[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Inbreng verslag schriftelijk overleg inzake de Geannoteerde agenda OJCS-Raad 10-11 mei 2012

Raad voor Onderwijs, Jeugd, Cultuur en Sport

Inbreng verslag schriftelijk overleg

Nummer: 2012D18997, datum: 2012-04-25, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 2

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Gerelateerde personen:

Onderdeel van zaak 2012Z08383:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


21 501	Raad Onderwijs en Jeugd

Nr. 			Verslag van een schriftelijk overleg

Vastgesteld d.d. ..

Binnen de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap hebben
enkele fracties de behoefte om vragen en opmerkingen voor te leggen over
de brieven van de minister Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 9 maart
2012 en 18 april 2012 inzake de Onderwijs-, Jeugd-, Cultuur-, en
Sportraad (OJCS) van 10-11 mei 2012 , de geannoteerde agenda van de
OJCS-raad van 10 en 11 mei 2012, de brief van de minister van VWS inzake
de geannoteerde agenda van de Jeugd- en Sportraad, d.d. 25 april 2012 en
de brief van de staatssecretaris van Buitenlandse Zaken over het fiche
‘Mededeling en verordening Erasmus voor Iedereen’. Bij brief van ...
heeft de minister deze beantwoord. Vragen en antwoorden zijn hierna
afgedrukt. 

 

De voorzitter van de commissie

Van Bochove

Griffier van de commissie

De Kler

Inhoudsopgave

I	Vragen en opmerkingen uit de fracties

1. Inleiding

2. Erasmus voor Iedereen

3. Benchmark arbeidsmarktinzetbaarheid

4. Creatief Europa

5. Digitaal erfgoed

II	Reactie van de minister 

1 Inleiding

De leden van de fracties van de VVD, PvdA, PVV, CDA, SP en GroenLinks
hebben kennisgenomen van de voorliggende wetgevende voorstellen waarin
de Europese budgetten voor de periode 2014-2020 inhoudelijk onderbouwd
worden.

Zij hebben een aantal vragen over zowel het programma ‘Erasmus voor
Iedereen’ als het programma ‘Creatief Europa’. Ook zijn er enkele
vragen over de benchmark arbeidsmarktinzetbaarheid en de digitale
toegankelijkheid van cultureel erfgoed.

2. Erasmus voor Iedereen

De leden van de VVD-fractie vinden het goed dat de verschillende
programma’s op het gebied van onderwijs en jeugd worden samengebracht
in het programma Erasmus for All. De leden ondersteunen de insteek van
dit kabinet om te streven naar een verlaging van het Meerjaren
Financieel Kader en binnen dit kader meer geld te investeren in
onderwijs, onderzoek en innovatie. Ten aanzien van internationale
mobiliteit zijn de voornoemde leden van mening dat dit een middel is om
te komen tot een betere aansluiting van vraag en aanbod op de
arbeidsmarkt. Internationale ervaring is geen luxe, maar een
noodzakelijke voorbereiding op een steeds internationaler wordende
arbeidsmarkt. Deze leden zien deze insteek echter nog onvoldoende terug
in het programma ‘Erasmus for all’. Het lijkt alsof internationale
mobiliteit een doel op zich is. De genoemde leden vragen om een reactie
hierop. Zij zijn voorstander van een garantiestelsel voor banken die een
lening aan masterstudenten willen verstrekken die hun master in het
buitenland willen volgen. Wel delen de leden de zorgen van het kabinet
ten aanzien van de budgettaire risico’s van dit stelsel.

De door het kabinet gesignaleerde overlap die kan ontstaan tussen de
meeneembare studiefinanciering en de garantiefaciliteit herkennen deze
leden. Deze overlap zou blijven bestaan als Nederland een sociaal
leenstelsel invoert in de masterfase. Kan het kabinet aangeven welke
suggesties Nederland aandraagt om de risico’s van overlap te beperken?


De voornoemde leden zouden graag zien dat het kabinet bij actielijn 2
‘Samenwerking ten behoeve van innovatie en goede praktijken’,
benadrukt dat deze strategische samenwerkingsverbanden aan moeten
sluiten op een vraag vanuit de arbeidsmarkt. Deze leden vrezen voor
hobbyisme vanuit de onderwijsinstellingen: internationaal samenwerken
als doel in plaats van als middel voor beter onderwijs.

Ook vragen de leden zich af of er geen overlap ontstaat met het
programma Horizon 2020, waar samenwerking tussen onderzoek en
bedrijfsleven centraal staat.

De voornoemde leden zouden graag zien dat het kabinet opnieuw aandacht
vraagt voor het in balans brengen van de mobiliteitsstromen binnen
Europa. Juist de disbalans in deze mobiliteitsstroom zet het draagvlak
voor internationalisering onder druk. Graag vernemen deze leden de stand
van zaken ten aanzien van het bilaterale overleg met Duitsland over de
inkomende stroom Duitse studenten.

Deze leden zijn er geen voorstander van dat onderwijsmiddelen vanuit de
EU ingezet worden voor het versterken van onderwijsinstellingen buiten
de EU, in landen als Egypte en Tunesië. Als dat gewenst is, kan dit
betaald worden uit het Europees Ontwikkelingsfonds. De leden vragen het
kabinet deze boodschap mee te nemen in de OJCS-Raad.

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van
de geannoteerde agenda voor de eerstvolgende OJCS-Raad. Zij hebben
daarover nog enkele vragen. Ten aanzien van Erasmus voor iedereen vragen
zij zich af wat dit initiatief concreet kan betekenen voor het
Nederlandse onderwijs op verschillende niveaus. Zij vragen tevens of
Nederland bij de onderhandelingen over het Meerjarig Financieel Kader
2014-2020 zal inzetten op een verlaging van het nu voorgestelde budget
voor het programma ‘Creative Europe’ en zo ja, waarom.

De leden van de PVV-fractie lezen in de brief van de staatssecretaris
van Buitenlandse Zaken bij punt 2 ‘Samenvatting BNC-fiche’ dat het
kabinet de subsidiariteit van het EU-programma Erasmus voor iedereen
positief beoordeelt. Dat betekent dat het kabinet van mening is dat het
met de mobiliteit van onze studenten slecht gesteld is, dat het met de
kwaliteit van ons onderwijs slecht gesteld is, dat onze jeugd niet
voldoende participeert in sport en dat het ontbreekt aan goed bestuur in
de sportwereld. Omdat het kabinet van mening is dat er aan de
subsidiariteiteisen is voldaan, vindt het kabinet kennelijk dat het met
al die aspecten zo slecht is gesteld dat onze nationale overheid niet
voldoende toegerust is om verbeteringen op decentraal, nationaal niveau
te verwezenlijken. Daarom wordt ons nationale, decentrale beleid op deze
dossiers uitbesteed aan de EU. Want anders komt het vast niet goed. De
eerste vraag die de leden stellen is: kunt uitleggen wat de overwegingen
zijn geweest, in het licht van voorgaande opmerkingen, om vast te
stellen dat het met de subsidiariteit wel goed zit? Deze leden vragen
bij de beantwoording rekening mee te houden het feit dat Ă©Ă©n op de
tien studenten in Nederland een buitenlandse student is en dat er zo’n
43.000 Nederlandse studenten in het buitenland studeren. Het is
bijvoorbeeld zo dat aan Hogeschool Fontys hele Duitstalige studies zijn
om Duitse studenten te faciliteren. Er is een grote toename van Britse
studenten, omdat de collegegelden daar erg hoog zijn geworden. Dat
levert weliswaar problemen op die in ons eigen land een eigen politieke
afweging behoeven en die niet het onderwerp van deze inbreng zijn. Maar
de legitieme vraag die voor deze leden rijst is: welk probleem wordt
hier nu eigenlijk door Europa opgelost? Wat is er concreet mis met de
mobiliteit van onze studenten, wat is er concreet mis met de
internationaliseringprogramma’s van onze instellingen, wat is er
concreet mis met de kwaliteit van ons onderwijs, wat is er concreet mis
met de participatie van onze jeugd aan sport en wat is er concreet mis
met de kwaliteit van bestuur van onze sportinstellingen dat Europese
bemoeienis en een praktische verdubbeling van budgetten rechtvaardigt,
zo vragen deze leden. 

Zij merken op dat hetzelfde geldt voor de proportionaliteit. Die wordt
door het kabinet eveneens positief beoordeeld. Zij constateren dat we
grosso modo over een verdubbeling van budgetten spreken. De 19 miljard
euro die nu besteed gaat worden aan deze programma’s zijn
geheralloceerde gelden, afkomstig uit afgebouwde landbouwbudgetten. De
genoemde leden vragen aan het kabinet of dit klopt. Tevens vragen zij:
als het zo is dat dit programma bekostigd wordt uit besparingen op
landbouwsubsidies, is de redenering dan dat er budget over is en dat het
op moet? Zij vragen of het verantwoord is om in deze tijd van
economische crisis zoveel geld dat bespaard wordt op landbouwsubsidies
toch uit te geven aan deze programma’s die heel goed door de landen
zelf op nationaal niveau, en daarmee democratisch geborgd, uitgevoerd
kunnen worden.

Vervolgens constateren de leden van voornoemde fractie dat het
Erasmus-programma zich ook richt op capaciteitsopbouw in
ontwikkelingslanden. Zij begrijpen dat de ‘Rubriek 4-gelden’ zich
richten op landen buiten de EU. Zo worden bijvoorbeeld Egypte en
Tunesië ondersteund ondermeer met het stroomlijnen van nationale
curricula met Europese standaarden. Deze leden zijn van mening dat hier
sprake is van ontwikkelingshulp die niet thuishoort in dergelijke
onderwijsprogramma’s en wijst dit dan ook nadrukkelijk af. Hoe staat
het kabinet daartegenover, zo vragen zij.

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de brief over de
Nederlandse inzet tijdens de OJCS-raad van 10 en 11 mei 2012. In
algemene zin ondersteunen de leden deze inzet. Zij zijn van mening dat
het goed is dat het kabinet blijft hameren op het delen van goede
voorbeelden. Naar de mening van deze leden ligt daar juist een
meerwaarde van de Europese samenwerking. Een meerwaarde, die echter voor
veel landen kennelijk nog niet vanzelfsprekend is.

De genoemde leden stellen vast dat het project ‘Erasmus voor
Iedereen’ een groot project is waar veel geld aan verbonden is. Zij
zijn van mening dat dit absoluut geen prestigeobject mag worden. Deze
leden vragen daarom wat nu precies de realistische doelstellingen zijn
van dit project. Kan aangegeven worden wat men nu wil bereiken onder de
noemer: verbeteren van kwaliteit van mobiliteit? Zij willen graag een
toelichting hierop.

In de geannoteerde agenda is het duidelijk dat het onderwerp ‘jeugd’
apart wordt behandeld. De leden hebben hier begrip voor en de
onderwerpen die besproken worden zijn zeker van belang. Deze leden
wijzen er echter wel op dat zij niet wensen dat er verkokering van dit
onderwerp komt, zeker niet wat jeugdbeleid op Europees niveau betreft.
Kan het kabinet daarvoor zorgen, zo vragen deze leden.

De leden van deze fractie zijn ervoor beducht dat onder de titel
‘delegeren van handelingen’ ineens heel onaangename neveneffecten
kunnen schuilen. Kan dit betekenen dat er te veel macht aan de Europese
Commissie wordt gelaten en dat er financiële consequenties zijn? Deze
leden begrijpen dat de meerderheid van de lidstaten ook bezwaren heeft
geuit. Zij vragen een toelichting op wat nu de bedoeling is en wat de
gang van zaken wordt.

Tevens constateren deze leden dat Nederland zal zich blijven inzetten
voor de financiering van het European Institute for Public
Administration (EIPA). De genoemde leden vragen hoe dit punt nu ligt bij
andere landen. Ten slotte vragen zij in hoeverre juist dit een
belangrijk onderwerp is om ‘good practices’ uit te wisselen. 

De leden van de SP-fractie vragen of het ontzien van Horizon 2020 en het
‘streven naar een lager totaalplafond in dit deel van de begroting’
inhoudt dat het budget voor Erasmus voor Iedereen – dat onder dezelfde
uitgavencategorie valt - niet ontzien zal worden. Op welke manier zal
Nederland in de OJCS-Raad in mei deelnemen aan de inhoudelijke
discussie, indien de lijn van de (demissionaire) regering is dat er niet
vooruitgelopen kan worden op integrale besluitvorming, zo vragen deze
leden

Zij informeren of het ‘Leven Lang Leren’-programma is geĂ«valueerd,
voordat deze nieuwe voorstellen zijn gepubliceerd? Zo ja, wat is er
geleerd uit deze evaluatie en op welke manier wordt dit omgezet in het
nieuwe programma? Wat is de reden voor het installeren van een nieuwe
leenfaciliteit voor studenten die hun mastersopleiding in het buitenland
gaan volgen? Wanneer verwacht men meer informatie te ontvangen over hoe
zich dit verhoudt tot de Nederlandse meeneembaarheid van
studiefinanciering? Wat zijn de consequenties en het risico van deze
leenfaciliteit? Op welke wijze zal dit programma naar verwachting
bijdragen aan het verhogen van de kwaliteit van
uitwisselingsprogramma’s, zo vragen zij.

Tot slot willen zij een reactie op de kritiek van de Europese
studentenorganisatie ‘European Students’ Union (ESU) ten aanzien van
de voorgestelde leenfaciliteit? Hoe worden studenten geselecteerd als de
aanvraag het maximum van 330.000 in zeven jaar zal overstijgen, zo
vragen zij. 

De leden van de D66-fractie zijn een voorstander van het uitbreiden van
het Erasmus beurzenprogramma. Niet alleen studenten in het hoger
onderwijs, maar ook mbo’ers moeten hiervan gebruik kunnen maken.

Wel is het belangrijk dat er een duidelijke verdeling wordt gemaakt van
middelen tussen de verschillende sectoren, aldus deze leden. In een open
brief van het CINOP aan het kabinet, d.d. 17 april 2012, wordt gesteld
dat een beleidsanalyse van Nederlandse kant op zijn plaats is, zodat
duidelijk wordt hoe nationale beleidsontwikkelingen optimaal verbonden
kunnen worden aan Europese. De leden vragen of het kabinet het hiermee
eens? Zo ja, wanneer kunnen we deze analyse verwachten, zo vragen zij. 

Is het kabinet het eens met de standpuntennotitie van de MBO-Raad,
waarin onder andere wordt gepleit voor meer integrale activiteiten
tussen hoger onderwijs en beroepsonderwijs? De voornoemde leden
informeren of het plan is om meer budget uit te trekken voor het
beroepsonderwijs om de doelstelling van 6% mobiliteit in het
beroepsonderwijs te halen.

Zij informeren tevens wat de lessen zijn die het kabinet heeft getrokken
uit het Leven Lang Leren programma? Hoe zijn deze geëvalueerd? Hoe is
hier in het nieuwe programma rekening mee gehouden, zo vragen zij. 

De leden vragen of er een vereenvoudigde, gestroomlijnde structuur komt
waarbij er meer evenwicht is tussen harmonisatie en flexibiliteit. Wat
betekent dit concreet? Hoe zal de steun aan leerprocessen in de formele
en niet-formele leeromgeving onderling gekoppeld worden? In welke
prikkels zal worden voorzien om ervoor te zorgen dat de toewijzing van
de begrotingsmiddelen aan de verschillende acties, begunstigden en
landen beter zal zijn afgestemd op prestaties en impact, zo willen zij
weten.

De leden van deze fractie zij er tevens voorstander van het vergroten
van de mobiliteit tussen studenten uit verschillende Europese landen.
Hoe wil de Commissie de kwaliteit van de mobiliteit verbeteren?

Vervolgens merken de leden op dat strategische partnerschappen en
allianties als goede initiatieven klinken, zeker in deze tijd waarin
samenwerking tussen landen, sectoren en de verschillende
onderwijsniveaus essentieel is. Heeft het kabinet al een idee over
specifieke partnerschappen en kennisallianties? Welke mogelijkheden
liggen hier voor Nederland? Met name in de technische sector kunnen deze
partnerschappen van grote toegevoegde waarde zijn. Heeft het kabinet
concrete ideeën voor deze kennisallianties dan wel allianties voor
sectorspecifieke vaardigheden? Eveneens willen zij weten of het kabinet
het mogelijk acht om de uitvoeringskosten terug te dringen, aangezien
het kabinet van mening is dat deze relatief hoog zijn. Tot slot
verzoeken zij of de Kamer geĂŻnformeerd kan worden over de definitieve
inhoud van het partieel akkoord, over de juridische inslag van dit
nieuwe geĂŻntegreerde subsidieprogramma en wanneer dit bereikt wordt.

3. Benchmark arbeidsmarktinzetbaarheid

De leden van de D66-fractie vragen hoe het kabinet invulling gaat geven
aan de gestelde benchmark, die als volgt is geformuleerd: ‘In 2020
moet het aandeel afgestudeerden met een baan (20-34 jarigen) –
maximaal drie jaar na het afstuderen voor het referentiejaar – ten
minste 82% zijn (in vergelijking met 76,5% in 2010).’ Kan deze
invulling bijdragen aan het verminderen van de jeugdwerkloosheid? Zo ja,
hoe? Wanneer komt er een benchmark voor leermobiliteit, zo vragen deze
leden.

4. Creatief Europa

De leden van de VVD-fractie merken op dat er al eerder gesproken is over
het programma ‘Creative Europe’, het nieuwe Europese
cultuurprogramma voor de periode 2014-2020. De Commissie ziet hier graag
een stijging van 37% naar €1,8 miljard euro in vergelijking met de
vorige periode. De Nederlandse inzet is: geen stijging. Dat betekent dat
de Commissie hetzelfde budget zal houden als in de voorgaande jaren. De
voornoemde leden waarderen de inzet van de Nederlandse regering.
Tegelijkertijd vragen deze leden zich af of het behoud van hetzelfde
budget eigenlijk wel te verantwoorden is. Dat zou pas het geval zijn,
wanneer het geld in de huidige periode verstandig wordt uitgegeven. Aan
projecten met een grensoverschrijdende culturele waarde die een extra
zetje naar de markt nodig hebben. Dat blijkt verre van het geval te
zijn. Deze leden vragen om een reactie hierop. Kan het kabinet aangeven
waarom de Europese Commissie het noodzakelijk acht om het budget te
verhogen? Wat vindt het kabinet van de redenen die de Europese Commissie
aandraagt? 

Een snelle blik laat zien dat het geld onder andere werd uitgegeven aan
‘Wake-up. A force for change’, te weten € 92.000 voor een project
om culturele leiders te trainen creatieve kunsten te gebruiken om begrip
voor diversiteit en vreedzame co-existentie te kweken. Daarnaast werd
€ 60.000 uitgetrokken voor het ‘European Joystick Orchestra’.
Tevens € 200.000 voor het oprichten van een rondreizende Europese
school ter promotie van traditionele gemaskerde Italiaanse podiumkunst.
Eveneens € 200.000 voor een Sloveens project ‘Poetry reaching
out’, dat zich ‘organisch’ ontwikkelt om poĂ«zie bij een breder
publiek van gemarginaliseerde sociale groepen te brengen en zo een
grotere ‘sociale impact’ te bereiken. Ook werd er € 81.000
uitgetrokken voor een project voor kunst en cultuur gemaakt door
gevangenen. Hierbij stellen de voornoemde leden de volgende vragen: Wat
was de grensoverschrijdende culturele waarde van deze projecten? Wie had
hier ĂŒberhaupt behoefte aan, behalve de indieners? Zijn de doelen, hoe
vaag dan ook, bereikt? Zijn gemarginaliseerde Sloveense straatkinderen
massaal poëzieliefhebbers geworden? Zijn miljoenen Europeanen wild
enthousiast geworden van Italiaanse maskerkunst?

De genoemde leden concluderen dat er geen tekort is bij de
cultuurprogramma’s van de Europese Commissie. Zo lang er geld is om
kunstzinnig gedrag van gevangenen in beeld te brengen, hoeft er geen
cent bij. Dan kan er zelfs geld vanaf. Bij ‘Creative Europe’ komt er
meer focus te liggen op ondernemerschap. Deze leden willen dit eerst
zien, en dan pas geloven. Er is genoeg ruimte om met minder, meer te
doen. De komende jaren heeft de Commissie de tijd om dat te bewijzen.
Wat is het standpunt van het kabinet? 

Daarnaast vragen deze leden of de verwachte resultaten van de
garantiefaciliteit realistisch zijn. Hoe moet er volgens het kabinet
voor gezorgd worden dat er een voldoende economische prikkel is voor
banken om hieraan deel te nemen? En hoe kan ervoor worden gezorgd dat
het uiteindelijk niet het Europese InvesteringsFonds (EIF) is dat
opdraait voor het betalen voor de garanties als blijkt dat de leningen
die zijn verstrekt niet kunnen worden terugbetaald? Zal er bij het
verstrekken van leningen vooral gekeken worden naar het potentieel om
deze leningen terug te betalen? Hoe kan ervoor worden gezorgd dat er
voldoende rekening zal worden gehouden met de marktwaarde van een
project, zo vragen deze leden.

De leden van de PvdA-fractie hebben ten aanzien van de geannoteerde
agenda voor de eerstvolgende OJCS-Raad de volgende vragen over het
programma Creatief Europa. Ook bij dit programma vragen zij of Nederland
bij de onderhandelingen over het Meerjarig Financieel Kader 2014-2020
zal inzetten op een verlaging van het nu voorgestelde budget voor het
programma ‘Creative Europe’ en zo ja, waarom.

De leden waarderen het Creative Europe-initiatief buitengewoon. Na een
dorre periode in het Nederlandse cultuurbeleid komt er via Brussel weer
wat lucht in deze belangrijke sector. De leden van deze fractie
vertrouwen erop dat het kabinet het cultuurbeleid niet langer laat
sturen door de rancune van de voormalige gedoogpartner. Hopelijk ziet
het kabinet dat Creative Europe veel kan bijdragen aan de economische
kracht van de cultuursector, waarin vele Europeanen werkzaam zijn. Een
voorbeeld van deze economische bijdrage is het feit dat het programma
eraan bijdraagt dat de Europese markt veel beter toegankelijk wordt voor
(pop-)muzikanten. Ook kan het programma uitkomst bieden voor belangrijke
Nederlandse musea die op het moment bij internationale samenwerking
tegen financieringsproblemen aanlopen. De uitwisseling van ideeën
tussen creatieve Europeanen maakt elk land sterker. Zal de Nederlandse
vertegenwoordiging bij deze OJCS-Raad de stelling verdedigen dat cultuur
een centraal element is van de Europese Unie? Zo nee, waarom niet?
Hoeveel banen zullen naar verwachting geschapen worden door de
garantieregelingen en andere onderdelen van het Creative
Europe-programma, zo vragen deze leden.

De leden van de PVV-fractie constateren dat het programma Creatief
Europa het probleem van marktfragmentatie zou adresseren. Er wordt
gesproken over de cultuurmarkt. Zij vragen of het klopt dat de Europese
commissie van mening is dat een markt, ook een commerciële markt,
gebaat is bij een centrale aansturing vanuit Brussel, met behulp van
miljarden aan subsidies? Is dit gebaseerd op het inzicht dat de vrije
markt niet voldoet? Zij vragen waarom de cultuur in brede zin zich niet
in vrijheid zou kunnen ontwikkelen. Wat is het principiële onderscheid
tussen ingrijpen in de cultuurmarkt met massieve Europese
overheidssubsidies en exportsubsidies en staatsteun, waarmee overheden
kwakkelende bedrijfstakken in leven houden, zo vragen zij. De leden
merken op dat er (Nederlandse) talentvolle artiesten zijn die geen breed
Europees publiek trekken. Het culturele subsidieprogramma Creatief
Europa zou aan de gevolgen van marktfragmentatie tegemoetkomen. De
redenering is dan dat het briljante talent van dit soort artiesten
bekend zou moeten worden bij een breed Europees publiek en dat dat niet
zou gaan zonder diep ingrijpen van Brussel in de cultuurmarkt. De leden
van deze fractie kunnen zich niet voorstellen dat dit nodig is om een
gelijker speelveld te creëren. Diverse grote artiesten zijn immers niet
bekend geworden met behulp van tientallen miljoenen aan
overheidssubsidies. Deze leden vragen aan het kabinet of dit inderdaad
de redenering is. Zo ja, stemt u daar dan mee in, zo vragen zij. Klopt
het dat het kabinet van mening is dat er artiesten zijn die het
verdienen om in Europa breed bekend te worden en dat sturing van de
markt daarvoor een geëigend middel is. Kan het kabinet uiteenzetten
welke culturele criteria door de deskundige ambtenaren in Brussel worden
gehanteerd? De leden kondigen aan te overwegen een motie in te dienen
naar aanleiding van dit schriftelijk overleg.

De leden van de SP-fractie vragen hoe de verhoging van het budget voor
culturele en creatieve sectoren met 1,8 miljard euro tot stand komt. Bij
welke posten wordt dit bedrag weggehaald? Hoe worden de middelen precies
ingezet. Zij vragen of voorbeelden kunnen worden genoemd. Tevens willen
zij weten wat de meest recente stand van zaken is betreffende de
garantiefaciliteit die voorgesteld wordt? Kan de Europese Commissie het
programma zodanig aanpassen dat de Nederlandse zorgen rondom de
risico’s weggenomen kunnen worden, zonder dat de positieve effecten
van de garantiefaciliteit worden weggenomen, zo vragen zij. Tenslotte
informeren zij of er inmiddels een standpunt is ingenomen inzake de
gewenste verdeling tussen media, cultuur en het sectoroverstijgende
deel? Hoe verhoudt zich dit tot het krachtenveld in de Raad en het
Europees Parlement?

De leden van de D66-fractie stellen dat Nederland baat heeft bij sterke
culturele banden met het buitenland. Het is volgens hen dan ook
essentieel dat Nederland meer investeert in internationale culturele
samenwerking. In het fiche: Verordening Creatief Europa stelt de
staatssecretaris dat Nederland geen voorstander is van verhoging van het
EU-budget voor cultuur. Cultuurbeleid zou immers vooral een zaak zijn
van individuele lidstaten. De leden van deze fractie zijn het daar niet
mee eens. Daarnaast is dit geld is ook niet bedoeld voor individuele
lidstaten, maar voor grensoverschrijdende zaken. Voor Nederland is het
zeer belangrijk om te kijken hoe we culturele uitwisseling kunnen
bevorderen. In deze periode waarin Europa met steeds meer wereldspelers
concurreert, is samenwerking tussen lidstaten essentieel. Juist in deze
tijd van crisis is het dringend nodig geld aan cultuur te besteden.
Anders zal Europa achter komen te liggen op de rest van de wereld.
Nederland kan ook zeker baat hebben bij een verhoging van het EU-budget.
Veel subsidieaanvragen worden door Nederlandse instellingen gedaan,
waardoor veel van deze middelen in Nederland terecht zullen komen. 

De leden vragen of het kabinet de mening deelt dat een budget van 1,8
miljard euro op een totaal van 1.025 miljard euro zeer gering is. Zeker
gezien het feit dat bestaande programma’s worden samengevoegd en de
verhoging wordt gerealiseerd door middel van herallocatie. Er zullen dus
geen extra financiële consequenties aan verbonden zijn, aldus deze
leden. 

De leden constateren dat momenteel nog veel onduidelijkheid bestaat over
het plan voor een garantiefaciliteit (die het voor nationale banken
gemakkelijker maakt leningen te verschaffen aan kleine en middelgrote
creatieve bedrijven). Wat is op dit moment het standpunt van het kabinet
ten opzichte van de garantiefaciliteit? Wanneer wordt het definitieve
standpunt bepaald? Zij willen weten of het kabinet bereid om de eerste
voorwaarde voor instemming met de garantiefaciliteit los te laten (dat
wil zeggen realisatie zonder verhoging van het budget t.o.v. de lopende
programma’s voor cultuur en media). Tevens informeren zij of het
kabinet intussen wel een standpunt heeft ingenomen ten aanzien van de
gewenste verdeling tussen media, cultuur en een sectoroverschrijdend
deel. Ook vragen zij wat het standpunt zal zijn van het kabinet tijdens
de OJCS-raad bij de onderhandelingen over Creatief Europa, aangezien het
kabinet stelde niet op de onderhandelingen over het meerjarig financieel
kader vooruit te willen lopen.

De leden van de GroenLinks-fractie zijn het oneens met de inzet van het
kabinet om zich op voorhand te verzetten tegen verhoging van het
EU-budget voor het programma Creatief Europa voor cultuur en media.
Volgens de Europese Commissie kan de verhoging budgetneutraal
plaatsvinden door verschuivingen tussen begrotingsposten van het
meerjarig financieel kader. De verhoging voor cultuur en media gaat ten
laste van subsidie aan landbouw. GroenLinks is al langer voorstander van
afbouw van de landbouwsubsidies en steunt het Commissievoorstel om een
deel van de aldus te besparen gelden in te zetten voor cultuur en media.
Zij vragen het kabinet dan ook om het voornemen van de Commissie op dit
punt te steunen en overwegen op dit punt een motie. 

De leden van deze fractie stemmen evenmin in met het standpunt van het
kabinet over de nieuwe garantiefaciliteit voor cultuur en media binnen
het programma Creatief Europa en vragen het kabinet het voorstel van de
Commissie te volgen. De faciliteit biedt interessante
financieringskansen voor creatieve ondernemers die op de normale markt
niet makkelijk te vinden zijn. Nederlandse banken, als ING en Triodos,
zouden er reeds belangstelling voor hebben getoond. Ook creatieve
instellingen als de verenigde Nederlandse musea, podiumkunsten,
bibliotheken, erfgoedinstellingen en nieuwe media ondernemers zijn er
enthousiast over. De creatieve sector heeft specifieke kenmerken
waardoor een specifieke faciliteit gepast is, en niet een generieke
faciliteit zoals het kabinet prefereert. Ook op dit punt overwegen de
leden van de GroenLinks-fractie een motie. 

5. Digitaal erfgoed

De leden van de D66-fractie stellen vast dat in de geannoteerde agenda
is te lezen dat in Nederland de komende jaren geen extra overheidsgeld
meer voorhanden is voor grootschalige digitalisering. In hoeverre
verwacht het kabinet dat erfgoedinstellingen de kosten zelf kunnen
dragen, met of zonder hulp van private partners? Zal Nederland op een
andere manier proberen bij te dragen aan de digitalisering, zo vragen
deze leden.

De leden van de GroenLinks-fractie nemen met instemming kennis van de
inzet die het kabinet pleegt ter verbetering van de digitale
toegankelijkheid van cultureel erfgoed. Betere en open digitale toegang,
volgens gedeelde standaarden, geschikt voor hergebruik kan grote
belangrijke collecties weer zichtbaar en bruikbaar voor het grotere
publiek maken. Met name de publieke toegang tot gedigitaliseerd erfgoed
uit de 20e eeuw vormt een groot probleem. De Europese richtlijn over
verweesde werken die een oplossing voor een deel van dit probleem zou
moeten bieden, is in de onderhandelingen tussen het Europees Parlement
en de Raad inmiddels dermate afgezwakt dat zij voor erfgoedinstellingen
weinig toegevoegde waarde biedt. De leden van deze fractie vragen daarom
aan het kabinet om zich ervoor in te zetten dat deze richtlijn voldoende
ruimte voor het toegankelijk maken van verweesde werken biedt. Hiervoor
dienen onder meer de bepalingen over aansprakelijkheid en het vastleggen
van zoekresultaten versoepeld worden. Zij vragen het kabinet of het
bereid is om zijn positie in dit dossier beter met de Nederlandse
erfgoedinstellingen en Europeana af te stemmen.

De voornoemde leden delen de mening van het kabinet dat het
gedigitaliseerde erfgoed ook voor hergebruik geschikt moet zijn. Daarom
verzoeken zij het kabinet erop in te zetten dat in de raadsconclusies
wordt opgenomen dat de digitale ontsluiting machine-leesbaar moeten zijn
en gratis, als het om overheidscollecties of collecties van organen gaat
die met publiek geld zijn bekostigd. 

Wat betreft de verdere opstelling van het kabinet ten aanzien van de
conceptrichtlijn voor hergebruik van overheidsinformatie merken de leden
van de GroenLinks-fractie op dat deze contraproductief is.
Gedigitaliseerde culturele werken waarop geen auteursrecht meer rust
horen in het publieke domein. Zeker als deze werken door publiek
gefinancierde instellingen beheerd worden en met publieke middelen
gedigitaliseerd zijn. Helaas stellen veel instellingen (met name buiten
Nederland) deze culturele data niet voor hergebruik beschikbaar. De
uitbreiding van de richtlijn over hergebruik van overheidsinformatie is
daarom een doelgericht instrument om toegang tot cultureel erfgoed op
Europees niveau te bevorderen. Het Nederlandse publiek en bedrijfsleven
hebben belang bij verbeterde toegang tot en de mogelijk tot hergebruik
van deze werken en dit belang weegt in de ogen van de leden zwaarder dan
de eventuele beperkingen voor de bedrijfsvoering van
erfgoedinstellingen. Zij verzoeken het kabinet dan ook zijn standpunt
ten aanzien van de uitbreiding van de richtlijn te herzien. 

Wat betreft de auteursrechtelijke complicaties die zich zouden kunnen
voordoen en de problematiek rondom verweesde werken, vernemen de leden
ten slotte graag de mening van het kabinet over de mogelijkheid om van
collectieve licentieovereenkomsten gebruik te maken. In de
Scandinavische landen zijn hiermee bij massadigitaliseringsprojecten
goede ervaringen opgedaan. Het IViR heeft hiernaar onderzoek verricht,
getiteld ‘Digitalisering van Audiovisueel Materiaal door
Erfgoedinstelingen: Modellen voor Licenties en Vergoedingen’ van april
2011, in opdracht van Beelden voor de Toekomst/Nederland Kennisland. Is
het kabinet van mening dat dit een geschikt model is voor ontsluiting
van Nederlands en Europees gedigitaliseerd erfgoed? Wat zou nodig zijn,
onder andere op het gebied van wet- en regelgeving of afspraken, om
hierop over te stappen? Ook op deze punten overwegen de leden van deze
fractie een motie.

II	Reactie van de minister 

 Kamerstuk 21 501-34, nr. 181

 Kamerstuk 21 501-34, nr. 182

 Parlisnummer 2012Z08958

 Kamerstuk 22 112, nr. 1332

 IViR: Instituut voor Informatierecht