[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

32769, Bijgewerkt t/m de aangenomen amendementen 12, 27, 31, 45, 56, 57, 59, 61, 64, 69, 72, 78, 87, 90, 92, 93, 94, 100 en 104

Herziening van de regels over toegelaten instellingen en instelling van een Nederlandse Autoriteit toegelaten instellingen volkshuisvesting (Herzieningswet toegelaten instellingen volkshuisvesting)

Bijgewerkte tekst

Nummer: 2012D12290, datum: 2012-03-13, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 7

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Onderdeel van zaak 2011Z09787:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Bijgewerkt t/m de aangenomen amendementen 12, 27, 31, 45, 56, 57, 59,
61, 64, 69, 72, 78, 87, 90, 92, 93, 94, 100 en 104



32 769	Herziening van de regels over toegelaten instellingen en
instelling van een Financiële Autoriteit woningcorporaties
(Herzieningswet toegelaten instellingen volkshuisvesting)







Nr. 2	VOORSTEL VAN WET



		Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van
Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

	Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

	Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de
bepalingen in de Woningwet over toegelaten instellingen te herzien en
een Financiële Autoriteit woningcorporaties in te stellen;

	Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg
der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij
goedvinden en verstaan bij deze:

HOOFDSTUK 1. WIJZIGING VAN DE WONINGWET

ARTIKEL I

	De Woningwet wordt als volgt gewijzigd:

A

	Artikel 1 komt te luiden:

Artikel 1

	1. Voor de toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde wordt
verstaan onder:

	- autoriteit: Financiële Autoriteit woningcorporaties, bedoeld in
artikel 57;

	- bestemmingsplan: bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.1, eerste
lid, van de Wet ruimtelijke ordening, alsmede inpassingsplan als bedoeld
in artikel 3.26 of 3.28 van die wet of beheersverordening als bedoeld in
artikel 3.38 van die wet;

	- bevoegd gezag: bestuursorgaan, bedoeld in artikel 1.1, eerste lid,
van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, dan wel, bij het
ontbreken van een bestuursorgaan als bedoeld in dat artikellid, college
van burgemeester en wethouders;

- bewoner: huurder en degene die met instemming van de huurder zijn
hoofdverblijf in de woongelegenheid heeft;

	- bouwen: plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen,
veranderen of vergroten;

	- compensatie:

	a. door toegelaten instellingen kunnen aantrekken van leningen met
gebruikmaking van een daartoe in het bijzonder in het leven geroepen
voorziening die door de Staat der Nederlanden gefaciliteerd wordt, of
van borgstelling daarvan door overheden;

	b. subsidie als bedoeld in artikel 58, tweede lid, en

	c. verlaging van grondprijzen door gemeenten ten behoeve van de
uitvoering door toegelaten instellingen van diensten van algemeen
economisch belang;

	- diensten van algemeen economisch belang: diensten van algemeen
economisch belang als bedoeld in artikel 106, tweede lid, van het
Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en in artikel 47,
eerste lid;

	- gebied van de volkshuisvesting: gebied van de volkshuisvesting,
bedoeld in artikel 45, eerste en tweede lid;

	- gebouw: bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke overdekte geheel
of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

	- huishoudinkomen: gezamenlijke verzamelinkomens als bedoeld in artikel
2.3 van de Wet inkomstenbelasting 2001 van de bewoners van een
woongelegenheid, met uitzondering van kinderen in de zin van artikel 4
van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen, met dien verstande
dat in het eerste lid van dat artikel voor “belanghebbende” telkens
wordt gelezen “huurder”;

	- huurprijs: prijs die bij huur en verhuur is verschuldigd voor het
enkele gebruik van een woongelegenheid, uitgedrukt in een bedrag per
maand;

	- inspecteur: als zodanig bij besluit van Onze Minister aangewezen
ambtenaar;

	- kwaliteitsverklaring: schriftelijk bewijs, voorzien van een
merkteken, aangewezen door Onze Minister, afgegeven door een deskundig,
onafhankelijk instituut, aangewezen door Onze Minister, op grond waarvan
een bouwmateriaal, bouwdeel of samenstel van bouwmaterialen of bouwdelen
dan wel een bouwwijze, indien dat bouwmateriaal, bouwdeel of samenstel
van bouwmaterialen of bouwdelen dan wel die bouwwijze bij het bouwen van
een bouwwerk wordt toegepast, wordt geacht te voldoen aan krachtens deze
wet aan dat bouwmateriaal, bouwdeel of samenstel van bouwmaterialen of
bouwdelen dan wel die bouwwijze gestelde eisen;

	- norm: document, uitgegeven door een deskundig, onafhankelijk
instituut, waarin wordt omschreven aan welke eisen een bouwmateriaal,
bouwdeel of bouwconstructie moet voldoen dan wel waarin een omschrijving
wordt gegeven van een keurings-, meet- of berekeningsmethode;

- omgevingsvergunning: omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 1.1,
eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht; 

	- Onze Minister: Onze Minister van Binnenlandse Zaken en
Koninkrijksrelaties;

	- overdragen van de economische eigendom: overdragen van de economische
eigendom als bedoeld in artikel 2, tweede lid, van de Wet op belastingen
van rechtsverkeer;

	- raad van toezicht: raad van toezicht als bedoeld in artikel 30;

	- rooilijn: lijn die, behoudens toegelaten afwijkingen, bij het bouwen
van een bouwwerk aan de wegzijde of aan de van de weg afgekeerde zijde
niet mag worden overschreden;

	- slopen: afbreken van een bouwwerk of van een gedeelte daarvan;

	- stadsbouwmeester: door de gemeenteraad benoemde onafhankelijke
deskundige die aan het college van burgemeester en wethouders advies
uitbrengt ten aanzien van de vraag of het uiterlijk of de plaatsing van
een bouwwerk, waarvoor een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het
bouwen van dat bouwwerk is ingediend, in strijd is met redelijke eisen
van welstand;

	- stedelijke vernieuwing: op stedelijk gebied gerichte inspanningen die
strekken tot verbetering van de leefbaarheid en veiligheid, bevordering
van een duurzame ontwikkeling en verbetering van de woon- en
milieukwaliteit, versterking van het economisch draagvlak, versterking
van culturele kwaliteiten, bevordering van de sociale samenhang,
verbetering van de bereikbaarheid, verhoging van de kwaliteit van de
openbare ruimte of anderszins tot structurele kwaliteitsverhoging van
dat stedelijk gebied;

	- toegelaten instelling: toegelaten instelling als bedoeld in artikel
19;

	- voorziening: bouwkundige of bouwtechnische maatregel aan een
woongelegenheid die strekt tot verbetering van de indeling of het
woongerief, waaronder begrepen de daarbij noodzakelijke opheffing van
technische gebreken, of tot bouwkundige splitsing of samenvoeging;

	- welstandscommissie: door de gemeenteraad benoemde onafhankelijke
commissie die aan het college van burgemeester en wethouders advies
uitbrengt ten aanzien van de vraag of het uiterlijk of de plaatsing van
een bouwwerk, waarvoor een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het
bouwen van dat bouwwerk is ingediend, in strijd is met redelijke eisen
van welstand;

	- woongelegenheid:

	a. woning met de daarbij behorende grond of het daarbij behorende deel
van de grond;

	b. woonwagen, zijnde een voor bewoning bestemd gebouw dat is geplaatst
op een standplaats en dat in zijn geheel of in delen kan worden
verplaatst, en

	c. standplaats, zijnde een kavel die is bestemd voor het plaatsen van
een woonwagen, waarop voorzieningen aanwezig zijn die op het leidingnet
van de openbare nutsbedrijven, van andere instellingen of van gemeenten
kunnen worden aangesloten.

	2. Voor de toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde wordt
mede verstaan onder:

	- bouwwerk: daarvan deel uitmakende installaties;

	- de huurder:

	a. de medehuurder in de zin van de artikelen 266 en 267 van Boek 7 van
het Burgerlijk Wetboek;

	b. de persoon, bedoeld in artikel 268 lid 2 van Boek 7 van het
Burgerlijk Wetboek;

	c. degene die de woongelegenheid met toestemming van de toegelaten
instelling huurt van een huurder die haar huurt van die toegelaten
instelling;

	- woning: afzonderlijk gedeelte van een gebouw, welk gedeelte tot
bewoning is bestemd, met het daarbij behorende deel van de grond.

	3. Voor de toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde wordt,
waar daarin in enigerlei bewoordingen sprake is van woongelegenheden,
woningen, gebouwen of aanhorigheden die in eigendom van toegelaten
instellingen zijn, onder die eigendom mede begrepen elke andere
bevoegdheid tot het met betrekking tot woongelegenheden, woningen,
gebouwen of aanhorigheden verrichten van de handelingen die volgens het
burgerlijk recht tot de verantwoordelijkheid van een eigenaar behoren.

	4. Voor de toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde vallen
het boekjaar en het verslagjaar in de zin van deze wet samen met het
kalenderjaar.

B

	Na artikel 18 wordt een hoofdstuk ingevoegd, luidende:

HOOFDSTUK IV. TOEGELATEN INSTELLINGEN

AFDELING 1. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 19

	1. Onze Minister kan verenigingen met volledige rechtsbevoegdheid en
stichtingen die zich ten doel stellen uitsluitend op het gebied van de
volkshuisvesting werkzaam te zijn en beogen hun financiële middelen
uitsluitend in het belang van de volkshuisvesting in te zetten, toelaten
als instellingen, uitsluitend in het belang van de volkshuisvesting
werkzaam. In het daartoe strekkende verzoek vermeldt de vereniging of de
stichting in elk geval de gronden voor dat verzoek, de gemeente waar zij
voornemens is woonplaats te houden en de gemeenten waar zij voornemens
is feitelijk werkzaam te zijn.

	2. Voordat Onze Minister op het verzoek, bedoeld in het eerste lid,
beslist, stelt hij de autoriteit, de colleges van burgemeester en
wethouders van de in dat lid bedoelde gemeenten, en de in het belang van
de huurders van de woongelegenheden van de betrokken vereniging of
stichting werkzame huurdersorganisaties en bewonerscommissies, bedoeld
in artikel 1, eerste lid, onderdeel f respectievelijk g, van de Wet op
het overleg huurders verhuurder in de gelegenheid hun zienswijzen daarop
aan hem kenbaar te maken. De autoriteit, die colleges, die organisaties
en die commissies kunnen binnen vier weken nadien hun zienswijzen aan
hem doen toekomen.

	3. Onze Minister kan de toelating weigeren, indien:

	a. de vereniging of de stichting niet voldoet aan het bepaalde bij of
krachtens het eerste lid;

	b. de vereniging of de stichting naar zijn oordeel niet voldoende
financieel draagkrachtig is of haar financiële continuïteit niet
voldoende is gewaarborgd;

	c. sprake is van gebreken in de akte van oprichting van de vereniging
of de stichting;

	d. personen die ingevolge artikel 25, tweede lid, of 30, vijfde lid,
geen lid kunnen zijn van het bestuur respectievelijk de raad van
toezicht van een toegelaten instelling aan de statuten van de vereniging
of de stichting het recht kunnen ontlenen om personen in dat bestuur of
die raad te benoemen of personen voor een zodanige benoeming voor te
dragen;

	e. aan de statuten van de vereniging of de stichting het recht kan
worden ontleend tot het verkrijgen van de eigendom van de onroerende
zaken van de vereniging of de stichting op een wijze die met deze wet in
strijd is of

	f. die toelating naar zijn oordeel anderszins niet in het belang van de
volkshuisvesting is te achten.

	4. Onze Minister kan de toelating intrekken, indien:

	a. de toegelaten instelling niet langer uitsluitend op het gebied van
de volkshuisvesting werkzaam is of haar financiële middelen niet
uitsluitend in het belang van de volkshuisvesting inzet, of

	b. de toegelaten instelling naar zijn oordeel het belang van de
volkshuisvesting zodanige schade berokkent of bij handhaving van de
toelating op korte termijn zal berokkenen, dat haar toelating niet
langer in dat belang is te achten.

	5. Een besluit tot toelating of tot intrekking van de toelating wordt
in de Staatscourant geplaatst.

	6. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere voorschriften
worden gegeven omtrent de bij het verzoek, bedoeld in het eerste lid, te
verstrekken gegevens en de behandeling van dat verzoek.

Artikel 20

	1. Tegen een besluit tot intrekking van de toelating staat beroep open
bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De Afdeling
oordeelt in hoogste ressort over het beroep. Zij geeft daarbij
aanvankelijk overeenkomstige toepassing aan artikel 8:52 van de Algemene
wet bestuursrecht en kan nadien overeenkomstige toepassing geven aan
artikel 8:53 van die wet.

	2. Nadat een besluit tot intrekking van de toelating onherroepelijk is
geworden, wordt de toegelaten instelling op verzoek van Onze Minister
ontbonden door de rechtbank binnen welker rechtsgebied zij gevestigd is.

	3. De werking van een besluit tot intrekking van de toelating wordt
opgeschort totdat de uitspraak tot ontbinding in kracht van gewijsde
gaat.

	4. De toelating eindigt:

	a. door inwerkingtreding van een besluit tot intrekking daarvan;

	b. door het in kracht van gewijsde gaan van een uitspraak tot
ontbinding van de toegelaten instelling in andere bij de wet bepaalde
gevallen dan dat, bedoeld in het tweede lid, of van een beschikking als
bedoeld in artikel 19a lid 2 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, of

	c. door de ontbinding van de toegelaten instelling in andere bij de wet
bepaalde gevallen dan die, bedoeld in de onderdelen a en b.

	5. Na ontbinding van een toegelaten instelling treedt de autoriteit op
als vereffenaar van haar vermogen. De vereffening leidt ertoe dat dat
vermogen uitsluitend bestemd blijft voor het behartigen van het belang
van de volkshuisvesting. Bij algemene maatregel van bestuur worden
nadere voorschriften omtrent de vereffening gegeven.

Artikel 21

	1. Voor de toepassing van het bepaalde bij of krachtens dit hoofdstuk
verbindt een toegelaten instelling zich met een andere rechtspersoon of
vennootschap, indien:

	a. die andere rechtspersoon of vennootschap een dochtermaatschappij als
bedoeld in artikel 24a van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek van haar
wordt;

	b. zij in die andere rechtspersoon of vennootschap deelneemt in de zin
van artikel 24c van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek of

	c. zij anderszins financiële of bestuurlijke banden met een bestaande
andere rechtspersoon of vennootschap aangaat, stemrechten in de algemene
vergadering van een bestaande andere rechtspersoon verwerft of een
andere rechtspersoon of vennootschap opricht of doet oprichten, op een
zodanige wijze dat daardoor een duurzame band met die rechtspersoon of
vennootschap ontstaat.

	2. De toegelaten instelling verbindt zich uitsluitend in het belang van
de volkshuisvesting met een andere rechtspersoon of vennootschap.

	3. De toegelaten instelling verbindt zich niet met een andere
rechtspersoon of vennootschap dan nadat de autoriteit haar goedkeuring
daaraan heeft gehecht. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen
voorschriften omtrent die goedkeuring worden gegeven.

AFDELING 2. RECHTSVORM EN ORGANISATIE

§ 1. Rechtsvorm

Artikel 22

	1. Tenzij daarvan in dit hoofdstuk wordt afgeweken, zijn de titels 1,
7, 8, afdeling 2, en 9 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek van
toepassing op de toegelaten instellingen.	

	2. Tenzij daarvan in deze afdeling wordt afgeweken:

	a. zijn de bepalingen van titel 2 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek
van toepassing op de toegelaten instellingen die verenigingen zijn, en

	b. zijn de bepalingen van titel 6 van dat boek van toepassing op de
toegelaten instellingen die stichtingen zijn.

	3. Toegelaten instellingen zetten zich niet in de zin van artikel 18
van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek om in een andere rechtsvorm dan
die, genoemd in artikel 19, eerste lid.

Artikel 23

	1. In de statuten van een toegelaten instelling wordt bepaald dat zij
werkzaam is op het gebied van de volkshuisvesting, en wordt dat gebied
omschreven overeenkomstig artikel 45, eerste en tweede lid.

	2. De toegelaten instelling behoeft voor de wijziging van haar statuten
de goedkeuring van Onze Minister, en legt daartoe elke voorgenomen
wijziging daarvan aan hem voor.

§ 2. Het bestuur

Artikel 24

	1. Het bestuur van een toegelaten instelling die een stichting is, is
bevoegd de statuten te wijzigen, tenzij de statuten een ander daartoe
bevoegd orgaan aanwijzen. Bij een toegelaten instelling die een
vereniging is, is de algemene vergadering bevoegd de statuten te
wijzigen, op voorstel van het bestuur.

	2. Een bepaling in de statuten die wijziging van een statutaire
bepaling uitsluit, is nietig.

	3. Een bepaling in de statuten die de bevoegdheid tot wijziging van een
of meer andere bepalingen van de statuten beperkt, kan slechts worden
gewijzigd met inachtneming van gelijke beperking.

	4. Een wijziging in de statuten komt, op straffe van nietigheid, tot
stand bij notariële akte.

	5. De bestuurders leggen een authentiek afschrift van de wijziging en
de gewijzigde statuten neer ten kantore van het handelsregister.

	6. De artikelen 43 leden 2 tot en met 6, 44 lid 2, 291 lid 2, 293 en
294 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek zijn niet van toepassing.

Artikel 25

	1. De benoeming van bestuurders geschiedt voor de eerste maal bij de
akte van oprichting. Opvolgende bestuurders worden door de raad van
toezicht benoemd. Artikel 37 leden 1 tot en met 6 van Boek 2 van het
Burgerlijk Wetboek is niet van toepassing.

	2. Het lidmaatschap van het bestuur is onverenigbaar met:

	a. het lidmaatschap van een ander orgaan van, en een andere functie
bij, een toegelaten instelling;

	b. het lidmaatschap van het bestuur van een andere rechtspersoon of
vennootschap die een onderneming drijft met welke de toegelaten
instelling enigerlei banden heeft, tenzij die rechtspersoon of
vennootschap op het maatschappelijke belang gerichte werkzaamheden
verricht, de raad van toezicht met dat lidmaatschap heeft ingestemd en,
indien van toepassing, is voldaan aan de door de raad van toezicht
daarbij gestelde voorwaarden;

	c. het eerdere lidmaatschap van het bestuur of de raad van toezicht van
een toegelaten instelling of haar directe rechtsvoorganger, indien ten
tijde van dat lidmaatschap in verband met een ondeugdelijke
bedrijfsvoering aan die toegelaten instelling een aanwijzing als bedoeld
in artikel 61d, eerste lid, is gegeven of een maatregel als bedoeld in
artikel 61g, eerste lid, of 61h, eerste lid, is opgelegd;

	d. het lidmaatschap van een college van burgemeester en wethouders of
van een orgaan van een organisatie die zich ten doel stelt de belangen
van gemeenten te behartigen;

	e. het lidmaatschap van een college van gedeputeerde staten of van een
orgaan van een organisatie die zich ten doel stelt de belangen van
provincies te behartigen, en

	f. een functie als ambtenaar bij het Rijk, een provincie, een gemeente
of een waterschap en enige andere functie, indien de aan die functie
verbonden werkzaamheden meebrengen dat een betrokkenheid ontstaat of kan
ontstaan bij de werkzaamheden van de toegelaten instelling of bij de
ontwikkeling of de uitvoering van het overheidsbeleid op het terrein van
de volkshuisvesting.

	3. Degene die voor benoeming in het bestuur, of in het bestuur van een
rechtspersoon of vennootschap met welke een verbinding als bedoeld in
artikel 21 bestaat, in aanmerking wenst te komen, kan niet daarin worden
benoemd dan nadat hij aan de instantie die tot die benoeming bevoegd is
een verklaring heeft overgelegd, die inhoudt dat hij niet eerder een
bestuurlijke of toezichthoudende functie heeft bekleed bij enige
rechtspersoon of vennootschap die op het maatschappelijke belang
gerichte werkzaamheden verricht ten aanzien waarvan een aanwijzing of
maatregel is opgelegd en dat hij nooit voor een financieel-economisch
delict is veroordeeld.

	4. Iedere bestuurder kan te allen tijde worden geschorst en ontslagen
door de raad van toezicht.

	5. De statuten bevatten voorschriften omtrent de wijze waarop, in geval
van ontstentenis of belet van de bestuurders, voorlopig in het bestuur
wordt voorzien.

Artikel 26

	1. Aan de goedkeuring van de raad van toezicht zijn, behoudens bij
algemene maatregel van bestuur bepaalde gevallen waarin die goedkeuring
niet vereist is, onderworpen de besluiten van het bestuur omtrent:

	a. overdracht of overgang van de door de toegelaten instelling in stand
gehouden onderneming dan wel een overwegend deel van die onderneming aan
een derde;

	b. het aangaan of verbreken van duurzame samenwerking van de toegelaten
instelling met een andere rechtspersoon of vennootschap dan wel als
volledig aansprakelijke vennote in een commanditaire vennootschap of
vennootschap onder firma, indien deze samenwerking of verbreking van
ingrijpende betekenis is voor de toegelaten instelling;

	c. het doen van een investering ten behoeve van de volkshuisvesting,
indien daarmee ten minste € 3 000 000,- gemoeid is;

	d. wijziging van de statuten of, bij een toegelaten instelling die een
vereniging is, een voorstel daartoe;

	e. ontbinding van de toegelaten instelling of, bij een toegelaten
instelling die een vereniging is, een voorstel daartoe;

	f. aangifte van faillissement en aanvraag van surseance van betaling
van de toegelaten instelling;

	g. gelijktijdige beëindiging of beëindiging binnen een kort
tijdsbestek van de arbeidsovereenkomst van een aanmerkelijk aantal
werknemers van de toegelaten instelling;

	h. ingrijpende wijziging in de arbeidsomstandigheden van een
aanmerkelijk aantal werknemers van de toegelaten instelling of van
personen die als zelfstandigen of in een rechtspersoon daarin werkzaam
zijn;

	i. het vervreemden van onroerende zaken van de toegelaten instelling,
het daarop vestigen van een recht van erfpacht, opstal of vruchtgebruik,
en het overdragen van de economische eigendom daarvan, telkens indien
daarmee ten minste een bij algemene maatregel van bestuur bepaald bedrag
gemoeid is, welk bedrag verschillend kan worden bepaald ten aanzien van
verschillende categorieën beoogde verkrijgers van die onroerende zaken,
en

	j. het vaststellen van het overzicht, bedoeld in artikel 43, eerste
lid.

	2. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen voorschriften worden
gegeven omtrent de goedkeuring, bedoeld in het eerste lid.

	3. Het ontbreken van de goedkeuring van de raad van toezicht van een
besluit als bedoeld in het eerste lid tast de
vertegenwoordigingsbevoegdheid van bestuur of bestuurders niet aan.

Artikel 26a

	Aan de goedkeuring van de autoriteit zijn onderworpen de besluiten van
het bestuur omtrent het doen van een investering ten behoeve van de
volkshuisvesting, telkens indien daarmee ten minste een bij algemene
maatregel van bestuur te bepalen bedrag gemoeid is, welk bedrag bestaat
uit een bedrag dat voor alle toegelaten instellingen geldt en een bedrag
dat hoger is naarmate de financiële draagkracht van de toegelaten
instelling groter is.

Artikel 27

	1. Aan de goedkeuring van Onze Minister zijn, behoudens bij algemene
maatregel van bestuur bepaalde gevallen waarin die goedkeuring niet
vereist is, onderworpen de besluiten van het bestuur omtrent:

	a. het vervreemden van onroerende zaken van de toegelaten instelling,
het daarop vestigen van een recht van erfpacht, opstal of vruchtgebruik,
en het overdragen van de economische eigendom daarvan, en

	b. overdracht of overgang van de door de toegelaten instelling in stand
gehouden onderneming dan wel een overwegend deel van die onderneming aan
een derde.

	2. Onze Minister kan besluiten om een besluit als bedoeld in het eerste
lid niet goed te keuren in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in
artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het
openbaar bestuur, met dien verstande dat onder betrokkene als bedoeld in
artikel 1, onderdeel e, van die wet:

	a. voor de toepassing van de artikelen 3, 4, 12, 26, 30 en 32 van die
wet wordt verstaan de wederpartij van de toegelaten instelling en

	b. voor de toepassing van de artikelen 28, derde lid, en 33 van die wet
die wederpartij mede wordt verstaan.

	3. Voordat Onze Minister toepassing geeft aan het tweede lid, kan hij
het Bureau bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar
bestuur, bedoeld in artikel 8 van de Wet bevordering
integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur, om een advies
vragen als bedoeld in artikel 9 van die wet.

	4. Een besluit als bedoeld in het eerste lid, aanhef en onderdeel a,
dat wordt genomen in het geval dat Onze Minister zijn goedkeuring
daaraan heeft onthouden, is nietig.

	5. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere voorschriften
worden gegeven omtrent de goedkeuring, bedoeld in het eerste lid.

	

Artikel 28

	Besluiten van het bestuur kunnen bij of krachtens de statuten worden
onderworpen aan de goedkeuring van de raad van toezicht en de algemene
vergadering, voor zover uit de wet niet anders voortvloeit.

Artikel 29

	Indien naar zijn oordeel de financiële middelen ontbreken om
werkzaamheden van de toegelaten instelling te kunnen voortzetten, meldt
het bestuur dat onverwijld aan de autoriteit en stelt het een plan voor
financiële sanering van de toegelaten instelling op.

§ 3. De raad van toezicht

Artikel 30

	1. De toegelaten instelling heeft een raad van toezicht. De raad
bestaat uit drie of meer commissarissen die natuurlijke personen zijn.

	2. De benoeming van commissarissen geschiedt voor de eerste maal bij de
akte van oprichting. Opvolgende commissarissen worden benoemd door de
raad van toezicht.

	3. Het lidmaatschap van de raad van toezicht duurt ten hoogste acht
jaar.

	4. De raad van toezicht is zodanig samengesteld dat de commissarissen
ten opzichte van elkaar, het bestuur en welk deelbelang dan ook
onafhankelijk en kritisch kunnen opereren. Een commissaris is deskundig
en heeft geen persoonlijk belang in de toegelaten instelling of de door
haar in stand gehouden onderneming. Er is geen arbeidsovereenkomst als
bedoeld in artikel 610 lid 1 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek
tussen een commissaris en de toegelaten instelling.

	5. Het lidmaatschap van de raad van toezicht is onverenigbaar met:

	a. het lidmaatschap van een bestuur van een toegelaten instelling;

	b. het eerdere lidmaatschap van het bestuur van de toegelaten
instelling of haar directe rechtsvoorganger;

	c. het eerdere lidmaatschap van de raad van toezicht van een toegelaten
instelling of haar directe rechtsvoorganger, indien ten tijde van dat
lidmaatschap in verband met een ondeugdelijke bedrijfsvoering aan die
toegelaten instelling een aanwijzing als bedoeld in artikel 61d, eerste
lid, is gegeven of een maatregel als bedoeld in artikel 61g, eerste lid,
of 61h, eerste lid, is opgelegd;

	d. het lidmaatschap van een orgaan van, en een functie bij, een andere
rechtspersoon of vennootschap die op het maatschappelijke belang
gerichte werkzaamheden verricht, indien een bestuurder van de toegelaten
instelling bestuurder is van die rechtspersoon of vennootschap;

	e. het lidmaatschap van een college van burgemeester en wethouders van
een gemeente waar de toegelaten instelling haar woonplaats heeft of
feitelijk werkzaam is, of van een orgaan van een organisatie die zich
ten doel stelt de belangen van gemeenten te behartigen;

	f. het lidmaatschap van een college van gedeputeerde staten of van een
orgaan van een organisatie die zich ten doel stelt de belangen van
provincies te behartigen, en

	g. een functie als ambtenaar bij het Rijk, een provincie, een gemeente
of een waterschap en enige andere functie, indien de aan die functie
verbonden werkzaamheden meebrengen dat een betrokkenheid ontstaat of kan
ontstaan bij de werkzaamheden van de toegelaten instelling of bij de
ontwikkeling of de uitvoering van het overheidsbeleid op het terrein van
de volkshuisvesting.

	6. Degene die voor benoeming in de raad van toezicht, of in de raad van
toezicht van een rechtspersoon of vennootschap met welke een verbinding
als bedoeld in artikel 21 bestaat, in aanmerking wenst te komen, kan
niet daarin worden benoemd dan nadat hij aan de instantie die tot die
benoeming bevoegd is een verklaring heeft overgelegd, die inhoudt dat
hij niet eerder een bestuurlijke of toezichthoudende functie heeft
bekleed bij enige rechtspersoon of vennootschap die op het
maatschappelijke belang gerichte werkzaamheden verricht ten aanzien
waarvan een aanwijzing of maatregel is opgelegd en dat hij nooit voor
een financieel-economisch delict is veroordeeld.

	7. Commissarissen kunnen huurders van woongelegenheden van toegelaten
instellingen zijn.

	8. De statuten bepalen in elk geval, dat:

	a. de in het belang van de huurders van woongelegenheden van de
toegelaten instelling werkzame huurdersorganisaties als bedoeld in
artikel 1, eerste lid, onderdeel f, van de Wet op het overleg huurders
verhuurder gezamenlijk het recht hebben een bindende voordracht te doen
voor twee of meer commissarissen, indien de raad van toezicht uit vijf
of meer commissarissen bestaat, dan wel een bindende voordracht te doen
voor één commissaris, indien die raad uit drie of vier commissarissen
bestaat;

	b. indien er geen zodanige huurdersorganisatie is, het in onderdeel a
bedoelde voordrachtsrecht berust bij de huurders van de woongelegenheden
van de toegelaten instelling gezamenlijk;

	c. de raad van toezicht bij de benoeming van commissarissen niet aan
een voordracht als bedoeld in onderdeel a voorbijgaat, tenzij door die
benoeming in strijd met dit artikel zou worden gekomen, of tenzij de
algemene vergadering van een toegelaten instelling die een vereniging is
het bindende karakter aan die voordracht heeft ontnomen, in welke
gevallen de raad van toezicht hetzelfde aantal commissarissen uit de
kring van huurders van woongelegenheden van toegelaten instellingen of
uit de kring van huurdersorganisaties als bedoeld in onderdeel a benoemt
als het aantal waarop die voordracht betrekking had, en

	d. die algemene vergadering slechts kan besluiten om het bindende
karakter aan een voordracht als bedoeld in onderdeel a te ontnemen,
indien op die vergadering een aantal stemmen kan worden uitgebracht dat
ten minste de helft bedraagt van het aantal stemmen dat door de
stemgerechtigden gezamenlijk kan worden uitgebracht. 

	9. Het aantal op grond van het achtste lid voorgedragen commissarissen
is zodanig, dat zij tezamen niet de meerderheid van de raad van toezicht
kunnen uitmaken.

	10. De statuten bevatten voorschriften omtrent de wijze waarop, in
geval van ontstentenis of belet van de commissarissen, voorlopig in de
raad van toezicht wordt voorzien.

Artikel 31

	1. De raad van toezicht heeft tot taak toezicht te houden op het beleid
van het bestuur en op de algemene gang van zaken in de toegelaten
instelling en de door haar in stand gehouden onderneming. Hij staat het
bestuur met raad ter zijde. Bij de vervulling van hun taak richten de
commissarissen zich naar het belang van de toegelaten instelling en de
door haar in stand gehouden onderneming, naar het te behartigen
maatschappelijke belang en naar het belang van de betrokken
belanghebbenden.

	2. In het belang van de bevordering van eenheid bij de taakvervulling
door de raad van toezicht wordt bij algemene maatregel van bestuur een
governancecode aangewezen, die, voor zover deze niet met deze wet in
strijd is, op alle toegelaten instellingen van toepassing is.

	3. Artikel 9 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek is van
overeenkomstige toepassing op de taakvervulling door commissarissen van
toegelaten instellingen.

	4. In bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen
gevallen stelt de raad van toezicht Onze Minister en de autoriteit op de
hoogte van zijn werkzaamheden ter uitoefening van zijn taak, bedoeld in
het eerste lid.

Artikel 32

	1. Het bestuur doet de raad van toezicht tijdig de voor de uitoefening
van diens taak noodzakelijke gegevens toekomen.

	2. Het bestuur stelt ten minste een maal per jaar de raad van toezicht
schriftelijk op de hoogte van de hoofdlijnen van het strategisch beleid,
de algemene en financiële risico’s en het beheers- en controlesysteem
van de toegelaten instelling.

Artikel 33

	1. De ondernemingskamer van het gerechtshof te Amsterdam kan op verzoek
een commissaris of de raad van toezicht ontslaan wegens verwaarlozing
van zijn taak, wegens andere gewichtige redenen of wegens ingrijpende
wijziging van de omstandigheden op grond waarvan het aanblijven als
commissaris of als raad van toezicht redelijkerwijs niet van de
toegelaten instelling kan worden verlangd. Het verzoek kan worden
ingediend door de toegelaten instelling, te dezen vertegenwoordigd door
het bestuur of de raad van toezicht, of door Onze Minister. 

	2. De raad van toezicht of Onze Minister kan een commissaris schorsen.
De schorsing vervalt van rechtswege, indien de toegelaten instelling of
Onze Minister niet binnen een maand na de aanvang van de schorsing een
verzoek tot ontslag bij de ondernemingskamer heeft ingediend.

Artikel 34

	[vervallen]

§ 4. De jaarrekening, het jaarverslag en het volkshuisvestingsverslag

Artikel 35

	1. Het bestuur stelt jaarlijks een jaarrekening op, waarop van titel 9
van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek uitsluitend de afdelingen 2 tot en
met 6, 8, 10, 11, 13 en 16 van overeenkomstige toepassing zijn, met
uitzondering van de bepalingen van die afdelingen die gezien hun inhoud
niet op verenigingen of stichtingen van toepassing kunnen zijn en van
bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bepalingen of delen van
bepalingen van die afdelingen. Bij die maatregel kan, uitsluitend indien
het aanwijzen van een bepaling of deel daarvan als bedoeld in de eerste
volzin dat noodzakelijk maakt, worden bepaald dat bepalingen of delen
van bepalingen anders worden gelezen.

	2. De jaarrekening wordt vastgesteld binnen zes maanden na afloop van
het betrokken boekjaar van de toegelaten instelling. De vaststelling
geschiedt in geval van een toegelaten instelling die een stichting is
door de raad van toezicht en in geval van een toegelaten instelling die
een vereniging is door de algemene vergadering, bedoeld in artikel 49
lid 3 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, tenzij de statuten hiertoe
de raad van toezicht aanwijzen. Vaststelling van de jaarrekening strekt
niet tot kwijting aan een bestuurder onderscheidenlijk commissaris.

	3. Artikel 150 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek is van
overeenkomstige toepassing.  

	4. De artikelen 48 lid 3 en 299a van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek
zijn niet van toepassing.

Artikel 36

	1. Het bestuur stelt, onverminderd het vierde lid, jaarlijks een
jaarverslag op, waarop van titel 9 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek
uitsluitend de afdelingen 7, 8 en 16 van overeenkomstige toepassing
zijn, met uitzondering van de bepalingen van die afdelingen die gezien
hun inhoud niet op verenigingen of stichtingen van toepassing kunnen
zijn, en van bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bepalingen of
delen van bepalingen van die afdelingen. Artikel 35, eerste lid, tweede
volzin, is van overeenkomstige toepassing.

	2. In het jaarverslag wordt een opgave opgenomen van de nevenfuncties
van een bestuurder als bedoeld in artikel 25, eerste lid, en van een
commissaris als bedoeld in artikel 30, eerste lid.

	3. In het jaarverslag doet de raad van toezicht afzonderlijk verslag
van de wijze waarop hij in het verslagjaar toepassing heeft gegeven aan
de artikelen 26, 31, eerste lid, en 35, eerste lid, en van de naleving
in dat jaar van artikel 30.

	4. Bij de toepassing van het eerste, tweede en derde lid wordt mede,
afzonderlijk, verslag gedaan ten aanzien van de rechtspersonen en
vennootschappen met welke een verbinding als bedoeld in artikel 21
bestaat.

Artikel 36a

	1. Het bestuur stelt jaarlijks een volkshuisvestingsverslag op, waaruit
elke gemeente of openbaar lichaam waar de toegelaten instelling
feitelijk werkzaam is kan afleiden welke gegevens met name op die
gemeente of dat openbaar lichaam betrekking hebben.

	2. In het volkshuisvestingsverslag wordt verslag gedaan van de wijze
waarop in het verslagjaar het belang van de volkshuisvesting is gediend
en van het beleid dat in het verslagjaar ten aanzien van de
belanghebbenden is gevoerd, en wordt mededeling gedaan over de verwachte
gang van zaken omtrent het beleid van de toegelaten instelling met het
oog op dat belang.

	3. Bij de bepaling van het aantal woongelegenheden dat de toegelaten
instelling in het verslagjaar in eigendom had, begrijpt zij steeds mede
de woongelegenheden die zij in het verslagjaar heeft verkregen als
gevolg van een fusie als bedoeld in artikel 309 van Boek 2 van het
Burgerlijk Wetboek.

	4. De toegelaten instelling stelt van haarzelf en van de rechtspersonen
en vennootschappen met welke een verbinding als bedoeld in artikel 21
bestaat een overzicht op met verantwoordingsgegevens over het
verslagjaar. Het overzicht wordt ingericht overeenkomstig bij
ministeriële regeling te geven voorschriften, mede ter uitvoering van
artikel 49, vierde lid, eerste volzin.

	5. Bij algemene maatregel van bestuur worden voorschriften gegeven
omtrent de inhoud van het volkshuisvestingsverslag, bedoeld in het
eerste lid.

Artikel 37      

	1. De toegelaten instelling verleent opdracht tot onderzoek van de
jaarrekening, bedoeld in artikel 35, het jaarverslag, bedoeld in artikel
36, en het overzicht, bedoeld in artikel 36a, vierde lid, aan een
registeraccountant of aan een Accountant-Administratieconsulent ten
aanzien van wie bij de inschrijving in het in artikel 36, eerste lid,
van de Wet op de Accountants-Administratieconsulenten bedoelde register
een aantekening is geplaatst als bedoeld in artikel 36, derde lid, van
die wet. De opdracht kan worden verleend aan een organisatie waarin
accountants die mogen worden aangewezen, samenwerken. Iedere
belanghebbende kan van de toegelaten instelling nakoming van deze
verplichting vorderen.

	2. De bevoegdheid tot het verlenen van de opdracht berust bij de raad
van toezicht. Gaat deze daartoe niet over, dan is bij de toegelaten
instelling die een stichting is het bestuur bevoegd en bij de toegelaten
instelling die een vereniging is de algemene vergadering. De opdracht
kan te allen tijde worden ingetrokken door degene die haar heeft
verleend. De door het bestuur of de algemene vergadering verleende
opdracht kan tevens door de raad van toezicht worden ingetrokken.

	3. De opdracht, bedoeld in het eerste lid, omvat het opstellen van:

	a. een verklaring omtrent de getrouwheid van de jaarrekening, bedoeld
in artikel 35, welke verklaring de gebleken tekortkomingen naar
aanleiding van het onderzoek van het jaarverslag, bedoeld in artikel 36,
vermeldt, alsmede een oordeel bevat over de verenigbaarheid van dat
jaarverslag met die jaarrekening;

	b. een assurance-rapport inzake het volkshuisvestingsverslag en het
overzicht, bedoeld in artikel 36a, vierde lid, en

	c. een verslag omtrent het onderzoek, bedoeld in het eerste lid, uit te
brengen aan het bestuur en de raad van toezicht, waarbij de accountant
ten minste melding maakt van zijn bevindingen met betrekking tot de
betrouwbaarheid en continuïteit van de geautomatiseerde
gegevensverstrekking. 

	4. De jaarrekening kan niet worden vastgesteld, indien het daartoe
bevoegde orgaan geen kennis heeft kunnen nemen van de verklaring,
bedoeld in het derde lid, onderdeel a, die aan de jaarrekening moest
zijn toegevoegd, tenzij onder de overige gegevens een wettige grond
wordt medegedeeld waarom die verklaring ontbreekt.

	5. Bij ministeriële regeling worden nadere voorschriften gegeven
omtrent het onderzoek, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 38

	1. De toegelaten instelling doet jaarlijks voor 1 juli aan het college
van burgemeester en wethouders van de gemeente waar zij haar woonplaats
heeft, aan het college van burgemeester en wethouders van elke gemeente
waar zij feitelijk werkzaam is, aan Onze Minister en aan de autoriteit
toekomen:

	a. de ingevolge de artikelen 35 tot en met 36a opgestelde stukken over
het aan die datum voorafgaande kalenderjaar en

	b. de verklaring, bedoeld in artikel 37, derde lid, onderdeel a.

	2. De toegelaten instelling doet jaarlijks voor 1 juli aan Onze
Minister en aan de autoriteit toekomen:

	a. het assurance-rapport, bedoeld in artikel 37, derde lid, onderdeel
b;

	b. het accountantsverslag, bedoeld in artikel 37, derde lid, onderdeel
c, en

	c. een bestuursverklaring bij de gegevens die zijn opgenomen in het
overzicht, bedoeld in artikel 36a, vierde lid.

	3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden voorschriften
gegeven omtrent de beoordeling van de in het eerste en tweede lid
bedoelde stukken door Onze Minister en de autoriteit, en kunnen
voorschriften worden gegeven omtrent een aan die beoordeling
voorafgaande controle van het volkshuisvestingsverslag, bedoeld in
artikel 36a, eerste lid.

§ 5. Overige bepalingen

Artikel 39

	Onze Minister en de huurdersorganisaties, bedoeld in artikel 1, eerste
lid, onderdeel f, van de Wet op het overleg huurders verhuurder, zijn
naast degenen, genoemd in artikel 346 van Boek 2 van het Burgerlijk
Wetboek, bevoegd tot het indienen van een verzoek als bedoeld in artikel
345 van dat boek.

AFDELING 3. WERKZAAMHEDEN

§ 1. Relatie met de gemeente

Artikel 40

	De toegelaten instellingen zijn uitsluitend feitelijk werkzaam in
gemeenten in Nederland, in gemeenten in de directe nabijheid van
Nederland of in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba.

Artikel 41

	1. Indien de toegelaten instelling voornemens is feitelijk werkzaam te
zijn in een gemeente in Nederland, vraagt zij een verklaring van geen
bezwaar aan bij het college van burgemeester en wethouders van die
gemeente en van de gemeente waar zij haar woonplaats heeft.

	2. De toegelaten instelling is niet feitelijk werkzaam in een gemeente
als eerstbedoeld in het eerste lid, indien een college van burgemeester
en wethouders als bedoeld in dat lid bezwaar daartegen heeft gemaakt, of
zolang zij niet van elk van die colleges van burgemeester en wethouders
een verklaring van geen bezwaar heeft ontvangen.

	3. De toegelaten instelling doet de verklaringen van geen bezwaar
toekomen aan Onze Minister met de stukken, bedoeld in artikel 38, eerste
lid, voor de in dat lid bedoelde datum.

	4. Indien een toegelaten instelling niet binnen twee maanden nadat zij
een aanvraag als bedoeld in het eerste lid heeft ingediend van elk van
de colleges van burgemeester en wethouders, bedoeld in dat lid, een
verklaring van geen bezwaar heeft ontvangen, kan zij Onze Minister
verzoeken om in het belang van de volkshuisvesting het feitelijk
werkzaam zijn in de gemeente, eerstbedoeld in dat lid, goed te keuren.

	5. Voordat Onze Minister op het verzoek, bedoeld in het vierde lid,
beslist, stelt hij de colleges van burgemeester en wethouders van de
gemeenten, bedoeld in het eerste lid, die bezwaar hebben gemaakt tegen
het feitelijk aldaar werkzaam zijn door de toegelaten instelling, in de
gelegenheid hun zienswijzen daarop aan hem kenbaar te maken. Die
colleges kunnen binnen vier weken nadien hun zienswijzen aan hem doen
toekomen.

	6. Het eerste tot en met vijfde lid zijn, in geval van de openbare
lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba, van overeenkomstige toepassing
op het orgaan dat in die openbare lichamen met het dagelijkse bestuur is
belast.

Artikel 41a

	1. Indien de toegelaten instelling voornemens is feitelijk werkzaam te
zijn in een gemeente in de directe nabijheid van Nederland, legt zij dat
voornemen ter goedkeuring aan Onze Minister voor. Artikel 41, vijfde
lid, is van overeenkomstige toepassing op het orgaan dat in die gemeente
met het dagelijkse bestuur is belast.

	2. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen voorschriften worden
gegeven omtrent de goedkeuring, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 42

	1. De toegelaten instelling draagt met haar werkzaamheden naar
redelijkheid bij aan de uitvoering van het volkshuisvestingsbeleid dat
geldt in de gemeenten waar zij feitelijk werkzaam is.

	2. De toegelaten instelling zet haar middelen bij voorrang in ter
voldoening aan het eerste lid, en overigens ten behoeve van de
volkshuisvesting, waartoe, in bij algemene maatregel van bestuur
bepaalde gevallen, behoort het inzetten van middelen ten behoeve van het
door andere toegelaten instellingen toepassing geven aan het eerste lid.

	3. De toegelaten instelling bestemt batige saldi en andere middelen,
voor zover aanhouding daarvan niet noodzakelijk is voor haar
voortbestaan in financieel opzicht, uitsluitend voor werkzaamheden op
het gebied van de volkshuisvesting. Bij algemene maatregel van bestuur
kunnen daaromtrent nadere voorschriften worden gegeven.

Artikel 43

	1. De toegelaten instelling stelt een overzicht op van voorgenomen
werkzaamheden, waaruit de gemeenten waar zij feitelijk werkzaam is
kunnen afleiden welke werkzaamheden op hun grondgebied zijn voorzien, en
welke bijdrage daarmee is beoogd aan de uitvoering van het
volkshuisvestingsbeleid dat in die gemeenten geldt. Het overzicht heeft
betrekking op de eerstvolgende vijf kalenderjaren en heeft mede
betrekking op de rechtspersonen en vennootschappen met welke een
verbinding als bedoeld in artikel 21 bestaat.

	2. De toegelaten instelling voert overleg over het overzicht met de in
het belang van de huurders van haar woongelegenheden werkzame
huurdersorganisaties en bewonerscommissies als bedoeld in artikel 1,
eerste lid, onderdeel f respectievelijk g, van de Wet op het overleg
huurders verhuurder.

Artikel 44

	1. De toegelaten instelling draagt er zorg voor dat de colleges van
burgemeester en wethouders van de gemeenten waar zij feitelijk werkzaam
is jaarlijks op 1 november beschikken over het overzicht, bedoeld in
artikel 43, eerste lid.

	2. De toegelaten instelling verzoekt jaarlijks, tegelijk met de
toezending van het overzicht, bedoeld in artikel 43, eerste lid, om een
overleg met de betrokken colleges van burgemeester en wethouders en de
in het belang van de huurders van haar woongelegenheden werkzame
huurdersorganisaties en bewonerscommissies als bedoeld in artikel 1,
eerste lid, onderdeel f respectievelijk g, van de Wet op het overleg
huurders verhuurder, met het oog op te maken afspraken over de
uitvoering van het in de betrokken gemeenten geldende
volkshuisvestingsbeleid in ten minste het kalenderjaar dat direct volgt
op de in het eerste lid bedoelde datum.

	3. Het tweede lid is niet van toepassing, indien een toegelaten
instelling op de in het eerste lid bedoelde datum niet beschikt over
bescheiden waarin de gemeente op hoofdlijnen een toegelicht inzicht
verschaft in haar voorgenomen volkshuisvestingsbeleid voor het
kalenderjaar, bedoeld in het tweede lid, waarover de gemeente met
betrekking tot onderwerpen waarbij andere gemeenten een rechtstreeks
belang hebben overleg heeft gevoerd met die gemeenten.  

Artikel 44a

	1. De toegelaten instelling doet jaarlijks voor 1 februari volgend op
de in artikel 44, eerste lid, bedoelde datum aan Onze Minister en de
autoriteit toekomen: 

	a. een overeenkomstig bij ministeriële regeling te geven voorschriften
ingericht overzicht omtrent de onderwerpen, bedoeld in artikel 43,
eerste lid, en, indien van toepassing, de op grond van artikel 44,
tweede lid, gemaakte afspraken en

	b. een bestuursverklaring bij de gegevens die zijn opgenomen in het
overzicht, bedoeld in onderdeel a.

	2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden voorschriften
gegeven omtrent de beoordeling van het overzicht door Onze Minister en
de autoriteit, en kunnen voorschriften worden gegeven omtrent een aan
die beoordeling voorafgaande controle van het overzicht.

§ 2. Het gebied van de volkshuisvesting

Artikel 45

	1. Het gebied van de volkshuisvesting omvat uitsluitend het door de
toegelaten instelling of door een rechtspersoon of vennootschap met
welke een verbinding als bedoeld in artikel 21 bestaat:

	a. doen bouwen en verwerven van voor permanent verblijf bedoelde
woongelegenheden en hun onroerende en infrastructurele aanhorigheden,
alsmede bezwaren, toewijzen, verhuren, vervreemden en doen slopen van
haar zodanige woongelegenheden en aanhorigheden, daarop vestigen van een
recht van erfpacht, opstal of vruchtgebruik, en overdragen van de
economische eigendom daarvan;

	b. in stand houden van en treffen van voorzieningen aan haar voor
permanent verblijf bedoelde woongelegenheden en hun onroerende en
infrastructurele aanhorigheden, en aan de direct daaraan grenzende
omgeving;

	c. aan bewoners van haar voor permanent verblijf bedoelde
woongelegenheden verlenen van diensten die rechtstreeks verband houden
met de bewoning, en, aan personen die haar te kennen geven een zodanige
woongelegenheid te willen betrekken, verlenen van diensten die
rechtstreeks verband houden met hun huisvesting;

	d. doen bouwen en verwerven van gebouwen die een maatschappelijke
gebruiksbestemming hebben en hun onroerende en infrastructurele
aanhorigheden, alsmede bezwaren, verhuren, vervreemden en doen slopen
van haar zodanige gebouwen en aanhorigheden, daarop vestigen van een
recht van erfpacht, opstal of vruchtgebruik, en overdragen van de
economische eigendom daarvan;

	e. in stand houden van en treffen van voorzieningen aan haar gebouwen
als bedoeld in onderdeel d en hun onroerende en infrastructurele
aanhorigheden, en aan de direct daaraan grenzende omgeving;

	f. bijdragen aan de leefbaarheid;

	g. doen bouwen en verwerven van gebouwen die een bedrijfsmatige
gebruiksbestemming hebben en hun onroerende en infrastructurele
aanhorigheden, alsmede bezwaren, verhuren, vervreemden en doen slopen
van haar zodanige gebouwen en aanhorigheden, daarop vestigen van een
recht van erfpacht, opstal of vruchtgebruik, en overdragen van de
economische eigendom daarvan;

	h. in stand houden van en treffen van voorzieningen aan haar gebouwen
als bedoeld in onderdeel g en hun onroerende en infrastructurele
aanhorigheden, en aan de direct daaraan grenzende omgeving, en

	i. verrichten van de werkzaamheden die noodzakelijkerwijs voortvloeien
uit het verrichten van de werkzaamheden, genoemd in de onderdelen a tot
en met h.

	2. Het gebied van de volkshuisvesting omvat de werkzaamheden, genoemd
in het eerste lid, onderdelen d tot en met h, en, voor zover daarmee
verband houdende, de werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid, onderdeel
i, voor zover deze worden verricht in wijken, buurten of buurtschappen
waar woongelegenheden in eigendom van toegelaten instellingen gelegen
zijn, en voor zover de gebouwen, bedoeld in de onderdelen d en g van dat
lid, een op een zodanige wijk, buurt of buurtschap gerichte functie
hebben.

	3. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere voorschriften
gegeven omtrent het toepassingsbereik van het eerste lid, onderdelen c,
d, f, g en h.

Artikel 46

	1. De toegelaten instelling geeft, behoudens artikel II, vierde en
vijfde lid, van de Herzieningswet toegelaten instellingen
volkshuisvesting en artikel 50, voorrang aan:

	a. het huisvesten of doen huisvesten van personen die door hun inkomen
of door andere omstandigheden moeilijkheden ondervinden bij het vinden
van hun passende huisvesting, en

	b. de werkzaamheden, genoemd in artikel 45, eerste lid, onderdelen a, b
en c, en, voor zover daarmee verband houdende, de werkzaamheden, bedoeld
in artikel 45, eerste lid, onderdeel i, voor zover die te verhuren
woongelegenheden betreffen met een huurprijs van ten hoogste het in
artikel 13, eerste lid, onderdeel a, van de Wet op de huurtoeslag
genoemde bedrag.

	2. De toegelaten instelling verhuurt woongelegenheden met een huurprijs
van ten hoogste het in artikel 20, tweede lid, van de Wet op de
huurtoeslag genoemde bedrag bij voorrang aan huishoudens die in
aanmerking komen voor een huurtoeslag in de zin van die wet.

§ 3. Diensten van algemeen economisch belang

Artikel 47

	1. De toegelaten instelling is, behoudens artikel II, vierde en vijfde
lid, van de Herzieningswet toegelaten instellingen volkshuisvesting en
artikel 50, belast met de volgende diensten van algemeen economisch
belang:

	a. het huisvesten of doen huisvesten van personen die door hun inkomen
of door andere omstandigheden moeilijkheden ondervinden bij het vinden
van hun passende huisvesting;

	b. de werkzaamheden, genoemd in artikel 45, eerste lid, onderdelen a, b
en c, voor zover die te verhuren woongelegenheden betreffen met een
huurprijs van ten hoogste het in artikel 13, eerste lid, onderdeel a,
van de Wet op de huurtoeslag genoemde bedrag, en hun onroerende en
infrastructurele aanhorigheden;

	c. het doen bouwen en verwerven van voor permanent verblijf bedoelde,
anders dan in verband met verhuren toe te wijzen, woongelegenheden en
hun onroerende en infrastructurele aanhorigheden, alsmede het bezwaren,
toewijzen, vervreemden en doen slopen van haar zodanige woongelegenheden
en aanhorigheden, daarop vestigen van een recht van erfpacht, opstal of
vruchtgebruik, en overdragen van de economische eigendom daarvan;

	d. de werkzaamheden, genoemd in artikel 45, eerste lid, onderdelen d en
e juncto tweede lid;

	e. de werkzaamheden, genoemd in artikel 45, eerste lid, onderdeel f
juncto tweede lid, waartoe niet worden gerekend het investeren in
onroerende zaken met een bedrijfsmatige gebruiksbestemming en het
uitvoeren van de werkzaamheden, genoemd in artikel 45, eerste lid,
onderdelen a, b en c, met betrekking tot door de eigenaren daarvan te
bewonen woongelegenheden, en woongelegenheden als bedoeld in onderdeel a
van dat lid van welke de huurprijs bij aanvang van de bewoning hoger zal
zijn dan het in artikel 13, eerste lid, onderdeel a, van de Wet op de
huurtoeslag genoemde bedrag, en

	f. de werkzaamheden die noodzakelijkerwijs voortvloeien uit het
verrichten van de werkzaamheden, genoemd en bedoeld in de onderdelen a
tot en met e.

	2. De toegelaten instelling komt uitsluitend compensatie toe voor de
werkzaamheden, genoemd en bedoeld in het eerste lid. Bij algemene
maatregel van bestuur worden nadere voorschriften gegeven omtrent de
compensatie.

Artikel 48

	1. De toegelaten instelling gaat, behoudens artikel II, vierde en
vijfde lid, van de Herzieningswet toegelaten instellingen
volkshuisvesting en artikel 50, met betrekking tot ten minste 90% van
haar woongelegenheden, bedoeld in artikel 47, eerste lid, onderdeel b,
slechts overeenkomsten van huur en verhuur aan, indien het
huishoudinkomen niet hoger is dan een bij algemene maatregel van bestuur
te bepalen bedrag. Indien zij zodanige woongelegenheden verhuurt aan een
rechtspersoon of vennootschap welke zodanige overeenkomsten aangaat met
natuurlijke personen, draagt zij er zorg voor dat die rechtspersoon of
vennootschap met betrekking tot die woongelegenheden de eerste volzin
naleeft. Zij gaat met betrekking tot haar andere zodanige
woongelegenheden overeenkomsten van huur van verhuur aan volgens bij
algemene maatregel van bestuur daaromtrent te geven voorschriften. Zij
gebruikt gegevens met betrekking tot het huishoudinkomen uitsluitend
voor de uitvoering van dit lid en draagt er zorg voor dat de in de
tweede volzin bedoelde rechtspersoon of vennootschap dienovereenkomstig
handelt.

	2. Een of meer toegelaten instellingen kunnen Onze Minister verzoeken
voor hen een lager percentage te bepalen dan het percentage, genoemd in
het eerste lid. Bij het verzoek maken de verzoekende toegelaten
instelling of instellingen aannemelijk dat de verhouding tussen de vraag
naar en het aanbod van woongelegenheden als bedoeld in artikel 47,
eerste lid, onderdeel b, zodanig is dat zij het eerste lid
redelijkerwijs niet kunnen naleven. Bij het verzoek voegen zij voorts
een voorstel voor de bepaling voor een of meer andere toegelaten
instellingen van een zodanig hoger percentage dan het percentage,
genoemd in het eerste lid, dat de betrokken toegelaten instellingen
gezamenlijk voldoen aan dat lid. Bij inwilliging van het verzoek bepaalt
Onze Minister dat lagere en dat hogere percentage op een zodanige wijze,
dat de toegelaten instellingen op welke zijn besluit daartoe betrekking
heeft gezamenlijk voldoen aan het eerste lid. Bij algemene maatregel van
bestuur worden nadere voorschriften gegeven omtrent de toepassing van
dit lid.

	3. De autoriteit beoordeelt jaarlijks voor 1 december of de toegelaten
instelling in het aan die datum voorafgaande jaar het eerste lid heeft
nageleefd, waarbij zij, indien van toepassing, het betrokken in het
tweede lid bedoelde percentage in aanmerking neemt, en verstrekt dat
oordeel aan de toegelaten instelling en Onze Minister. Zij kan volgens
bij algemene maatregel van bestuur daaromtrent te geven voorschriften
besluiten, dat de toegelaten instelling geen compensatie toekomt voor
werkzaamheden die behoren tot de diensten van algemeen economisch
belang. Dat besluit is een besluit in de zin van artikel 1:3 van de
Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 49

	1. Artikel 25b van de Mededingingswet is van overeenkomstige toepassing
op de toegelaten instellingen, behoudens artikel II, vierde en vijfde
lid, van de Herzieningswet toegelaten instellingen volkshuisvesting en
artikel 50. Zij houden voorts een zodanige administratie bij dat de
registratie van de activa en passiva die zijn verbonden met de diensten
van algemeen economisch belang waarmee zij zijn belast, respectievelijk
met hun overige werkzaamheden, gescheiden is.

	2. Artikel 25d van de Mededingingswet is niet van toepassing op
toegelaten instellingen.

	3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden voorschriften
gegeven omtrent de wijze van beschikbaarstelling door de toegelaten
instellingen van baten, lasten, activa en passiva voor de uitvoering van
de diensten van algemeen economisch belang waarmee zij zijn belast,
respectievelijk van hun overige werkzaamheden.

	4. De administratie en het in artikel 36a, vierde lid, bedoelde
overzicht van de toegelaten instellingen worden met inachtneming van het
eerste, tweede en derde lid ingericht, behoudens artikel 50. Bij of
krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere voorschriften
gegeven omtrent de inrichting van de administratie, bedoeld in de eerste
volzin.

Artikel 50

	1. Onze Minister kan volgens bij algemene maatregel van bestuur
daaromtrent te geven voorschriften bepalen dat werkzaamheden als bedoeld
in artikel 47, eerste lid, onderdelen b en d, ten aanzien van een
toegelaten instelling niet behoren tot de diensten van algemeen
economisch belang. De toegelaten instelling kan hem daartoe een verzoek
doen.

	2. Voordat Onze Minister op het verzoek, bedoeld in het eerste lid,
beslist, stelt hij de autoriteit in de gelegenheid haar zienswijze
daarop aan hem kenbaar te maken. De autoriteit kan binnen vier weken
nadien haar zienswijze aan hem doen toekomen.

	3. Bij toepassing van het eerste lid:

	a. behoren de betrokken werkzaamheden niet tot de werkzaamheden waaraan
de betrokken toegelaten instelling ingevolge artikel 46, aanhef en
eerste lid, onderdeel b, voorrang geeft;

	b. komt de betrokken toegelaten instelling geen compensatie toe voor de
betrokken werkzaamheden;

	c. is artikel 48 niet van toepassing op die werkzaamheden;

	d. worden de baten, lasten, activa en passiva die zijn verbonden met
die werkzaamheden in afwijking van artikel 49, eerste lid, eerste
volzin, administratief samengevoegd met die, verbonden met de overige
werkzaamheden van de betrokken toegelaten instelling die geen diensten
van algemeen economisch belang zijn.

§ 4. Verdere bepalingen

Artikel 51

	De toegelaten instelling besteedt aan:

	a. de werkzaamheden, genoemd in artikel 45, eerste lid, onderdeel d,
voor zover zij bestaan uit doen bouwen, en

	b. de werkzaamheden, genoemd in artikel 45, eerste lid, onderdeel e,
voor zover zij bestaan uit treffen van voorzieningen aan haar gebouwen
en hun onroerende en infrastructurele aanhorigheden.

Artikel 52

	1. De toegelaten instelling die zich verbindt met een andere
rechtspersoon of vennootschap als bedoeld in artikel 21:

	a. draagt er zorg voor dat die rechtspersoon of vennootschap mede
werkzaam is op het gebied van de volkshuisvesting, waarbij, volgens bij
algemene maatregel van bestuur te geven voorschriften, het door de
toegelaten instelling verschafte aandeel in haar vermogen
verhoudingsgewijs ten hoogste gelijk is aan het aandeel van haar
werkzaamheden op dat gebied in het geheel van haar werkzaamheden;

	b. draagt er zorg voor dat die rechtspersoon of vennootschap bij haar
werkzaamheden op het gebied van de volkshuisvesting het bepaalde bij en
krachtens bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen artikelen van
deze afdeling naleeft en

	c. verricht direct noch indirect handelingen jegens die rechtspersoon
of vennootschap, die als bestuurshandelingen kunnen worden aangemerkt.

	2. De toegelaten instelling die zich verbindt met een andere
rechtspersoon of vennootschap als bedoeld in artikel 21, vervreemdt
woongelegenheden of gebouwen als bedoeld in artikel 47, eerste lid,
onderdeel b, respectievelijk artikel 45, eerste lid, onderdeel d, of hun
onroerende en infrastructurele aanhorigheden niet aan die rechtspersoon
of vennootschap, en draagt de economische eigendom daarvan niet aan die
rechtspersoon of vennootschap over, een en ander behoudens in bij
algemene maatregel van bestuur te bepalen gevallen. 

	3. Het door de toegelaten instelling verschafte aandeel in de
gezamenlijke vermogens van de rechtspersonen en vennootschappen met
welke een verbinding als bedoeld in artikel 21 bestaat, beloopt niet
meer dan een bij algemene maatregel van bestuur te bepalen deel van haar
eigen vermogen.

	4. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere voorschriften
worden gegeven omtrent de financiële verhoudingen tussen de toegelaten
instelling en rechtspersonen of vennootschappen met welke een verbinding
als bedoeld in artikel 21 bestaat.

Artikel 53

	1. Een toegelaten instelling gaat slechts een fusie als bedoeld in
artikel 309 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek aan door het van een
of meer andere rechtspersonen onder algemene titel verkrijgen van hun
vermogen.

	2. Een verzoek van een toegelaten instelling om goedkeuring van een
voorgenomen fusie waarbij zij betrokken is, omvat in elk geval de door
haar voorziene gevolgen van die fusie voor de volkshuisvesting in de
gemeenten waar de toegelaten instelling die uit die fusie voortkomt
voornemens is feitelijk werkzaam te zijn. Die toegelaten instelling
voert overleg over dat verzoek met die gemeenten, alsmede met de in het
belang van de huurders van haar woongelegenheden werkzame
huurdersorganisaties en bewonerscommissies als bedoeld in artikel 1,
eerste lid, onderdeel f respectievelijk g, van de Wet op het overleg
huurders verhuurder.

3. Een verzoek als bedoeld in het tweede lid gaat vergezeld van:

     a. de zienswijzen daarop van de gemeenten, bedoeld in het tweede
lid; 

     b. de zienswijzen daarop van de in het belang van de huurders van
haar woongelegenheden werkzame huurdersorganisaties en
bewonerscommissies als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel f
respectievelijk g, van de Wet op het overleg huurders verhuurder, en

     c. indien artikel 27 van de Mededingingswet op de fusie van
toepassing is, het oordeel daarover van de Nederlandse
Mededingingsautoriteit, bedoeld in artikel 2 van die wet.

	4. Voordat Onze Minister op het verzoek, bedoeld in het tweede lid,
beslist, stelt hij de autoriteit in de gelegenheid haar zienswijze
daarop aan hem kenbaar te maken. De autoriteit kan binnen vier weken
nadien haar zienswijze aan hem doen toekomen.

	5. Onze Minister onthoudt in elk geval zijn goedkeuring aan de
voorgenomen fusie, indien de verzoekende toegelaten instelling naar zijn
oordeel niet aannemelijk heeft gemaakt dat het belang van de
volkshuisvesting met die fusie beter is gediend dan met andere vormen
van samenwerking tussen die toegelaten instelling en andere
rechtspersonen of vennootschappen, dan wel indien het oordeel, bedoeld
in het derde lid, onderdeel c, negatief is.

	6. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere
voorschriften gegeven omtrent de bij het verzoek, bedoeld in het tweede
lid, te verstrekken gegevens, de wijze waarop de toegelaten instelling
degenen die een belang hebben bij de voorgenomen fusie daarbij betrekt
en de gronden waarop Onze Minister die fusie kan goedkeuren dan wel zijn
goedkeuring daaraan kan onthouden.

	7. Het tweede, derde, vierde en zesde lid zijn van overeenkomstige
toepassing op een splitsing als bedoeld in artikel 334a van Boek 2 van
het Burgerlijk Wetboek. Het vijfde lid is van overeenkomstige
toepassing, indien het oordeel over de splitsing van de Nederlandse
Mededingingsautoriteit, bedoeld in artikel 2 van de Mededingingswet,
negatief is.

Artikel 53a

	1. Een door Onze Minister aan te wijzen onafhankelijke instantie
verricht ten minste een maal per vier jaar bij iedere toegelaten
instelling mede ter plaatse een onderzoek naar:

	a. de resultaten van haar werkzaamheden, zowel uit het oogpunt van het
belang van de volkshuisvesting als van het maatschappelijke belang van
die werkzaamheden, en

	b. de wijze waarop de belanghebbenden in de gelegenheid zijn gesteld
invloed uit te oefenen op het beleid en op de kwaliteit van de
governance.

	2. De instantie, bedoeld in het eerste lid, stelt telkens binnen zes
weken na afloop van een onderzoek een rapport met haar bevindingen vast.
Zij zendt het rapport onverwijld na de vaststelling daarvan aan de
toegelaten instelling. 

	3. De toegelaten instelling zendt een rapport als bedoeld in het tweede
lid, vergezeld van de zienswijze van de raad van toezicht daarop, binnen
zes weken aan Onze Minister, alle belanghebbenden en aan degenen die in
het kader van het onderzoek hun zienswijze hebben gegeven. Zij stelt
voorts het rapport binnen die termijn langs elektronische weg algemeen
verkrijgbaar.

	4. Een rapport als bedoeld in het tweede lid is mede onderwerp van het
overleg, bedoeld in artikel 43, tweede lid, en dat, bedoeld in artikel
44, tweede lid. 

Artikel 54

	1. De gemiddelde huurprijs van de woningen van de toegelaten instelling
op 1 juli van enig jaar is niet hoger dan de gemiddelde huurprijs van
die woningen op 30 juni daaraan voorafgaand, vermeerderd met een bij of
krachtens algemene maatregel van bestuur bepaald percentage.

	2. Bij de berekening van de gemiddelde huurprijs, bedoeld in het eerste
lid, wordt geen rekening gehouden met woningen:

	a. waarvoor een huurovereenkomst als bedoeld in artikel 247 van Boek 7
van het Burgerlijk Wetboek geldt;

	b. die met ingang van 1 juli van het betrokken jaar voor het eerst of
aan een opvolgende huurder zijn verhuurd;

	c.  waarvan de huurprijs met ingang van 1 juli van het betrokken jaar
is verhoogd naar aanleiding van een voorstel daartoe als bedoeld in
artikel 252a lid 1 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, of als gevolg
van een woningverbetering als bedoeld in artikel 255 van dat boek;

	d. die zijn verbonden met werkzaamheden die als gevolg van een besluit
als bedoeld in artikel II, vierde lid, van de Herzieningswet toegelaten
instellingen volkshuisvesting of in artikel 50, eerste lid, niet meer
behoren tot de diensten van algemeen economisch belang, of

	e. die een onzelfstandige woonruimte vormen.

Artikel 55

	1. De toegelaten instelling draagt zorg voor een sobere en doelmatige
bedrijfsvoering.

	2. De toegelaten instelling draagt zorg voor een administratie die een
juist en volledig inzicht geeft in haar werkzaamheden en haar
financiële aangelegenheden.

	3. De administratie is zodanig, dat een juiste, volledige en tijdige
vastlegging daarin is gewaarborgd van de gegevens met betrekking tot het
huishoudinkomen. Die gegevens worden voor een kalenderjaar niet langer
daarin bewaard dan tot het tijdstip dat de compensatie over dat
kalenderjaar voor werkzaamheden van de toegelaten instelling die behoren
tot de diensten van algemeen economisch belang onherroepelijk is komen
vast te staan. Artikel 48, eerste lid, tweede volzin, is van
overeenkomstige toepassing. 

	4. De toegelaten instelling is verplicht tot geheimhouding van de
gegevens met betrekking tot het huishoudinkomen, behoudens voor zover
enig wettelijk voorschrift haar tot mededeling verplicht of uit haar
taak de noodzaak tot mededeling voortvloeit.

Artikel 55a

	1. In het belang van het verminderen van risico’s bij het financiële
beleid en beheer van toegelaten instellingen worden bij algemene
maatregel van bestuur een of meer instellingen aangewezen, bij
uitsluitend welke de toegelaten instelling financiële middelen kan
aantrekken ter bekostiging van haar werkzaamheden.

	2. De toegelaten instelling voert een zodanig financieel beleid en
beheer, dat haar financiële continuïteit niet in gevaar wordt
gebracht.

	3. Zij stelt daartoe een reglement op, waarin in elk geval is opgenomen
binnen welke grenzen de aan het financiële beleid en beheer verbonden
risico’s aanvaardbaar zijn. Bij of krachtens algemene maatregel van
bestuur worden nadere voorschriften omtrent de inhoud van het reglement
gegeven.

Artikel 55b

	1. De toegelaten instelling stelt reglementen op inzake:

	a. slopen en het treffen van ingrijpende voorzieningen aan haar
woongelegenheden en de betrokkenheid van de bewoners van die
woongelegenheden daarbij en

	b. de bijdragen, bedoeld in de artikelen 220 lid 5 en 275 lid 1 van
Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, waarin in elk geval de hoogte van die
bijdragen wordt bepaald.

	2. De toegelaten instelling voert overleg over het reglement, bedoeld
in het eerste lid, onderdeel a, met de colleges van burgemeester en
wethouders van de gemeenten waar zij feitelijk werkzaam is, alsmede de
in het belang van de huurders van haar woongelegenheden werkzame
huurdersorganisaties en bewonerscommissies als bedoeld in artikel 1,
eerste lid, onderdeel f respectievelijk g, van de Wet op het overleg
huurders verhuurder.

Artikel 56

	Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen voorschriften
worden gegeven omtrent:

	a. een regeling voor de behandeling van klachten door toegelaten
instellingen, of

	b. de betrokkenheid van toegelaten instellingen bij volkshuisvesting
buiten Nederland waarop artikel 40 niet van toepassing is.

AFDELING 4. DE FINANCIËLE AUTORITEIT WONINGCORPORATIES

Artikel 57

	1. Er is een Financiële Autoriteit woningcorporaties, voorheen het
Centraal Fonds voor de Volkshuisvesting.

	2. De autoriteit is gevestigd te Den Haag.

	3. De autoriteit bezit rechtspersoonlijkheid.

Artikel 58

	1. De autoriteit verricht, naast de werkzaamheden, genoemd in artikel
20, vijfde lid, werkzaamheden in het kader van het toezicht op de
toegelaten instellingen, welke werkzaamheden de financiële en
administratieve aspecten van de werkzaamheden van die instellingen
betreffen, alsmede het toezicht op de naleving van het bepaalde bij en
krachtens de artikelen 47, tweede lid, 48, eerste lid, 49 en 51. Daartoe
heeft zij als taken en bevoegdheden, naast het toepassing geven aan het
bepaalde bij en krachtens de artikelen 19, tweede lid, 21, derde lid,
38, derde lid, 44a, tweede lid, 48, derde lid, 50, tweede lid, 53,
vierde lid, 61ba, eerste lid, 61d, tweede en vijfde lid, 61m, derde lid,
93, tweede lid, 104a en 105, tweede lid, aan het bepaalde krachtens
artikel II van de Herzieningswet toegelaten instellingen
volkshuisvesting, en aan artikel 20 van de Kaderwet zelfstandige
bestuursorganen:	

	a. het jaarlijks beoordelen van de betrokken werkzaamheden van de
toegelaten instellingen en van de rechtspersonen en vennootschappen met
welke een verbinding als bedoeld in artikel 21 bestaat, dan wel de
financiële en administratieve aspecten daarvan, en het verstrekken van
dat oordeel aan de toegelaten instellingen en Onze Minister;

	b. het zich vormen van een oordeel omtrent een of meer van de in
onderdeel a genoemde onderwerpen, zowel op aanvragen of verzoeken van
toegelaten instellingen of Onze Minister daartoe, als in de gevallen dat
daartoe naar haar oordeel anderszins aanleiding bestaat;

	c. het Onze Minister jaarlijks inzicht verschaffen in de in onderdeel a
genoemde onderwerpen met betrekking tot alle toegelaten instellingen
gezamenlijk en

	d. het Onze Minister adviseren omtrent door hem in het kader van diens
toezicht te nemen maatregelen.

	2. De autoriteit heeft een fonds, waaruit zij, volgens bij of krachtens
algemene maatregel van bestuur gegeven voorschriften, subsidies aan
toegelaten instellingen kan verstrekken:

	a. ter bevordering van hun financiële sanering, indien de financiële
middelen ontbreken om hun werkzaamheden, bedoeld in artikel 47, eerste
lid, te kunnen voortzetten en andere maatregelen hunnerzijds om aan die
situatie een einde te maken niet mogelijk zijn of ontoereikend zijn
gebleken, welke subsidies worden verstrekt op grond van plannen voor
zodanige saneringen, of

	b. ter tegemoetkoming in de kosten van hun werkzaamheden.

	3. De autoriteit verleent geen garanties.

	4. In bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen
gevallen stelt de autoriteit Onze Minister en de betrokken raden van
toezicht op de hoogte van haar werkzaamheden ter uitoefening van haar
taken en bevoegdheden, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 59

	1. Beleidsregels als bedoeld in artikel 21 van de Kaderwet zelfstandige
bestuursorganen bepalen uitsluitend de kaders binnen welke de autoriteit
uitvoering geeft aan het bepaalde bij en krachtens artikel 58.

	2. De autoriteit stelt jaarlijks voor 1 december nadere beleidsregels
vast, waarin wordt bepaald op welke wijze zij uitvoering geeft aan het
bepaalde bij en krachtens artikel 58 en aan beleidsregels als bedoeld in
het eerste lid. De nadere beleidsregels behoeven de goedkeuring van Onze
Minister en zijn van toepassing op het eerstvolgende kalenderjaar.

Artikel 60

	1. De autoriteit bestaat met inbegrip van de voorzitter uit drie tot
vijf leden.

	2. De leden worden benoemd voor ten hoogste vier jaar. Zij kunnen
eenmalig voor ten hoogste vier jaar worden herbenoemd. Degene die in de
autoriteit is benoemd ter vervulling van een tussentijds ontstane
vacature treedt af op het tijdstip waarop degene in wiens plaats hij is
benoemd had moeten aftreden.

	3. Onverminderd artikel 13 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen
is het lidmaatschap van de autoriteit onverenigbaar met:

	a. het lidmaatschap van een orgaan van, en een functie bij, een
toegelaten instelling of een organisatie die zich ten doel stelt de
belangen van toegelaten instellingen te behartigen;

	b. het lidmaatschap van een college van burgemeester en wethouders of
van een orgaan van een organisatie die zich ten doel stelt de belangen
van gemeenten te behartigen, alsmede een functie bij een zodanige
organisatie;

	c. het lidmaatschap van een college van gedeputeerde staten of van een
orgaan van een organisatie die zich ten doel stelt de belangen van
provincies te behartigen, alsmede een functie bij een zodanige
organisatie, en

	d. een functie als ambtenaar bij een gemeente, een provincie of een
waterschap.

	4. Degene die voor benoeming als lid van de autoriteit in aanmerking
wenst te komen, kan niet daarin worden benoemd dan nadat hij aan Onze
Minister een verklaring heeft overgelegd, die inhoudt dat hij niet
eerder een bestuurlijke of toezichthoudende functie heeft bekleed bij
enige rechtspersoon of vennootschap die op het maatschappelijke belang
gerichte werkzaamheden verricht ten aanzien waarvan een aanwijzing of
maatregel is opgelegd en dat hij nooit voor een financieel-economisch
delict is veroordeeld.

Artikel 61

	De autoriteit stelt een bestuursreglement vast.

Artikel 61a

	1. De kosten van de autoriteit worden gedekt door de bijdragen, bedoeld
in het tweede lid, en andere inkomsten.

	2. Elke toegelaten instelling die op 1 januari van een kalenderjaar als
zodanig bestaat, is over dat kalenderjaar een bijdrage aan de autoriteit
verschuldigd. De autoriteit bepaalt de hoogte van de bijdrage volgens
bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te geven voorschriften.
Het besluit tot bepaling van de hoogte van de bijdrage behoeft de
goedkeuring van Onze Minister.

	3. Onze Minister kan, indien hij van oordeel is dat de autoriteit op de
in het tweede lid bedoelde datum over voldoende financiële middelen zal
beschikken om zonder storting van een bijdrage als bedoeld in dat lid
ten minste een jaar uitvoering te geven aan artikel 58, voor die datum
bepalen dat een zodanige bijdrage niet verschuldigd is over het
kalenderjaar waarin die datum valt.

Artikel 61b

	1. De autoriteit stelt het jaarverslag, bedoeld in artikel 18, eerste
lid, van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen, de jaarrekening,
bedoeld in artikel 34, eerste lid, van die wet, en de verklaring,
bedoeld in artikel 35, tweede lid, van die wet, algemeen verkrijgbaar.

	2. De autoriteit geeft in het jaarverslag afzonderlijk inzicht in haar
werkzaamheden, genoemd in artikel 58, eerste respectievelijk tweede lid,
in het verslagjaar.

	3. Bij ministeriële regeling kunnen, onverminderd artikel 35 van de
Kaderwet zelfstandige bestuursorganen, voorschriften worden gegeven
omtrent de inrichting van de in het eerste lid bedoelde jaarrekening en
verklaring, en omtrent de aan die verklaring ten grondslag liggende
controle.

Artikel 61ba

   1. De autoriteit is bevoegd gegevens of inlichtingen te verstrekken
aan:

   a. een bestuursorgaan, dienst, toezichthouder en andere persoon,
belast met de opsporing van strafbare feiten, onderscheidenlijk het
toezicht op de naleving van wettelijke voorschriften, indien bij
ministeriële regeling is bepaald dat verstrekking noodzakelijk is voor
de goede vervulling van een aan dat bestuursorgaan, die dienst, die
toezichthouder of die andere persoon opgedragen taak;

   b. een buitenlandse instelling, indien het gaat om gegevens of
inlichtingen die van betekenis zijn of kunnen zijn voor de uitoefening
van de taak van die instelling en die instelling op grond van nationale
wettelijke regels is belast met de toepassing van regels op dezelfde
gebieden als waarop de taken, bedoeld in artikel 58, eerste lid,
betrekking hebben, of

   c. degene op wie de gegevens of inlichtingen betrekking hebben voor
zover deze door of namens hem zijn verstrekt.

   2. Verstrekking aan een bestuursorgaan, dienst, toezichthouder of
andere persoon als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, of aan een
buitenlandse instelling als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b,
vindt uitsluitend plaats, indien:

   a. de geheimhouding van de gegevens of inlichtingen voldoende is
gewaarborgd en

   b. voldoende is gewaarborgd dat de gegevens of inlichtingen niet
zullen worden gebruikt voor een ander doel dan waarvoor deze worden
verstrekt.

AFDELING 5. TOEZICHT EN BEWIND

Artikel 61c

	1. De toegelaten instellingen staan onder toezicht van Onze Minister en
de autoriteit. Onze Minister treft geen maatregelen als bedoeld in deze
afdeling in de gevallen dat de autoriteit daartoe ingevolge artikel 61d,
tweede lid, of 105, tweede lid, bevoegd is.

	2. Onze Minister behandelt geschillen tussen gemeenten en toegelaten
instellingen omtrent de bijdragen van toegelaten instellingen aan de
uitvoering van het in die gemeenten geldende volkshuisvestingsbeleid.

	3. Onze Minister informeert beide kamers der Staten-Generaal over het
in artikel 58, eerste lid, onderdeel c, bedoelde inzicht.

	4. Indien een college van burgemeester en wethouders of het bestuur van
de autoriteit Onze Minister verzoekt maatregelen te nemen of te
bevorderen waartoe hij ingevolge deze afdeling bevoegd is, is hij
gehouden naar aanleiding van dat verzoek een besluit te nemen.

Artikel 61d

	1. Onze Minister kan in het belang van de volkshuisvesting een
toegelaten instelling een aanwijzing geven om een of meer handelingen te
verrichten of na te laten.

	2. De autoriteit kan een toegelaten instelling een aanwijzing geven om
een of meer handelingen te verrichten of na te laten: 

	a. op grond van een oordeel als bedoeld in artikel 58, eerste lid,
onderdeel a of b;

	b. naar aanleiding van een plan als bedoeld in artikel 29 of 58, tweede
lid, onderdeel a, dan wel indien de toegelaten instelling een zodanig
plan niet verstrekt, of   

	c. indien een toegelaten instelling niet voldoet aan een, uit hoofde
van een bevoegdheid als bedoeld in een van de artikelen 5:15 tot en met
5:20 van de Algemene wet bestuursrecht tot haar gericht, verzoek van een
krachtens artikel 93, tweede lid, aangewezen personeelslid.

	3. Een aanwijzing als bedoeld in het eerste of tweede lid omvat de
gevolgen die Onze Minister of de autoriteit verbindt aan het niet
voldoen aan die aanwijzing.

	4. Bij een besluit om een aanwijzing te geven, betrekt Onze Minister de
situatie van de volkshuisvesting in de gemeenten waar de toegelaten
instelling feitelijk werkzaam is.

	5. Alvorens een aanwijzing te geven kan Onze Minister en kan de
autoriteit, indien dit naar zijn of haar oordeel wegens de aard van de
voorgenomen aanwijzing noodzakelijk is, een of meer gemeenten of de
autoriteit respectievelijk Onze Minister in de gelegenheid stellen
binnen een door hem of haar te bepalen termijn hun zienswijze over die
aanwijzing aan hem of haar kenbaar te maken.

Artikel 61e

	1. In een aanwijzing als bedoeld in artikel 61d wordt een termijn
gesteld binnen welke de toegelaten instelling daaraan dient te voldoen.

	2. Van een aanwijzing wordt mededeling gedaan in de Staatscourant.

Artikel 61f

	Een verzoek van Onze Minister of de autoriteit aan een toegelaten
instelling om een bepaalde gedragslijn te volgen waarin niet is
aangegeven welke gevolgen hij of zij verbindt aan het niet voldoen aan
dat verzoek, is geen aanwijzing in de zin van artikel 61d.

Artikel 61g

	1. Onze Minister kan in het belang van de volkshuisvesting bepalen dat
een toegelaten instelling voor een door hem te bepalen tijdvak door hem
aangegeven handelingen slechts kan verrichten na goedkeuring van een of
meer door hem aangewezen personen of instanties, dan wel na zijn
goedkeuring. Een gemeente kan niet als instantie als bedoeld in de
eerste volzin worden aangewezen.

	2. Onze Minister kan, indien een toegelaten instelling niet binnen de
in artikel 61e, eerste lid, bedoelde termijn voldoet aan een aanwijzing
als bedoeld in artikel 61d, die de verplichting inhoudt tot handelingen
die redelijkerwijs niet kunnen worden verricht zonder dat voorafgaand
daaraan een schriftelijk plan daarvoor is opgesteld, bepalen dat een of
meer door hem aangewezen personen of instanties dat plan opstellen. De
toegelaten instelling verleent die personen of instanties alle
medewerking daarbij. Een gemeente kan niet als instantie als bedoeld in
dit lid worden aangewezen.

	3. Onze Minister geeft geen toepassing aan het tweede lid dan nadat hij
de toegelaten instelling in de gelegenheid heeft gesteld binnen een door
hem te bepalen termijn aannemelijk te maken dat zij binnen een redelijke
termijn zal voldoen aan de in de eerste volzin van dat lid bedoelde
aanwijzing.

	4. De kosten die gemoeid zijn met de door Onze Minister aan personen of
instanties als bedoeld in het eerste en tweede lid opgedragen
werkzaamheden komen voor rekening van de toegelaten instelling.

Artikel 61h

	1. Indien een toegelaten instelling het belang van de volkshuisvesting
ernstige schade berokkent, redelijkerwijs in die situatie geen
verbetering te voorzien is en een andere daartegen gerichte maatregel
dan het onder bewind stellen van die toegelaten instelling niet
doeltreffender zou zijn, kan de rechtbank binnen welker rechtsgebied zij
haar woonplaats heeft haar onder bewind stellen op een daartoe strekkend
verzoek van Onze Minister. Onze Minister kan bij zijn verzoek personen
voor benoeming tot bewindvoerder voordragen en voorstellen doen omtrent
hun beloning.

	2. De rechtbank behandelt het verzoek binnen twee weken nadat hij het
heeft ontvangen. Hij kan inzage nemen of, door daartoe door hem
aangewezen deskundigen, doen nemen van zakelijke gegevens en bescheiden
van de betrokken toegelaten instelling.

	3. Een toegelaten instelling die surseance van betaling heeft
aangevraagd, aan welke surseance van betaling is verleend, van welke het
faillissement is aangevraagd of die failliet is verklaard kan niet onder
bewind worden gesteld in de zin van dit artikel.

Artikel 61i

	1. Bij een beslissing waarbij een toegelaten instelling onder bewind
wordt gesteld, benoemt de rechtbank een of meer bewindvoerders en regelt
hij hun beloning. De beloning komt voor rekening van de toegelaten
instelling.

	2. De bewindvoerders maken onverwijld een uittreksel van de uitspraak
bekend in de Staatscourant en in een of meer bij de uitspraak aangewezen
dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen. Het uittreksel vermeldt naam en
woonplaats van de toegelaten instelling en de woonplaats of het kantoor
van de bewindvoerders, alsmede de datum van de uitspraak.

	3. De uitspraak is uitvoerbaar bij voorraad, onverminderd enige
daartegen gerichte voorziening. Gedurende acht dagen na de uitspraak kan
daartegen hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof binnen welks
rechtsgebied de betrokken toegelaten instelling haar woonplaats heeft.
Het gerechtshof behandelt het beroep binnen twee weken nadat het het
beroepschrift heeft ontvangen.

	4. Gedurende acht dagen na de uitspraak van het gerechtshof in hoger
beroep kan daartegen beroep in cassatie worden ingesteld. De Hoge Raad
behandelt het beroep binnen twee weken nadat hij het beroepschrift heeft
ontvangen.

Artikel 61j

	1. De bewindvoerders oefenen bij uitsluiting alle bevoegdheden uit van
de organen van de toegelaten instelling, tenzij de rechtbank heeft
bepaald dat een orgaan zijn bevoegdheden kan blijven uitoefenen. Zij
doen voorts onverwijld aan de Kamer van Koophandel en Fabrieken binnen
welker gebied de toegelaten instelling haar woonplaats heeft opgave van
de uitspraak van de rechtbank en van de gegevens over zichzelf die over
een bestuurder worden verlangd.

	2. Een rechtshandeling die door een orgaan van de toegelaten instelling
wordt verricht na de uitspraak van de rechtbank en voor het tijdstip
waarop degenen die bij die rechtshandeling een belang hebben voor het
eerst van die uitspraak kennis kunnen nemen, is geldig. Het tijdstip,
bedoeld in de eerste volzin, is de datum van uitgifte van de
Staatscourant waarin een uittreksel van die uitspraak is bekendgemaakt.

Artikel 61k

	1. De leden van de organen van de toegelaten instelling en de personen
die voor haar werkzaamheden verrichten, verlenen alle door de
bewindvoerders gevraagde medewerking.

	2. Indien meer dan een bewindvoerder is benoemd, is voor de geldigheid
van hun handelingen toestemming van de meerderheid van de bewindvoerders
of, bij staking van stemmen, een beslissing van de president van de
rechtbank vereist.

	3. De rechtbank kan te allen tijde een bewindvoerder ontslaan en hem
door een andere bewindvoerder vervangen, dan wel aan hem een of meer
bewindvoerders toevoegen, een en ander ambtshalve dan wel op verzoek van
die bewindvoerder zelf, van een of meer andere bewindvoerders of van
Onze Minister.

	4. De bewindvoerders brengen tijdens de uitoefening van hun
bevoegdheden telkens na verloop van drie maanden, alsmede na
beëindiging daarvan, zo spoedig mogelijk verslag over hun werkzaamheden
uit aan de rechtbank en aan Onze Minister.

Artikel 61l

	1. Het bewind eindigt twee jaar na de uitspraak van de rechtbank
waarbij de betrokken toegelaten instelling onder bewind is gesteld. Het
bewind eindigt voorts met onmiddellijke ingang na het onherroepelijk
worden van een benoeming van een of meer bewindvoerders in een aan de
betrokken toegelaten instelling verleende surseance van betaling of van
een of meer curatoren in haar faillissement.

	2. Indien naar het oordeel van Onze Minister voor het tijdstip, genoemd
in de eerste volzin van het eerste lid, de voorwaarden zijn geschapen
waaronder de toelating niet langer het belang van de volkshuisvesting
ernstige schade berokkent en niet op korte termijn dat belang ernstige
schade zal berokkenen, verzoekt hij de rechtbank het bewind op te
heffen. Bij zijn besluit waarbij het bewind wordt opgeheven, ontslaat de
rechtbank de bewindvoerders.

Artikel 61la

De Algemene Rekenkamer is bevoegd, voor zover zij dit nodig acht voor
het uitoefenen van haar taak, bij alle toegelaten instellingen alle
goederen, administraties, documenten, en andere informatiedragers op een
door haar aan te geven wijze te onderzoeken. Artikel 87, tweede lid, van
de Comptabiliteitswet 2001 is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 61lb

	In bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gevallen
stelt Onze Minister de autoriteit en de betrokken raden van toezicht op
de hoogte van zijn werkzaamheden ter uitoefening van zijn taken en
bevoegdheden, bedoeld in dit hoofdstuk.

AFDELING 6. ALGEMEENVERBINDENDVERKLARING VAN OVEREENKOMSTEN MET OF
TUSSEN TOEGELATEN INSTELLINGEN

Artikel 61m

	1. Onze Minister kan, indien dat naar zijn oordeel in het belang van de
volkshuisvesting is, op een met redenen omklede aanvraag een
overeenkomst tussen toegelaten instellingen, onderling of met een of
meer andere partijen, omtrent bij algemene maatregel van bestuur
bepaalde onderwerpen algemeen verbindend verklaren voor alle toegelaten
instellingen.

	2. Bij de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in het eerste lid,
kan worden bepaald dat Onze Minister bij een besluit tot toepassing van
dat lid artikelen van dit hoofdstuk of het bepaalde krachtens zodanige
artikelen buiten werking kan stellen. In dat geval wordt tevens bepaald
dat hij uitsluitend dat bepaalde buiten werking stelt in het onderwerp
waarvan naar zijn oordeel, uit het oogpunt van het belang van de
volkshuisvesting en de uitoefening van het toezicht, toereikend door de
overeenkomst, bedoeld in het eerste lid, wordt voorzien.

	3. Alvorens een besluit tot toepassing van het eerste lid te nemen, kan
Onze Minister, indien dit naar zijn oordeel wegens de aard van die
toepassing noodzakelijk is, de autoriteit in de gelegenheid stellen
binnen een door hem te bepalen termijn haar zienswijze over die
toepassing aan hem kenbaar te maken.

	4. Toepassing van het eerste lid leidt niet tot enige beperking voor
Onze Minister of de autoriteit om uitvoering en toepassing te geven aan
de aan hem of haar ingevolge dit hoofdstuk opgedragen taken
respectievelijk toegekende bevoegdheden in het kader van het toezicht op
toegelaten instellingen.

Artikel 61n

	1. Een aanvraag om toepassing van artikel 61m, eerste lid, kan slechts
worden ingediend door ten minste tweederde van de toegelaten
instellingen, die gezamenlijk de eigendom hebben van ten minste
tweederde van het aantal woongelegenheden dat in eigendom van toegelaten
instellingen is. Bij ministeriële regeling kunnen voorschriften worden
gegeven omtrent de bij de aanvraag over te leggen gegevens.

	2. Op de voorbereiding van een besluit op de aanvraag is afdeling 3.4
van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing. In afwijking van
artikel 3:15, eerste en tweede lid, van die wet kan eenieder zienswijzen
naar voren brengen.

	3. Onze Minister kan aan een besluit tot toepassing van artikel 61m,
eerste lid, voorschriften of beperkingen verbinden. Hij gaat daartoe in
elk geval over, voor zover de in dat artikel bedoelde overeenkomst ten
doel heeft beroep op de rechter omtrent het in die overeenkomst bepaalde
uit te sluiten, of enig onderscheid te maken tussen toegelaten
instellingen die partij zijn bij die overeenkomst en de overige
toegelaten instellingen.

	4. Een besluit tot toepassing van artikel 61m, eerste lid, heeft geen
terugwerkende kracht. Het geldt voor een daarbij aangegeven termijn van
ten hoogste vijf jaar.

Artikel 61o

	Onze Minister neemt slechts een besluit tot toepassing van artikel 61m,
eerste lid, indien:

	a. uit de in dat artikel bedoelde overeenkomst blijkt voor welke
periode deze geldt, en

	b. voor elke toegelaten instelling door die toepassing komt vast te
staan welke financiële of andere gevolgen voor haar daaruit
voortvloeien.

Artikel 61p

	1. Onze Minister kan een besluit tot toepassing van artikel 61m, eerste
lid, intrekken, indien:

	a. naar zijn oordeel het van kracht blijven van dat besluit het belang
van de volkshuisvesting ernstige schade zou berokkenen;

	b. de bij de aanvraag om toepassing van artikel 61m, eerste lid,
verstrekte gegevens zodanig onjuist zijn of onvolledig blijken, dat
daarop een andere beslissing zou zijn genomen, indien bij de beoordeling
daarvan de juiste of volledige gegevens bekend waren geweest, of

	c. voor Nederland verbindende internationale verplichtingen, of
voorschriften met het oog op de nakoming daarvan, daartoe noodzaken.

	2. Alvorens een besluit tot toepassing van artikel 61m, eerste lid, in
te trekken op de grond, genoemd in het eerste lid, onderdeel a, stelt
Onze Minister degenen die de aanvraag om die toepassing hebben gedaan,
in de gelegenheid binnen een door hem te bepalen termijn hun zienswijze
naar voren te brengen.

	3. Op de voorbereiding van een besluit als bedoeld in het eerste lid op
een van de gronden, genoemd in onderdeel b of c van dat lid, is artikel
61n, tweede en derde lid, van overeenkomstige toepassing.

	4. Een besluit tot intrekking van een besluit tot toepassing van
artikel 61m, eerste lid, heeft geen terugwerkende kracht.

Artikel 61q

	Elke toegelaten instelling is tot nakoming van een voor haar geldende
algemeen verbindend verklaarde overeenkomst gehouden tegenover ieder
ander die bij die nakoming een redelijk belang heeft.

AFDELING 7. OVERIGE BEPALINGEN

Artikel 61s

	Het ontwerp van een krachtens dit hoofdstuk vast te stellen algemene
maatregel van bestuur wordt aan beide kamers der Staten-Generaal
overgelegd. De voordracht voor de vast te stellen algemene maatregel van
bestuur kan worden gedaan nadat vier weken na de overlegging zijn
verstreken, tenzij binnen die termijn door of namens een der kamers of
door ten minste een vijfde van het grondwettelijk aantal leden van een
der kamers de wens te kennen wordt gegeven dat het onderwerp van de
algemene maatregel van bestuur bij wet wordt geregeld. In dat geval
wordt een daartoe strekkend voorstel van wet zo spoedig mogelijk
ingediend.

Artikel 61t

	1. Indien een spoedeisend belang vordert dat voorschriften worden
gegeven met het oog op de nakoming van voor Nederland verbindende
besluiten van de Raad van de Europese Unie, van het Europees Parlement
en de Raad gezamenlijk of van de Commissie van de Europese Gemeenschap
inzake staatssteun of compensatie in de zin van het Verdrag betreffende
de werking van de Europese Unie aan toegelaten instellingen, en voor een
juiste uitvoering van die voorschriften regeling bij wet of bij algemene
maatregel van bestuur noodzakelijk is, kunnen die voorschriften
tijdelijk bij ministeriële regeling worden gegeven.

	2. Een ministeriële regeling als bedoeld in het eerste lid vervalt met
ingang van de dag die een jaar ligt na de datum waarop zij in werking is
getreden. Zij blijft na die dag van kracht, indien op die dag een
voorstel van wet bij de Staten-Generaal is ingediend dat, of een
algemene maatregel van bestuur in het Staatsblad is geplaatst die in
regeling van het betrokken onderwerp voorziet. Na de indiening van een
zodanig wetsvoorstel of de plaatsing in het Staatsblad van een zodanige
algemene maatregel van bestuur vervalt zij op het tijdstip waarop dat
wetsvoorstel wordt verworpen of, na tot wet te zijn verheven, in werking
treedt, respectievelijk die algemene maatregel van bestuur wordt
ingetrokken of in werking treedt. 

	3. De werkingsduur van een ministeriële regeling als bedoeld in het
eerste lid kan eenmalig met ten hoogste een jaar worden verlengd. De
tweede en derde volzin van het tweede lid zijn van overeenkomstige
toepassing. 

	4. Onverminderd de artikelen 120, tweede lid, en 120b zijn gedragingen
in strijd met voorschriften als bedoeld in het eerste lid strijdig met
het belang van de volkshuisvesting.

C

	De afdelingen 3 en 3A van hoofdstuk V vervallen.

D

	In artikel 75, tweede lid, wordt “woningen, woonwagens en
standplaatsen” telkens vervangen door: woongelegenheden.

Da

	Artikel 93 wordt als volgt gewijzigd:

	1. Onder vernummering van het eerste en tweede lid tot derde en vierde
lid worden twee leden ingevoegd, luidend:

	1. Met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens hoofdstuk
IV bepaalde zijn, behoudens in de gevallen dat de autoriteit ingevolge
artikel 58, eerste lid, aanhef, werkzaamheden in het kader van het
toezicht op toegelaten instellingen verricht, belast de bij besluit van
Onze Minister aangewezen ambtenaren.

	2. Met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens hoofdstuk
IV bepaalde zijn in de gevallen dat de autoriteit ingevolge artikel 58,
eerste lid, aanhef, werkzaamheden in het kader van het toezicht op
toegelaten instellingen verricht, belast de bij besluit van de
autoriteit aangewezen personeelsleden.

	2. In het vierde lid (nieuw) wordt “eerste lid” vervangen door:
eerste, tweede en derde lid.

E

	Na artikel 104 wordt een artikel ingevoegd, luidend:

Artikel 104a

	1. De autoriteit kan een toegelaten instelling aan welke compensatie
niet volledig toekomt, verplichten tot betaling van een geldsom ten
laste van die compensatie.

	2. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere voorschriften
worden gegeven omtrent de toepassing van het eerste lid.

F

	Artikel 105 wordt als volgt gewijzigd:

	1. Het eerste lid wordt, onder vernummering van het tweede lid tot
derde lid, vervangen door twee leden, luidende:

	1. Onze Minister is bevoegd tot oplegging van een last onder dwangsom
aan een toegelaten instelling ter handhaving van het bepaalde bij of
krachtens hoofdstuk IV, behoudens in de gevallen dat de autoriteit
daartoe ingevolge het tweede lid bevoegd is, of ter handhaving van een
maatregel als bedoeld in artikel 61d, eerste lid, of 61g.

	2. De autoriteit is bevoegd tot oplegging van een last onder dwangsom
aan een toegelaten instelling:

	a. op grond van een oordeel als bedoeld in artikel 58, eerste lid,
onderdeel a of b;

	b. naar aanleiding van een plan als bedoeld in artikel 29 of 58, tweede
lid, onderdeel a, dan wel indien de toegelaten instelling een zodanig
plan niet verstrekt; 

	c. indien een toegelaten instelling niet voldoet aan een, uit hoofde
van een bevoegdheid als bedoeld in een van de artikelen 5:15 tot en met
5:20 van de Algemene wet bestuursrecht tot haar gericht, verzoek van een
krachtens artikel 93, tweede lid, aangewezen personeelslid of

	d. ter handhaving van een aanwijzing als bedoeld in artikel 61d, tweede
lid, of van de maatregel, bedoeld in artikel 104a, eerste lid.

	2. In het derde lid (nieuw) wordt “worden gestort in het Centraal
Fonds voor de Volkshuisvesting” vervangen door: vallen toe aan de
autoriteit. 

G

	Artikel 121, onderdeel b, komt te luiden:

	b. hoofdstuk IV, voor zover die algemene maatregelen van bestuur
betrekking hebben op toegelaten instellingen;.

ARTIKEL Ibis

      Op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip wordt de
Woningwet als volgt gewijzigd:

A

	 In artikel 35, tweede lid, eerste volzin, wordt “binnen zes
maanden” vervangen door: binnen vier maanden.

B

	Artikel 38 wordt als volgt gewijzigd:

	1. In het eerste lid wordt “voor 1 juli” vervangen door: voor 1
mei.

	2. In het tweede lid wordt “voor 1 juli” vervangen door: voor 1
mei.

HOOFDSTUK 2. OVERGANGSBEPALINGEN IN VERBAND MET DE WIJZIGING VAN DE
WONINGWET

ARTIKEL IA

	In dit hoofdstuk en in hoofdstuk 4 wordt verstaan onder Onze Minister:
Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

ARTIKEL II

	1. In het tweede tot en met zesde lid wordt verstaan onder toegelaten
instelling: toegelaten instelling als bedoeld in artikel 19 van de
Woningwet, die op het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I van
deze wet als zodanig bestaat.

	2. De toegelaten instellingen brengen, behoudens het bepaalde bij en
krachtens het derde tot en met zevende lid, hun statuten, reglementen,
rechtsvorm en organisatie in het tijdvak dat aanvangt op het tijdstip
van inwerkingtreding van artikel I van deze wet en eindigt op 1 januari
daaropvolgend in overeenstemming met het bepaalde bij en krachtens de
Woningwet als gewijzigd door deze wet.

	3. De toegelaten instellingen die zich in de zin van artikel 21 van de
Woningwet hebben verbonden met andere rechtspersonen of vennootschappen,
brengen die verbindingen binnen twee jaar na het tijdstip van
inwerkingtreding van artikel I van deze wet in overeenstemming met het
bepaalde bij en krachtens de Woningwet als gewijzigd door deze wet. Onze
Minister kan de termijn, genoemd in de eerste volzin, op een daartoe
strekkende aanvraag van een zodanige toegelaten instelling met ten
hoogste twee jaar verlengen.

	4. Onze Minister kan volgens bij algemene maatregel van bestuur
daaromtrent te geven voorschriften eenmalig, binnen het in het tweede
lid bedoelde tijdvak, bepalen dat werkzaamheden als bedoeld in artikel
47, eerste lid, onderdeel b, van de Woningwet ten aanzien van een
toegelaten instelling niet behoren tot de diensten van algemeen
economisch belang in de zin van artikel 1 van die wet. De toegelaten
instelling kan hem daartoe een verzoek doen.

	5. Bij toepassing van het vierde lid:

	a. behoren de betrokken werkzaamheden niet tot de werkzaamheden waaraan
de betrokken toegelaten instelling ingevolge artikel 46, aanhef en
eerste lid, onderdeel b, van de Woningwet voorrang geeft;

	b. komt de betrokken toegelaten instelling geen compensatie in de zin
van artikel 1 van die wet toe voor de betrokken werkzaamheden;

	c. is artikel 48 van die wet niet van toepassing op die werkzaamheden
en

	d. worden de baten, lasten, activa en passiva die zijn verbonden met
die werkzaamheden in afwijking van artikel 49, eerste lid, eerste
volzin, van die wet administratief samengevoegd met die, verbonden met
de overige werkzaamheden van de betrokken toegelaten instelling die geen
diensten van algemeen economisch belang in de zin van artikel 1 van die
wet zijn.

	6. De artikelen 25 en 30 van de Woningwet hebben geen gevolgen voor de
benoeming of aanwijzing van personen tot bestuurder van een toegelaten
instelling of tot lid van een orgaan van een toegelaten instelling
waaraan het toezicht op het bestuur is opgedragen, die voor het tijdstip
van inwerkingtreding van artikel I van deze wet heeft plaatsgevonden.

	7. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen voorschriften worden
gegeven omtrent de toepassing van het tweede en derde lid.

ARTIKEL III

	1. In het tweede tot en met zesde lid wordt verstaan onder:

	- autoriteit: Financiële Autoriteit woningcorporaties, bedoeld in
artikel 57 van de Woningwet;

	- fonds: Centraal Fonds voor de Volkshuisvesting, bedoeld in artikel 71
van de Woningwet zoals die laatstelijk luidde voor het tijdstip van
inwerkingtreding van artikel I van deze wet;

	- Woningwet: Woningwet zoals die laatstelijk luidde voor het tijdstip
van inwerkingtreding van artikel I van deze wet.

	2. Op aanvragen om een subsidie als bedoeld in artikel 71a, eerste lid,
onderdeel a, van de Woningwet, die op het tijdstip van inwerkingtreding
van artikel I van deze wet bij de autoriteit in behandeling zijn,
beslist zij met toepassing van het voor dat tijdstip geldende recht.

	3. Onze Minister stelt binnen drie maanden na het tijdstip van
inwerkingtreding van artikel I van deze wet beleidsregels vast als
bedoeld in artikel 21 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen, of
deelt binnen die termijn aan de autoriteit mee dat hij daartoe niet
binnen die termijn overgaat. De autoriteit stelt binnen drie maanden
nadien, of binnen zes maanden na het tijdstip van inwerkingtreding van
artikel I van deze wet, nadere beleidsregels vast als bedoeld in artikel
59, tweede lid, van de Woningwet als gewijzigd door deze wet. Die nadere
beleidsregels komen in de plaats van de laatstelijk voor dat tijdstip
door het fonds vastgestelde beleidsregels, bedoeld in artikel 71b van de
Woningwet. Indien binnen de in de tweede volzin bedoelde termijn het
tijdstip valt waarop ingevolge artikel 59, tweede lid, van de Woningwet
als gewijzigd door deze wet de autoriteit jaarlijks nadere beleidsregels
dient vast te stellen, geeft de autoriteit uiterlijk op dat tijdstip
toepassing aan die volzin.

	4. De autoriteit stelt op een zo kort mogelijke termijn een
bestuursreglement vast. Het laatstelijk voor het tijdstip van
inwerkingtreding van artikel I van deze wet door het fonds vastgestelde
bestuursreglement, bedoeld in artikel 71d van de Woningwet, blijft van
kracht, totdat Onze Minister een door de autoriteit vastgesteld
bestuursreglement heeft goedgekeurd.

	5. De autoriteit stelt binnen drie maanden na het tijdstip van
inwerkingtreding van artikel I van deze wet een begroting vast, die in
de plaats komt van de laatstelijk voor dat tijdstip door het fonds
vastgestelde begroting. De vierde volzin van het derde lid is van
overeenkomstige toepassing.

	6. Een besluit van Onze Minister als bedoeld in artikel 71e, derde lid,
van de Woningwet behoudt zijn geldigheid, tenzij de autoriteit binnen
drie maanden na het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I van deze
wet ten genoegen van Onze Minister aannemelijk maakt dat intrekking van
dat besluit geboden is in verband met de uit dat artikel voortvloeiende
wijziging van de taken van de autoriteit ten opzichte van die van het
fonds.

HOOFDSTUK 3. WIJZIGINGEN IN ANDERE WETTEN

ARTIKEL IV

	De Drinkwaterwet wordt als volgt gewijzigd:

A

	In de artikelen 4, vierde lid, onderdeel a, onder 1º, en 29, tweede
lid, vervalt: onder c,.

B

	In artikel 21, derde lid, onderdeel c, vervalt: onderdeel c,.

ARTIKEL V

	De Huisvestingswet wordt als volgt gewijzigd:

	1. In artikel 3, eerste lid, wordt “ingevolge artikel 70, eerste lid,
of artikel 70j, eerste lid, van de Woningwet (Stb. 1991, 439)”
vervangen door: ingevolge artikel 19, eerste lid, van de Woningwet.

	2. In artikel 79 wordt “artikel 70” vervangen door: artikel 19.

ARTIKEL VI

	1. Indien het bij koninklijke boodschap van 23 december 2009 ingediende
voorstel van wet, houdende nieuwe regels met betrekking tot de verdeling
van woonruimte en de samenstelling van de woningvoorraad
(Huisvestingswet 2013) (32 271) tot wet is of wordt verheven, wordt in
artikel 1, onderdeel g, van die wet “artikel 70” vervangen door:
artikel 19.

	2. Indien het bij koninklijke boodschap van 23 december 2009 ingediende
voorstel van wet, houdende nieuwe regels met betrekking tot de verdeling
van woonruimte en de samenstelling van de woningvoorraad
(Huisvestingswet 2013) (32 271) tot wet is of wordt verheven, en eerder
in werking is getreden of treedt dan, respectievelijk op dezelfde datum
in werking treedt als artikel I van deze wet, vervalt artikel V.

ARTIKEL VII

	Artikel 9.15, onderdelen X en Y, van de Invoeringswet Wet algemene
bepalingen omgevingsrecht vervallen.

ARTIKEL VIII

	In artikel 1, onderdeel b, van de Leegstandwet vervalt: onderdeel c,.

ARTIKEL IX

	In artikel 78, eerste lid, van de Onteigeningswet wordt “artikel 70
of 70j” vervangen door: artikel 19.

ARTIKEL IXA

	Aan artikel 4a van de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte wordt,
onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel d door een
puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidend:

	e. het voeren van overleg als bedoeld in de artikelen 43, tweede lid,
53, tweede lid, tweede volzin en 55b, tweede lid, van de Woningwet.

ARTIKEL X

	In de artikelen 4, tweede lid, onderdeel i, en 15e, tweede lid, van de
Waterleidingwet vervalt: onder c,.

ARTIKEL XI

	 1. Indien het bij koninklijke boodschap van 24 juli 2010 ingediende
voorstel van wet, houdende wijziging van de Algemene wet bestuursrecht,
en aanverwante wetten met het oog op enige verbeteringen en
vereenvoudigingen van het bestuursprocesrecht (Wet aanpassing
bestuursprocesrecht) (32 450) tot wet is of wordt verheven, en artikel
I, onderdeel CC, wat betreft artikel 8:6 van de Algemene wet
bestuursrecht, van die wet later in werking treedt dan, respectievelijk
op dezelfde datum in werking treedt als artikel I van deze wet, wordt
die wet als volgt gewijzigd:

A

	In artikel I, onderdeel CCCCC, bijlage 2, artikel 2, wordt
“Woningwet: artikel 70” vervangen door: Woningwet: artikel 19.

Aa

   In artikel I, onderdeel CCCCC, bijlage 2, artikel 7, wordt in de
alfabetische rangschikking van de in dat artikel genoemde wetten
ingevoegd: Woningwet: artikel 49.

B

	In artikel CLXII wordt “artikel 70b” vervangen door: artikel 20.	

   2. Indien het bij koninklijke boodschap van 24 juli 2010 ingediende
voorstel van wet, houdende wijziging van de Algemene wet bestuursrecht,
en aanverwante wetten met het oog op enige verbeteringen en
vereenvoudigingen van het bestuursprocesrecht (Wet aanpassing
bestuursprocesrecht) (32 450) tot wet is of wordt verheven, en artikel
I, onderdeel CC, wat betreft artikel 8:105 van de Algemene wet
bestuursrecht, van die wet later in werking treedt dan, respectievelijk
op dezelfde datum in werking treedt als artikel I van deze wet, wordt in
artikel I, onderdeel CCCCC, bijlage 2, artikel 11, van die wet in de
alfabetische rangschikking van de in dat artikel genoemde wetten
ingevoegd: Woningwet: artikel 49.

	3. Indien het bij koninklijke boodschap van 24 juli 2010 ingediende
voorstel van wet, houdende wijziging van de Algemene wet bestuursrecht,
en aanverwante wetten met het oog op enige verbeteringen en
vereenvoudigingen van het bestuursprocesrecht (Wet aanpassing
bestuursprocesrecht) (32 450) tot wet is of wordt verheven, en artikel
I, onderdeel CC, wat betreft artikel 8:6 van de Algemene wet
bestuursrecht, van die wet later in werking treedt dan, respectievelijk
op dezelfde datum in werking treedt als artikel XIII van deze wet, wordt
die wet als volgt gewijzigd:

A

	In artikel I, onderdeel CCCCC, bijlage 2, artikel 2, vervalt: Wet
balansverkorting geldelijke steun volkshuisvesting, voor zover het
betreft een beschikking.

B

	Artikel CLIV vervalt.

ARTIKEL XII

	In artikel 1, onderdeel e, van de Wet aanvullende regels veiligheid
wegtunnels vervalt: onderdeel a,.

ARTIKEL XIII

	De Wet balansverkorting geldelijke steun volkshuisvesting wordt
ingetrokken.

ARTIKEL XIV

	In artikel 1, eerste lid, onderdeel c, van de Wet bevordering
integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur:

	a. wordt in de aanhef na “toekenning” ingevoegd “, goedkeuring”
en

	b. wordt onder 7º “artikel 70l” vervangen door: artikel 27.

Artikel XIVA

In de artikelen 87b, eerste lid, en 106, eerste lid, van de Wet
geluidhinder komt onderdeel d te luiden:

d. woonwagenstandplaats: standplaats als bedoeld in artikel 1,
begripsomschrijving woongelegenheid, onder c, van de Woningwet.

Artikel XIVB

1. Indien het bij koninklijke boodschap van 9 september 2011 ingediende
voorstel van wet, houdende wijziging van de Wet op de rechterlijke
indeling, de Wet op de rechterlijke organisatie en diverse andere wetten
in verband met de vermindering van het aantal arrondissementen en
ressorten (Wet herziening gerechtelijke kaart) (32 891) tot wet is of
wordt verheven, en eerder in werking treedt dan artikel I van deze wet,
wordt in artikel CXXXIV, tweede lid, onderdeel A, van die wet na
“arrondissement” ingevoegd: waarin.

2. Indien het bij koninklijke boodschap van 9 september 2011 ingediende
voorstel van wet, houdende wijziging van de Wet op de rechterlijke
indeling, de Wet op de rechterlijke organisatie en diverse andere wetten
in verband met de vermindering van het aantal arrondissementen en
ressorten (Wet herziening gerechtelijke kaart) (32 891) tot wet is of
wordt verheven, en later in werking is getreden of treedt dan,
respectievelijk op dezelfde datum in werking treedt als artikel I van
deze wet, wordt in artikel CXXXIV, eerste lid, artikel Cb, onderdeel A,
van die wet na “arrondissement” ingevoegd: waarin.

ARTIKEL XV

	De Wet op belastingen van rechtsverkeer wordt als volgt gewijzigd:

A

	In artikel 9, vijfde lid, wordt “in de zin van artikel 70, eerste
lid, van de Woningwet” vervangen door: als bedoeld in artikel 19,
eerste lid, van de Woningwet.

B

	In artikel 15, eerste lid, onderdeel n, wordt “artikel 70”
vervangen door: artikel 19.

Artikel XVI

De Wet op de vennootschapsbelasting 1969 wordt als volgt gewijzigd:

1. In artikel 8d wordt “artikel 71a, eerste lid” vervangen door:
artikel 58, tweede lid.

2. In artikel 10, eerste lid, onderdeel k, wordt “artikel 71e”
vervangen door: artikel 61a. 

ARTIKEL XVII

	In artikel 1, eerste lid, onderdeel d, van de Wet op het overleg
huurders verhuurder wordt “artikel 70” vervangen door: artikel 19.

ARTIKEL XVIII

	In artikel 4 van de Wet openbaarmaking uit publieke middelen
gefinancierde topinkomens wordt “artikel 70” vervangen door: artikel
19.

ARTIKEL XIX

	De bijlage bij artikel 1, eerste lid, onderdeel p, van de Wet toezicht
accountantsorganisaties wordt als volgt gewijzigd:

	1. Na “artikel 213, tweede lid, van de Gemeentewet;” wordt
ingevoegd: artikel 35, tweede lid, van de Kaderwet zelfstandige
bestuursorganen;.

	2. De zinsnede “artikelen 70c, tweede lid, onderdeel h, en 71g,
eerste lid,” wordt vervangen door: artikelen 35 tot en met 36a.

ARTIKEL XX

	[Vervallen]

HOOFDSTUK 4. SLOTBEPALINGEN

ARTIKEL XXI

	1. Onze Minister zendt binnen vier jaar na het tijdstip van
inwerkingtreding van artikel I van deze wet aan beide kamers der
Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van
het bij en krachtens hoofdstuk IV van de Woningwet bepaalde en van de
artikelen II en III van deze wet in de praktijk. De toegelaten
instellingen, bedoeld in artikel 19 van de Woningwet, verlenen Onze
Minister alle medewerking daarbij.

	2. Onze Minister zendt voor de eerste maal binnen negen jaar na het
tijdstip van inwerkingtreding van artikel I van deze wet aan beide
kamers der Staten-Generaal een verslag als bedoeld in artikel 39, eerste
lid, van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen.

ARTIKEL XXII

1. De artikelen van deze wet treden in werking op een bij koninklijk
besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of
onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

2. Op een bij afzonderlijk koninklijk besluit te bepalen tijdstip treden
in werking:

a. van artikel I, onderdeel A: artikel 1 van de Woningwet, de
begripsomschrijvingen van “compensatie”, “diensten van algemeen
economisch belang” en “huishoudinkomen”;

b. van artikel I, onderdeel B: 

1º. artikel 36a, vierde lid, van de Woningwet, de zinsnede “, mede
ter uitvoering van artikel 49, vierde lid, eerste volzin”;

2º. artikel 46, eerste lid, aanhef, van de Woningwet, de zinsnede “,
behoudens artikel II, vierde en vijfde lid, van de Herzieningswet
toegelaten instellingen volkshuisvesting en artikel 50,”;

3º. § 3 van afdeling 3 van hoofdstuk IV van de Woningwet;

4º. artikel 51 van de Woningwet:

5º. artikel 52 van de Woningwet, de zinsnede “woongelegenheden of
gebouwen als bedoeld in artikel 47, eerste lid, onderdeel b,
respectievelijk artikel 45, eerste lid, onderdeel d”; 

6º. artikel 54, tweede lid, onderdeel d, van de Woningwet;

7º. artikel 55, derde en vierde lid, van de Woningwet;

8º. artikel 58, eerste lid, eerste volzin, van de Woningwet, de
zinsnede “, alsmede het toezicht op de naleving van het bepaalde bij
en krachtens de artikelen 47, tweede lid, 48, eerste lid, 49 en 51”;

9º. artikel 58, eerste lid, tweede volzin, aanhef, van de Woningwet, de
zinsneden “48, derde lid, 50, tweede lid,” en “61ba, eerste
lid,”;

10º. artikel 58, tweede lid, onderdeel a, van de Woningwet, de zinsnede
“hun werkzaamheden, bedoeld in artikel 47, eerste lid,”;

11º. artikel 61ba van de Woningwet;

c. artikel I, onderdeel E;

d. van artikel I, onderdeel F: artikel 105, tweede lid, onderdeel d, van
de Woningwet, de zinsnede “, of van de maatregel, bedoeld in artikel
104a, eerste lid”;

e. artikel II, vierde en vijfde lid, en

f. artikel XI, eerste lid, onderdeel Aa, en tweede lid.

3. Tot het tijdstip, bedoeld in de aanhef van het tweede lid:

a. wordt voor de zinsnede, aangehaald in het tweede lid, onderdeel b,
onder 5º, gelezen “te verhuren woongelegenheden met een huurprijs van
ten hoogste het in artikel 13, eerste lid, onderdeel a, van de Wet op de
huurtoeslag genoemde bedrag, gebouwen als bedoeld in artikel 45, eerste
lid, onderdeel d”;

b. wordt in artikel 54, tweede lid, onderdeel c, voor de puntkomma
gelezen “, of” en

c. wordt voor de zinsnede, aangehaald in het tweede lid, onderdeel b,
onder 10º, gelezen: hun bij algemene maatregel van bestuur te bepalen
werkzaamheden.

4. De voordracht voor een krachtens het tweede lid vast te stellen
koninklijk besluit wordt niet eerder gedaan dan twee weken nadat het
ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd. Indien door
of namens een der kamers der Staten-Generaal of door ten minste een
vijfde van het grondwettelijk aantal leden van een der kamers te kennen
wordt gegeven dat niet wordt ingestemd met het ontwerp, wordt er geen
voordracht gedaan en kan niet eerder dan vier weken na de kennisgeving
van die kamer der Staten-Generaal een nieuw ontwerp aan beide kamers der
Staten-Generaal worden overgelegd. 

ARTIKEL XXIII

	Deze wet wordt aangehaald als: Herzieningswet toegelaten instellingen
volkshuisvesting.

	Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en
dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks
aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

 

 

 PAGE    

 PAGE   13