33192 Adv RvSt inzake Wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 in verband met de uitbreiding van het gebruik van biometrische kenmerken in de vreemdelingenketen in verband met het verbeteren van de identiteitsvaststelling van de vreemdeling
Wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 in verband met de uitbreiding van het gebruik van biometrische kenmerken in de vreemdelingenketen in verband met het verbeteren van de identiteitsvaststelling van de vreemdeling
Advies Afdeling advisering Raad van State
Nummer: 2012D08956, datum: 2012-03-05, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1
Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Onderdeel van zaak 2012Z04115:
- Indiener: G.B.M. Leers, minister voor Immigratie, Integratie en Asiel
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Veiligheid en Justitie (2010-2017)
- 2012-03-06 15:00: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2012-03-13 15:00: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2012-03-21 13:30: Procedurevergadering cie. Immigratie en Asiel (Procedurevergadering), algemene commissie voor Immigratie, Integratie en Asiel (2010-2012)
- 2012-04-11 14:00: Uitbreiding gebruik biometrische kenmerken in vreemdelingenketen i.v.m. verbeteren identiteitsvaststelling vreemdeling (Inbreng verslag (wetsvoorstel)), algemene commissie voor Immigratie, Integratie en Asiel (2010-2012)
- 2012-05-30 13:30: Procedurevergadering cie. Immigratie en Asiel (Procedurevergadering), algemene commissie voor Immigratie, Integratie en Asiel (2010-2012)
- 2012-06-05 15:15: Stemmingen (Stemmingen), TK
- 2012-10-10 12:30: Procedurevergadering cie. Immigratie en Asiel (Procedurevergadering), algemene commissie voor Immigratie, Integratie en Asiel (2010-2012)
- 2013-01-23 19:50: Wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 in verband met de uitbreiding van het gebruik van biometrische kenmerken in de vreemdelingenketen in verband met het verbeteren van de identiteitsvaststelling van de vreemdeling (33192) (Plenair debat (wetgeving)), TK
- 2013-01-29 15:15: Stemmingen (Stemmingen), TK
Preview document (🔗 origineel)
No.W03.10.0404/II 's-Gravenhage, 15 oktober 2010 Bij Kabinetsmissive van 6 augustus 2010, no.10.002200, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Justitie, bij de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet tot wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 in verband met de uitbreiding van het gebruik van biometrische kenmerken in de vreemdelingenketen, met memorie van toelichting. Het wetsvoorstel breidt de mogelijkheden voor het gebruik van biometrie in de vreemdelingenketen uit tot in beginsel alle vreemdelingen en alle processen binnen de vreemdelingenketen. Doel van het voorstel is de betrouwbaarheid van de identiteitsvaststelling in de vreemdelingenketen te optimaliseren. De Afdeling advisering van de Raad van State onderschrijft de strekking van het voorstel, maar maakt een aantal opmerkingen, onder andere met betrekking tot de doelstelling en de effectiviteit, de toets aan de grondrechtenbepalingen en de verhouding tot het EU-recht. De Afdeling wijst erop dat aan een aantal adviesopmerkingen naast een zelfstandige betekenis ook betekenis toekomt in verband met de toets aan de grondrechtenbepalingen. Zo zijn onder meer de adviesopmerkingen over de effectiviteit van het voorstel, over de voorgestelde delegatiebepalingen en over de toetsing aan het kader van de Wbp op dit punt van belang. De Afdeling is van oordeel dat aanpassing van het voorstel noodzakelijk is. 1. Doelstelling en effectiviteit Doel van het wetsvoorstel is bij te dragen aan een zo betrouwbaar mogelijke vaststelling en registratie van de identiteit van vreemdelingen met het oog op een zo doelmatig en doeltreffend mogelijk uit te voeren vreemdelingenbeleid. Nauwkeurige vaststelling van de identiteit van de vreemdeling is bijvoorbeeld noodzakelijk om op adequate wijze identiteits- en documentfraude te bestrijden, aldus de toelichting. Daartoe wordt voorgesteld om in beginsel van iedere vreemdeling een gezichtsopname en tien vingerafdrukken te verwerken. Identiteits- en documentfraude komen in de vreemdelingenketen in alle toelatings- en verblijfsprocessen voor en manifesteren zich op vele manieren. Onvoldoende duidelijk is echter of de problemen met de vaststelling van de identiteit zich op een vergelijkbaar niveau voordoen bij alle categorieën van vreemdelingen en binnen alle soorten processen in de vreemdelingenketen. Op dit moment vindt afname van een gezichtsopname en tien vingerafdrukken plaats bij een beperkte groep vreemdelingen, te weten bij de indieners van een asielaanvraag. Over de effecten van de verwerking van deze biometrische kenmerken bij asielzoekers zullen dan ook gegevens uit de uitvoeringspraktijk beschikbaar zijn. De toelichting bevat echter geen informatie over de effectiviteit van die maatregel voor de oplossing van de problemen rondom de vaststelling van de identiteit bij asielzoekers. De Afdeling meent dat de ervaringen met de afname van tien vingerafdrukken bij indieners van een asielaanvraag van belang zijn voor de motivering van de verwachte effectiviteit van de verwerking van de bedoelde biometrische gegevens bij andere processen in de vreemdelingenketen. Gegevens over de effectiviteit van het gebruik van biometrische gegevens spelen een rol bij de beoordeling van de noodzaak om de reikwijdte van het wetsvoorstel zo ruim te stellen als in het wetsvoorstel is gebeurd. Hierbij moet ook worden betrokken dat ten behoeve van reis- en verblijfdocumenten, met uitzondering van de visa voor kort verblijf, op dit moment al twee vingerafdrukken van vreemdelingen worden verwerkt. De Afdeling adviseert de toelichting op dit punt aan te vullen. 2. Toets aan grondrechtenbepalingen a. Reikwijdte van de grondrechtentoets Het wetsvoorstel zal leiden tot grootschalige gegevensverzameling van biometrische kenmerken. De maatregelen uit het wetsvoorstel vormen een inmenging in de persoonlijke levenssfeer en in het recht op onaantastbaarheid van het menselijk lichaam. Om te beoordelen of deze inmenging gerechtvaardigd is, moet het voorstel worden getoetst aan de relevante grondrechtenbepalingen, te weten de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mensen de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) en, voor zover het voorstel zich binnen de werkingssfeer van artikel 51 van het EU-Handvest van de Grondrechten bevindt, de artikelen 7 en 8 van dat Handvest. De memorie van toelichting besteedt alleen aandacht aan het toetsingskader van artikel 8 EVRM. De Afdeling adviseert ook de overige relevante grondrechtenbepalingen bij de grondrechtentoets te betrekken. Voor de toets aan artikel 8 EVRM is mede van belang onder welke van de legitieme doelen voor inmenging uit het tweede lid van dat artikel dit wetsvoorstel geschaard kan worden. De memorie van toelichting vermeldt dat het doel van het wetsvoorstel luidt: "Een zo doelmatig en doeltreffend mogelijke uitvoering van het vreemdelingenbeleid, waarbij alle ketenpartners belang hebben bij een zo betrouwbaar mogelijke vaststelling en registratie van de identiteit van vreemdelingen." De Afdeling adviseert gemotiveerd aan te geven welk legitiem doel in de zin van artikel 8, tweede lid, EVRM daarmee gediend wordt. De toelichting bevat daarnaast een niet volledige inhoudelijke afweging van de bij de inmenging in de persoonlijke levenssfeer betrokken belangen. De belastende kant daarvan wordt niet in beeld gebracht. Het is daarom niet goed mogelijk te beoordelen of sprake is van een dringende maatschappelijke noodzaak tot inmenging en of de inmenging in een redelijke verhouding staat tot het beoogde doel. Ook besteedt de toelichting onvoldoende aandacht aan de relevante jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens in Straatsburg (EHRM). De regering meent dat het wetsvoorstel voldoende waarborgen bevat om te voldoen aan de eisen die het EHRM in het arrest Marper stelt aan het gebruik van biometrische gegevens in de strafrechtketen. Een dergelijk gebruik wordt mogelijk gemaakt op grond van het voorgestelde artikel 107, zesde lid, onderdeel c, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw2000). Het EHRM heeft in het arrest Marper bepaald dat vingerafdrukken onder de reikwijdte van artikel 8 EVRM vallen, ook al vormen deze ‘neutraal, objectief en onweerlegbaar’ materiaal. Vingerafdrukken geven unieke informatie over de betreffende persoon en maken het mogelijk hem of haar precies en in een breed veld van omstandigheden te identificeren. Daarom beschouwt het EHRM deze gegevens als geschikt om zijn of haar privéleven te beïnvloeden en is het van oordeel dat de bewaring van deze informatie zonder toestemming van betrokkenen niet als neutraal of onbeduidend kan worden aangemerkt. De ACVZ is van mening dat alleen met terughoudendheid en onder strikte voorwaarden gebruik zou mogen worden gemaakt van gegevens van vreemdelingen in de strafrechtketen. Uit de tekst van de memorie van toelichting blijkt volgens de Afdeling onvoldoende dat de door het EHRM noodzakelijk geachte zorgvuldige afweging tussen de mogelijke voordelen van extensief gebruik van moderne wetenschappelijke technieken en gewichtige privébelangen heeft plaatsgevonden. Gelet op het vorenstaande acht de Afdeling het noodzakelijk om in de toelichting de toets aan de grondrechtbepalingen aan te vullen, zodat het wetsvoorstel niet alleen volledig inhoudelijk wordt getoetst aan artikel 8 EVRM, maar ook aan artikel 10 en 11 van de Grondwet en voor zover het voorstel zich binnen de werkingssfeer van artikel 51 van het EU-Handvest van de Grondrechten bevindt, de artikelen 7 en 8 van dat Handvest. b. Beoordeling van de inmenging in de persoonlijke levenssfeer Ten behoeve van de beoordeling of de inmenging in de persoonlijke levenssfeer gerechtvaardigd is, wijst de Afdeling onder meer op de volgende onderdelen uit het wetsvoorstel die hierin expliciet moeten worden meegewogen: De verzamelde biometrische gegevens worden gedurende een lange termijn bewaard in de vreemdelingenadministratie, te weten maximaal twintig jaar. Gelet hierop dienen de bevoegdheden die het wetsvoorstel introduceert, nauwkeurig te worden afgebakend. Dat is echter niet het geval. Bij of krachtens amvb worden nadere regels gesteld omtrent de toepassing van de bevoegdheid tot het verwerken van biometrische gegevens van vreemdelingen. De toelichting schenkt weinig aandacht aan de invulling van deze delegatiebepaling. De delegatiebepaling is daardoor te ruim en vormt bijna een “carte blanche”. Op grond van het voorgestelde artikel 107, zesde lid, Vw2000 kunnen biometrische gegevens beschikbaar worden gesteld met het oog op het voorkomen en bestrijden van fraude met en misbruik van verblijfsdocumenten en tevens met het oog op het verrichten van onderzoek naar handelingen die een bedreiging vormen voor de veiligheid van de staat en van de landen van het Koninkrijk dan wel de veiligheid van met het Koninkrijk bevriende mogendheden. In de toelichting wordt geen aandacht geschonken aan de invulling van deze bevoegdheden. De bevoegdheid kan derhalve zeer ruim zijn, omdat veel handelingen mogelijk vallen onder de genoemde categorieën. Uit de toelichting blijkt dat niet uitgesloten is dat biometrische kenmerken ook aan bestuursorganen die niet direct betrokken zijn bij de uitvoering van de Vreemdelingenwet en – regelgeving, en eventueel zelfs aan derden, worden verstrekt. Vervoerders kunnen worden verplicht om biometrische kenmerken van passagiers af te nemen en te verstrekken aan ambtenaren belast met de grensbewaking. De toelichting vermeldt dat de verwerking van biometrische kenmerken door vervoerders uitsluitend zal worden verlangd indien de verwachting bestaat dat dit in combinatie met de afname van een afschrift van een reisdocument toegevoegde waarde zal hebben, in de zin dat de identiteit beter kan worden geverifieerd. Het is denkbaar dat aan deze voorwaarde altijd wordt voldaan; omdat verificatie van de identiteit altijd naar verwachting beter kan plaatsvinden met behulp van biometrische kenmerken. In het licht van het hiervoor genoemde arrest Marper schiet de toelichting tekort in de motivering van de voorgestelde inmenging in de persoonlijke levenssfeer. Een inhoudelijke afweging van belangen die gemoeid zijn met dit wetsvoorstel, is noodzakelijk om de toets aan artikel 8 EVRM te kunnen doorstaan. Dat is op dit moment niet het geval. Bij het oordeel over de proportionaliteit van de inmenging in de persoonlijke levenssfeer speelt bovendien de hiervoor gemaakte opmerking over de effectiviteit van de voorgestelde maatregelen mee. Onduidelijkheid over de omvang van het probleem en de effectiviteit van de voorgestelde maatregel leidt ertoe dat de noodzaak en doeltreffendheid van de inmenging onvoldoende kunnen worden aangetoond. Het bovenstaande overziend, is de Afdeling van oordeel dat de toelichting onvoldoende motiveert dat het wetsvoorstel de toets aan artikel 8 EVRM kan doorstaan. De Afdeling adviseert in de toelichting te voorzien in een overtuigende toets aan de grondrechtenbepalingen. 3. Verhouding met EU-recht De toelichting beschrijft verschillende ontwikkelingen binnen het recht van de Europese Unie met betrekking tot het gebruik van biometrische kenmerken. In de verschillende verordeningen die op dit terrein tot stand zijn gekomen, wordt soms de verwerking van 2 vingerafdrukken voorgeschreven (zoals op paspoorten van unieburgers en verblijfsdocumenten voor onderdanen van derde landen) en soms van tien vingerafdrukken (bij de aanvraag van een visum voor kort verblijf). Het wetsvoorstel brengt deze differentiatie niet aan en schrijft in beginsel voor alle categorieën vreemdelingen een afname van een gezichtsopname en tien vingerafdrukken voor. Voor de beoordeling van de verenigbaarheid van het wetsvoorstel met het EU-recht zijn de volgende uitgangspunten van belang. Burgers van de Unie Uit het arrest Huber van het Hof van Justitie van de EG blijkt dat een systeem voor de bewaring en verwerking van persoonsgegevens van voor het EU-recht relevante personen binnen de werkingssfeer van het EU-recht kan vallen. De regeling mag geen onderscheid maken tussen eigen onderdanen en unieburgers uit andere lidstaten. In verband hiermee zijn de unieburgers terecht uitgesloten van de werking van het wetsvoorstel. Hetzelfde geldt voor onderdanen van de EER en Zwitserland. Daarnaast moet gekeken worden naar de uitwerking van de regeling op groepen die geheel of gedeeltelijk dezelfde rechten hebben als unieburgers. Indien de regeling voor deze groepen in de praktijk discriminerend werkt, kan dat strijdig zijn met het Europees recht. Familieleden van burgers van de Unie Familieleden van burgers van de Unie die zelf niet in het bezit zijn van een EU-nationaliteit, vallen binnen de reikwijdte van het wetsvoorstel. Hetgeen hierna wordt opgemerkt over familieleden van burgers van de Unie geldt mutatis mutandis ook voor familieleden van onderdanen van de EER en Zwitserland. Van deze vreemdelingen wordt op grond van het wetsvoorstel een gezichtsopname gemaakt en worden tien vingerafdrukken verwerkt. De toelichting vermeldt dat de lidstaten van de Europese Unie overeen zijn gekomen dat deze personen een document krijgen dat gelijk dient te zijn aan het verblijfsdocument voor derdelanders. Hiermee motiveert de minister de keuze om biometrische kenmerken van familieleden te verwerken in de Vreemdelingenadministratie. De Afdeling wijst erop dat de verplichte afname van een gezichtsopname en tien vingerafdrukken een inmenging in de persoonlijke levenssfeer is die verder gaat dan de inmenging bij unieburgers. Familieleden van unieburgers hebben echter recht op een zelfde behandeling als unieburgers. Nu het wetsvoorstel niet geldt voor unieburgers, omdat dat voor hen een niet-gerechtvaardigde discriminatie oplevert, moet die redenering op dezelfde wijze worden toegepast op hun familieleden, dit ter voorkoming van strijd met artikel 24, eerste lid, van Richtlijn 2004/38/EG. De Afdeling adviseert het wetsvoorstel aan te passen. Langdurig ingezeten onderdanen van derde landen Langdurig ingezetenen vallen binnen het toepassingsbereik van het wetsvoorstel. De toelichting vermeldt dat deze vreemdelingen al eerder biometrische kenmerken hebben afgegeven en dat de bevoegdheid tot het verwerken van biometrische kenmerken van langdurig ingezetenen niet als een belemmering van de uitoefening van het recht op verblijf wordt beschouwd. Echter, uitgangspunt van de status van langdurig ingezetenen is dat vreemdelingen met deze status over rechten beschikken die zo dicht mogelijk bij de rechten van EU-burgers liggen. Artikel 11 van richtlijn 2003/109/EG bevat mede in dit verband een recht op gelijke behandeling. Daar de burgers van de Unie maar twee vingerafdrukken hoeven af te geven, moet nader worden gemotiveerd dat het is toegestaan om tien vingerafdrukken te verwerken van langdurig ingezetenen ingevolge het wetsvoorstel. De Afdeling adviseert de toelaatbaarheid hiervan overtuigend te motiveren en daarbij aandacht te besteden aan het recht op gelijke behandeling, zoals neergelegd in richtlijn 2003/109/EG. Turkse onderdanen Het wetvoorstel voorziet in een bevoegdheid tot het verwerken van biometrische kenmerken die ook betrekking heeft op de Turkse onderdanen. De relatie tussen Nederland en Turkije, waar het gaat om verkeer van personen, diensten en zelfstandigen, wordt beheerst door de associatieovereenkomst EEG-Turkije, het Aanvullend protocol en Besluit 1/80 van de Associatieraad EEG-Turkije. De toelichting vermeldt dat het gebruik van biometrie geen nieuwe beperking vormt van de voorwaarden voor vestiging, voor het verrichten van diensten of voor het verrichten van arbeid in loondienst als bedoeld in de zogenoemde standstill-bepalingen. Hierdoor belemmert het wetsvoorstel niet de feitelijke uitoefening van de markttoegangsrechten, die door het Associatierecht worden beschermd, aldus de toelichting. De Afdeling merkt op dat de toelichting alleen aandacht schenkt aan de verhouding van het wetsvoorstel tot de standstill-bepalingen van het Associatierecht. Het wetsvoorstel wordt niet getoetst aan de discriminatieverboden die gelden op grond van het Associatierecht. Volgens deze bepalingen hebben Turkse onderdanen, voor zover zij vallen binnen de werkingssfeer van het Associatierecht, recht op een gelijke behandeling als unieburgers. Gelet hierop, adviseert de Afdeling in de toelichting aandacht te schenken aan de verhouding van het wetsvoorstel tot de discriminatieverboden op grond van het Associatierecht. 4. Verwerking van biometrische kenmerken Het wetsvoorstel beperkt de mogelijke verwerking van biometrische kenmerken tot hetgeen noodzakelijk is voor verificatie en identificatie van de vreemdeling. Daarvoor worden in ieder geval een gezichtsopname en tien vingerafdrukken verwerkt. Bij het proces van identificatie, waarbij de identiteit van een persoon wordt vastgesteld, zijn tien vingerafdrukken noodzakelijk omdat op die manier een bewezen, hoog niveau van nauwkeurigheid kan worden gegarandeerd. Bij verificatie wordt een beweerde identiteit door middel van één-op-één-vergelijking getoetst aan de hand van documenten. De toelichting vermeldt dat voor verificatie van de identiteit volstaan kan worden met twee vingerafdrukken. Toch worden in alle gevallen tien vingerafdrukken afgenomen, ook indien dat gebeurt voor de verificatie van een document en de identiteit van de houder op grond van het voorgestelde artikel 106a, eerste lid, aanhef en onder b, Vw2000. Voor zover bedoeld voor verificatie gaat de afname van tien vingerafdrukken verder dan de tekst van het eerste lid van het artikel toestaat en verder dan noodzakelijk is. Het artikel beperkt de mogelijkheid tot verwerking van biometrische kenmerken immers voor zover dat noodzakelijk is en voor verificatie van documenten zijn slechts twee vingerafdrukken noodzakelijk. De Afdeling begrijpt het wetsvoorstel en de toelichting zo dat het de bedoeling is in eerste instantie van alle vreemdelingen tien vingerafdrukken en een gezichtsopname te verwerken, ongeacht of de betrokken vreemdeling beschikt over een geldig document. Voor identificatie zullen zonodig ook bij een volgende gelegenheid tien vingerafdrukken afgenomen kunnen worden. Indien bij een volgende gelegenheid verificatie noodzakelijk is, kan daarbij blijkens de toelichting worden volstaan met twee vingerafdrukken. De tekst van het wetsvoorstel biedt deze ruimte echter niet, nu artikel 106a, tweede lid, Vw2000 bepaalt dat in ieder geval tien vingerafdrukken worden verwerkt. Door het wetsvoorstel en de bijbehorende toelichting met het bovenstaande in overeenstemming te brengen, wordt beter gegarandeerd dat de verwerking van vingerafdrukken niet verder gaat dan noodzakelijk. Dat is ook voor de beoordeling van de proportionaliteit van het voorstel in het licht van de grondrechten (zie ook punt 2) en de Wbp (zie verder punt 8) van belang. De Afdeling adviseert het wetsvoorstel aan te passen, in die zin dat artikel 106a, tweede lid, Vw2000 tevens regelt dat slechts twee vingerafdrukken worden verwerkt bij verificatie en zij adviseert voorts de toelichting in het licht van het vorenstaande aan te vullen. 5. Verwerking vingerafdrukken door de vervoerder Op grond van het huidige artikel 4 Vw2000 kan de vervoerder al worden verplicht een afschrift van het reisdocument van een vreemdeling te nemen en dit ter beschikking te stellen van de douane. Dit heeft tot doel illegale immigratie te voorkomen. Volgens de toelichting is dit niet altijd voldoende om de identiteit van de vreemdeling te kunnen vaststellen. Daarom introduceert het wetsvoorstel de mogelijkheid de vervoerder te verplichten ook vingerafdrukken van passagiers af te nemen en deze ter beschikking te stellen van de douane. Een fundamentele vraag is of particuliere organisaties een wettelijke verplichting tot het verwerken van biometrische gegevens zouden moeten krijgen. Ten eerste betreft de grensbewaking bij uitstek een overheidstaak en is het de vraag of vervoerders daar ver strekkende verantwoordelijkheden en bevoegdheden zouden moeten krijgen. Ook de ACVZ heeft daartegen bezwaren geuit in haar advies. Gedeeltelijk leveren vervoerders ook nu al een bijdrage aan de grensbewaking op grond van artikel 4 Vw2000, zo merkt de toelichting terecht op. Toch wordt met de verwerking van vingerafdrukken in het kader van grensbewaking een volgende stap gezet, die naar de mening van de Afdeling een stap te ver is. Gelet op het feit dat afname van vingerafdrukken een inbreuk op de lichamelijke integriteit van betrokkenen vormt, moet een dergelijke bevoegdheid ter uitvoering van wettelijke voorschriften volgens de Afdeling voorbehouden zijn aan de overheidsdiensten, belast met de grensbewaking. De Afdeling adviseert dan ook om de voorgestelde wijziging van artikel 4 Vw2000 te schrappen. Onverminderd het bovenstaande rijst de vraag of de voorgestelde verplichting voor de vervoerders (de luchtvaartmaatschappijen) in de praktijk niet een te grote belasting in de uitvoering zal vormen. De toelichting merkt op dat afspraken zullen worden gemaakt met de vervoerders, ook over de financiering. Hoe de verplichting daadwerkelijk uitgevoerd zal worden, maakt de toelichting niet duidelijk. Daarnaast blijkt uit de tekst van het wetsvoorstel niet duidelijk in hoeverre vervoerders verplicht zijn de verzamelde biometrische gegevens weer te vernietigen en na welke termijn dat zou moeten gebeuren. De toelichting stelt dat deze gegevens door de vervoerder niet langer worden bewaard dan nodig en dat, indien bij de grenspassage de identiteitsvaststelling naar behoren heeft kunnen plaatsvinden, vernietiging korte tijd later kan plaatsvinden. De Afdeling adviseert, mocht de regering besluiten artikel 4 te handhaven, in het wetsvoorstel te voorzien in regels omtrent de vernietiging van de verzamelde biometrische gegevens door de vervoerders en de toelichting op bovengenoemde punten aan te vullen. 6. Uitbreiding afname biometrische kenmerken bij amvb Volgens de toelichting is het denkbaar dat de technische ontwikkelingen binnen afzienbare tijd dermate ver gevorderd zijn, dat afname van andere biometrische kenmerken dan vingerafdrukken en gezichtsopnamen voor het doel waarop het wetsvoorstel ziet, nuttig kan zijn. De toelichting noemt stemherkenning als voorbeeld. Om relatief snel op toekomstige ontwikkelingen te kunnen inspelen wordt in het voorgestelde artikel 106a, tweede lid, de mogelijkheid geopend om bij amvb het verwerken van andere biometrische kenmerken te regelen. Nu het verwerken van biometrische gegevens een inmenging in de persoonlijke levenssfeer betreft, dient de uitbreiding hiervan in de formele wet te worden vastgelegd. De toelichting stelt dat het verwerken van andere biometrische kenmerken pas zal worden toegestaan, indien verantwoorde toepassing technisch kan worden gegarandeerd en indien wordt gewaarborgd dat de inbreuk die op de persoonlijke levenssfeer en de lichamelijke integriteit wordt gemaakt, zo beperkt mogelijk is. Gelet op het vorenstaande acht de Afdeling het dan ook noodzakelijk dat eventuele nieuwe biometrische kenmerken bij wet worden toegevoegd. Zij adviseert de mogelijkheid tot uitbreiding van de biometrische kenmerken bij amvb te laten vervallen. 7. Verdere verstrekking van gegevens Het wetsvoorstel bevat mogelijkheden om de gegevens die waren verzameld in het kader van de uitvoering van de Vw2000, onder voorwaarden verder te verwerken. De toelichting gaat vrij uitvoerig in op de mogelijkheid de gegevens te verstrekken in verband met de opsporing en vervolging van strafbare feiten. In punt 2 is al opgemerkt dat de toelichting geen inhoudelijke afweging van belangen maakt, die motiveert waarom deze vergaande inbreuk op de persoonlijke levenssfeer, juist in de strafrechtelijke context is gerechtvaardigd. De toelichting beperkt zich tot ruime informatie over relevante overige regelgeving, zoals de recente wijziging van de Paspoortwet. Ook staat de toelichting stil bij de waarborgen die in het artikel zijn opgenomen naar aanleiding van opmerkingen van het CBP en de ACVZ. Waarom de waarborgen betekenen dat de belangenafweging uitvalt in het voordeel van de strafrechtelijke verwerking van biometrische gegevens van vreemdelingen, wordt niet overtuigend gemotiveerd. De Afdeling wijst in dit verband op de toelichting waarin wordt gesteld dat een zoveel mogelijk gelijke aanpak is aangewezen bij de verstrekking van biometrische gegevens ten behoeve van de opsporing en vervolging van strafbare feiten uit de vreemdelingenadministratie respectievelijk de reisdocumentenadministratie (de Paspoortwet). De Afdeling merkt op dat de Paspoortwet niet toestaat dat, indien het opsporingsonderzoek op een dood spoor is beland, dan wel snel resultaat geboden is bij de opheldering van het misdrijf, afgenomen vingerafdrukken gebruikt mogen worden. De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft bij de totstandkoming van de nieuwe Paspoortwet benadrukt dat het openbaar ministerie in het belang van onderzoek naar strafbare feiten de reisdocumentenadministratie niet zou kunnen gebruiken om uitsluitend op basis van vingerafdrukken, die in het kader van sporenonderzoek zijn gevonden, naar een identiteit te zoeken. Dergelijk gebruik van de reisdocumentenadministratie is niet beoogd. De officier van justitie moet het geslacht van betrokkene weten en een gezichtsopname en vingerafdrukken hebben. Alleen met deze drie gegevens van een betrokkene zal de officier van justitie in de reisdocumentenadministratie kunnen nagaan of betrokkene een reisdocument heeft of heeft gehad en onder welke identiteit. Nu het wetsvoorstel vereist dat het opsporingsonderzoek op een dood spoor is beland respectievelijk snel resultaat is geboden bij de opheldering van het misdrijf, zou de indruk kunnen ontstaan dat het wetsvoorstel wel de bevoegdheid biedt om op grond van gevonden vingerafdrukken naar een identiteit te zoeken in de vreemdelingenadministratie. De Afdeling wijst erop dat dit discriminerend zou uitwerken voor vreemdelingen, nu een dergelijke bevoegdheid niet bestaat voor Nederlanders op grond van de Paspoortwet. Bovendien zou een dergelijke bevoegdheid niet overeenstemmen met het systeem van de Paspoortwet, hetgeen wel beoogd is, zoals de toelichting benadrukt. Daarnaast valt op dat de mogelijkheid van verdere verstrekking voor het voorkomen en bestrijden van fraude en misbruik van documenten, de identificatie van slachtoffers van rampen en ongevallen en het verrichten van onderzoek in het kader van de staatsveiligheid en de veiligheid van met het Koninkrijk bevriende mogendheden in het geheel niet worden gemotiveerd. Op dit punt schiet de toelichting tekort. De memorie van toelichting stelt dat het wetsvoorstel voorkomt dat de biometrische kenmerken voor andere doeleinden worden gebruikt dan waarvoor ze verzameld zijn (function creep). De Afdeling is echter van oordeel dat het voorgestelde artikel 107, zesde lid, de deur naar verdere verwerking wel open zet, zonder dat daar in ieder geval wat betreft preventie en bestrijding van fraude alsmede misbruik van documenten overtuigende redenen voor worden genoemd. De Afdeling adviseert de toelichting op bovengenoemde punten aan te vullen en zo nodig artikel 107, zesde en zevende, onderdeel b van het wetsvoorstel te wijzigen. 8. Wbp-kader De Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) gaat uit van het beginsel dat persoonsgegevens slechts voor welbepaalde, uitdrukkelijk omschreven en gerechtvaardigde doeleinden worden verwerkt (artikel 7 Wbp) en dat verdere verwerking dan voor die doelen in principe verboden is (artikel 9 Wbp). Artikel 8 Wbp somt de voorwaarden op waaronder persoonsgegevens mogen worden verstrekt. Bovendien moeten de te verwerken gegevens toereikend, ter zake dienend en niet bovenmatig zijn, gelet op het doel waarvoor zij worden verzameld (artikel 11 Wbp). De beide voorgestelde artikelen sluiten onvoldoende aan bij deze uitgangspunten van de Wbp. De Afdeling maakt de volgende kanttekeningen. Artikel 106a - Het voorgestelde artikel 106a Vreemdelingenwet 2000 moet op verschillende onderdelen worden aangevuld. Het verdient de voorkeur dat in het eerste lid expliciet wordt omschreven welke personen bevoegd zijn de gegevens te verwerken en om welke gegevens het precies gaat. Het eerste lid is op die punten onbepaald en invulling wordt alleen duidelijk in samenhang met de leden twee en vier. - Het voorgestelde vierde lid maakt niet duidelijk wie bevoegd is tot het verwerken van biometrische kenmerken ten behoeve van het in het eerste lid, onderdeel b genoemde doel: het verifiëren van de authenticiteit van het document bedoeld in artikel 9 en de identiteit van de houder. De Afdeling adviseert het voorgestelde artikel 106a in het licht van het bovenstaande aan te passen. Artikel 107, tweede lid - Het voorgestelde artikel 107, tweede lid, beschrijft de verwerking van persoonsgegevens ten behoeve van bepaalde beleidsmiddelen als het doel waarvoor de in het eerste lid benoemde gegevens worden opgenomen in de vreemdelingenadministratie. Deze gegevens worden verwerkt "voor zover dat van belang is" voor de in de onderdelen a, b en c genoemde doelen. De woorden "van belang" zijn ruimer dan het woord "noodzakelijk". Gezien het kader van artikel 8 Wbp adviseert de Afdeling de term "noodzakelijk" in het artikel op te nemen. - Mogelijke verwerking van persoonsgegevens uit de vreemdelingenadministratie beperkt zich niet tot de uitvoering van de Vreemdelingenwet en de Rijkswet op het Nederlanderschap. Ook wordt de grens niet gelegd, bij de op die wetten gebaseerde regelgeving, maar de gegevens uit de vreemdelingenadministratie (waaronder biometrische kenmerken), mogen ook worden verwerkt voor zover dat "van belang is" voor de uitvoering van "andere wettelijke voorschriften". Dit doel is naar de mening van de Afdeling te ver verwijderd van het doel waarvoor het verzameld is en komt daarmee in strijd met artikel 9 Wbp. De Afdeling adviseert het doel in het voorgestelde artikel 107, tweede lid, aanhef en onder b, Vw2000, te beperken tot de uitvoering van de Vw2000, de Rijkswet op het Nederlanderschap en de daarop gebaseerde regelgeving. - In het voorgestelde onderdeel c wordt de evaluatie van bestaand beleid en de voorbereiding van nieuw beleid benoemd als doel voor verwerking van persoonsgegevens uit de vreemdelingenadministratie. Het is de Afdeling niet duidelijk waarom voor dit doel niet kan worden volstaan met geanonimiseerde gegevens, niet langer zijnde persoonsgegevens. De Afdeling adviseert het voorgestelde artikel 107, tweede lid, onderdeel c, Vw2000 te schrappen. 9. Scholen en andere instellingen a. Verstrekking gegevens aan scholen en andere instellingen Het wetsvoorstel maakt het mogelijk dat aan scholen en uit de openbare kas gefinancierde instellingen gegevens en inlichtingen worden verstrekt, die zij nodig hebben voor uitoefening van hun taak. Dat kunnen ook gegevens met biometrische kenmerken zijn voor de uitvoering van de Vw2000. Door de toevoeging van de biometrische kenmerken betekent dit een uitbreiding van de verwerkingsmogelijkheden ten opzichte van de al bestaande bepaling in artikel 107 Vw2000. In de memorie van toelichting wordt niet toegelicht in welke gevallen de bedoelde instellingen biometrische kenmerken nodig hebben voor de uitoefening van hun taak. De Afdeling adviseert de mogelijkheid van verwerking van biometrische kenmerken op grond van artikel 107, elfde lid, nader toe te lichten en het wetsvoorstel zo nodig aan te passen. b. Verstrekking gegevens door scholen en andere instellingen Artikel 107 van het wetsvoorstel legt de plicht op aan scholen om desgevraagd gegevens en inlichtingen te verstrekken aan de Minister van Justitie. De Afdeling merkt op dat niet zonder meer duidelijk is of het wetsvoorstel tevens voorziet in de mogelijkheid tot inperking van deze plicht bij algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 107, tiende lid, onderdeel c van het wetsvoorstel. Inperking van de hiervoor genoemde plicht is onder meer relevant omdat scholen niet verplicht dienen te zijn om informatie te verstrekken over kinderen van illegale vreemdelingen, die immers een recht op onderwijs hebben op grond van de Koppelingswet. De Afdeling adviseert de toelichting op dit punt aan te vullen en het wetsvoorstel zo nodig aan te passen. 10. Uitzondering afname biometrische kenmerken Het voorgestelde artikel 106a, vijfde lid, van het wetsvoorstel bepaalt dat er geen biometrische kenmerken worden verwerkt van de vreemdeling die onderdaan is van de Europese Unie, een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte of Zwitserland. Daarnaast zijn de vreemdelingen uitgezonderd die behoren tot een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen categorie. De toelichting schenkt geen aandacht aan de invulling van het vijfde lid. Het vermeldt alleen dat kinderen beneden een bepaalde leeftijd en personen bij wie het afnemen van vingerafdrukken fysiek onmogelijk is, worden vrijgesteld op grond van het zesde lid van artikel 106a van het wetsvoorstel. Niet duidelijk is derhalve welke categorieën vreemdelingen worden aangewezen bij algemene maatregel van bestuur en wat de omvang van deze groep is. Denkbaar is dat vreemdelingen niet binnen de reikwijdte van het wetsvoorstel vallen indien zij niet visumplichtig zijn, zoals onderdanen uit de Verenigde Staten of Australië. De Afdeling adviseert de toelichting op dit punt aan te vullen en te motiveren waarom de betrokken aangewezen categorieën vreemdelingen geen biometrische kenmerken hoeven af te staan. 11. Samenloopbepaling In het wetsvoorstel is geen samenloopbepaling opgenomen voor het wetsvoorstel tot Wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 in verband met het bieden van een rechtsgrondslag voor de afname van de gezichtsopname en twee vingerafdrukken met het oog op de uitvoering van Verordening (EG) nr. 380/2008 van de Raad van de Europese Unie van 18 april 2008 (Pb EU L 115) tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1030/2002 van de Raad van de Europese Unie van 13 juni 2002 betreffende de invoering van een uniform model voor verblijfstitels voor onderdanen van derde landen. Als deze voorstellen afzonderlijk na elkaar in werking treden zouden twee artikelen 106a ontstaan. De Afdeling adviseert derhalve te voorzien in een samenloopbepaling waarin expliciet de rechtsgrondslag gehandhaafd blijft voor de afname van een gezichtsopname en twee vingerafdrukken ter uitvoering van de verordening. 12. Voor redactionele kanttekeningen verwijst de Afdeling naar de bij het advies behorende bijlage. De Afdeling advisering van de Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden. De vice-president van de Raad van State, Bijlage bij het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State betreffende no.W03.10.0404/II met redactionele kanttekeningen die de Afdeling in overweging geeft. In de aanhef van artikel I, onderdeel C na "Na artikel 106 wordt" invoegen: in Hoofdstuk 8. In artikel I, onderdeel C, in het voorgestelde artikel 106a, tweede lid, de zinsnede ", al dan niet ten behoeve van het bepalen en verwerken van het DNA-profiel, " schrappen, omdat deze overbodig is en verwarring kan scheppen. In paragraaf 1 van de memorie van toelichting niet alleen ingaan op de afname van vingerafdrukken, maar ook op de verwerking van gezichtsopnamen. Het gebruik van de begrippen verificatie en identificatie in de toelichting niet door elkaar gebruiken. Er wordt immers ook duidelijk gemaakt dat het om begrippen met een verschillende betekenis gaat. In paragraaf 5.2 van de memorie van toelichting wordt verwezen naar de vreemdeling ten aanzien van wie artikel 50, tweede of derde lid, Vw2000 (staande houden voor gehoor) wordt toegepast. In het geval van artikel 50, derde lid, staat echter wel de identiteit van de vreemdeling vast maar niet zijn verblijfspositie. Vingerafdrukken voor verificatie zijn dan niet nodig. In paragraaf 4.3 en 4.7 van de memorie van toelichting wordt vermeld dat bedoelde familieleden van burgers van de Unie respectievelijk Turkse onderdanen niet zouden beschikken over een reis- of identiteitsdocument dat is voorzien van biometrische kenmerken. De Afdeling wijst echter op verordening nr. 767/2008 (VIS-verordening) en verordening nr. 1030/2002 (uniform model voor verblijfstitels). Op grond van deze verordeningen beschikken bedoelde familieleden en Turkse onderdanen wel over een verblijfsdocument dat is voor zien van biometrische kenmerken. De Afdeling adviseert de toelichting op dit punt aan te passen. Per 1 september 2010 is in werking getreden de Wet tot wijziging van de Wet op de Raad van State in verband met de herstructurering van de Raad van State. Sinds die datum kent de Raad van State – naast de al bestaande Afdeling bestuursrechtspraak – een Afdeling advisering. Gelet op de onmiddellijke werking van genoemde wet, worden adviesaanvragen bij de Raad van State van vóór 1 september 2010 na die datum afgedaan door de Afdeling advisering van de Raad van State. Memorie van toelichting, paragraaf 1.1. "Het topje van de ijsberg? Advies over het tegengaan van identiteits- en documentfraude in de vreemdelingenketen", ACVZ 2010, blz. 74. Verordening 2252/2004/EG betreffende de normen voor veiligheidskenmerken van en biometrische kenmerken in door de lidstaten afgegeven paspoorten en overige reisdocumenten (twee vingerafdrukken) (PbEU L385). Verordening 767/2008/EG betreffende het Europees Visuminformatiesysteem (VIS) en de uitwisseling tussen de lidstaten van gegevens op het gebied van visa voor kort verblijf (tien vingerafdrukken) (PbEU L218). Verordening 810/2009/EG tot vaststelling van de gemeenschappelijke visumcode (PbEU L243). Verordening 380/2008 betreffende de invoering van een uniform model voor verblijfstitels voor onderdanen van derde landen (twee vingerafdrukken) (PbEU L115). Memorie van toelichting, paragraaf 1.6. Memorie van toelichting, paragraaf 7. Paragraaf 7. EHRM 4 december 2008, zaken 30562/04 en 30566/04 (S. and Marper v. Verenigd Koninkrijk). Arrest Marper, r.o. 84. De ACVZ verwijst naar deze passage in haar advies "Het topje van de ijsberg?", bladzijde 31. De ACVZ verwijst daarbij naar de volgende passage uit het arrest Marper: "The Court observes that the protection afforded by Article 8 of the Convention would be unacceptably weakened if the use of modern scientific techniques in the criminal-justice system were allowed at any cost and without carefully balancing the potential benefits of the extensive use of such techniques against important private-life interests. In the Court's view, the strong consensus existing among the Contracting States in this respect is of considerable importance and narrows the margin of appreciation left to the respondent State in the assessment of the permissible limits of the interference with private life in this sphere. The Court considers that any State claiming a pioneer role in the development of new technologies bears special responsibility for striking the right balance in this regard." Het voorgestelde artikel 106a, zesde lid, van de Vw2000. Zie nader punt 10. Zie nader punt 7. Zie nader punt 9. Zie nader punt 5. Verordening 2252/2004/EG betreffende de normen voor veiligheidskenmerken van en biometrische kenmerken in door de lidstaten afgegeven paspoorten en overige reisdocumenten. Verordening 767/2008/EG betreffende het Europees Visuminformatiesysteem (VIS) en de uitwisseling tussen de lidstaten van gegevens op het gebied van visa voor kort verblijf. Verordening 810/2009/EG tot vaststelling van de gemeenschappelijke visumcode. Verordening 380/2008 betreffende de invoering van een uniform model voor verblijfstitels voor onderdanen van derde landen. Artikel 1 Vw2000 definieert de term ‘vreemdeling’ als volgt: een ieder die niet de Nederlandse nationaliteit bezit. Gelet hierop zijn zowel burgers van de Unie als onderdanen van derde landen, vreemdelingen in de zin van de Vw2000. Arrest van 16 december 2008, zaak C-524/06, Huber t. Duitsland, Jur 2008 blz. I-09705. Artikel 24, eerste lid, Richtlijn 2004/38/EG. Paragraaf 4.5 van de memorie van toelichting. Zie Richtlijn 2003/109/EG, overweging 2. Artikel 41, eerste lid van het Aanvullend Protocol en artikel 13 van het Besluit 1/80. Memorie van toelichting, paragraaf 4.7. Artikel 9 van de Associatieovereenkomst, artikel 37 van het Aanvullend Protocol en artikel 10 van het Besluit 1/80. Zie over artikel 9 van de Associatieovereenkomst en artikel 10 van het Besluit 1/80 het recente arrest van het Hof in zaak C-92/07 (Commissie tegen Nederland) van 29 april 2010. n.n.g. Het voorgestelde artikel 106a, eerste lid, onderdeel a, VW2000. Artikel 106a, tweede lid, van het wetsvoorstel. Bij verificatie worden gegevens met elkaar vergeleken om vast te stellen of een beweerde identiteit correct is. Zie het voorgestelde artikel 106a, tweede lid, Vw2000. Het voorgestelde artikel 107, zesde lid, Vw2000. Paragraaf 1.6 van de memorie van toelichting. Kamerstukken II 2007/2008, nr. 31 324, nr. 5, blz. 18. Paragraaf 1.6 van de memorie van toelichting. Zie het voorgestelde artikel 107, tweede lid, aanhef en onder b, Vw2000. Het voorgestelde artikel 107, elfde lid, in samenhang met het vierde en achtste lid. Op grond van het voorgestelde artikel 107, vijfde lid. Artikel 107, achtste lid, in samenhang met elfde lid. Zie hiervoor onder meer Kamerstukken II 2003/04, 29 537, nr. 2, blz. 3 en Kamerstukken II 2008/09, 19 637, nr. 1237, blz. 29. Kamerstukken II 2009/10, 32 455, nr. 2. PAGE PAGE 2 PAGE I AAN DE KONINGIN ........................................................................ ...........