[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

33184 Adv RvSt inzake Wijziging van de Wet personenvervoer 2000 en enige andere wetten ter uitvoering van verordeningen 1071/2009/EG, 1072/2009/EG en 1073/2009/EG inzake toegang tot het beroep en de toegang tot de markt van het personenvervoer en het goederenvervoer over de weg

Wijziging van de Wet personenvervoer 2000 en enige andere wetten ter uitvoering van verordeningen 1071/2009/EG, 1072/2009/EG en 1073/2009/EG inzake toegang tot het beroep en de toegang tot de markt van het personenvervoer en het goederenvervoer over de weg

Advies Afdeling advisering Raad van State

Nummer: 2012D08038, datum: 2012-02-25, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Gerelateerde personen:

Onderdeel van zaak 2012Z03498:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


No.W14.11.0334/IV	's-Gravenhage, 17 november 2011

Bij Kabinetsmissive van 1 augustus 2011, no.11.001849, heeft Uwe
Majesteit, op voordracht van de Minister van Infrastructuur en Milieu,
bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging
aanhangig gemaakt het voorstel van wet tot wijziging van de Wet
personenvervoer 2000, de Wet wegvervoer goederen, de Wet bevordering
integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur en de Wet op de
economische delicten, ter uitvoering van verordening 1071/2009/EG,
verordening 1072/2009/EG en verordening 1073/2009/EG, met memorie van
toelichting. Op 26 september 2011 ontving de Afdeling op haar verzoek de
bij het wetsvoorstel behorende transponeringstabel. 

Verordening 1071/2009/EG regelt de communautaire vereisten voor de
toegang tot het beroep van wegvervoerondernemer. Verordening
1072/2009/EG geeft de communautaire regels voor de toegang tot de markt
van het internationaal goederenvervoer over de weg. Verordening
1073/2009/EG geeft de communautaire regels voor de toegang tot de
internationale markt voor touringcar- en autobusdiensten. De
verordeningen beogen een hoger niveau van vakbekwaamheid van
wegvervoerondernemers, rationalisering van de markt, betere kwaliteit
van geleverde diensten en toename van de verkeersveiligheid. Het
voorstel strekt tot uitvoering van deze verordeningen. De belangrijkste
wijzigingen die eruit voortvloeien, zijn de invoering van:

- een extra eis voor toegang tot het beroep van wegvervoerondernemer, 

- wijzigingen in de toetsing van de betrouwbaarheid, 

- de functie van vervoersmanager, 

- een elektronisch sanctieregister en 

- voorwaarden voor de frequentie van cabotagevervoer.

De Afdeling advisering van de Raad van State onderschrijft de strekking
van het wetsvoorstel, maar maakt een aantal opmerkingen met betrekking
tot de verwerking van persoonsgegevens, het beroep tegen de afwijzing
van de verklaring van betrouwbaarheid, de bevoegdheid tot vrijstelling,
de controle op de organisatie en certificering van examens, en het
verbod op cabotagevervoer en de vrijstelling daarvan. Zij is van oordeel
dat in verband daarmee aanpassing van het voorstel wenselijk is.

1.	Verwerking persoonsgegevens

Op basis van Verordening 1071/2009/EG houdt elke lidstaat een
elektronisch register bij ten behoeve van de toets van vervoerders en
vervoersmanagers aan de eis van betrouwbaarheid. In het register dienen
onherroepelijke veroordelingen en  sancties wegens ernstige inbreuken op
zowel nationale voorschriften als communautaire wetgeving van
vervoerders en vervoersmanagers te worden opgenomen. Deze veroordelingen
en sancties dienen gedurende tenminste twee jaar in het elektronische
register te worden bewaard. De lidstaten wisselen via nationale
contactpunten onderling gegevens uit het register uit. Uiterlijk 31
december 2012 dienen alle nationale registers aan elkaar te zijn
gekoppeld.

Op grond van het voorgestelde artikel 5a, achtste lid, van de Wet
personenvervoer 2000 (Wp2000) onderscheidenlijk het voorgestelde artikel
2.9, vierde lid, van de Wet wegvervoer goederen (Wwg) verwerken de
Minister van I&M en de Dienst wegverkeer (RDW) persoonsgegevens ten
behoeve van de uitvoering van verordeningen 1071/2009/EG en 1073/2009/EG
en van de Wp2000 onderscheidenlijk van het bepaalde bij of krachtens de
Wwg. De Afdeling maakt een aantal opmerkingen over de voorgestelde
verwerking van persoonsgegevens.

a.	Verhouding tot het recht op bescherming van persoonsgegevens

Een veroordeling of de oplegging van een sanctie wegens een ernstige
inbreuk op nationale voorschriften of communautaire wetgeving aan een
vervoerder door Nederland of een andere lidstaat kan leiden tot het niet
(meer) voldoen aan de betrouwbaarheidseis. Verlies aan betrouwbaarheid
kan reden zijn tot weigering, schorsing of intrekking van de
communautaire vergunning dan wel weigering van de verlenging daarvan.
Verlies van de communautaire vergunning heeft tot gevolg dat een
vervoerder geen personen of goederen mag vervoeren op het grondgebied
van de Europese Unie. 

De Afdeling merkt op dat in de toelichting de inhoud en de werking van
het elektronische register worden toegelicht, maar niet hoe de inhoud,
de beveiliging en de werking daarvan zich verhouden tot de rechten van
vervoerders en vervoersmanagers op basis van artikel 8 van het Europese
verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele
vrijheden (EVRM), artikel 8 van het Handvest van de Grondrechten van de
Europese Unie (EU-Handvest), artikel 17 van Verordening 1071/2009/EG en
de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp). Ingevolge artikel 8, tweede
lid, van het EVRM dient er een noodzaak te zijn voor de inmenging in het
privéleven door de verwerking van persoonsgegevens, en ingevolge
artikel 8, tweede lid, van het EU-Handvest dient de verwerking van
persoonsgegevens plaats te vinden op basis van een gerechtvaardigde
wettelijke grondslag. De Afdeling acht aanvulling van de toelichting
noodzakelijk in het licht van bovengenoemde artikelen en de mogelijk
verstrekkende gevolgen die onjuiste informatie in of onvoldoende
beveiliging van het (Europese) register kunnen hebben voor vervoerders
en vervoersmanagers.

De Afdeling adviseert in de toelichting aandacht te besteden aan het
bovenstaande en het voorstel zo nodig aan te passen.

b.	Doelomschrijving verwerking persoonsgegevens

De Afdeling merkt op dat persoonsgegevens slechts mogen worden verwerkt
voor  welbepaalde, uitdrukkelijk omschreven en gerechtvaardigde
doeleinden. De Afdeling meent dat met de zinsnede "ten behoeve van de
uitvoering van verordeningen 1071/2009/EG en 1073/2009/EG en van de
Wp2000 onderscheidenlijk van het bepaalde bij of krachtens de Wwg" in
artikel 5a, achtste lid, van de Wp2000 onderscheidenlijk artikel 2.9,
vierde lid, van de Wwg onvoldoende aan de voorwaarde van een welbepaald,
concreet doel is voldaan.

De Afdeling adviseert de voorgestelde artikelleden in die zin aan te
passen dat een concreet doel voor de verwerking van persoonsgegevens
wordt opgenomen.

c.	'Verantwoordelijke' in de zin van de Wbp

Op grond van het voorgestelde artikel 5a, negende lid, van de Wp2000,
onderscheidenlijk het voorgestelde artikel 2.9, vijfde lid, van de Wwg
zijn de Minister van I&M én de Dienst wegverkeer verantwoordelijke als
bedoeld in artikel 1, onderdeel d, van de Wbp. De toelichting licht de
keuze voor twee verantwoordelijken niet toe, maar vermeldt wel dat de
Inspectie Verkeer en Waterstaat (IVW) het elektronisch register 'houdt'
en de uitspraken, veroordelingen en sancties uit het elektronisch
sanctieregister verwijdert die langer dan twee jaar onherroepelijk zijn.

De Afdeling merkt op dat in beginsel één verantwoordelijke voor de
verwerking van persoonsgegevens dient te worden aangewezen, omdat de
betrokkene niet in het ongewisse mag worden gelaten over de vraag tot
wie hij zich moet wenden voor de uitoefening van zijn rechten. Onder
omstandigheden kan het niettemin noodzakelijk zijn in een wetsvoorstel
meer dan één verantwoordelijke aan te wijzen. Dat doet zich met name
voor wanneer sprake is van verwerkingen die op rijksniveau zijn
ingesteld, maar op decentraal niveau moeten worden bijgehouden. In die
gevallen moet de onderlinge afgrenzing van de
(deel-)verantwoordelijkheid evenwel nauwkeurig worden geregeld.  

De Afdeling acht de aanwijzing van één verantwoordelijke in het
onderhavige voorstel aangewezen, tenzij de regering de noodzaak van twee
verantwoordelijken kan aantonen. Indien die noodzaak kan worden
aangetoond, is de Afdeling van oordeel dat de deelverantwoordelijkheden
in de wet duidelijk uiteen dienen te worden gezet. Dit laatste geldt te
meer, omdat de betrokkene ook met een derde organisatie te maken krijgt,
te weten de IVW. De Afdeling neemt bij gebreke van een toelichting aan
dat de IVW de verwerking van persoonsgegevens verricht op basis van een
mandaat van de Minister van I&M.

De Afdeling adviseert in de toelichting aandacht te besteden aan het
vorenstaande en het voorstel zo nodig aan te passen.

d.	Delegatiebepaling

Ingevolge het voorgestelde 2.9, zevende lid, van de Wwg kunnen bij
ministeriële regeling regels worden gegeven voor de toepassing van
artikel 2.9, vierde lid. In de toelichting is geen motivering opgenomen
voor de noodzaak van dit artikellid.

De Afdeling merkt op dat van delegatie aan een minister van de
bevoegdheid tot het vaststellen van algemeen verbindende voorschriften
terughoudend gebruik moet worden gemaakt. Voorts dient elke delegatie
van regelgevende bevoegdheid in de delegerende regeling zo concreet en
nauwkeurig mogelijk te worden begrensd. Door het ontbreken van een
toelichting is de Afdeling niet overtuigd van de noodzaak van de
voorgestelde delegatie. Evenmin acht de Afdeling de bevoegdheid in
artikel 2.9, zevende lid, van de Wwg, concreet en nauwkeurig begrensd.

De Afdeling adviseert in de toelichting aandacht te besteden aan het
vorenstaande en het voorstel aan te passen.

e.	Advisering College bescherming persoonsgegevens

De Afdeling merkt op dat, nu het voorstel mede de verwerking van
persoonsgegevens betreft, raadpleging van het College bescherming
persoonsgegevens aangewezen is. Voor zover de Afdeling heeft kunnen
vaststellen, is dit niet geschied. De Afdeling adviseert het College
alsnog te raadplegen. De Afdeling gaat ervan uit dat eventuele
wijzigingen van betekenis die ten gevolge van het advies worden
aangebracht, alsnog aan haar ter advisering worden voorgelegd.     

2. 	Beroep tegen afwijzing verzoek om verklaring van betrouwbaarheid

In het voorgestelde artikel 5a van de Wp2000 en artikel 2.8a van de Wwg
is de evenredigheidstoets van artikel 6, tweede lid, onderdeel a, van
Verordening 1071/2009/EG uitgewerkt. Op grond van artikel 2.8a van de
Wwg is de NIWO bevoegd tot het geven van een verklaring van
betrouwbaarheid, indien het verlies van betrouwbaarheid een onevenredig
strenge sanctie is voor een vervoerder of een vervoersmanager. Voor de
afgifte van de verklaring van betrouwbaarheid van het NIWO is de
toestemming van de Minister van I&M vereist, die kan worden onthouden
wegens strijd met het recht of met het belang van een eerlijke
mededinging op de markt voor het beroepsvervoer. Die toestemming is niet
vereist als het verlies van betrouwbaarheid in ieder geval een
onevenredige sanctie is. In een algemene maatregel van bestuur (amvb)
zal worden aangegeven, wanneer het verlies van betrouwbaarheid in ieder
geval een onevenredige sanctie is. Volgens de toelichting is deze
toestemming een toestemming in de zin van artikel 10:32, eerste lid, van
de Algemene wet bestuursrecht (Awb). 

Op grond van het voorgestelde artikel 8.1, tweede lid, van de Wwg is
geen beroep mogelijk tegen de beschikking van het NIWO tot afwijzing van
de aanvraag om een verklaring van betrouwbaarheid, indien de vereiste
toestemming van de minister ontbreekt. De toelichting vermeldt dat het
niet zinvol is dat de afwijzing door de NIWO appellabel is, omdat de
NIWO zonder de vereiste toestemming van de Minister van I&M niet kan
besluiten tot het geven van een verklaring van betrouwbaarheid. Het
besluit tot weigering van de toestemming van de Minister van I&M is
volgens de toelichting wel appellabel.

a. 	Procesrechtelijke problemen

De Afdeling merkt allereerst op dat ingevolge artikel 15 van Verordening
1071/2009/EG tegen elk negatief besluit van de bevoegde instanties van
de lidstaten door de betrokken ondernemingen en personen beroep moet
kunnen worden ingesteld bij tenminste één onafhankelijke, onpartijdige
instantie of een rechtbank. Aangezien de NIWO in het voorgestelde
artikel 2.1, vierde lid, van de Wwg wordt aangewezen als de bevoegde
instantie, volgt uit artikel 15 van de verordening dat ook beroep open
dient te staan tegen de beschikking van de NIWO tot afwijzing van de
aanvraag om een verklaring van betrouwbaarheid. Artikel 8.1, tweede lid,
van de Wwg is derhalve niet in overeenstemming met artikel 15 van
Verordening 1071/2009/EG.

De NIWO kan op grond van artikel 2.8a een aanvraag voor een verklaring
van betrouwbaarheid toewijzen zonder voorafgaande toestemming  van de
Minister van I&M. Dit laatste doet zich voor als in ieder geval sprake
is van een onevenredige sanctie, overeenkomstig de opsomming in
eerdergenoemde amvb. Indien er evenwel sprake is van een twijfelgeval,
dat wil zeggen als niet op voorhand duidelijk is of verlies van
betrouwbaarheid een onevenredige sanctie is, heeft de NIWO toestemming
nodig van de Minister van I&M alvorens een verklaring van
betrouwbaarheid te kunnen afgeven. De Afdeling acht de voorgestelde
procedure rondom twijfelgevallen vanuit het oogpunt van de
rechtszekerheid niet wenselijk, omdat de bevoegdheid tot afgifte van de
verklaring afhankelijk wordt gemaakt van de inhoudelijke beoordeling of
sprake van een onevenredige sanctie. Dit kan tot gevolg hebben dat een
geschil over de (materiële) vraag of sprake is van een onevenredige
sanctie, tevens belast wordt met en bepalend is voor het antwoord op de
(formele) vraag, welk orgaan bevoegd was over de (on)evenredigheid een
oordeel over te vellen. 

Voorts merkt de Afdeling op dat, indien de Minister van I&M de
toestemming weigert, de NIWO de aanvraag voor de verklaring van
betrouwbaarheid dient af te wijzen. In dat geval staat ingevolge artikel
8.1, tweede lid, geen beroep open tegen het besluit van de NIWO en dient
betrokkene in beroep te gaan tegen het besluit van Minister van I&M tot
weigering van de toestemming. De Afdeling merkt op dat daardoor de
situatie kan ontstaan dat een vervoerder, bij gelijktijdige weigering
van de toestemming voor de afgifte van de verklaring door de Minister
van I&M en schorsing of intrekking van zijn communautaire vergunning
door de NIWO, tegen beide besluiten beroep zou moeten instellen. 

De Afdeling merkt voorts op dat uit de toelichting blijkt dat de NIWO
ook een aanvraag kan afwijzen zonder voorafgaande toestemming van de
Minister van I&M, indien het verlies aan betrouwbaarheid een evenredige
sanctie is. Indien de NIWO in zo'n geval de aanvraag afwijst, staat
ingevolge artikel 8.1, eerste lid, wel beroep open tegen het besluit van
de NIWO. 

Vervolgens merkt de Afdeling op dat onduidelijk is wanneer een
verklaring van betrouwbaarheid zal worden aangevraagd: 

- bij de aanvraag van (verlenging van) een communautaire vergunning, 

- bij het kennisnemen van het voornemen om een vergunning niet te
verlenen dan wel de verlenging ervan te weigeren, te schorsen of in te
trekken, of 

- indien hij op de hoogte is gesteld van een wijziging in zijn gegevens
in het elektronische register.

De Afdeling merkt ten slotte op dat, nu sprake is van toestemming in de
zin van artikel 10:32, eerste lid, van de Awb, afdeling 10.2.1 van die
wet van overeenkomstige toepassing is. Daardoor dient de Minister van
I&M, alvorens zijn toestemming te onthouden, de NIWO de gelegenheid tot
overleg te bieden. De situatie kan zich voordoen dat de NIWO het niet
eens is met de weigering van de toestemming en daar (ook) beroep tegen
instelt.

Op grond van het bovenstaande is de Afdeling van oordeel dat de
procedure voor het aanvragen van een verklaring van betrouwbaarheid en
de bijbehorende rechtsbescherming gekunsteld en ingewikkeld is. De
Afdeling acht vereenvoudiging van de procedure en concentratie van de
rechtsbescherming  aangewezen. De Afdeling adviseert in de toelichting
aandacht te besteden aan het bovenstaande en het voorstel aan te passen.


b. 	Toetsingsgrond 'eerlijke mededinging'

De Minister van I&M kan de toestemming onthouden wegens strijd met het
recht of met het belang van een eerlijke mededinging op de markt voor
het beroepsvervoer. Volgens de toelichting is sprake van strijd met het
belang van eerlijke mededinging, indien het verlies van de
betrouwbaarheid in een bepaald geval onvermijdelijk is met het oog op de
gelijke behandeling met eerdere gevallen waarbij de betrouwbaarheid in
het geding was of in bijzondere omstandigheden op grond waarvan de
betrouwbaarheid niet in stand kan blijven.

De Afdeling merkt op dat het begrip 'eerlijke mededinging' een ruime
toetsingsgrond is, terwijl de toelichting eerder de indruk wekt van
toetsing aan het gelijkheidsbeginsel. De Afdeling veronderstelt dat het
hanteren van deze grond  samenhangt met de rechtsgrondslag voor de
verordening en dat niet beoogd is dat de minister in plaats van of naast
de Nederlandse Mededingingsautoriteit een toets van
mededingingsrechtelijke aard uitvoert. De Afdeling acht voor de
afbakening van de toetsing schrapping dan wel nadere precisering van het
begrip 'eerlijke mededinging' noodzakelijk. 

De Afdeling adviseert in de toelichting aandacht te besteden aan het
bovenstaande en het voorstel zo nodig aan te passen. 

3.	Bevoegdheid tot vrijstelling

Op grond van artikel 1, vijfde lid, van Verordening 1071/2009/EG kunnen
de lidstaten alleen vrijstelling van de toepassing van alle of van een
gedeelte van de bepalingen van de verordening verlenen aan
wegvervoerondernemingen die uitsluitend nationaal vervoer verrichten dat
slechts een geringe weerslag heeft op de vervoersmarkt wegens de aard
van de vervoerde goederen of de geringe afstanden die worden afgelegd.
In het voorgestelde artikel 4, vierde lid, van de Wp2000 en artikel 2.1,
vijfde lid, van de Wwg wordt uitvoering gegeven aan deze
vrijstellingsbevoegdheid. Artikel 4, vierde lid, van de Wp2000 wordt
niet toegelicht. In de toelichting bij artikel 2.1, vijfde lid, wordt
verwezen naar artikel 1, vijfde lid, van de verordening.

De vrijstellingsbevoegdheid in artikel 4, vierde lid, van de Wp2000
vertoont verschillen met de bevoegdheid in artikel 2.1, vijfde lid, van
de Wwg. Ingevolge artikel 2.1 geschiedt de vrijstelling bij
ministeriële regeling en wordt de bevoegdheid begrensd tot binnenlands
vervoer met een geringe weerslag op de vervoersmarkt. Deze begrenzing
sluit nauw aan bij artikel 1, vijfde lid, van Verordening 1071/2009/EG.
Ingevolge artikel 4, vierde lid, Wp2000 geschiedt de vrijstelling van de
verordening én van artikel 4, eerste lid, Wp2000 bij algemene maatregel
van bestuur en met inachtneming van de verordening. 

De Afdeling merkt allereerst op dat het verschil tussen artikel 4,
vierde lid, van de Wp2000 en artikel 2.1, vijfde lid, Wwg niet wordt
toegelicht. Voorts constateert de Afdeling dat artikel 4, vierde lid,
het bereik van de bevoegdheid tot vrijstelling ruimer omschrijft dan
artikel 1, vijfde lid, van Verordening 1071/2009/EG toestaat. Daarnaast
merkt de Afdeling op dat ook vrijstelling van artikel 4, eerste lid, van
de Wp2000 mogelijk wordt gemaakt, maar dat dit artikellid gebod noch
verbod bevat waarvan vrijstelling zou kunnen worden verleend. De
Afdeling wijst er ten slotte op dat afwijking van een hogere regeling
bij lagere regeling in de vorm van een vrijstelling alleen is toegestaan
onder het stellen van voorwaarden en onder aanwijzing van een bepaalde
groep, situatie of tijdsperiode.

De Afdeling adviseert in de toelichting aandacht te besteden aan het
bovenstaande en het voorgestelde artikel 4, vierde lid, van de Wp2000
aan te passen.

4.	Controle op de organisatie en certificering van examens

Ingevolge het voorgestelde artikel 6 van de Wp2000 onderscheidenlijk
artikel 2.10 van de Wwg wijst de Minister van I&M een exameninstituut
aan dat verantwoordelijk is voor de organisatie en de certificering van
examens. De Minister van I&M kan de aanwijzing intrekken, indien het
exameninstituut zijn taak ernstig verwaarloost of niet voldoet aan
artikel 8, eerste lid, van Verordening 1071/2009/EG. Bovengenoemde
artikelen worden niet toegelicht.

De Afdeling merkt op dat artikel 8, derde lid, tweede volzin, van
Verordening 1071/2009/EG voorschrijft dat de lidstaten geregeld
controleren of de instanties de examens organiseren overeenkomstig de in
bijlage I van de verordening voorgestelde voorwaarden. In het licht van
deze verplichting rijst de vraag of het voorstel niet zou moeten
voorzien in voorschriften die een adequate controle op de
taakuitoefening van het exameninstituut waarborgen. In wettelijke
regelingen waarin gebruik wordt gemaakt van certificering, bijvoorbeeld
op het terrein van de arbeidsomstandigheden, is doorgaans voorzien in
informatieverplichtingen jegens de minister.

De Afdeling adviseert in de toelichting op het bovenstaande in te gaan
en zo nodig het voorstel aan te passen. 

5.	Verbod op cabotagevervoer en de vrijstelling daarvan

Ingevolge het voorgestelde artikel 2.2, vijfde lid, van de Wwg is
cabotagevervoer door een vervoerder die niet in een lidstaat is
gevestigd, verboden. Ter uitvoering van een besluit van de Conferentie
van Europese Ministers van Transport (CEMT) kan bij regeling van de
Minister van I&M vrijstelling worden verleend van dit verbod.

a.	Verbod

Volgens de transponeringstabel is artikel 2.2 van de Wwg een omzetting
van de artikelen 8 en 9 van Verordening 1072/2009/EG. De Afdeling merkt
op dat het verbod op cabotagevervoer voor vervoerders uit derde landen
niet voortvloeit uit deze artikelen en derhalve een zelfstandige
motivering behoeft in de toelichting. 

b.	Uitzondering op het verbod

Naast de mogelijkheid van vrijstelling van het verbod ter uitvoering van
een besluit van de CEMT kan Nederland - volgens de toelichting  - met
een (derde) staat ook een bilateraal verdrag sluiten dat ingevolge
artikel 94 van de Grondwet ook kan resulteren in een vrijstelling van
het verbod op cabotagevervoer. 

De Afdeling merkt op dat de regering wel kiest voor vermelding van
besluiten van de CEMT in artikel 2.2, zesde lid, maar daarin niet de
bilaterale verdragen opneemt als reden voor vrijstelling. De Afdeling
acht dit niet consequent. Ook ten aanzien van verdragen ligt het immers
meer voor de hand voor vrijstelling van het verbod op cabotagevervoer
een uitdrukkelijke bevoegdheidsgrondslag in de wet op te nemen, in
plaats van te volstaan met een verwijzing naar de plicht op grond van
artikel 94 van de Grondwet tot het buiten toepassing laten van de wet
bij strijdigheid met een ieder verbindende verdragsbepalingen. 

De Afdeling adviseert in artikel 2.2, zesde lid, een bevoegdheid tot het
verlenen van vrijstelling ter uitvoering van een bilateraal verdrag op
te nemen. 

6.	Overige opmerkingen  

a.	Intrekking en weigering afgifte van bestuurdersattesten

Artikel 7 van Verordening 1072/2009/EG regelt de weigering en intrekking
van communautaire vergunningen en bestuurdersattesten. Volgens de
transponeringstabel is die bepaling omgezet in artikel 3.2, vijfde lid,
van de Wwg. In dit artikellid wordt echter wel de intrekking of
schorsing geregeld van de communautaire vergunning, maar niet die van
bestuurdersattesten. Ook in andere bepalingen van de Wwg kan de Afdeling
dit niet terugvinden.

De Afdeling adviseert in de toelichting aandacht te besteden aan het
bovenstaande en het voorstel aan te passen. 

b. 	Inwerkingtreding

De verordeningen 1071/2009/EG, 1072/2009/EG en 1073/2009/EG zijn van
toepassing met ingang van 4 december 2011. Op grond van artikel 23 van
Verordening 1071/2009/EG dienen ondernemingen die voor 4 december 2009
over een communautaire vergunning beschikken, uiterlijk op 4 december
2011 aan de bepalingen van die verordening te voldoen. 

Het voorgestelde artikel V bepaalt dat deze wet inwerking treedt met
ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij
wordt geplaatst. De toelichting vermeldt dat, nu de termijn voor de
nationale uitvoeringsmaatregelen op 4 december 2011 verstrijkt, het
wetsvoorstel zo spoedig mogelijk in werking dient te treden. De Afdeling
merkt op dat het niet waarschijnlijk is dat het wetsvoorstel voor 4
december 2011 inwerking treedt.

De Afdeling adviseert in de toelichting aandacht te besteden aan dit
punt.

c. 	Facultatieve bevoegdheden

De verordeningen bevatten een aantal artikelen waarin facultatieve
bevoegdheden voor de lidstaten zijn opgenomen. Zo behelzen de artikelen
8 en 9 van Verordening 1071/2009/EG - ten aanzien van de
vakbekwaamheidseis - diverse leden waarin de lidstaten bevoegdheden
krijgen ten aanzien van bijscholing, herscholing, erkenning van
getuigschriften of het verlenen van vrijstelling voor examens. In de
transponeringstabel wordt voor deze leden volstaan met een verwijzing
naar artikel 6, eerste lid, van de Wp2000 en artikel 2.10 van de Wwg. In
deze artikelen wordt de aanwijzing van het exameninstituut geregeld, dat
verantwoordelijk wordt voor de organisatie en certificering van examens.
Door deze verwijzing is niet duidelijk hoe in Nederland om zal worden
gegaan met de eisen die (facultatief) gesteld mogen worden aan de
vakbewaamheid van vervoerders.

De Afdeling adviseert in de toelichting uiteen te zetten waarom bij
facultatieve bevoegdheden gekozen wordt voor hetzij nadere uitwerking
hetzij het afzien daarvan. Indien sprake is van nadere uitwerking, dient
te worden aangegeven in welke regeling de uitwerking plaatsvindt.

d. 	Transponeringstabel

Bij het aanhangig maken van het voorstel op 1 augustus 2011 ontbrak in
de memorie van toelichting de verplichte transponeringstabel.  

De Afdeling adviseert de transponeringstabel voortaan bij het aanhangig
maken in de memorie van toelichting op te nemen.

7.	Voor redactionele kanttekeningen verwijst de Afdeling naar de bij het
advies behorende bijlage.

De Afdeling advisering van de Raad van State geeft U in overweging het
voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal,
nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden.

De waarnemend vice-president van de Raad van State,

Bijlage bij het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State
betreffende no.W14.11.0334/IV met redactionele kanttekeningen die de
Afdeling in overweging geeft.

In het opschrift de zinsnede ", de Wet wegvervoer goederen (…)
delicten" vervangen door: en enige andere wetten (Ar. 107, tweede lid).

Aan het opschrift een materiële omschrijving van de inhoud toevoegen
(Ar. 107, eerste lid).

Wet personenvervoer 2000

In artikel I, onderdeel A, na "Artikel 1" invoegen: wordt als volgt
gewijzigd:.

Van artikel I, onderdeel A, onder 2, een samenloopbepaling maken (Ar.
171a-171b; onderdeel p wordt pas ingevoegd indien wetsvoorstel
Kamerstukken II 32 376 of wetsvoorstel Kamerstukken II 32 845 in werking
treedt).

Het in artikel I, onderdeel C, voorgestelde artikel 4, en het in artikel
I, onderdeel E, voorgestelde artikel 5a, in meer artikelen splitsen (Ar.
99, derde lid).

In de in artikel I, onderdeel I, voorgestelde artikel 9, tweede lid,
onderdeel c, de zinsnede "eigen vervoer" vervangen door: vervoer voor
eigen rekening (conform de definitie in artikel 2, vijfde lid, van
Verordening 1073).

In het in artikel I, onderdeel R, voorgestelde artikel 103, de zinsnede
"zijn misdrijven" vervangen door: wordt aangemerkt als een misdrijf
(overeenkomstig de toelichting bij dit artikel).

In het in artikel I, onderdeel S, voorgestelde artikel 105, het woord
"en" vervangen door: of (in plaats van cumulerende opsomming is een
alternatieve opsomming gewenst). 

Wet wegvervoer goederen

In het in artikel II, onderdeel D, voorgestelde artikel 2.3, derde lid,
en het in artikel Il, onderdeel F, voorgestelde artikel 2.5, derde lid,
de zinsnede "in Nederland grensoverschrijdend beroepsvervoer" te
vervangen door: vanuit Nederland grensoverschrijdend beroepsvervoer.

Het in artikel II, onderdeel H, voorgestelde artikel 2.8a, derde lid, de
zinsnede "schorsing en intrekking" vervangen door: schorsing of
intrekking.

In het in artikel II, onderdeel W, voorgestelde artikel 8.1, tweede lid,
de zinsnede "In afwijking van artikel 8.1 van de Algemene wet
bestuursrecht"  vervangen door: In afwijking van artikel 8.1, eerste
lid,. (Artikel 8.1, eerste lid, is reeds een afwijking van artikel 8:1
van de Awb. Artikel 8.1, tweede lid, is weer een uitzondering op artikel
8.1, eerste lid).

In het in artikel II, onderdeel W, voorgestelde artikel 8.1, tweede lid,
het woord "vraag" vervangen door: aanvraag.

Wet Bibob

In de aanhef van artikel IV de zinsnede "onderdeel c, punt 4" vervangen
door: onderdeel c, onder 4°, (Ar. 80). 

	Verordening 1071/2009/EG vervangt richtlijn nr. 96/26/EG van de Raad
van de Europese Unie van 29 april 1996 inzake de toegang tot het beroep
van ondernemer van goederenvervoer respectievelijk personenvervoer over
de weg, nationaal en internationaal, en inzake de wederzijdse erkenning
van diploma's, certificaten en andere titels ter vergemakkelijking van
de uitoefening van het recht van vrije vestiging van bedoelde
vervoerondernemers (PbEG L 124).

	Verordening 1072/2009/EG vervangt verordening (EEG) nr. 881/92 van de
Raad van de Europese Unie van 26 maart 1992 betreffende de toegang tot
de markt van het goederenvervoer over de weg in de Gemeenschap van of
naar het grondgebied van een Lid-Staat of over het grondgebied van een
of meer Lid-Staten (PbEG L 95); verordening (EEG) nr. 3118/93 van de
Raad van de Europese Unie van 25 oktober 1993 tot vaststelling van de
voorwaarden vervoerondernemers zijn toegelaten tot het binnenlands
goederenvervoer over de weg in een Lid-Staat waar zij niet gevestigd
zijn (PbEG L 279), en richtlijn nr. 2006/94 van het Europees parlement
en de Raad van de Europese Unie van 12 december 2006 betreffende de
vaststelling van gemeenschappelijke regels voor bepaalde soorten
goederenvervoer over de weg (PbEU L 374).

	Verordening 1073/2009/EG vervangt verordening (EEG) nr. 684/92 van de
Raad van de Europese Unie van 16 maart 1992 houdende gemeenschappelijke
regels voor het internationaal vervoer van personen touringcar en
autobussen (PbEG L 74) en verordening (EEG) nr. 12/98 van de Raad van de
Europese Unie van 11 december 1997 tot vaststelling van de voorwaarden
waaronder vervoersondernemers worden toegelaten tot binnenlands
personenvervoer over de weg in een lidstaat waarin zij niet gevestigd
zijn (PbEG L 98/4).

	Zie overweging 1 in de preambule bij Verordening 1071/2009/EG.

	Een vervoerder moet voortaan voor de toegang tot dat beroep ook
werkelijk en op duurzame wijze in een lidstaat gevestigd zijn (zie
artikel 5 van Verordening 1071/2009/EG).

	Een vervoersmanager is de natuurlijke persoon die de werkelijke en
permanente leiding voert over de vervoersactiviteiten van de vervoerder
(zie artikel 4, eerste lid, van Verordening 1071/2009/EG).

	Zie artikel 6 juncto artikel 16 van Verordening 1071/2009/EG. Het
register wordt in de memorie van toelichting consequent aangeduid als
elektronisch sanctieregister (memorie van toelichting, Algemeen deel, §
4 Toetsing van betrouwbaarheid, Het tweede, derde en vierde vereiste:
Elektronisch sanctieregister).

	Cabotagevervoer is het vervoer tussen twee plaatsen in een andere staat
dan de vestigingsstaat van de vervoerder.

	Zie artikel 6 juncto artikel 16 van Verordening 1071/2009/EG.

	Voor Nederland is de Rijksdienst voor het wegverkeer (RDW) aangewezen
als nationaal contactpunt.

	Zie artikel 16, eerste, tweede, derde en vijfde lid, van Verordening
1071/2009/EG.

	Hetgeen in deze alinea staat over een vervoerder, geldt in soortgelijke
mate voor een vervoersmanager.

	Ingevolge artikel 17 van Verordening 1071/2009/EG dienen de  lidstaten
de nodige maatregelen te nemen om te garanderen dat de
(privacy-)Richtlijn 95/46 wordt nageleefd. Zie hierna ook onder punt 2e.

	Met het 'Europese register' bedoeld de Afdeling het register dat na 31
december 2012 ontstaat, wanneer alle nationale registers aan elkaar zijn
gekoppeld.

	Zie artikel 8, tweede lid, van het EU-Handvest, artikel 6 van Richtlijn
95/46/EG en artikel 7 van de Wbp.

	Memorie van toelichting, Algemeen deel, § 4 Toetsing van
betrouwbaarheid.

	Zie ook de Leidraad voor het afstemmen van wetgeving op de Wbp van de
Minister van Justitie, Den Haag, 2010, blz. 43.

	Een voorbeeld van een wettelijk geregelde, gedeelde
verantwoordelijkheid biedt artikel 2 e, tweede en derde lid, van de Wet
op de Jeugdzorg.

	Artikel 5a, achtste lid, van de Wp2000 en artikel 2.9, vierde lid, van
de Wwg regelen de bevoegdheid van de Minister van I&M en de Dienst
Wegverkeer tot het verwerken van persoonsgegevens. 

	Zie aanwijzing 26 van de Aanwijzingen voor de regelgeving (Ar.). In
verband met het primaat van de wetgever wordt delegatie aan een minister
van regelgevende bevoegdheid beperkt tot het vaststellen van
voorschriften van administratieve aard, details van een regeling,
voorschriften die dikwijls wijziging behoeven of met grote spoed moeten
worden vastgesteld.

	Zie Ar. 25.

	Zie artikel 51 van de Wbp.

	Artikel 6, tweede lid, onder a, bepaalt dat indien de bevoegde
instantie oordeelt dat het verlies van de betrouwbaarheidsstatus een
onevenredig strenge sanctie is, zij kan besluiten dat de betrouwbaarheid
niet is aangetast.

	Zie artikel 2.8a, eerste lid.

	Zie artikel 2.8a, vijfde en zesde lid.

	Zie artikel 2.8a, vijfde lid, tweede volzin.

	Zie artikel 2.8a, zevende lid.

	Memorie van toelichting, Artikelsgewijs deel, toelichting bij artikel
II, onderdeel H.

	Ingevolge artikel 8.1, eerste lid, staat tegen elk besluit genomen op
basis van de marktverordening, de beroepsverordening of de Wwg beroep
open op het College van Beroep voor het bedrijfsleven.

	Memorie van toelichting, Artikelsgewijs deel, toelichting bij artikel
II, onderdeel W (abusievelijk aangeduid als onderdeel X). 

	De bekendmaking van de beschikking in één geschrift inhoudende een
afwijzing van een aanvraag tot toepassing van het eerste lid samen met
het daarmee samenhangende besluit tot schorsing of intrekking van de
vergunning, zoals geregeld in artikel 2.8a, derde lid, doet daar niet
aan af.

	Memorie van toelichting, Artikelsgewijs deel, toelichting bij artikel
II, onderdeel H (art. 2.8a van de Wwg).

	Op grond van artikel 4:7 onderscheidenlijk 4:8 van de Awb dient een
bestuursorgaan alvorens negatief te beslissen op een aanvraag de
aanvrager onderscheidenlijk belanghebbende in de gelegenheid te stellen
zijn zienswijze naar voren te brengen.

	Ingevolge artikel 17, onderdeel a, van Verordening 1071/2009/EG dient
een vervoerder of vervoersmanager ingelicht te worden over de opslag van
persoonsgegevens in het register.

	Vereenvoudiging zou bijvoorbeeld kunnen plaatsvinden door te bepalen
dat de NIWO altijd toestemming vraagt aan de Minister van I&M. Die
toestemming wordt vervolgens geacht te zijn verleend als niet binnen een
bepaalde termijn van bezwaar is gebleken. De rechtsbescherming kan in
dat geval geconcentreerd worden rond het besluit van de NIWO.

	Zie artikel 2.8a, zesde lid.

	Memorie van toelichting, artikelsgewijze toelichting bij artikel II,
onderdeel H.

	Artikel 4, vierde lid, van de Wp2000 bepaalt dat bij algemene maatregel
van bestuur (amvb) met inachtneming van Verordening 1071/2009/EG
vrijstelling van de verordening en van artikel 4, eerste lid, van de
Wp2000 kan worden verleend. 

	Artikel 2.1, vijfde lid, van de Wwg, bepaalt dat bij regeling van Onze
Minister onder daarbij te stellen voorwaarden een gehele of
gedeeltelijke vrijstelling wordt verleend van de beroepsverordening voor
het wegvervoer aan in Nederland gevestigde vervoerders die uitsluitend
binnenlands beroepsvervoer verrichten dat slechts een geringe weerslag
heeft op de vervoermarkt wegens de aard van de vervoerde goederen of de
geringe afstand die wordt afgelegd. 

	De 'verordening' wordt niet nader gespecificeerd tot artikel 1, vijfde
lid, van Verordening 1071/2009/EG.

	Artikel 4, eerste lid, van de Wp2000 luidt als volgt: de communautaire
vergunning is de Nederlandse vergunning voor de uitoefening van het
beroep van ondernemer van personenvervoer over de weg, bedoeld in
Verordening 1071/2009/EG, voor het openbaar vervoer per bus en het
besloten busvervoer, heeft een geldigheidsduur van maximaal vijf jaar en
kan telkens voor maximaal vijf jaren worden verlengd.

	Zie de toelichting bij Ar. 33a.

	Zie artikel 6, eerste lid, van de Wp2000 en 2.10, eerste lid, van de
Wwg.

	Zie artikel 20 van de Arbeidsomstandighedenwet, Afdeling 1A van het
Arbeidsomstandighedenbesluit en paragraaf 1.1a van de
Arbeidsomstandighedenregeling. Zie ook het advies van de Afdeling van 17
maart 2011 over het ontwerp-Drinkwaterbesluit (nr. W14.11.0003, punt
3a). De Minister van I&M heeft dit advies overgenomen (zie het nader
rapport van 17 mei 2011; nog niet openbaar gemaakt conform artikel 26
van de Wet op de Raad van State). 

	Zie artikel 2.2, zesde lid, van de Wwg.

	Memorie van toelichting, artikelsgewijze toelichting bij artikel II,
onderdeel C. 

	Zie artikel 30 van Verordening 1071, artikel 19 van Verordening 1072
(m.u.v. de artikelen 8 en 9) en artikel 31 van Verordening 1073 (m.u.v.
artikel 10).

	Memorie van toelichting, Algemeen deel, § 9. Vaste verandermomenten.

	Zie bijvoorbeeld artikel 8, vierde tot en met zevende lid, en artikel 9
van Verordening 1071/2009/EG.

	Zie ook de toelichting bij Ar. 338.

	Zie ook artikel 13, eerste lid, laatste alinea, van Verordening
1072/2009/EG. Zie voorts artikel 4, achtste lid, van Verordening
1073/2009/EG.

	Ingevolge Ar. 338, eerste lid, bevat de toelichting bij een regeling
ter implementatie van een bindende EU-rechtshandeling een
transponeringstabel waaruit blijkt of en hoe de afzonderlijke bepalingen
van de desbetreffende bindende EU-rechtshandeling zijn of worden
geïmplementeerd. Een verordening is een bindende EU-rechtshandeling.

 PAGE    

  PAGE  2 

 PAGE   I 

AAN DE KONINGIN

........................................................................
...........