33204 Adv RvSt inzake Wijziging van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten en de Wet maatschappelijke ondersteuning in verband met invoering van een vermogensinkomensbijtelling voor de vaststelling van de eigen bijdragen voor zorg of voorzieningen op grond van die wetten
Wijziging van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten en de Wet maatschappelijke ondersteuning in verband met invoering van een vermogensinkomensbijtelling voor de vaststelling van de eigen bijdragen voor zorg of voorzieningen op grond van die wetten
Advies Afdeling advisering Raad van State
Nummer: 2012D11917, datum: 2012-03-19, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1
Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Onderdeel van zaak 2012Z05434:
- Indiener: M.L.L.E. Veldhuijzen van Zanten-Hyllner , staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport
- 2012-03-20 15:00: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2012-03-28 10:15: Procedurevergadering (Procedurevergadering), vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport
- 2012-04-12 14:00: Wijziging van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten en de Wet maatschappelijke ondersteuning in verband met invoering van een vermogensinkomensbijtelling voor de vaststelling van de eigen bijdragen voor zorg of voorzieningen op grond van die wetten (33204) (Inbreng verslag (wetsvoorstel)), vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport
- 2012-05-24 13:30: Procedurevergadering (Procedurevergadering), vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport
- 2012-05-30 10:15: Procedurevergadering (o.a. controversieel verklaring) (Procedurevergadering), vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport
- 2012-06-14 14:10: Aanvang middagvergadering: regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2012-09-27 13:15: Wijziging van de AWBZ en de Wet maatschappelijke ondersteuning in verband met invoering van een vermogensinkomensbijtelling voor de vaststelling van de eigen bijdragen voor zorg of voorzieningen op grond van die wetten (33204) (eerste termijn kamer) (Plenair debat (wetgeving)), TK
- 2012-09-27 15:00: Wijziging van de AWBZ en de Wet maatschappelijke ondersteuning in verband met invoering van een vermogensinkomensbijtelling voor de vaststelling van de eigen bijdragen voor zorg of voorzieningen op grond van die wetten (33204) (voortzetting) (Plenair debat (wetgeving)), TK
- 2012-10-02 15:15: Stemmingen (Stemmingen), TK
Preview document (š origineel)
No.W13.11.0441/III 's-Gravenhage, 16 december 2011 Bij Kabinetsmissive van 26 oktober 2011, no.11.002583, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet houdende wijziging van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten en de Wet maatschappelijke ondersteuning in verband met invoering van een vermogensinkomensbijtelling voor de vaststelling van de eigen bijdragen voor zorg of voorzieningen op grond van die wetten, met memorie van toelichting. Het voorstel voorziet in de invoering van een vermogensinkomensbijtelling in de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) en de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). De wijze waarop daaraan vorm wordt gegeven, is niet in het voorstel zelf geregeld, maar zal in lagere regelgeving, het Bijdragebesluit zorg, worden neergelegd. De contouren hiervan worden in de toelichting geschetst. Het thans voorliggende voorstel is in sterke mate geĆ«nt op het voorstel dat eind 2008 is aangekondigd, maar na kritiek vanuit de Tweede Kamer nooit is ingediend. De Afdeling advisering van de Raad van State maakt een aantal opmerkingen met betrekking tot de toekomstbestendige aanpak in de zorg en de geschetste contouren van de regeling. Zij is van oordeel dat in verband daarmee aanpassing van het voorstel wenselijk is. 1. Cumulatieve effecten De Afdeling stelt voorop dat de stijging van de kosten voor de AWBZ en toenemende onzekerheden omtrent de ontwikkeling van de overheidsfinanciĆ«n er onontkoombaar toe leiden dat ingrijpende maatregelen in de zorg nodig zijn. De omvang van de problematiek en de vooruitzichten voor de overheidsfinanciĆ«n vragen om een meer structurele aanpak van deze problematiek. In het advies over de Miljoenennota 2012 heeft de Afdeling daarom gewezen op de noodzaak van herijking van grootschalige voorzieningen zoals de AWBZ om de toekomstbestendigheid van voorzieningen beter te kunnen waarborgen. Zo kan mede worden voorkomen dat maatregelen moeten worden doorgevoerd op een moment dat burgers er niet op zijn voorbereid en ook andere grote beleidswijzigingen door de nood der tijden worden afgedwongen. Een toekomstbestendige aanpak in de zorg is dan ook wenselijk. Het voorstel wijzigt artikel 6 van de AWBZ en artikel 15 van de Wmo door te bepalen dat de eigen bijdrage niet langer alleen mede afhankelijk gesteld kan worden van het inkomen, maar ook van het vermogen. Uit de toelichting blijkt op welke wijze hieraan in de nabije toekomst invulling zal worden gegeven. De Afdeling stelt vast dat een veelheid aan (bezuinigings-)maatregelen op het terrein van de (langdurige) zorg op korte termijn is of zal worden ingevoerd. Zij heeft in de toelichting een overzicht van de gevolgen van de verschillende maatregelen voor de verschillende (inkomens-)groepen gemist. De Afdeling is van oordeel dat een beter inzicht in de cumulatieve effecten nodig is om te kunnen beoordelen of met de verschillende maatregelen, inclusief de thans voorgestelde, sprake is van een evenwichtige verdeling van de ā op zichzelf onontkoombare ā lasten, en of de solidariteit waarop het zorgstelsel is gebaseerd niet (te veel) wordt aangetast, waardoor de acceptatie van de zorglasten zal kunnen verminderen. De Afdeling adviseert in het licht van het vorenstaande in de toelichting nader in te gaan op de betekenis van de invoering van een vermogenstoets voor de eigen bijdrage in de AWBZ uit een oogpunt van de bedoelde cumulatieve effecten en evenwichtige verdeling van lasten. 2. Contouren regeling vermogensinkomensbijtelling In de toelichting zijn de contouren geschetst van de in te voeren vermogensinkomensbijtelling voor het bepalen van de eigen bijdrage in de AWBZ en de Wmo. Gedacht wordt aan een toets waarbij nogmaals 4% van het box 3 vermogen (voor zover dat hoger is dan het heffingvrije vermogen) bij het fiscale jaarinkomen (hierna: het inkomen) wordt opgeteld. De Afdeling merkt hierover het volgende op. a. Bij Besluit van 17 juni 2002 is onder meer artikel 1 van het Bijdragebesluit zorg gewijzigd. In de nota van toelichting bij dat besluit is opgemerkt dat, met het oog op harmonisatie van inkomensafhankelijke regelingen, voor de eigen bijdrage in de AWBZ het fiscale inkomen voor de inkomstenbelasting als uitgangspunt werd genomen. Per 1 januari 2006 is de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) in werking getreden. Die wet harmoniseert inkomensafhankelijke regelingen. De vaststelling van de draagkracht kan plaatsvinden aan de hand van het toetsingsinkomen en het vermogen. De Awir, en daarmee de geharmoniseerde regels inzake de inkomens- en vermogenstoets, zijn van toepassing op alle inkomensafhankelijke regelingen die zijn ingevoerd na 1 januari 2006. Op inkomensafhankelijke regelingen die op die datum al van kracht waren, is de Awir alleen van toepassing indien dat in de desbetreffende regeling is bepaald. Blijkens de memorie van toelichting bij de Awir streefde het kabinet ernaar om op een zo kort mogelijke termijn ook bestaande inkomensafhankelijke regelingen zoveel mogelijk onder het begrippenkader van de Awir te brengen. De eigen bijdrageregeling in de AWBZ is niet rechtstreeks onder de reikwijdte van de Awir gebracht, maar voor de basisbegrippen is hierbij wel aansluiting gezocht. Naar het oordeel van de Afdeling ligt het niet voor de hand bij de voorliggende eigen bijdrageregeling de afstemming op de Awir te doorbreken met de introductie van een vermogenstoets in de vorm van een bijtelling van een bepaald percentage van het vermogen bij het verzamelinkomen. In het voorstel gebeurt dat echter wel. Daarmee wordt naar het oordeel van de Afdeling afbreuk gedaan aan het streven om te komen tot harmonisatie van inkomens- en vermogenstoetsen in inkomensafhankelijke regelingen, zoals vormgegeven in de Awir. Uit de toelichting bij het voorstel blijkt niet waarom thans voor een van de Awir afwijkende aanpak is gekozen. Dat in het Regeer- en gedoogakkoord is afgesproken dat per 1 januari 2013 een vermogensinkomensbijtelling gaat plaatsvinden voor het vaststellen van de eigen bijdrage op grond van de AWBZ, is hiertoe een onvoldoende dragende motivering. Daarbij merkt de Afdeling op dat het blijkens de toelichting niet gaat om een bijtelling van inkomen uit vermogen van box 3 (rendement) dat onderdeel is van het verzamelinkomen, maar om een extra bijtelling van een bepaald percentage van het vermogen bij het verzamelinkomen. Nu het voorliggende voorstel tot gevolg heeft dat de bestaande inkomensafhankelijke regeling zal worden uitgebreid waarbij niet wordt aangesloten bij de Awir, valt volgens de Afdeling niet zonder meer in te zien waarom de essentialia van de voorziene wijziging niet in de wet zelf zijn opgenomen. De Afdeling adviseert in de toelichting op vorenstaande punten in te gaan, alsnog te voorzien in een dragende motivering voor de gekozen opzet en zo nodig het voorstel aan te passen. b. Onverminderd het vorenstaande merkt de Afdeling het volgende op. Zoals hiervoor is weergegeven, speelt in de inkomenstoets voor de eigen bijdrage het vermogen reeds een rol. Er wordt daarbij immers uitgegaan van een fictief rendement van 4% op dat vermogen. Onduidelijk is waarom is gekozen voor een percentage van 4%. Een relatie met het fictieve rendement van 4% op het vermogen is er immers niet. De maatregel zal vooral personen treffen met weliswaar een vermogen, maar met een laag inkomen. In de toelichting wordt aangegeven dat hiertoe is besloten om verzekerden die, al dan niet naast hun maandelijkse inkomen, uitkering of pensioen, een vermogen hebben een eigen bijdrage te laten betalen die meer in overeenstemming is met hun financiĆ«le situatie. De Afdeling merkt in dit verband op dat als gevolg van de keuze voor de grondslag voor de vermogensrendementsheffing, aanzienlijke vermogensbestanddelen zijn vrijgesteld (bijvoorbeeld maatschappelijke beleggingen en beleggingen in durfkapitaal), of in het geheel niet tot de grondslag voor de vermogensrendementsheffing behoren (bijvoorbeeld de eigen woning, de kapitaalverzekering eigen woning, pensioen- of lijfrentevermogen en aanmerkelijk belang in een onderneming). De grondslag voor de vermogensrendementsheffing is daardoor niet direct geschikt om de draagkracht naar vermogen van een persoon vast te stellen en de uitkomsten zijn willekeurig. Het voorbeeld dat in de toelichting wordt genoemd van een ondernemer (zelfstandige) die zijn pensioen heeft opgebouwd door het verkopen van zijn bedrijf, illustreert deze willekeurigheid. Hij zal worden geconfronteerd met inkomensbijtelling vanwege de inkomsten uit vermogen, alsmede met vermogensinkomensbijtelling vanwege het vermogen zelf, terwijl degene die zijn oudedagsvoorziening bij een pensioenfonds heeft ondergebracht alleen met een inkomensbijtelling wordt geconfronteerd vanwege de maandelijkse pensioenuitkeringen. Daarbij wordt ook uit het oog verloren dat de ondernemer inkomstenbelasting heeft betaald ook over het opgebouwde vermogen als hier bedoeld, terwijl de gepensioneerde nog belasting moet betalen over datgene wat is opgebouwd. Ook valt niet in te zien waarom iemand met een (onbelaste) eigen woning in box 1 met daarnaast een inkomen zoals hiervoor beschreven, anders zou moeten worden behandeld dan een huurder met een eigen inkomen met daarnaast een vermogen in box 3. Evenmin valt in te zien waarom zodra de eigen woning uit box 1 wordt verkocht en belegd in box 3, dit tot een ander regime moet leiden bij de berekening van de eigen bijdrage. De beperkte grondslag leidt ook mogelijk tot ontwijkgedrag, door onderbrenging van vermogen in categorieĆ«n die leiden tot verlaging van de vermogensinkomensbijtelling. Ervaringen in het verleden met het betrekken van het vermogen bij de berekening van de eigenbijdrage op grond van de Wet op de bejaardenoorden, hebben duidelijk gemaakt tot welke complicaties dit kan leiden. De Afdeling adviseert in de toelichting nader in te gaan op de geschetste contouren van de vermogensinkomensbijtelling en de in aanmerking te nemen vermogensbestanddelen. De Afdeling advisering van de Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden. De vice-president van de Raad van State, Kamerstukken II 2008/09, 30 597, nr. 32. Kamerstukken II 2008/09, 31 700 XVI, nr. 100. Zoals de invoering van een vermogenstoets bij de zorgtoeslag, verhoging eigen risico voor de Zorgverzekeringswet, verhoging van de inkomensafhankelijke bijdrage zowel voor de cure als de care, overheveling van rechten van de AWBZ naar de Wmo, alsmede afschaffen aftrek buitengewone uitgaven voor de inkomstenbelasting en invoering van inkomensgrens Wet uitkering chronisch zieken en gehandicapten. Stb. 2002, nr. 327. Kamerstukken II 1997/98, 24 515, nr. 39. Daarmee volgde het kabinet op dit punt de aanbeveling op van de commissie Harmonisatie Inkomsensafhankelijke Regelingen, de Commissie-Derksen. Onder inkomensafhankelijke regelingen worden in die wet verstaan regelingen die natuurlijke personen aanspraak geven op een financiĆ«le bijdrage van het Rijk in kosten, of bijdrageverplichtingen, waarbij de hoogte van de bijdrage afhankelijk is gesteld van de draagkracht (artikel 1, derde lid, Awir). Het toetsingsinkomen is gebaseerd op het verzamelinkomen dat in het kader van de Wet inkomstenbelasting 2001 (IB 2001) wordt vastgesteld. Het belaste voordeel uit sparen en beleggen als bedoeld in artikel 5.2 IB 2001 (Box 3). Kamerstukken II 2004/05, 29 764, nr. 3. Het forfaitair rendement van box 3 als onderdeel van het verzamelinkomen is 4%. Het percentage van het vermogen dat daarnaast zal worden opgeteld bij dat verzamelinkomen is eveneens 4%. Dit vloeit voort uit de systematiek van de maximumbijdragen in artikel 6 van het Bijdragebesluit zorg. Afdelingen 5.3 en 5.3A van de Wet inkomstenbelasting 2001. De Raad van State heeft hierop eerder gewezen in het advies over de Awir (Kamerstukken II 2004/05, 29 764, nr. 5, punt 5). PAGE 2 AAN DE KONINGIN ........................................................................ ...........