grond
van artikel 9, met toepassing van artikel 13 een korting wordt
toegepast, wordt op de, met inachtneming van dit artikel vastgestelde
verhoging, een evenredige korting toegepast.

N

In artikel 35, eerste lid, wordt “van 15 jaar of ouder” vervangen
door: die de aanvangsleeftijd heeft bereikt.

O

Artikel 37, onderdeel b, komt te luiden:

b. met ingang van de dag waarop de gewezen verzekerde de
pensioengerechtigde leeftijd bereikt;.

P

In artikel 38, eerste en tweede lid, wordt “de 15-jarige leeftijd”
telkens vervangen door: de aanvangsleeftijd.

Q

Artikel 48, vijfde lid, komt te luiden: 

5. Het bij of krachtens de artikelen 13, vierde lid, 13b, 13c, 14 tot en
met 26, 31, 33 en 33a bepaalde is, voor zover daarvan ten aanzien van de
artikelen 17, derde lid, 18, en 24, eerste lid, bij ministeriële
regeling niet wordt afgeweken, van overeenkomstige toepassing.

R

Artikel 51 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste en tweede lid, wordt “de aanvraag” vervangen door:
de aanvraag of het verzoek.

2. In het derde lid wordt “de aanvrager daarvan” vervangen door: de
aanvrager daarvan of de verzoeker daarom.

S

Paragraaf 2 van hoofdstuk VIII vervalt, onder vernummering van paragraaf
3 van dat hoofdstuk tot paragraaf 2.

T

Aan paragraaf 2 (nieuw) van hoofdstuk VIII wordt een artikel, waarvan de
nummering aansluit op het laatste artikel, toegevoegd, luidende:

Artikel #

Artikel 16a, vijfde lid, is alleen van toepassing op de
pensioengerechtigde die op of vanaf de datum van inwerkingtreding van
artikel 16a de leeftijd van 65 jaar bereikt.

ARTIKEL II. WIJZIGING VAN DE WET INKOMENSVOORZIENING OUDERE WERKLOZEN 

De Wet inkomensvoorziening oudere werklozen wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 3, eerste lid, komt te luiden:

1. Recht op uitkering op grond van deze wet heeft de persoon:

a. wiens eerste dag van werkloosheid is gelegen na 30 september 2006;

b. die op die dag 60 jaar of ouder is;

c. die op die dag voldeed aan de voorwaarden voor duurverlenging,
bedoeld in artikel 42, tweede lid, van de Werkloosheidswet;

d. die geboren is voor 1 januari 1956, en

e. op wie geen uitsluitingsgrond, als bedoeld in artikel 6, van
toepassing is.

B

Artikel 3a, eerste lid, komt te luiden:

1. Recht op uitkering op grond van deze wet heeft tevens de persoon:

a. voor wie na 31 december 2007 recht is ontstaan op de loongerelateerde
uitkering van de WGA-uitkering;

b. die op de dag dat het recht op de loongerelateerde uitkering van die
WGA-uitkering ontstond 60 jaar of ouder is;

c. die geboren is voor 1 januari 1956, en

d. op wie geen uitsluitingsgrond, als bedoeld in artikel 6, van
toepassing is.

C

In artikel 50, tweede lid, wordt “1 juli 2016” vervangen door: 1
januari 2022. 

ARTIKEL IIA. WIJZIGING VAN DE WET WERK EN BIJSTAND

De Wet werk en bijstand wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 15 wordt als volgt gewijzigd:

a. Voor de tekst wordt de aanduiding “1.” geplaatst.

b. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

2. Onder een beroep kunnen doen op een voorliggende voorziening, bedoeld
in het eerste lid, wordt niet verstaan de mogelijkheid tot het doen van
een verzoek als bedoeld in artikel 16c van de Algemene Ouderdomswet. 

B

In artikel 31 wordt na het derde lid, onder vernummering van het vierde
en vijfde lid tot vijfde en zesde lid, een lid ingevoegd, luidende:

4. Onder het redelijkerwijs kunnen beschikken over vermogens- en
inkomensbestanddelen, bedoeld in het eerste lid, wordt niet verstaan de
mogelijkheid om het ouderdomspensioen met toepassing van artikel 16c van
de Algemene Ouderdomswet geheel of gedeeltelijk eerder te laten ingaan.

ARTIKEL III  

[Vervallen]

ARTIKEL IV. WIJZIGING VAN DE WET INKOMSTENBELASTING 2001 MET INGANG VAN
1 JANUARI 2014

De Wet inkomstenbelasting 2001 wordt met ingang van 1 januari 2014 als
volgt gewijzigd:

A

Artikel 3.68 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt “12%” vervangen door: 11,2%.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

4. Het in het eerste lid genoemde percentage wordt na afloop van iedere
periode van vijf kalenderjaren bij algemene maatregel van bestuur
gewijzigd. De wijziging vindt voor het eerst plaats per 1 januari 2020.
Bij deze wijziging wordt het in het eerste lid genoemde percentage
verlaagd met 0,4%-punt maal het aantal jaren waarmee ingevolge artikel
18a, elfde lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 de in artikel 18a,
zesde lid, van die wet genoemde pensioenrichtleeftijd wordt gewijzigd.
Een wijziging ingevolge de eerste volzin van het in het eerste lid
genoemde percentage wordt bekendgemaakt ten minste een jaar voordat deze
toepassing vindt. 

B

Artikel 3.127 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt “17%” vervangen door: 15,8%.

2. In het derde lid, eerste volzin, wordt vóór de punt aan het slot
ingevoegd: en verminderd met 10/7 keer het aan het begin van het
kalenderjaar geldende bedrag van de verhoging, bedoeld in artikel 33a,
eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, van de op grond van die wet
geldende uitkering.

3. In het vierde lid, onderdeel a, wordt “7,5 keer” vervangen door:
7 keer.

4. Onder vernummering van het zesde lid tot achtste lid worden na het
vijfde lid twee leden ingevoegd, luidende:

6. Het in het eerste lid genoemde percentage wordt na afloop van iedere
periode van vijf kalenderjaren bij algemene maatregel van bestuur
gewijzigd. De wijziging vindt voor het eerst plaats per 1 januari 2020.
Bij deze wijziging wordt het in het eerste lid genoemde percentage
verlaagd met 0,6%-punt maal het aantal jaren waarmee ingevolge artikel
18a, elfde lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 de in artikel 18a,
zesde lid, van die wet genoemde pensioenrichtleeftijd wordt gewijzigd.
Een wijziging ingevolge de eerste volzin van het in het eerste lid
genoemde percentage wordt bekendgemaakt ten minste een jaar voordat deze
toepassing vindt.

7. De in het vierde lid, onderdeel a, genoemde vermenigvuldigingsfactor
wordt na afloop van iedere periode van vijf kalenderjaren bij algemene
maatregel van bestuur gewijzigd. De wijziging vindt voor het eerst
plaats per 1 januari 2020. Bij deze wijziging wordt de dan in het vierde
lid, onderdeel a, genoemde vermenigvuldigingsfactor verlaagd met 0,25
maal het aantal jaren waarmee ingevolge artikel 18a, elfde lid, van de
Wet op de loonbelasting 1964 de in artikel 18a, zesde lid, van die wet
genoemde pensioenrichtleeftijd wordt gewijzigd. Een wijziging ingevolge
de eerste volzin van de in het vierde lid, onderdeel a, genoemde
vermenigvuldigingsfactor wordt bekendgemaakt ten minste een jaar voordat
deze toepassing vindt.

ARTIKEL V. WIJZIGING VAN DE WET INKOMSTENBELASTING 2001 MET INGANG VAN 1
JANUARI 2020

De Wet inkomstenbelasting 2001 wordt met ingang van 1 januari 2020 als
volgt gewijzigd:

A

In artikel 10.1, eerste lid, wordt “9.4 en 10.7” vervangen door:
9.4, 10.7 en 10.7b. 

B

Na artikel 10.7 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 10.7b Afbouw ouderenkorting

Bij het begin van het kalenderjaar wordt het in artikel 8.17, tweede
lid, vermelde bedrag na toepassing van artikel 10.1 verminderd met €
71. 

ARTIKEL VI. WIJZIGING VAN DE WET INKOMSTENBELASTING 2001 MET INGANG VAN
1 JANUARI 2029

De Wet inkomstenbelasting 2001 wordt met ingang van 1 januari 2029 als
volgt gewijzigd:

A

In artikel 10.1, eerste lid, wordt “9.4, 10.7 en 10.7b” vervangen
door: 9.4 en 10.7. 

B

Artikel 10.7b vervalt. 

ARTIKEL VII 

	[Vervallen]

ARTIKEL VIII. WIJZIGING VAN DE WET OP DE LOONBELASTING 1964 MET INGANG
VAN 1 JANUARI 2014

De Wet op de loonbelasting 1964 wordt met ingang van 1 januari 2014 als
volgt gewijzigd:

A

Artikel 18a wordt als volgt gewijzigd:

1. In het zesde lid wordt “65-jarige leeftijd” vervangen door:
67-jarige leeftijd (pensioenrichtleeftijd).

2. In het achtste lid, onderdeel a, eerste volzin, wordt vóór de punt
aan het slot ingevoegd: en vermeerderd met het aan het begin van het
kalenderjaar geldende bedrag van de verhoging, bedoeld in artikel 33a,
eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, van de op grond van die wet
geldende uitkering.

3. Er worden twee leden toegevoegd, luidende:

11. De in het zesde lid genoemde pensioenrichtleeftijd wordt na afloop
van iedere periode van vijf kalenderjaren bij algemene maatregel van
bestuur gewijzigd. De wijziging vindt voor het eerst plaats per 1
januari 2020 en wordt berekend op basis van de volgende formule: 

V = (L – 18,26) – (P – 65)

waarbij:

V staat voor het aantal jaren waarmee de pensioenrichtleeftijd wordt
verhoogd;

L staat voor de geraamde macro gemiddelde resterende levensverwachting
voor de Nederlandse bevolking in jaren op 65-jarige leeftijd in het
kalenderjaar van wijziging;

P staat voor de geldende pensioenrichtleeftijd in het kalenderjaar
voorafgaande aan het kalenderjaar van wijziging.

Indien V negatief is of vóór afronding minder dan 1 beloopt, wordt
deze gesteld op 0. Indien V vóór afronding 1 of meer beloopt, wordt
deze gesteld op 1. Een wijziging ingevolge de eerste volzin van de
pensioenrichtleeftijd wordt bekendgemaakt ten minste een jaar voordat
deze toepassing vindt.

12. De ramingen van de macro gemiddelde resterende levensverwachting,
bedoeld in het elfde lid, worden uitgevoerd en bekendgemaakt door het
Centraal Bureau voor de Statistiek.

B

Aan artikel 18d, eerste lid, wordt, onder vervanging van de punt aan het
slot van onderdeel d door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd,
luidende:

e. aanpassing van de in de pensioenregeling vastgestelde ingangsdatum
van het ouderdomspensioen aan de pensioenrichtleeftijd. 

C

In artikel 18e, vijfde lid, wordt vóór de punt aan het slot ingevoegd:
en vermeerderd met het aan het begin van het kalenderjaar geldende
bedrag van de verhoging, bedoeld in artikel 33a, eerste lid, van de
Algemene Ouderdomswet, van de op grond van die wet geldende uitkering.

ARTIKEL IX. WIJZIGING VAN DE WET OP DE LOONBELASTING 1964 MET INGANG VAN
1 JANUARI 2020

De Wet op de loonbelasting 1964 wordt met ingang van 1 januari 2020 als
volgt gewijzigd:

A

In artikel 18, tweede lid, onderdeel a, wordt “veertig
deelnemingsjaren” vervangen door “41 deelnemingsjaren” en wordt
“(40-deelnemingsjarenpensioen)” vervangen door:
(41-deelnemingsjarenpensioen). 

B

Artikel 18e wordt als volgt gewijzigd:

1. In de aanhef van het eerste lid wordt
“40-deelnemingsjarenpensioen” vervangen door:
41-deelnemingsjarenpensioen.

2. In het eerste lid, onderdeel b, wordt “63-jarige leeftijd”
vervangen door: 64-jarige leeftijd.

3. In het eerste lid, onderdeel c, wordt “40 deelnemingsjaren”
vervangen door: 41 deelnemingsjaren.

4. In het tweede en derde lid wordt “40-deelnemingsjarenpensioen”
telkens vervangen door “41-deelnemingsjarenpensioen” en wordt
“63-jarige leeftijd” vervangen door: 64-jarige leeftijd.

5. In het vierde lid wordt “40-deelnemingsjarenpensioen” vervangen
door: 41-deelnemingsjarenpensioen.

6. In het vijfde lid wordt “65-jarige leeftijd” vervangen door:
66-jarige leeftijd. 

7. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

6. Indien de in artikel 7a van de Algemene Ouderdomswet genoemde
pensioengerechtigde leeftijd wordt gewijzigd, worden bij algemene
maatregel van bestuur eveneens dienovereenkomstig gewijzigd:

a. het in het eerste, tweede, derde en vierde lid, in artikel 18, tweede
lid, onderdeel a, en in artikel 38g, eerste volzin, genoemde aantal
deelnemingsjaren;

b. de in het tweede, derde en vijfde lid genoemde leeftijd.

C

In artikel 22d wordt "de artikelen 10.1 en 10.7" vervangen door: de
artikelen 10.1, 10.7 en 10.7b. 

D

In artikel 38g, aanhef, wordt “40-deelnemingsjarenpensioen”
vervangen door: 41-deelnemingsjarenpensioen.

ARTIKEL X. WIJZIGING VAN DE WET OP DE LOONBELASTING 1964 MET INGANG VAN
1 JANUARI 2029

In de Wet op de loonbelasting 1964 wordt met ingang van 1 januari 2029
in artikel 22d "de artikelen 10.1, 10.7 en 10.7b" vervangen door: de
artikelen 10.1 en 10.7.

ARTIKEL XI. INDEXERING

1. Tot en met 1 januari 2019 wordt bij het begin van het kalenderjaar
het in artikel V, onderdeel B, genoemde bedrag bij ministeriële
regeling gewijzigd. Bij deze wijziging wordt  het te wijzigen bedrag 
vermenigvuldigd met de tabelcorrectiefactor, bedoeld in artikel 10.2 van
de Wet inkomstenbelasting 2001, en wordt vervolgens de nodig geachte
afronding aangebracht.

2. Bij de toepassing van het eerste lid per 1 januari 2013 wordt het te
wijzigen bedrag eerst vermenigvuldigd met de voor het kalenderjaar 2012
geldende tabelcorrectiefactor, bedoeld in artikel 10.2 van de Wet
inkomstenbelasting 2001, en wordt vervolgens eerst de nodig geachte
afronding aangebracht.

ARTIKEL XII. INWERKINGTREDING

De artikelen van deze wet treden in werking op een bij koninklijk
besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of
onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld. 

ARTIKEL XIII. CITEERTITEL

Deze wet wordt aangehaald als: Wet verhoging pensioenleeftijd, extra
verhoging AOW-ouderdomspensioen en flexibilisering ingangsdatum
AOW-ouderdomspensioen.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat
alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks
aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

De Staatssecretaris van Financiën,

 

 

 PAGE    

 PAGE   14