[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [šŸ” uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

33241 Adv RvSt inzake de Wet beperking ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid vangnetters)

Wijziging van de Ziektewet en enige andere wetten om ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid van vangnetters te beperken (Wet beperking ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid vangnetters)

Advies Afdeling advisering Raad van State

Nummer: 2012D18485, datum: 2012-04-23, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Onderdeel van zaak 2012Z08766:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (šŸ”— origineel)


No.W12.11.0537/III	's-Gravenhage, 7 maart 2012

Bij Kabinetsmissive van 27 december 2011, no.11.003135, heeft Uwe
Majesteit, op voordracht van de Minister van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid, bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter
overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet tot wijziging van de
Ziektewet en enige andere wetten om ziekteverzuim en
arbeidsongeschiktheid van vangnetters te beperken (Wet beperking
ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid vangnetters), met memorie van
toelichting.

Met het voorstel wordt beoogd de activerende werking van de Ziektewet
(Zw) te vergroten. In de toelichting wordt aangegeven dat de aanpak van
ziekteverzuim en de instroom in arbeidsongeschiktheidsregelingen in de
afgelopen periode effectief is geweest. De toelichting wijst met name op
de Wet verbetering poortwachter, de invoering van de
loondoorbetalingsverplichting voor werkgevers bij ziekte en de Wet werk
en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet Wia). Deze maatregelen zijn vooral
effectief gebleken met betrekking tot het terugdringen van ziekteverzuim
van werknemers met een vast dienstverband.   

Met het voorstel wordt beoogd de werkhervatting van zieke werknemers
zonder werkgever te stimuleren, het langdurig ziekteverzuim onder
vangnetters terug te dringen en de instroom van vangnetters in de Wet
Wia te voorkomen.  

Daartoe wordt een pakket maatregelen voorgesteld, dat als volgt kan
worden gegroepeerd:

- activering van de vangnetter, door aanscherping van de voorwaarden
voor het recht op ziekengeld in het tweede ziektejaar, introductie van
een arbeidsverledeneis en aanscherping van de
re-integratieverplichtingen;

- financiƫle prikkels voor werkgevers, door invoering van een
loondoorbetalingsverplichting van twee weken voor uitzendwerkgevers en
premiedifferentiatie voor alle werkgevers bij de financiering van de Zw
en de Werkhervattingsregeling gedeeltelijk arbeidsgeschikten, bedoeld in
hoofdstuk 7 Wet Wia (Wga), en de mogelijkheid om eigenrisicodrager te
worden voor deze risico's. 

Ten slotte wordt de maximale termijn van het re-integratie-instrument 
proefplaatsing verlengd van drie naar zes maanden.

 

De Afdeling advisering van de Raad van State maakt naar aanleiding van
het wetsvoorstel een aantal opmerkingen. Zij onderkent dat er aanleiding
is maatregelen te nemen tot beperking van langdurend ziekteverzuim van
vangnetters en hun hoge instroom in de Wet Wia. Zij heeft evenwel
twijfel of de voorgestelde maatregelen effectief zullen zijn, gelet op
de bijzondere kenmerken voor de groep vangnetters. De Afdeling verwacht
dat intensieve begeleiding van het Uitvoeringsinstituut
werknemersverzekeringen (UWV) effectiever zal zijn. De Afdeling is van
oordeel dat in verband met deze opmerkingen het voorstel nader dient te
worden overwogen.

1.	Analyse probleem en voorgestelde aanpak

Het ziekteverzuim van vangnetters en de instroom van vangnetters in de
Wet Wia zijn (relatief) groot vergeleken met het ziekteverzuim en
instroom in de Wet Wia van werknemers met een vast dienstverband. Deze
omstandigheid geeft op zichzelf voldoende aanleiding om bijzondere
aandacht te schenken aan de problematiek van de uitval van vangnetters.
Voor een effectieve aanpak van deze problematiek is het echter nodig een
helder zicht te hebben op deze groep werkenden en op de oorzaken van hun
ziekteverzuim. De Afdeling merkt in dat verband het volgende op.

a. Omvang problematiek

Het totaal aantal vangnetters bedraagt ongeveer 100.000. Uit de
toelichting blijkt dat de instroom in de Wet Wia van werknemers in vaste
dienst is gedaald van ruim 45.000 personen in 2003 naar ongeveer 20.000
in 2010, terwijl de instroom van vangnetters in de Wet Wia constant is
gebleven, op zo'n 20.000. De instroom van vangnetters en die van
werknemers met een vast dienstverband in de Wet Wia zijn daarmee in
aantallen personen weliswaar ongeveer gelijk, maar het aantal werknemers
met een vast dienstverband is vele malen groter dan de groep
vangnetters. Er is dan ook sprake van een relatief hoog ziekteverzuim en
hoge instroom van vangnetters in de Wet Wia.

Hierbij is van belang dat de groep flexwerkers en uitzendkrachten op de
arbeidsmarkt in de afgelopen periode groter is geworden, terwijl de
instroom van vangnetters in de Wet Wia gelijk is gebleven. Ten opzichte
van deze stijging van het aantal flexwerkers is derhalve sprake van een
dalende trend van ziekteverzuim en Wia-instroom. 

Dit gegeven komt naar het oordeel van de Afdeling in de toelichting
onvoldoende naar voren. 

De Afdeling adviseert de toelichting met deze informatie aan te vullen
en in te gaan op de oorzaken van de relatieve daling van het
ziekteverzuim en van de instroom in de Wet Wia van vangnetters.

b. Analyse groep vangnetters

In de toelichting wordt ingegaan op de verschillen tussen vangnetters en
(zieke) werknemers met een vast dienstverband die leiden tot een hoger
arbeidsongeschiktheidsrisico van vangnetters. Genoemd worden:

- de afwijkende kenmerken van vangnetters ten opzichte van vaste
werknemers;

- het ontbreken van een werkgever bij wie werkhervatting mogelijk is;

- minder financiƫle prikkels om het werk te hervatten voor vangnetters
ten opzichte van vaste werknemers. 

Met betrekking tot deze verschillen merkt de Afdeling het volgende op.

1Ėš afwijkende kenmerken van vangnetters

In de toelichting wordt uiteengezet dat de afwijkende kenmerken van
vangnetters ten opzichte van werknemers met een vast dienstverband deels
indicatie zijn voor een lager ziekterisico (vooral vanwege de deels
jongere leeftijd) en deels indicatie voor een hoger ziekterisico. Er
zijn volgens de toelichting weliswaar verschillen zichtbaar tussen
vangnetters en werknemers die ziek zijn geworden uit een vast
dienstverband, maar deze verschillen zijn niet dermate groot dat zij het
verschil tussen beide categorieƫn in ziekteverzuim en Wia-instroom
kunnen verklaren. Deze verschillen leiden er volgens de toelichting
evenmin toe dat zieke vangnetters niet het werk zouden kunnen hervatten.

De Afdeling merkt dienaangaande het volgende op. 

Uit het rapport "Nederland is niet ziek meer" van APE/Astri, waarnaar in
de toelichting wordt verwezen, komt naar voren dat op basis van
UWV-verslagen moet worden geconcludeerd dat een gemiddelde vangnetter in
vergelijking met een werknemer met een vast dienstverband kenmerken
heeft die hem extra gevoelig maken voor uitkeringsafhankelijkheid: een
kwetsbare arbeidsmarktpositie gaat samen met een relatief slechte
gezondheid. Het gaat om personen die daarenboven geen werkgever hebben
en daardoor ook minder begeleiding bij herstel en re-integratie krijgen.
Zij hebben vaker een sociaal-economisch zwakkere positie en een slechte
gezondheid (meer psychische en fysieke klachten), en zijn vaker
allochtoon en lager opgeleid. Bij vangnetters spelen vaker verzwarende
omstandigheden (enkelvoudige of meervoudige psychosociale problematiek,
lange baanloosheid op oudere leeftijd, draaideursituaties) een rol dan
bij werknemers met een vast dienstverband.   

In een recent rapport van AStri "Profilering langdurig zieke
vangnetters" wordt een en ander nader gespecificeerd. Daarin zijn
verschillende profielgroepen onderscheiden, waarvan de kenmerken op
onderdelen sterk uiteenlopen. Uit dat rapport komt ook naar voren dat
47% van de vangnetters te maken heeft met minimaal Ć©Ć©n type van de
onderzochte problemen (taalachterstand, financieel-juridische
problematiek, interne belemmeringen, externe belemmeringen en
familieomstandigheden). Dit zijn omstandigheden of persoonskenmerken die
(duurzame) re-integratie bemoeilijken. 

Het rapport concludeert dat weliswaar de medische problematiek en
functionele beperkingen van vangnetters als zodanig niet ernstiger zijn
dan die van werknemers met een vast dienstverband, maar dat vooral de
bijkomende verzwarende problematiek en de negatieve gezondheidsbeleving
(hierna: verzwarende omstandigheden) het verschil vormen.

2Ėšgeen werkgever

Zoals ook in de toelichting wordt onderkend, onderscheidt de groep
vangnetters zich in belangrijke mate van de groep werknemers met een
dienstverband door het feit dat een vaste werkgever ontbreekt. Het UWV
concludeert dat ā€“ ondanks de eerder genoemde verzwarende
omstandigheden ā€“ de grote meerderheid van de vangnetters in principe
re-integreerbaar zou moeten zijn, maar dat de context waarin deze
re-integratie moet plaatsvinden, de succeskans verkleint. Er is immers
geen werkgever die passend werk kan bieden. Dat gemis compliceert het
herstel en de re-integratie: anders dan bij vangnetters het geval is,
hervatten werknemers vaak hun werk bij hun oude werkgever, al dan niet
in een aangepaste functie.     	 

3Ėšminder prikkels

De toelichting constateert dat financiƫle prikkels voor werkgevers
(loondoorbetalingsverplichting en premiedifferentiatie) in belangrijke
mate hebben bijgedragen aan het terugdringen van de instroom van vaste
werknemers in de Wet Wia. Die prikkels zijn ten aanzien van vangnetters
afwezig, door het ontbreken van een (uitzend)werkgever. 

Tussenconclusie

In de toelichting wordt geconcludeerd dat de afwijkende kenmerken van
vangnetters of het ontbreken van een werkgever niet kunnen verklaren
waarom het in het afgelopen decennium wel mogelijk is gebleken om de
instroom in de Wet Wia van werknemers met een vast dienstverband sterk
terug te dringen, terwijl dat niet is gelukt voor vangnetters. 

Op grond van de aangehaalde rapporten deelt de Afdeling deze conclusie
niet. Onderzoek wijst uit dat de term "vangnetters" onderscheiden
groepen omvat, waartussen grote verschillen bestaan. Deze zijn
rechtstreeks van betekenis voor de keuze van effectieve instrumenten
voor het terugdringen van het relatief grote ziekteverzuim van
vangnetters. Daarbij zijn met name de relatief grote psychosociale
problematiek van vangnetters en het ontbreken van een werkgever van
groot belang.

De Afdeling adviseert de toelichting naar aanleiding van het
bovenstaande aan te vullen en, uitgaande van de differentiatie binnen de
groep vangnetters als geheel, nader te bezien of de voorgestelde
maatregelen niettemin effectief mogen worden geacht voor de gehele
doelgroep.

c. Begeleiding; de rol van het UWV

Uit onderzoek komt naar voren dat het verrichten van werk tijdens de
Zw-periode een positief effect heeft. Uit het rapport 'Nederland is niet
ziek meer' van APE/AStri blijkt echter dat een zeer substantieel deel
van de vangnetters in de Zw-periode van het UWV geen begeleiding gericht
op werkhervatting krijgt. Uit recente gegevens komt naar voren dat
slechts voor 29% van de langdurig zieke vangnetters Ć©Ć©n of meer
trajecten wordt ingekocht. In twee op de drie trajecten was de inzet
ervan succesvol; met name de kansrijken krijgen die begeleiding. 

Het verrichten van passend werk tijdens de Zw-periode blijkt voor alle
profielgroepen een positief effect te hebben. Begeleiding door
arbeidsdeskundigen gericht op re-integratie en ingekochte trajecten
leiden vooral tot verkleining van de afstand tot de arbeidsmarkt en
daarmee tot een lagere instroom in de Wet Wia. Voor sommigen blijkt
vooral een intensieve start van de begeleiding in het eerste half jaar
effectief te zijn. 

In het rapport 'Profilering langdurig zieke vangnetters' wordt
geconcludeerd dat ondanks de verzwarende omstandigheden een grote
meerderheid van de vangnetters (80%) in principe re-integreerbaar is,
maar dat de succeskansen verkleind worden door de context waarin de
re-integratie moet plaatsvinden (geen werkgever). Begeleiding, afgestemd
op de onderscheiden groepen vangnetters, blijkt de beste resultaten op
te leveren. 

De Afdeling wijst er evenwel op dat de Inspectie Werk en Inkomen (IWI)
in juni 2010 in het rapport 'Dienstverlening op maat' heeft
geconcludeerd dat het UWV zijn kennis en expertise met betrekking tot de
mogelijkheden op de arbeidsmarkt niet inzet voor zieke werklozen
(vangnetters). Bij de aanbieding van het IWI-rapport aan de Tweede Kamer
der Staten-Generaal heeft de Minister van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid (SZW) melding gemaakt van het voornemen tot verbetering
van de uitvoering door het UWV van de Zw-arborol.

Voorts is van belang dat in het wetsvoorstel waarin de dienstverlening
van het UWV wordt aangepast wordt voorgesteld de activiteiten, dus ook
die op het terrein van re-integratie, primair via elektronische weg te
laten plaatsvinden (SUWI-voorstel). De Afdeling heeft in haar advies met
betrekking tot dit wetsvoorstel opgemerkt dat uitgesteld contact met de
uitkeringsinstantie, met name voor personen met een grote afstand tot de
arbeidsmarkt, tot gevolg kan hebben dat betrokkene minder snel werk
vindt en langer een beroep op een uitkering moet doen.

Gelet op het feit dat de vangnetters, mede als gevolg van de hiervoor
genoemde verzwarende omstandigheden, een grotere afstand tot de
arbeidsmarkt hebben, heeft de Afdeling in de toelichting een beschouwing
over de invloed van het SUWI-voorstel op de wijze van re-integratie van
vangnetters door het UWV gemist.

Hierna, onder punt 2.a., zal de Afdeling vraagtekens plaatsen bij de
effectiviteit van prikkels voor vangnetters. De Afdeling meent dat de
aanpak van de problematiek van vangnetters veeleer moet worden gezocht
langs de weg van intensieve begeleiding (met, zo nodig, het toepassen
van sancties) door het UWV. Zij verwijst naar positieve ervaringen met
dergelijke begeleiding waar het ging om werknemers met een vast
dienstverband. 

De Afdeling adviseert in de toelichting op het voorgaande in te gaan en
daarbij in het bijzonder aan te geven in hoeverre het reƫel is te
verwachten dat  het UWV zich daadwerkelijk en effectief zal kunnen
inzetten voor het vervullen van de Zw-arborol voor vangnetters. Zij
geeft in overweging zo nodig de capaciteit van het UWV voor de aanpak
van het ziekteverzuim van vangnetters, daarop aan te passen.

d. Conclusie

De Afdeling wijst op de relatieve daling van het ziekteverzuim en van de
instroom in de Wet Wia van vangnetters en constateert dat de toelichting
hierop niet ingaat. Verder concludeert zij dat de verschillen tussen
vangnetters en werknemers met een vast dienstverband niet alleen zijn
gelegen in medische beperkingen, maar daarenboven worden bepaald door
psychosociale problemen. Hierbij is verder van groot belang dat een
werkgever, die zijn werknemer kan stimuleren en ondersteunen bij herstel
en re-integratie, bij de vangnetter ontbreekt. Hoewel het UWV deze
verantwoordelijkheid als 'werkgever' overneemt, blijkt dat uitvoering
daarvan verbetering behoeft.

De hiervoor genoemde factoren en omstandigheden zijn naar het oordeel
van de Afdeling van direct belang voor de beoordeling van het voorstel,
zowel uit een oogpunt van de aanvaardbaarheid van de daarin opgenomen
maatregelen voor de betrokkenen, als uit een oogpunt van de
effectiviteit die ervan wordt verwacht.  

De Afdeling adviseert op het voorgaande in te gaan en het voorstel in
het licht van het bovenstaande nader te bezien. 

2.	Activering vangnetter

a. Effectiviteit prikkels vangnetters

Het voorstel voorziet in aanscherping van de regels die zijn verbonden
aan het ziekengeld voor vangnetters. Het gevolg daarvan is dat voor deze
groep een ander en scherper regime gaat gelden dan voor werknemers met
een vast dienstverband. Zo gaat voor de vangnetter reeds in het tweede
ziektejaar het Wia-criterium gelden, terwijl dit voor de werknemer met
een vast dienstverband pas na twee ziektejaren het geval is. Verder is
door de introductie van een arbeidsverledeneis in de Zw het inkomen van
een vangnetter lager dan dat van een werknemer met een vast
dienstverband. Ten slotte gaan voor vangnetters aangescherpte
sollicitatie- en re-integratieverplichtingen gelden. 

De Afdeling plaatst, zoals in punt 1 al uiteen gezet, vraagtekens bij de
aldus voorgestelde prikkels. Zij merkt op dat het ziekteverzuim van
werknemers met een dienstverband kon worden teruggedrongen door inzet
van prikkels die waren gericht op de werkgever. Die situatie doet zich
echter bij vangnetters niet voor. Gegeven de kenmerken van de populatie
vangnetters, is allerminst zeker dat de voorgestelde prikkels voor hen
effectief zullen zijn, nog daargelaten de aanvaardbaarheid van het
aanscherpen van het verschil in positie tussen vangnetters en werknemers
waartoe het voorstel leidt (zie hierna, onder b). 

Zoals al opgemerkt onder punt 1.c., meent de Afdeling dat veeleer zal
moeten worden ingezet op daadwerkelijke begeleiding van vangnetters door
het UWV, gericht op integratie. Mocht een vangnetter onvoldoende
medewerking verlenen aan het re-integratietraject, dan voorziet de Zw in
sancties die het UWV heeft toe te passen. De Afdeling is van oordeel
dat, anders dan van het voorstel op dit punt, wƩl effect mag worden
verwacht van de prikkels die deze sancties betekenen. 

Hierbij is wel van belang welke arbeid op enig moment als passend voor
betrokkene wordt beschouwd. In de toelichting wordt aangegeven dat
steeds meer werk als passend wordt beschouwd, naarmate de ziekteperiode
langer duurt. Dit standpunt roept de vraag op of juist voor de groep
vangnetters het criterium dat aldus gedurende het eerste ziektejaar nog
blijft gelden voor het zoeken van werk -  'eigen niveau' ā€“ niet te
lang is uit een oogpunt van het belang van een tijdig begin van het
re-integratieproces, en van kansen op re-integratie ook al gedurende dat
eerste ziektejaar.  

De Afdeling adviseert naar aanleiding van het voorgaande de
effectiviteit van de voorgestelde maatregelen met betrekking tot het
activeren van de vangnetters nader te onderbouwen, daarbij in te gaan op
de periode gedurende welke naar arbeid op het 'eigen niveau' mag worden
gezocht en zo nodig het voorstel aan te passen.

b. Tweedeling

Het voorstel leidt voorts tot een verdere verslechtering van de positie
van personen zonder vast dienstverband ten opzichte van diegenen die dat
wel hebben. Collectieve arrangementen ā€“ zoals het verzekerd zijn voor
de werknemersverzekeringen - voor de groep "outsiders" op de
arbeidsmarkt (personen zonder vast dienstverband) komen zo in nog
scherper contrast te staan met die voor de "insiders" op de arbeidsmarkt
(personen met een vast dienstverband). De Afdeling heeft een toelichting
gemist op de aanvaardbaarheid van het aldus, in de voorgestelde mate,
aanscherpen van de verschillen tussen beide categorieƫn werknemers.
Bovendien wijst zij erop dat het aanscherpen van deze verschillen
ongewenst is,  gelet op de eisen die de arbeidsmarkt de komende jaren
stelt.  

De Afdeling adviseert het voorstel ook in het licht van het vorenstaande
nader te bezien.

3.	Financiƫle prikkels werkgever 

Het voorstel bevat voor werkgevers van vangnetters financiƫle prikkels
die erop zijn gericht om ziekteverzuim te voorkomen. Het betreft ten
eerste invoering van een loondoorbetalingsverplichting  van twee weken
voor uitzendwerkgevers bij ziekte van de uitzendwerknemer. Ten tweede
worden de ziekte- en arbeidsongeschiktheidslasten voor vangnetters meer
toegerekend aan de werkgever. Hiertoe worden voorgesteld een individuele
premiedifferentiatie voor grote werkgevers voor alle Zw-lasten en voor
de eerste 10-jaars Wga-lasten; voorts een sectorale premiedifferentiatie
voor alle Zw-lasten en voor de eerste 10-jaars Wga-lasten voor kleine
werkgevers. Voor alle werkgevers geldt dat zij er ook voor kunnen kiezen
deze Zw-risico's zelf te dragen. 

De Afdeling merkt met betrekking tot de effectiviteit van de genoemde
financiƫle prikkels voor werkgevers het volgende op.

a. Loondoorbetalingsverplichting voor uitzendwerkgevers

De voorgestelde wijziging van artikel 7:691 BW houdt de invoering in van
een  loondoorbetalingsverplichting voor uitzendwerkgevers, gedurende de
eerste twee weken van ziekte van de uitzendwerknemer. Blijkens de
toelichting is het doel van deze verplichting uitzendwerkgevers
financieel te prikkelen het kortdurend ziekteverzuim van
uitzendwerknemers te reduceren. 

De Afdeling merkt op dat onder meer in de inleiding van de toelichting
de terugdringing van langdurend ziekteverzuim als doel van het voorstel
wordt beschouwd. Het is de Afdeling niet duidelijk hoe de
loondoorbetalingsverplichting van twee weken zich tot dat algemene doel
verhoudt. Daarbij is van belang te onderkennen dat een kenmerk van de
relatie tussen uitzendwerkgever en een werknemer is, dat geen sprake is
van een bestendige relatie. De vangnetter is ten tijde van zijn ziekte
veelal niet (meer) in dienst van de uitzendwerkgever. 

De Afdeling wijst erop dat de laatste jaren het kortdurend ziekteverzuim
van uitzendwerknemers al sterk is teruggedrongen. Dit is het gevolg van
het in 2003 door de Minister van SZW, vakorganisaties, de Algemene Bond
Uitzendondernemingen (ABU) en het UWV gesloten Arboconvenant
uitzendbranche. Ook het UWV heeft in zijn uitvoeringstoets erop gewezen
dat het kortdurend ziekteverzuim van uitzendkrachten lager is dan ooit,
als gevolg van de activiteiten ter uitvoering het genoemde convenant.
Het UWV geeft voorts aan te betwijfelen of er ten aanzien van kortdurend
ziekteverzuim van uitzendwerknemers nog substantiƫle winst te behalen
is. Het zet vraagtekens bij de aan de loondoorbetalingsverplichting ten
grondslag liggende veronderstelling dat aanpak van het kortdurend
ziekteverzuim effectiever en efficiƫnter kan worden ingericht. 

Het UWV merkt zelfs op dat de loondoorbetalingsverplichting tot een
aanzienlijke stijging van uitkeringslasten kan leiden, omdat het
schaalvoordeel, dat een belangrijke succesfactor bij het terugdringen
van het kortdurend ziekteverzuim is gebleken, met dit voorstel
ontbreekt. In de toelichting wordt op deze opmerking van het UWV niet
ingegaan.

De Afdeling betwijfelt gezien het voorgaande de noodzaak en de
effectiviteit van de voorgestelde verplichting.

b. Ongewenst effect loondoorbetalingsverplichting uitzendwerkgever

Niet uitgesloten kan worden dat uitzendwerkgevers door de voorgestelde
loondoorbetalingsverplichting risicomijdend gedrag zullen gaan vertonen,
door ten aanzien van uitzendkrachten en flexwerkers terughoudend te zijn
in het aannemen van personen die mogelijk een hoger risico op
ziekteverzuim geven. Gevolg hiervan zou kunnen zijn dat het voor
werkzoekenden met een hoger risico op ziekteverzuim niet alleen, zoals
nu al het geval is, moeilijker zal zijn een vaste baan te bemachtigen,
maar voortaan ook moeilijker wordt om in aanmerking te komen voor
uitzendwerk en flexwerk. De al bestaande tweedeling op de arbeidsmarkt
dreigt daardoor verder verscherpt te worden. Dat is niet in het belang
van een goed functionerende arbeidsmarkt. De Afdeling wijst in dit
verband ook op de effecten van het voorstel voor de Wet werken naar
vermogen, als gevolg waarvan veel (voorheen) Wajongers en WSW-ers,
vooral via uitzendwerk aan de slag hopen te komen. De Afdeling
betwijfelt of dit voorstel aan het welslagen van die grote operatie van
de Wet werken naar vermogen zal kunnen bijdragen.  

c. Premiedifferentiatie

Zoals hiervoor aangegeven, wordt voorgesteld de bestaande
premiedifferentiatie voor de Wga niet alleen toe te passen op instroom
in de Wga van werknemers met een vast dienstverband, maar ook van
werknemers wier dienstverband eindigt in de eerste twee ziektejaren.
Vanaf het moment van beƫindiging van het tijdelijke dienstverband is
het UWV verantwoordelijk voor de re-integratie van betrokkene. De
desbetreffende ex-werkgever is in die zin afhankelijk van de wijze van
vervulling van de Zw-arborol door het UWV. Stroomt de werknemer door
onvoldoende inzet van het UWV de Wga in, dan betaalt de werkgever een
hogere premie. Hij is zelf niet in staat het re-integratietraject te
beĆÆnvloeden, maar wordt er wel op 'afgerekend'. Hierbij is van belang
dat, zoals ook aangegeven in punt 1, het UWV de Zw-arborol maar in
beperkte mate vervult.

d. Conclusie

De Afdeling is er, gelet op het vorenstaande, vooralsnog niet van
overtuigd dat de maatregelen die zijn gericht op financiƫle prikkels
voor werkgevers een effectieve bijdrage kunnen leveren aan de aanpak van
langdurend ziekteverzuim van vangnetters en zullen leiden tot de beoogde
vermindering van hun instroom in de Wet Wia. 

Zij adviseert de voorgestelde werkgeversprikkels uit een oogpunt van
aanvaardbaarheid en effectiviteit nader te motiveren, en zo nodig het
voorstel op dit punt te heroverwegen.

4.	Overige opmerking

Voorgesteld wordt om in het tweede ziektejaar de Wga-systematiek in de
Zw te hanteren. Dit houdt in dat de betrokkene eerst een
loongerelateerde uitkering van minimaal drie maanden ontvangt, gevolgd
door een vervolguitkering. Als betrokkene na het einde van de wachttijd
instroomt in de Wet Wia, krijgt hij opnieuw eerst drie maanden een
loongerelateerde uitkering gevolgd door een vervolguitkering. Dit kan
leiden tot aanzienlijke en niet goed te beargumenteren
inkomensschommelingen in het tweede Zw-jaar en het eerste Wia-jaar. 

Het is de Afdeling voorts opgevallen dat de wijze van verrekening van
loongerelateerde uitkeringen op grond van de WW en de Wet Wia bedoeld in
artikel 59 Wet Wia, niet gaat gelden met betrekking tot loongerelateerde
uitkeringen op grond van de Zw en de Wet Wia. Hierbij merkt zij op dat
in het voorgestelde artikel 29e, derde lid, Zw de loongerelateerde
uitkering op grond van de WW wel in mindering wordt gebracht op de
loongerelateerde uitkering op grond van de Zw.

De Afdeling adviseert dit onderscheid te motiveren en zo nodig het
voorstel aan te passen.

5.	Voor een redactionele kanttekening verwijst de Afdeling naar de bij
het advies behorende bijlage.

De Afdeling advisering van de Raad van State geeft U in overweging het
voorstel van wet niet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal
dan nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden.

De vice-president van de Raad van State,

Bijlage bij het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State
betreffende no.W12.11.0537/III met een redactionele kanttekening die de
Afdeling in overweging geeft.

In het in artikel I, onderdeel B, voorgestelde artikel 19ab Zw,
definiƫren wat onder 'arbeid' als bedoeld in het tweede lid van dat
artikel, moet worden verstaan (vergelijk artikel 6, derde lid, Wia).

	In het eerste ziektejaar is voorwaarde voor ziekengeld dat de
verzekerde als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg
van ziekte ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid. Voorgesteld
wordt in het tweede ziektejaar daaraan toe te voegen de voorwaarde dat
de verzekerde niet in staat is meer dan 65% van zijn maatmaninkomen te
verdienen met het verrichten van algemeen geaccepteerde arbeid (zie
voorgesteld artikel 19aa ZW).

	Premiedifferentiatie is thans reeds van toepassing op de Wga. Maar
werknemers wier dienstbetrekking eindigt in de eerste twee ziektejaren
zijn hiervan uitgesloten. Voorgesteld wordt ook deze personen in de
premiedifferentiatie te betrekken.

	Memorie van toelichting, hoofdstuk 2, paragraaf 2.2.

	UWV Kennisverslag 2011-III, november 2011, blz. 13. Hieruit blijkt dat
het aantal werknemers in vaste dienst in de periode 2008-2011 ongeveer
gelijk is gebleven, terwijl het aantal werknemers in tijdelijke dienst
en het aantal (verzekerde) zzp-ers is toegenomen (van iets minder dan
1,5 mjn naar iets meer dan 1,65 mjn). Het aantal uitzendkrachten
vertoont een grilliger ā€“ conjunctuurgevoelig- patroon (sterke stijging
in 2008; scherpe daling in voorjaar 2009; enige opleving vanaf tweede
helft 2010). 

	Memorie van toelichting, hoofdstuk 2, paragraaf 2.3.

	Memorie van toelichting, hoofdstuk 2, paragraaf 2.3.

	APE/AStri, Nederland is niet ziek meer, 2010. 

	Memorie van toelichting, hoofdstuk 2, paragraaf 2.3.

	APE/AStri, Nederland is niet ziek meer, 2010, blz. 16 en hoofdstuk II
(conclusies blz. 44/45). Zie ook UWV Kennisverslag 2011-III, november
2011. 

	UWV Kennisverslag 2011-III, november 2011, blz. 7. 

	AStri, Profilering langdurig zieke vangnetters, 22 september 2011, blz.
31.

	AStri, Profilering langdurig zieke vangnetters, 22 september 2011, blz.
V.

	Memorie van toelichting, hoofdstuk 2, paragraaf 2.3.

	UWV Kennisverslag 2011-III, november 2011, blz. 7.

	UWV Kennisverslag 2011-III, november 2011, blz. 32.

	Memorie van toelichting, hoofdstuk 2, paragraaf 2.3.

	De Afdeling gaat in punt 3 In op de effectiviteit van de voorgestelde
premiedifferentiatie Zw en loondoorbetalingsverplichting voor
uitzendwerkgevers.

	Memorie van toelichting, hoofdstuk 2, paragraaf 2.3, slot.

	UWV Kennisverslag 2011-III, november 2011, blz. 37.

	APE/AStri, Nederland is niet ziek meer, 2010, hoofdstuk III, blz. 100. 

	AStri, Profilering langdurig zieke vangnetters, Leiden, 22 september
2011, blz. VI.

	AStri, Profilering langdurig zieke vangnetters, Leiden, 22 september
2011, blz. VII-VIII.

	AStri, Profilering langdurig zieke vangnetters, Leiden, 22 september
2011, blz. X-XI.

	Kamerstukken II 2009/10, 26 448, nr. 441. De ABU maakt in een petitie
bij het voorliggende voorstel melding van een samenwerkingsverband met
het UWV waarin door begeleiding van zieke uitzendkrachten het
ziekteverzuim aanzienlijk is gedaald. Op dit project wordt in de
toelichting niet ingegaan.

	Voorstel van wet tot wijziging van de Wet structuur
uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in verband met aanpassing van de
dienstverlening van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan
werkgevers en werkzoekenden en de opheffing van de Raad voor werk en
inkomen als publiekrechtelijke rechtspersoon met een wettelijke taak en
van de Werkloosheidswet en enige andere wetten in verband met de
beƫindiging van de inzet van het re-integratiebudget Werkloosheidswet
en van loonkostensubsidies (Kamerstukken II 2011/12, 33 065, nr. 2).

	Zie het, in artikel IV, onderdeel F, van het SUWI-voorstel
voorgestelde, artikel 32e Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en
inkomen.

	Advies van de Afdeling d.d. 14 oktober 2011 over het Voorstel van wet
tot wijziging van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en
inkomen in verband met aanpassing van de dienstverlening van het
Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan werkgevers en
werkzoekenden en de opheffing van de Raad voor werk en inkomen als
publiekrechtelijke rechtspersoon met een wettelijke taak en van de
Werkloosheidswet en enige andere wetten in verband met de beƫindiging
van de inzet van het re-integratiebudget Werkloosheidswet en van
loonkostensubsidies (W12.11.0276/III) 

	Zie voetnoot 2.

	Het ziekengeld van een vangnetter betreft gedurende een van het
arbeidsverleden afhankelijke periode een loongerelateerde uitkering (70%
dagloon), gevolgd door een vervolguitkering (70%WML), terwijl de 
werknemer met een vast dienstverband gedurende twee jaar zijn loon
doorbetaald krijgt (in twee jaar maximaal 170%).

	Vergelijk artikel 7:660a BW dat voor werknemers met een vast
dienstverband geldt met het voorgestelde artikel 29g Zw en de
voorgestelde wijziging van artikel 30 Zw.

	Op grond van artikel 45 Zw weigert het UWV het ziekengeld geheel of
gedeeltelijk en tijdelijk of blijvend als de vangnetter de aan het
ziekengeld verbonden verplichtingen (waaronder re-integratieplicht,
opleidingsplicht, plicht om genezing of herstel niet te belemmeren) niet
naleeft. Op grond van artikel 45a Zw legt het UWV de vangnetter een
boete op indien hij niet of niet behoorlijk aan zijn inlichtingenplicht
heeft voldaan.

	Memorie van toelichting, paragraaf 3.2.

	Thans wordt ten behoeve van de financiering van de Wga al gebruik
gemaakt van premiedifferentiatie.

	Memorie van toelichting, hoofdstuk 7, paragraaf 7.1.

	FNV bondgenoten, CNV Dienstenverbond en de Unie.

	Zie Eindevaluatie arboconvenant uitzendbranche (Den Haag, december
2006). Hieruit blijkt dat het percentage kortdurend ziekteverzuim van
uitzendwerknemers zich stabiliseert rond de 4%, hetgeen gelijk is aan
het percentage kortdurend ziekteverzuim van werknemers met een vast
dienstverband.

	Brief van de waarnemend voorzitter van de Raad van Bestuur UWV d.d. 19
oktober 2011, kenmerk SBK/83810, blz. 5/6.

	Voorstel van wet tot wijziging van de Wet werk en bijstand, de Wet
sociale werkvoorziening, de Wet werk en arbeidsondersteuning
jonggehandicapten en enige andere wetten gericht op bevordering deelname
aan de arbeidsmarkt voor mensen met arbeidsvermogen en harmonisatie van
deze regelingen (Invoeringswet Wet werken naar vermogen) (Kamerstukken
II 2011/12, 33 161, nrs 1-4).

 PAGE    

  PAGE  2 

 PAGE   I 

AAN DE KONINGIN

........................................................................
...........